Beleidsregel toeslagenmatrix

Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. van 26 februari 2007, nr. TB/2007/00372/Sch, houdende regels omtrent artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 103, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Beleidsregel toeslagenmatrix)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Gelet op artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 103, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 36, derde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Na overleg met representatieve organisaties;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt onder toeslagenmatrix verstaan de matrix opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel.

Artikel 2

Wanneer een pensioenfonds of beroepspensioenfonds bij de informatieverstrekking over de toeslagverlening geen gebruik maakt van de in de toeslagenmatrix opgenomen teksten, zal de Nederlandsche Bank N.V. het pensioenfonds of beroepspensioenfonds vragen aan te tonen dat sprake is van een consistent geheel tussen gewekte verwachtingen, financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen, als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 103, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel 3

Van een consistent geheel tussen gewekte verwachtingen, financiering en realiseren van voorwaardelijke toeslagen als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 103, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is in ieder geval sprake wanneer een fonds voor al zijn pensioenregelingen de toeslagenmatrix consistent en consequent toepast en daarbij de informatieteksten uit deze matrix op de juiste wijze gebruikt.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel toeslagenmatrix

Dit besluit zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Nederlandsche Bank N.V. D.E. Witteveen, Directeur

Bijlage

stcrt-2007-42-p43-SC79504-1.gifstcrt-2007-42-p43-SC79504-2.gifstcrt-2007-42-p43-SC79504-3.gifstcrt-2007-42-p43-SC79504-4.gifstcrt-2007-42-p43-SC79504-5.gifstcrt-2007-42-p43-SC79504-6.gifstcrt-2007-42-p43-SC79504-7.gifstcrt-2007-42-p43-SC79504-8.gif

Toelichting

Met zijn brief van 12 december 2006 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd dat pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen in 2007 dienen te informeren over de verwachting ten aanzien van de indexatie en de onzekerheid daaromtrent (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 413, nr. 92). Op grond van artikel 95, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 103, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling dient er een consistent geheel te zijn tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en de realisatie van voorwaardelijke toeslagen. Dit consistentie-vereiste is met ingang van 1 januari 2007 in werking getreden voor pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen. Voor verzekeraars geldt deze bepaling pas vanaf 1 januari 2008.

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat deze beleidsregel een beleidsregel is in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Met ingang van 1 januari 2008 treden het tweede en derde lid van de artikelen 95 van de Pensioenwet en 103 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling in werking. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal vanaf dat moment een ministeriële regeling vaststellen die deze beleidsregel zal vervangen. Deze ministeriële regeling geldt voor alle pensioenuitvoerders.

Fondsen zijn in 2007 niet verplicht de letterlijke teksten van de matrix te gebruiken. Als de fondsen daarvan afwijken, beoordeelt de Nederlandsche Bank (hierna: DNB) in dat geval of ook met de informatieverstrekking aan het consistentie-vereiste is voldaan, waarbij de teksten van de matrix richtinggevend zullen zijn. Met deze beleidsregel maakt DNB tegelijk duidelijk dat in ieder geval aan het consistentie-vereiste is voldaan wanneer pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen de toeslagenmatrix toepassen en zich bij het verstrekken van informatie aan de voorgeschreven teksten houden.

Als vanaf 1 januari 2008 de informatiebepalingen van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling van kracht worden, ziet de Autoriteit Financiële Markten toe op de betreffende verplichtingen, waaronder het deel van de matrix dat betrekking heeft op de informatieverstrekking en de beeldende maatstaf bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 59, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. In 2007 ziet DNB toe op de informatieverstrekking over de toeslagverlening, de verwachtingen en de onzekerheden daaromtrent. Uit dien hoofde zal DNB de fondsen er in het voorjaar, in aanvulling op deze beleidsregel, nogmaals op wijzen dat zij informatie dienen te verstrekken over de toeslagverlening, welke informatie dit betreft en welke bepalingen daarbij gelden. In het reguliere toezicht zal de informatieverstrekking en consistentie daarvan steeds een aandachtspunt zijn. Eind 2007 zal DNB een beeld schetsen van de ervaringen met en resultaten van het toezicht op de naleving van de consistentie-eis en de informatieverstrekking door pensioenfondsen over toeslagverlening.

Wanneer de informatieverstrekking niet in lijn is met het toeslagbeleid, is geen sprake van consistentie en dient ofwel de informatie te worden aangepast, ofwel het toeslagbeleid (en in het verlengde daarvan de financiering). Als de informatie niet wordt aangepast aan het toeslagbeleid, dan is niet langer sprake van een voorwaardelijke toeslagverlening en dient een technische voorziening te worden getroffen. In dat kader is van belang dat sommige fondsen de toeslagverlening via een beleidsstaffel koppelen aan de op dat moment aanwezige dekkingsgraad. Als het fonds aangeeft onder alle omstandigheden de beleidsstaffel toe te passen, dan is geen sprake van een voorwaardelijke maar van een onvoorwaardelijke toeslagverlening. Indien het fonds de beleidsstaffel als leidraad hanteert bij een afzonderlijke bestuursbeslissing over de toeslagverlening, dan is sprake van een voorwaardelijke toeslagverlening mits hier in de verstrekte informatie conform de matrix op is gewezen.

Toeslagenmatrix

Op 24 november 2006 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer in het kader van de behandeling van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet een concept toegestuurd van de ministeriële regeling inzake de toeslagenmatrix die per 1 januari 2008 in werking treedt (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 655, bijlage bij nr. 18). De in de bijlage bij deze beleidsregel opgenomen matrix is dezelfde als door de Minister aan de Tweede Kamer is aangeboden. Delen van deze toelichting zijn aan de toelichting van de Minister bij dat concept ontleend.

Toelichting op wijzigingen van de toeslagenmatrix ten opzichte van de nota Matrix FTK

De toeslagenmatrix is ten opzichte van de nota Matrix FTK (Kamerstukken II, 2004–2005, 28 294, nr. 16) vereenvoudigd door de laatste twee kolommen in elkaar te schuiven. Reden daarvoor is dat op grond van artikel 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in alle gevallen al dient te worden geïnformeerd over het toeslagbeleid, de financiering van het toeslagbeleid, de gerealiseerde uitvoering van het toeslagbeleid in het recente verleden, en de verwachtingen ten aanzien van de toekomstige toeslagverlening. Het onderscheid tussen een kolom ‘toeslagbeleid’ en een kolom ‘toekenning van toeslagen’ is daarom niet meer nodig.

Van de nota Matrix FTK is voorts afgeweken in geval van onvoorwaardelijke toeslagverlening. Er wordt nu onderscheid gemaakt tussen twee vormen van onvoorwaardelijke toeslagverlening in de fase tot aan de pensioendatum. De eerste, in de matrix F1 genoemd, is een toeslagverlening die tot aan de pensioendatum doorloopt, ongeacht of men deelnemer is of gewezen deelnemer is geworden. In dat geval moet de toekomstige toeslagverlening onmiddellijk bij de opbouw van de aanspraak gefinancierd worden door het treffen van een technische voorziening. Immers, het is een onvoorwaardelijke aanspraak die te allen tijde moet kunnen worden nagekomen. De tweede vorm, in de matrix F2 genoemd, is een toeslagverlening die onvoorwaardelijk is zolang men deelneemt aan de regeling. In dat geval is er in feite sprake van een voorwaardelijke toeslag, waarbij de voorwaarde is dat men deelneemt aan de regeling. In dat geval hoeft geen technische voorziening te worden getroffen voor de toekomstige toeslagen: het is immers niet zeker hoe lang de deelnemer nog blijft deelnemen. Financiering in de vorm van een technische voorziening en het daarbij behorende eigen vermogen kan plaatsvinden op het moment van toekenning, zoals bij nominale aanspraken. De premie voor deze toeslagverlening is onderdeel van de kostendekkende premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke aanspraken.

Toelichting op onderdelen van de toeslagenmatrix

Aan de verwachtingen omtrent de toeslagverlening, zoals die op grond van deze matrix gecommuniceerd moeten worden, ligt een continuïteitsanalyse, als bedoeld in artikel 22 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Stb. 2006, 710), ten grondslag. Zoals is aangegeven in de Regeling parameters pensioenfondsen (Stcrt. 2006, 250, blz. 38) is deze continuïteitsanalyse, evenals de waardering van de technische voorziening, gebaseerd op marktwaardering. Dit betekent dat de waarde van de verplichtingen mede afhankelijk is van de marktrente op een bepaald moment. Om te voorkomen dat de volatiliteit in de ‘dagkoersen’ van de rente doorwerkt in de informatieverstrekking aan de deelnemer, is ervoor gekozen om bij regelingen met een ambitie die gerelateerd is aan een ex ante maatstaf, ten aanzien van de informatieverstrekking te werken met brede categorieën voor de indexatiekwaliteit (quintielen) in plaats van een puntschatting zoals tot nu toe gebruikelijk was.

De deelnemer wordt geïnformeerd over hoe hoog de te verwachten verhoging is:

a. een groot deel van [maatstaf A], of

b. meer dan de helft van [maatstaf A], of

c. ongeveer de helft van [maatstaf A], of

d. minder dan de helft van [maatstaf A], of

e. een klein deel van [maatstaf A].

Daarbij komt ‘een groot deel’ overeen met 80 tot 100%, ‘meer dan de helft’ met 60 tot 80%, ‘ongeveer de helft’ met 40 tot 60%, ‘minder dan de helft’ met 20 tot 40% en ‘een klein deel’ met 0 tot 20%.

De informatie ten aanzien van het risico waarmee die verwachting omgeven is wordt uitgedrukt in de zin ‘U ontvangt bijna altijd c% (zie toelichting)’. Dit risico is gebaseerd op een 95-procent zekerheidstoets. Voor een gemiddelde deelnemer zegt dit weinig. Daarom is bepaald dat er een toelichting bij de informatieverstrekking moet worden geleverd, waarin wordt aangegeven wat deze indicatie van het risico meer precies inhoudt.

Overigens kunnen fondsen aan de informatieteksten verhelderingen toevoegen, mits er geen afbreuk wordt gedaan aan de eis van een consistent geheel tussen gewekte verwachtingen, financiering en realiseren van voorwaardelijke toeslagen.

Daar waar in de informatieteksten de zin staat ‘U kunt geen rechten ontlenen aan de verhoging van dit jaar …’ kan het misverstand ontstaan dat de dat jaar toegekende verhoging geen recht geeft op verhoging van het pensioen. Om dit misverstand te voorkomen mag de informatietekst ook als volgt luiden:

Onder variant A:

‘U kunt aan de verhoging van dit jaar geen rechten ontlenen ten aanzien van toekomstige verhogingen’

Onder varianten B tot en met D:

‘U kunt aan de verhoging van dit jaar en aan de verwachtingen voor komende jaren geen rechten ontlenen ten aanzien van toekomstige verhogingen’

Onder E:

‘Ten aanzien van (maatstaf A) kunt u aan de verhoging van dit jaar en aan de verwachtingen voor komende jaren geen rechten ontlenen ten aanzien van toekomstige verhogingen’

Indien bij een pensioenfonds een langetermijnherstelplan actueel is (zie hiervoor de artikelen 138 en 139 van de Pensioenwet en de artikelen 133 en 134 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling) hoeft het toeslagbeleid niet aangepast te worden als het langetermijnherstelplan er mede op is gericht de ambitie ten aanzien van de toeslagverlening waar te maken. Indien de fase van herstel van een pensioenfonds zich gunstiger ontwikkelt dan in het herstelplan was voorzien, staat het pensioenfonds voor de afweging om:

1. de hoger dan verwachte vermogenspositie te gebruiken om de herstelperiode te verkorten;

2. de hoger dan verwachte vermogenspositie te gebruiken voor een hogere toeslagverlening dan in het herstelplan was voorzien (en dus de korting op de toeslagverlening te beperken);

3. een combinatie van 1 en 2 toe te passen.

Ingevolge artikel 138 van de Pensioenwet en artikel 133 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling beoordeelt DNB ten minste eenmaal in de drie jaar of aanvullende maatregelen ten opzichte van het oorspronkelijke herstelplan nodig zijn. Aanpassing van het toeslagbeleid kan hiervan een onderdeel zijn.

Overigens kan een pensioenregeling op basis van bijvoorbeeld middelloon een verschillend toeslagbeleid kennen voor de deelnemer enerzijds en gewezen deelnemers en pensioengerechtigden anderzijds. In dat geval moet, zoals in paragraaf 7.6.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Pensioenwet (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 413, nr. 3, blz. 113–116) reeds is gemeld, over beide vormen van toeslagbeleid informatie worden verstrekt aan de actieve deelnemers.

Ten aanzien van de voorwaardelijke toeslagverlening die is gekoppeld aan een ex ante maatstaf kan de ambitie gekoppeld zijn aan bijvoorbeeld de algemene prijsinflatie of aan de algemene of sectorspecifieke loonontwikkeling. Het betreft dus een maatstaf waar het fondsbestuur zelf geen invloed op heeft. In deze matrix wordt als voorbeeld uitgegaan van koppeling aan de prijsontwikkeling.

In de toeslagenmatrix is de premiekortingsgrens, zoals deze voortvloeit uit artikel 129 van de Pensioenwet, beschreven. In overeenstemming met de nota Matrix FTK (Kamerstukken II, 2003/04, 28 294, nr. 4 (herdruk)) dient daarbij te worden opgemerkt:

‘Een korting op de kostendekkende premie kan alleen worden gehanteerd als de continuïteitsanalyse aantoont dat de gewekte verwachting ten aanzien van de indexering nu en in de toekomst naar verwachting kan worden waargemaakt, terwijl de verwachte dekkingsgraad structureel boven de evenwichtssituatie blijft’

De Nederlandsche Bank N.V.

D.E. Witteveen, Directeur

Naar boven