Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 17 januari 2014, MinBuza-2014.38246, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Tweede openstelling Ghana WASH Window van het Fonds Duurzaam Water)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;1

Gelet op artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;2

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 in het kader van de tweede openstelling van de PPP faciliteit Ghana WASH Window van het Fonds Duurzaam Water (GWW-FDW) gelden voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 15 oktober 2014 de in de bijlage bij dit besluit opgenomen beleidsregels (Subsidiebeleidskader GWW-FDW, tweede call) en geldt een subsidieplafond van € 10 miljoen.

Artikel 2

  • 1. Aanvragen voor een subsidie in het kader van de tweede openstelling van het Ghana WASH Window van het Fonds Duurzaam Water worden ingediend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 28 april 2014 vóór 15:00 uur, Nederlandse tijd.

  • 2. Aanvragen worden ingediend aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde aanvraagformulier, en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.3

Artikel 3

De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt en vervalt met ingang van 16 oktober 2014 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, de Waarnemend Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden, Accra, Ghana H.J.J. van Dijk

BIJLAGE

Subsidiebeleidskader GWW-FDW, tweede call

1. Leeswijzer

Deze bijlage bevat het subsidiebeleidskader GWW-FDW, tweede call. Het vormt hierbij het formele kader voor de beoordelingen van de subsidieaanvragen. Het aanvraagformulier, inclusief bijlagen maakt integraal onderdeel uit van het subsidiebeleidskader.

Paragraaf 2 bevat algemene informatie over de doelstellingen, beleidsmatige inbedding, inhoud en reikwijdte van het GWW-FDW subsidiebeleidskader en paragraaf 3 over de uitvoerder. In paragraaf 4 wordt ingegaan op welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Vervolgens wordt in paragraaf 5 de aanvraag en beoordelingsprocedure beschreven. Hierin is ook opgenomen aan welke eisen de aanvraag moet voldoen om in aanmerking voor subsidie te komen. Paragraaf 6 bevat informatie over de subsidieverlening en de uitvoering van GWW-FDW projecten.

Annex 1 bevat het aanvraagformulier en annex 2 de begrippenlijst. Het aanvraagformulier, de begrippenlijst en aanvullende informatie kunt u downloaden van de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window .

2. Doelstelling en beleidsthema’s

Toegang tot veilig drinkwater en een leefomgeving vrij van ziekten zijn basisbehoeften en een erkend mensenrecht. Onder het Speerpunt Water van de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking is verbeterde toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen dan ook een van de drie thema’s (Kamerbrief Water voor Ontwikkeling van 9 januari 2012). Het rendement van investeren in drinkwater en sanitatie is hoog – zeker waar verbeterde hygiëne onderdeel van de investering is. Drinkwater en sanitatie hebben een grote impact op de volksgezondheid – en daarmee op de productiviteit. Om vooruitgang in de water en sanitatie sector te bereiken zullen naast publieke middelen, nieuwe financieringsmodaliteiten nodig zijn voor de benodigde investeringen, met een grotere rol voor lokaal initiatief en de private sector.

Hoewel er wereldwijd de laatste jaren veel is bereikt op het gebied van de Millenniumdoelstelling (MDG) voor drinkwater en sanitatie, wordt de doelstelling voor o.a. de sloppenwijken van grote steden niet gehaald. Dit geldt vooral voor Sub-Sahara Afrika en sanitatie.

Hoewel voor Ghana de MDG doelstellingen voor water binnen bereik zijn is er achterstand opgelopen op de doelstellingen rond sanitatie. In 2011 had 19% van de bevolking in stedelijke gebieden in Ghana toegang tot verbeterde sanitatie (WHO/ UNICEF JMP 2013) die niet met andere huishoudens gedeeld werd, terwijl maar liefst 72% van de bevolking afhankelijk was van gedeelde of publieke sanitatie faciliteiten; de overige 9% had helemaal geen faciliteit of een die niet aan de vereisten voor ‘improved sanitation’ voldoet.

De Ghanese overheid heeft haar WASH-beleid vastgelegd in de National Water Policy (2007), Environmental Sanitation Policy (2010) en de National Environmental Sanitation Strategy and Action Plan (2010), waarin drie belangrijke interventiegebieden worden onderscheiden namelijk:

  • Stimuleren van toegang tot WASH voorzieningen door investeringen in hardware (bijvoorbeeld infrastructuur, producten en verbetering van de kwaliteit van bestaande voorzieningen).

  • Training, educatie en informatievoorziening op het gebied van hygiëne met als belangrijke focus gedragsverandering en de mobilisatie van gemeenschappen en huishoudens ter verbetering van sanitatie en hygiëne.

  • Creëren van een ‘enabling environment’ inclusief ontwikkeling van beleid, institutionele ontwikkeling en het versterking of ontwikkelen van duurzame financieringsmodellen.

De bovenstaande principes vormen, samen met de uitgangspunten van het Nederlandse OS beleid en input van lokale stakeholders, de basis voor het programma ‘Ghana Netherlands WASH Programme’ (GNWP) van de Nederlandse overheid en de Ghanese overheid die respectievelijk € 100 mln en € 50 mln financieren. Daarnaast wordt een private bijdrage van € 25 mln verwacht.

Het hoofddoel van het GNWP is het duurzaam verbeteren van sanitatie, hygiene en gebruik van drinkwater in urbane gebieden om hiermee bij te dragen aan het verbeteren van de gezondheid en sociaal-economische positie van de bevolking in die gebieden. Meer specifieke doelstellingen van het GNWP zijn als volgt:

  • 1. Verbeteren van duurzame toegang tot en gebruik van sanitatie (inclusief management van zwart en grijs afval water en vast afval) en hygiëne, met name voor de armste en meest kwetsbare bevolkingsgroepen.

  • 2. Verbeteren van duurzame toegang tot en gebruik van veilig en betaalbaar drinkwater, met name voor de armste en meest kwetsbare bevolkingsgroepen.

  • 3. Verbeteren van waterbeheer in het GNWP doelgebied.

  • 4. Vergroten van de capaciteit van lokale overheden en andere belangrijke actoren op het gebied van governance en management van water en sanitatie.

  • 5. Vergroten van betrokkenheid van de private sector en lokaal ondernemerschap voor duurzame financiering van de WASH sector.

  • 6. Creëren van condities voor opschaling van duurzame stedelijke WASH aanpak in andere steden.

Om duurzaamheid van mogelijke interventies te borgen is er veel aandacht voor gedragsverandering door communicatie, creëren van vraag naar WASH voorzieningen, reële kosten van WASH voorzieningen gedurende de hele levenscyclus en ontwikkeling van duurzame financieringsmodellen. Daarnaast wordt verwacht dat gedecentraliseerde water en sanitatie systemen met management op het laagst mogelijke organisatieniveau, bottom-up monitoring en accountability, veilig hergebruik van menselijk afval, hergebruik van afvalwater, innovatieve partnerschappen een belangrijke bijdrage zullen leveren aan het bereiken van de doelstellingen van het GNWP. Het is de verwachting dat in de stedelijke context een mix van verschillende oplossingen op het vlak van technologie en dienstverlening met verschillende prijsstelling het beste aansluit bij de behoeften van de doelgroepen.

Een belangrijk onderdeel van het GNWP is de PPP-faciliteit ‘Ghana WASH Window’ van het Fonds Duurzaam Water (GWW-FDW) die in het voorliggende besluit behandeld wordt. Binnen het GWW-FDW kunnen Publiek-Private Partnerships financiële ondersteuning aanvragen voor het uitvoeren van projecten die vallen onder de doelstellingen van het bovenomschreven GNWP. Het GWW-FDW is een groot deelprogramma binnen GNWP en zal in drie calls worden uitgezet; dit besluit en dit subsidiebeleidskader betreft alleen de tweede call. De structuur van GWW-FDW, inclusief de bijbehorende procedures zijn gebaseerd op het Fonds Duurzaam Water4.

Er wordt van GWW-FDW-projecten verwacht dat ze duurzaamheid in het projectplan integreren. De Nederlandse overheid hecht ook veel belang aan Internationaal Verantwoord Ondernemen (IMVO)5 en verwacht dat PPP-projecten op dit gebied voorop lopen in Ghana en de betreffende sector. Bij de beoordeling van voorstellen wegen Duurzaamheid en IMVO mee en ook tijdens de uitvoering zal hierop getoetst worden. In paragraaf 5 worden beide aspecten nader toegelicht. Daarnaast kunnen Partnerschappen in de aanvraagfase informatie krijgen via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over de manier waarop duurzaamheid en IMVO moeten worden opgenomen in het voorstel.

Het GWW-FDW richt zich op het benutten van kansen waarvoor een publiek-private samenwerking een duidelijke meerwaarde heeft. De focus ligt op activiteiten op het gebied van Water, Sanitatie en Hygiëne (WASH) en integraal water resource management in geselecteerde District/Municipal/Metropolitan Assemblies die zullen bijdragen aan duurzame economische groei en armoedebestrijding in Ghana. Te denken valt aan het ontwikkelen en faciliteren van strategische samenwerkingsverbanden tussen belanghebbenden, kennisuitwisseling en innovatie, zoals het ontwikkelen en meefinancieren van bedrijfsmodellen voor stedelijke watervoorziening, sanitatie en waste management.

Richt de PPP zich op het benutten van economische kansen dan zal zich dit door de deelname van het bedrijfsleven aan de PPP’s vertalen in een interventie gebaseerd op een verdienmodel. Daarbinnen is ruimte om de doelgroep te versterken om eigen keuzes te maken m.b.t. producten en diensten en kan de rol van de lokale private sector gestimuleerd worden. Aan PPP’s moet een model ten grondslag liggen waaruit financiële duurzaamheid blijkt. In PPP’s kunnen ook zaken worden geadresseerd die het behalen van commerciële of sociale kansen in de weg staan. Richt de PPP zich op het benutten van zulk soort kansen dan moet duidelijk zijn wat het knelpunt is en hoe deze wordt opgelost.

De door PPP’s uitgevoerde interventies dragen bij aan de lange termijn doelstellingen van het Nederlandse OS beleid ten aanzien van duurzame economische groei, armoedebestrijding en zelfredzaamheid.

2.1 Voor wie zijn de subsidies bestemd?

Voor een subsidie in het kader van GWW-FDW komen publiek-private partnerschappen (PPP) in aanmerking. BZ definieert een PPP als volgt: ‘Een PPP is een samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, vaak met betrokkenheid van NGO’s, vakbonden en/of kennisinstellingen waarin risico’s, verantwoordelijkheden, middelen en competenties worden gedeeld om een gemeenschappelijk doel te bereiken of een specifieke taak te verrichten’. Binnen GWW-FDW zijn specifiekere eisen gesteld aan de samenstelling van het partnerschap. Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door partnerschappen die bestaan uit ten minste één bedrijf, één publieke instelling en één NGO of kennisinstelling. Van de partijen is ten minste één partij afkomstig uit Nederland en één partij afkomstig uit Ghana (zie paragraaf 5.4).

Eén partij zal namens het partnerschap subsidie aanvragen. Dit ‘penvoerderschap’ staat open voor zowel Nederlandse als buitenlandse partijen. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd zal de penvoerder de subsidieontvanger zijn.

De subsidieontvanger, tevens penvoerder, is jegens de minister ten volle aansprakelijk voor de naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ook al strekt de subsidie mede tot bekostiging van de activiteiten van mede-indieners in het partnerschap of worden de activiteiten (deels) uitgevoerd door (een) mede-indiener(s). Ook is de subsidieontvanger verantwoordelijk voor de uitvoering van het projectvoorstel.

In het geval van wijzigingen in het partnerschap, zoals toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van deze samenwerkingsverbanden, is voor de minister als subsidieverlener de penvoerder altijd het aanspreekpunt en de verantwoordelijke. De penvoerder dient wijzigingen in het partnerschap aan de minister voor te leggen ter goedkeuring. De minister behoudt zich het recht voor om subsidiegelden geheel of gedeeltelijk terug te vorderen op de penvoerder.

Omdat de penvoerder voor de uitvoering en voor de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen afhankelijk is van zijn mede-indieners, moet deze medewerking expliciet in een overeenkomst zijn vastgelegd. Een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst moet de medewerking van partijen en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgen, evenals de naleving van de aan een subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister.

3. Uitvoerder

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zal deze beleidsregels uitvoeren namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op grond van een aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verleend mandaat.

4. Subsidiabele kosten

De GWW-FDW subsidie bestaat uit een bijdrage in de kosten direct verbonden met de uitvoering van het project. Kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie indien ze rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen en indien wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in de beschikking tot subsidieverlening.

De subsidie bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele projectkosten doch niet meer dan € 3.000.000. Subsidieaanvragen van minder dan € 600.000 subsidie komen niet voor subsidieverlening in aanmerking.

Een eigen financiële bijdrage van het aanvragend partnerschap van minimaal 40% van de subsidiabele projectkosten is vereist. Een grotere eigen financiële bijdrage wordt aangemoedigd. Minimaal de helft van de eigen financiële bijdrage is samengesteld uit middelen van bedrijven. Dit betekent dat minimaal 20% van de subsidiabele projectkosten bekostigd wordt uit middelen afkomstig van bedrijven. Een hogere bijdrage dan de minimale vereiste bijdrage van bedrijven wordt aangemoedigd.

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan uit kosten voor kapitaalgoederen (hardware), en technische assistentie (TA) Kosten voor aanschaf, huur of lease van bestaande gebouwen of land zijn niet subsidiabel. Kapitaalgoederen zijn pas subsidiabel na volledig en succesvol afronden van resultaat 1 (zie paragraaf 6.2). Tarieven dienen aantoonbaar marktconform voor ontwikkelingssamenwerking te zijn. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zal hierop toetsen. Er zal hierbij onderscheid gemaakt worden tussen lokale en internationale tarieven. Tevens wordt gekeken naar opleiding en ervaring.

Onder subsidiabele kosten voor kapitaalgoederen wordt verstaan:

  • investeringen in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het project;

  • investeringen in nieuwe infrastructuur of verbetering van bestaande infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud;

  • kosten voor heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen, exclusief BTW (Delivered Duty Paid).

Onder subsidiabele kosten voor technische assistentie wordt verstaan:

  • kosten voor projectmanagement. Hieronder vallen kosten voor activiteiten zoals het organiseren van bijeenkomsten, opstellen van business plannen, rapporteren etc.;

  • kosten voor monitoring en evaluatie van het project;

  • projectmatige operationele kosten, namelijk aantoonbare kosten voor het in stand houden van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door het project opgeleverde dienst gedurende de overeengekomen projectperiode. Onder projectmatige operationele kosten wordt niet verstaan gemaakte operationele kosten verbonden aan bedrijfsmatige activiteiten;

  • kosten voor overige technische assistentie. Hieronder vallen kosten voor kennisoverdracht en training voor medewerkers binnen het PPP en derde partijen, kosten voor kwaliteits- of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO-certificering en milieu certificering), vergunningen, marketing, advieskosten.

De volgende kostenposten komen niet in aanmerking voor subsidie en zijn daarmee geen subsidiabele kosten:

  • kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project. De startdatum van het project kan niet vóór de indieningsdatum van de aanvraag liggen;

  • kosten voor aanvraag van de GWW-FDW subsidie,

  • financieringskosten en rentevergoedingen;

  • kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen;

  • kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van land;

  • kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D);

  • operationele kosten, met uitzondering van projectmatige operationele kosten;

  • omzetbelasting en BTW;

  • in-kind bijdragen van Ghanese overheidspartijen;

  • kosten gemaakt door derden, dat wil zeggen kosten die niet worden vergoed of betaald door partners in het PPP;

  • leningen of revolverende financiering, bijvoorbeeld microkrediet, die wordt gegeven aan derde partijen;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en schommelingen in wisselkoers.

Op grond van artikel 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt de subsidie geweigerd indien de subsidie wordt aangevraagd na aanvang van de activiteiten. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat activiteiten die vóór de indiening van de aanvraag worden uitgevoerd ter voorbereiding van het projectvoorstel niet leiden tot weigering van de subsidie, maar dat de kosten daarvan niet voor subsidie in aanmerking komen.

De faciliteit voorziet onder andere in subsidiering van activiteiten die uiteindelijk kunnen leiden tot marktconforme economische bedrijvigheid (bijvoorbeeld het ontwikkelen en uitvoeren van een verdienmodel voor het ophalen, verwerken en hergebruiken van latrine inhoud). Hierbij is de inzet van kennis en kunde van het bedrijfsleven onontbeerlijk. De faciliteit financiert echter geen commerciële investeringen van bedrijven maar biedt steun waar de markt het laat afweten omdat het risico te groot wordt geacht (conform OESO-DAC, ODA criteria). Dit wordt ex-ante getoetst.

5. Beoordeling van de aanvragen

5.1 procedure

Na ontvangst van aanvragen voor GWW-FDW toetst de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag op de formele vereisten (zie paragraaf 5.4 Administratief Beoordelen). Indien een aanvraag aan de formele vereisten voldoet neemt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag in behandeling

Na in behandeling nemen van de aanvraag start de inhoudelijke beoordelingsprocedure. Hierbij beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag op het voldoen aan de minimale vereisten, op de partnerschaptoets en de projecttoets. De aanvraag moet voldoen aan alle minimale vereisten. De partnerschaptoets en de projecttoets resulteren in een beoordelingsscore op basis waarvan wordt bepaald of voldaan is aan de minimale vereisten van de toetsen. Meer informatie over de toets op minimale vereisten, partnerschaptoets en de projecttoets kunt u vinden in paragraaf 5.5 (Inhoudelijke beoordeling).

De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Accra geeft advies over de kwaliteit van de projectvoorstellen en over de kwaliteit van de partners in het partnerschap. De Ambassade zal dit advies in goed overleg met de Ghanese centrale overheid opstellen. Het advies van de ambassade is zwaarwegend. Daar waar wordt afgeweken van deze adviezen, zal dit met redenen worden omkleed. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland kan het voorstel gedurende de procedure ook voor advies voorleggen aan externe experts. Tevens is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de partners interviewt en naar Ghana reist om informatie in te winnen bij Ghanese partners of leveranciers in de keten van het project. Indien noodzakelijk voor de beoordeling kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zelfstandig contact opnemen met de projectpartners en hen vragen om een nadere toelichting op de aanvraag.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland legt de voorstellen en de eerste beoordeling daarvan voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ingestelde onafhankelijke adviescommissie GWW-FDW. De commissie adviseert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de beoordeling van GWW-FDW subsidieaanvragen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Het advies van de adviescommissie is hierbij zwaarwegend. Daar waar wordt afgeweken van deze adviezen zal dit met redenen worden omkleed. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland neemt onder mandaat van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een besluit over de aanvragen.

5.2 Verdeling beschikbare middelen

De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van het beoordelingsproces, op basis van de uitkomsten van de beoordeling op de partnerschapstoets en de projecttoets. De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op basis van rangschikking van de aanvragen die aan de minimale vereisten voldoen en voldoende scoren op de partnerschaptoets en de projecttoets. Op deze wijze komen alleen aanvragen van voldoende kwaliteit voor rangschikking in aanmerking.

De rangschikking geschiedt op basis van de uitkomsten van de project- en partnerschaptoets. Aanvragen die beter voldoen aan de criteria van de project- en partnerschaptoets krijgen een hoger aantal punten, en daarmee een hogere rangschikking, dan aanvragen die hier minder aan voldoen.

Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om subsidie te verlenen voor alle aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld, hebben hoger gerangschikte aanvragen prioriteit over lager gerangschikte aanvragen. Het is dus mogelijk dat een project voldoende scoort en toch wordt afgewezen, omdat het beschikbare budget voor subsidiëring niet toereikend is.

5.3 Leidend bij de beoordeling

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast zijn deze beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking6. Indien de beleidsregels voor GWW-FDW afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking hebben de beleidsregels voor GWW-FDW voorrang.

5.4 Administratieve beoordeling

De aanvraag dient te voldoen aan alle onderstaande formele eisen. Indien niet aan deze vereisten wordt voldaan, neemt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag niet in behandeling. Uiteraard dit met inachtneming van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht.

  • De aanvraag voor een subsidie dient schriftelijk (1 origineel en 3 kopieën) en volledig te worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland conform het aanvraagformulier en de daarbij behorende appendices7.

  • Tegelijkertijd met de schriftelijke aanvraag moet een elektronische kopie worden ingeleverd op een digitaal opslagmedium met USB-poort (USB-stick). Aanleveren van het elektronisch kopie geschied conform de aanwijzing in het aanvraagformulier.

  • De aanvraag dient tijdig te zijn ingediend. De uiterlijke datum van ontvangst door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is 28 april 2014, 15:00 uur (Nederlandse tijd). Het adres waar de aanvraag dient te worden ingediend is:

    Bezoekadres

    Postadres

    Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

    t.a.v. GWW-FDW

    Prinses Beatrixlaan 2

    Den Haag

    Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

    t.a.v. GWW-FDW

    Postbus 93144

    2509 AC Den Haag

  • Het aanvraagformulier dient voorzien te zijn van de naam van de penvoerder. Een tekenbevoegde vertegenwoordiger van de penvoerder dient het formulier te ondertekenen.

  • Naast de penvoerder dienen alle andere projectpartners de aanvraag mede te ondertekenen. Overigens is uitsluitend de penvoerder de subsidieontvanger indien subsidie wordt verleend. Dat betekent dat alle verplichtingen op de penvoerder rusten, onverschillig wie de uitvoering ter hand neemt.

  • Bij de aanvraag is een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst (cooperation agreement) gevoegd die de medewerking van partijen aan de uitvoering van het project en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister.

  • De projectpartners dienen te verklaren dat zij bekend zijn met de OESO-Richtlijnen voor multinationale bedrijven met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en het VN Verdrag inzake Biologische Diversiteit en dat ze hiernaar zullen handelen. Informatie over deze documenten staat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window .

  • De penvoerder dient te verklaren dat de te financieren projectactiviteiten niet op de FMO uitsluitingslijst vermeld staan. Een link naar deze lijst staat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal.

  • Alle partijen in het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid.

  • Het project betreft WASH en/of Integraal Waterbeheer gerelateerde activiteiten in Ghana die ten goede komen aan ten minste één van de District/Municipal/ Metropolitan Assemblies (MAs) opgenomen in de lijst in annex 3. Het project mag projectactiviteiten in andere District/Municipal/ Metropolitan Assemblies bevatten zolang het project bijdraagt aan de verbetering van WASH of Integraal Waterbeheer in ten minste een van de MAs zoals opgenomen in annex 3.

  • Het partnerschap bestaat uit ten minste één publieke instelling, één bedrijf en één NGO of kennisinstelling.

  • Van de partijen beschikt ten minste één partij over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht en één partij over rechtspersoonlijkheid naar Ghanees recht.

  • De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 600.000 en maximaal € 3.000.000.

  • De projectduur is maximaal 5 jaar.

5.5 Inhoudelijke beoordeling

Na in behandeling nemen van de aanvraag wordt deze inhoudelijk beoordeeld. Aanvragen voor GWW-FDW zullen worden beoordeeld op de toets op minimale vereisten, de partnerschaptoets en de projecttoets. Deze beoordeling resulteert in een besluit op de aanvraag voor GWW-FDW.

5.5.1 Toets op minimale vereisten

Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien aan één of meerdere van de onderstaande minimale vereisten niet is voldaan:

  • ontwikkelingsrelevant: het project is voldoende gericht op structurele armoedebestrijding, duurzame economische groei en zelfredzaamheid;

  • het project richt zich op ten minste één van de volgende thema’s: 'sanitatie en hygiene', 'verbeterd afval management (vast en vloeibaar)', 'toegang tot en gebruik van veilig drinkwater'; en ‘urbaan watermanagement’;

  • de eigen financiële bijdrage van het aanvragende partnerschap is minimaal 40% van de subsidiabele projectkosten (niet direct of indirect afkomstig van subsidies het Ministerie van Buitenlandse Zaken). Een groter aandeel eigen bijdrage wordt aangemoedigd;

  • minimaal de helft van de eigen bijdrage is samengesteld uit middelen van bedrijven. Dit betekent dat minimaal 20% van de subsidiabele projectkosten bekostigd wordt uit middelen afkomstig van bedrijven. Een hogere bijdrage dan de minimaal vereiste bijdrage van bedrijven wordt aangemoedigd;

  • het voorstel moet een deugdelijk systeem voor monitoring en bijsturing bevatten. Minimaal 2% van het projectbudget is gereserveerd voor Monitoring en Evaluatie van het project;

  • projecten met een projectbudget boven € 4.000.000 tonen aan dat deze door een onafhankelijke partij geëvalueerd zullen worden;

  • het project mag binnen de looptijd van het project niet commercieel haalbaar zijn. Dit wordt aangetoond met een standaard rekenmodel (beschikbaar via http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window );

  • de interventie moet aantoonbaar financieel duurzaam zijn. Een interventie is financieel duurzaam indien deze na de projectperiode kan voortbestaan zonder subsidie uit GWW-FDW of andere subsidies afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit wordt aangetoond met behulp van een standaard rekenmodel (beschikbaar via http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window );

  • het projectvoorstel moet duidelijk maken dat het project niet leidt tot marktverstoring in Ghana en in Europa;

  • het project betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen.

  • de bedrijven dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO. Het deelnemende bedrijf zal een IMVO-beleid (conform OESO-richtlijnen) bij de subsidieaanvraag overleggen of zal dit op korte termijn opstellen.

  • de partners beschikken over voldoende financiële middelen om de eigen bijdrage en het werkkapitaal te kunnen financieren voor het project. Enkele richtlijnen die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hiervoor hanteert staan vermeld in het aanvraagformulier.

5.5.2 Projecttoets

De aanvraag wordt met de projecttoets beoordeeld op de kwaliteit van het beoogde project. De projecttoets bevat criteria waaraan de kwaliteit van het projectvoorstel wordt getoetst. Projecten waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.

De projecttoets bevat de volgende criteria:

1. Beleidsrelevantie:

Het project dient beleidsmatig relevant te zijn. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • Het project draagt duidelijk bij aan het bereiken van ten minste één van de doelstellingen van het GNWP;

  • De projectactiviteiten sluiten aan bij, of zijn aanvullend op bestaand beleid van zowel de Ghanese overheid als de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking op het gebied van water en sanitatie, bestaande programma’s en activiteiten;

  • De projectdoelstellingen komen ten goede aan de binnen GNWP geformuleerde doelgroep, waaronder armste en meest kwetsbare groepen in de samenleving. Daarbij sluiten de projectdoelstellingen aan bij de bestaande behoeften en wensen van de doelgroep8.

  • Het voorstel geeft een heldere en juiste probleemanalyse van de sociale, economische en politieke factoren in de District/Municipal/ Metropolitan Assembly of Assemblies waar het project zich op richt, biedt een logisch antwoord op die analyse en gaat in op alternatieve oplossingsrichtingen;

2. Interventiestrategie:

Aan het project dient een kwalitatief hoogwaardige en logische interventiestrategie ten grondslag te liggen, waarbij duurzaamheid is geïntegreerd in het project. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • de beoogde interventiestrategie sluit aan bij en is haalbaar in de lokale situatie, en maakt het behalen van de project doelstellingen mogelijk. Dit betekent betrokkenheid van de doelgroep en aandacht voor kwetsbare groepen in de samenleving.

  • de beoogde interventie is technisch en sociaal haalbaar. Sociale haalbaarheid zal in belangrijke mate afhangen van het bereiken van duurzame gedragsveranderingen op het gebied van WASH en de aanpak voor dit aspect zal hierbij speciale aandacht krijgen;

  • de mate waarin het project vernieuwend is voor Ghana (innovatief karakter). De vernieuwing kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door innovatieve processen of producten, niet alleen op technisch gebied maar zeker ook op het gebied van het bereiken van positieve gedragsveranderingen;

  • de mate waarin het project duurzaam is. Duurzaamheid wordt getoetst volgens het F.I.E.T.S. principe9. Het project moet financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal duurzaam zijn. Hierbij is extra aandacht voor de dwarsdoorsnijdende thema’s gender, goed bestuur, klimaat en milieu10. Duurzaamheid moet ook verwerkt zijn in het systeem van monitoring en bijsturing.

3. Kwaliteit projectplan:

Het project dient duidelijk en logisch beschreven te zijn. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • de mate waarin het project is uitgewerkt in activiteiten, outputs en outcomes (zie annex 4);

  • de mate waarin er een helder verband is tussen activiteiten, outputs, outcomes en benodigde middelen;

  • de mate waarin de beoogde outcomes, outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden (SMART) zijn uitgewerkt;

  • de mate waarin het project concrete resultaten bevat. Daarbij dient het project plan voldoende de uitgangspunten van IMVO (meer informatie beschikbaar bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) te reflecteren en hier resultaten op te benoemen.

4. Schaal:

Het project dient ofwel een aantoonbaar eenmalige grote outcome te hebben, ofwel aantoonbaar de potentie hebben om op termijn een grotere groep begunstigden te bereiken (impact). Hierbij weegt outcome en impact op begunstigden in de MAs zoals opgenomen in annex 3 zwaarder dan outcome en impact met positieve gevolgen in andere District/Municipal/ Metropolitan Assemblies. Tevens moet het projectbudget en de gevraagde subsidie in verhouding staan tot de beoogde resultaten, waarbij tevens de hoogte van de eigen bijdragen van de partners in het projectbudget en het aandeel van de deelnemende bedrijven daarin worden beoordeeld.

5. Risico’s, monitoring en bijsturing:

Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • het projectvoorstel geeft een realistische analyse van de risico’s en maatregelen om deze risico’s te mitigeren. Hieronder vallen in ieder geval risico’s die het behalen van de beoogde projectresultaten kunnen beïnvloeden

  • De mate waarin IMVO-risico’s worden gemitigeerd binnen het project. De penvoerder levert bij projecten met een middelhoog tot hoog risicoprofiel een risicoanalyse van het project aan volgens de OESO richtlijnen van mogelijke ongewenste effecten in de toeleveringsketens van het te financieren project. Het betreft een analyse van de ketens van de meest elementaire grondstoffen en halffabricaten voor de fabricatie van het eindproduct. In het geval er reële risico's bestaan op niet-naleving van de OESO richtlijnen in deze ketens, dient de penvoerder aan te geven welke maatregelen hij zal nemen om deze risico's te ondervangen, hoe de penvoerder de naleving ervan zal monitoren en hoe deze informatie beschikbaar zal zijn voor belangstellende stakeholders (proces van due diligence). In het geval de risico-inschatting nog niet volledig kan worden gedaan voor aanvang van het project, omdat de projectlocatie nog niet bekend is en/of de toeleveranciers nog niet geïdentificeerd zijn, dient de penvoerder dit aan te geven in het voorstel en het ontbrekende deel van de risicoanalyse op te nemen als onderdeel van Resultaat 1 van het projectplan.

Op basis hiervan kunnen verplichtingen aan de toekenning van de subsidie worden gesteld. Deze zullen onderdeel worden van een eventuele beschikking.

5.5.3 Partnerschaptoets

De partnerschaptoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid van het aanvragende partnerschap. Aanvragen van partnerschappen waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.

De partnerschaptoets bevat de volgende criteria:

1. De capaciteit van het partnerschap:

Bij de beoordeling van de capaciteit van het partnerschap is de capaciteit van de verschillende individuele partijen van belang. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • de mate waarin de projectpartners beschikken over relevante expertise (op het gebied van samenwerking, het thema en de context waarin gewerkt zal worden). Hierbij wordt onder andere gekeken naar track record van de afgelopen drie jaar: De partijen zijn op grond van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande ‘outputs’ en ‘outcomes’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de projecten daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de projecten te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep. Het project sluit aan bij de huidige activiteiten en strategie van de projectpartners;

  • de mate waarin het partnerschap beschikt over voldoende capaciteit op het gebied van projectmanagement, governance, monitoring en evaluatie en financieel en administratief management om het project succesvol te kunnen uitvoeren en hierover verantwoording af te leggen;

2. De meerwaarde van het partnerschap:

Het is van belang dat de partijen aantonen dat ze gezamenlijk een voorstel uitvoeren. Uit het voorstel moet blijken waarom en hoe de samenwerking meerwaarde oplevert voor het inhoudelijke doel van het project, ten opzichte van zelfstandige aanvragen van partijen. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

  • Het partnerschap kent een strategische meerwaarde (voor de OS-doelstellingen). Het projectplan toont de strategische meerwaarde van het partnerschap aan die kan liggen in verschillende factoren, zoals synergie (thematische specialisatie, maakt vernieuwende aanpak mogelijk) en efficiencywinst (intern functioneren partnerschap). Tevens wordt beargumenteerd in hoeverre het partnerschap cruciaal is voor het behalen van de beoogde doelen; waarom kunnen de partijen de doelen niet onafhankelijk van elkaar behalen?

  • Het partnerschap is haalbaar. Dit wordt mede beoordeeld op basis van een haalbaarheidsanalyse. In deze analyse is in ieder geval aandacht besteed aan de succes- en risicofactoren dan wel de zwakke/sterke punten van het partnerschap. De haalbaarheidsanalyse signaleert risico’s en bevat concrete maatregelen om deze te beheersen.

5.5.4 Puntenverdeling partnerschaptoets en projecttoets

In totaal zijn er 100 punten te verdienen bij de project- en partnerschaptoets. Dit is als volgt verdeeld.

Totaal aantal punten

100

Projecttoets

70

Partnerschaptoets

30

Ook geldt een minimum aantal punten voor de project en partnerschaptoets. Voorstellen die niet voldoen aan deze eis worden afgewezen. Binnen de projecttoets moet bovendien worden voldaan aan een minimum score voor de onderwerpen Beleidsrelevantie en Interventiestrategie. Wordt aan deze eis niet voldaan dan wordt het voorstel afgewezen.

Minimaal aantal punten

 

Projecttoets (totaal)

Beleidsrelevantie

Interventiestrategie

42

10.8

10.8

Partnerschaptoets

18

5.6 Beslissen

Binnen 22 weken na de uiterste indieningsdatum voor de aanvragen wordt besloten of de aanvraag wordt gehonoreerd en de subsidie wordt verleend. Partnerschappen zullen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland worden geïnformeerd over de beslissing. Aan de subsidie worden verplichtingen verbonden. Bij afwijzing van de aanvraag zullen de redenen van afwijzing worden medegedeeld.

6. Projectuitvoering en vaststelling

6.1 Voortgangsrapportage, resultaat 1

Randvoorwaardelijke vereisten van het project, bijvoorbeeld het verkrijgen van benodigde vergunningen worden vastgelegd als Resultaat 1 in de beschikking tot verlening van subsidie. Het bereiken van Resultaat 1 is essentieel voor de verdere uitvoering van het subsidieproject. Voordat Resultaat 1 is bereikt mogen geen kosten voor hardware worden gemaakt. Indien Resultaat 1 niet, niet tijdig of niet volledig is gerealiseerd, kan dit gevolgen hebben voor continuering van de subsidieverstrekking en kan de subsidieverlening worden gewijzigd of zelfs worden ingetrokken. De eerste voortgangsrapportage wordt ingediend binnen 2 maanden na afloop van de termijn voor het realiseren van Resultaat 1. De voortgangsrapportage, resultaat 1 dient in het Engels te worden opgesteld volgens het beschikbaar gestelde model.

6.2 Jaarlijkse voortgangsrapportage en eindrapportage

De subsidieontvanger dient eenmaal per 12 maanden te rapporteren over de gerealiseerde activiteiten en kosten. Hierin wordt tevens gerapporteerd op de voor het project relevante indicatoren zoals vastgesteld wordt in de subsidieverleningsbeschikking.

De termijn voor het indienen van de daaropvolgende voortgangsrapportages is telkens 12 maanden na de termijn voor het indienen van de vorige voortgangsrapportage, met dien verstande dat in het laatste jaar van het subsidietijdvak de eindrapportage in de plaats treedt van de voortgangsrapportage. De rapportages dienen in het Engels te worden opgesteld volgens het beschikbaar gestelde model.

6.3 Overige verplichtingen

Meldingsplicht: De subsidieontvanger is verplicht onverwijld een schriftelijke melding te doen, zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, dan wel hij niet aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden zal voldoen.

Internationale normen: De subsidieontvanger is verplicht het project uit te voeren volgens de OESO Richtlijnen voor multinationale bedrijven, de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en de VN-Conventie voor Biologische Diversiteit.

Verplichting tot bijzondere meldingsplicht in het kader van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten subsidies: De subsidieontvanger dient er zorg voor te dragen dat de partners en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid, noch voor het project waar de aanvraag betrekking op heeft, noch voor andere activiteiten. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze bedrijven onverwijld te melden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

6.4 Bevoorschotting en vaststelling subsidie

Voorschotten: Bij de subsidieverlening zal worden bepaald op welke wijze bevoorschotting plaatsvindt. Gedurende het project bedragen de voorschotten in totaal niet meer dan 90% van de verstrekte subsidie. Na het behalen van Resultaat 1 worden de voorschotten gefaseerd, eens per drie maanden, verstrekt.

Subsidievaststelling: De penvoerder moet binnen 2 maanden na afronding van de activiteiten of binnen 2 maanden na de in de beschikking genoemde einddatum de inhoudelijke en financiële eindrapportage aanleveren samen met een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Deze eindrapportage dient in het Engels te worden opgesteld en te worden ingediend overeenkomstig het beschikbaar gestelde model (zie http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window ).

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beslist binnen 13 weken na ontvangst van het verzoek tot subsidievaststelling. Een fysieke inspectie ter plaatse kan onderdeel uitmaken van de beoordeling van de aanvraag tot subsidievaststelling. In dat geval kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de beslistermijn verlengen tot 22 weken.

Informatie na vaststelling: Tot 24 maanden na vaststelling van de subsidie kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de penvoerder verzoeken informatie te verstrekken over de impact van het project.

6.5 Administratieve lasten

Een toets op administratieve lasten voor penvoerders is uitgevoerd volgens een standaard rekenmodel waarbij de administratieve lasten zijn geschat op 0,4% van het totale subsidie budget. Aangezien administratieve lasten tijdens de uitvoering en verantwoording in het project opgenomen kunnen worden, zijn alleen administratieve lasten van de subsidieaanvraag meegenomen. Er zijn verschillende maatregelen getroffen die zullen helpen om de administratieve lasten zoveel beperkt mogelijk te maken, zoals het aanbieden van voorlichtingsbijeenkomsten, intake gesprekken en het vereenvoudigen van de procedure en formulieren op basis van de feedback verkregen na de eerste call van het Fonds Duurzaam Water.

Annexen

Annex 1: Aanvraagformulier en model projectvoorstel GWW-FDW

Deze annex is te downloaden via http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window

Annex 2: Begrippenlijst GWW-FDW

Deze annex is te downloaden via http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window

Annex 3: Lijst van District/Municipal/ Metropolitan Assemblies

Projecten met activiteiten die ten goede komen aan één of meerdere van de onderstaande District/ Municipal/ Metropolitan Assemblies (MAs) in Ghana kunnen een aanvraag indienen voor GWW-FDW.

Ashanti Region:

  • Kumasi Metropolitan Assembly

  • Obuasi Municipal Assembly

Brong Ahafo Region:

  • Sunyani Municipal Assembly

  • Techiman Municipal Assembly

Central Region:

  • Cape Coast Metropolitan Assembly

  • Ewutu Senya East Municipal Assembly

  • Gomoa East Municipal Assembly

  • Komenda Edina Eguafo Abrem Municipal Assembly

Eastern Region

  • East Akim Municipal Assembly

  • New Juaben Municipal Municipal Assembly

Greater Accra Region, all Metropolitan, Municipal & District Assemblies:

  • Accra Metropolitan Assembly

  • Ada West District Assembly

  • Adenta Municipal Assembly

  • Ashaiman Municipal Assembly

  • Danme East District Assembly

  • Dangme West District Assembly

  • Ga Central Municipal Assembly

  • Ga East Municipal Assembly

  • Ga South Municipal Assembly

  • Ga West Municipal Assembly

  • Kpone katamanso District Assembly

  • La Dade-Kotopon Municipal Assembly

  • LA-Nkwantanang-Madina Municipal Assembly

  • Ledzokuku-Krowor Municipal Assembly

  • Ningo Prampram District Assembly

  • Tema Metropolitan Assembly

Northern Region:

  • Tamale Metropolitan Assembly

Volta Region

  • Ho Municipal Assembly

  • Hohoe Municipal Assembly

Western Region:

  • Sekondi/ Takoradi Metropolitan Assembly

Annex 4: OECD-DAC Definitie ‘Outcomes’ en ‘Output’
Outputs

The products, capital goods and services which result from a development intervention; may also include changes resulting from the intervention which are relevant to the achievement of outcomes.

Outcome

The likely or achieved short-term and medium-term effects of an intervention’s outputs.

Related terms: result, outputs, impacts, effect.


X Noot
1

Stb. 2005, 137.

X Noot
3

Het aanvraagformulier is geplaatst http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window .

X Noot
5

Geeft invulling aan motie Dikkers (32505/27), alsmede motie Ferrier (32605/45) en El Fassed (32605/34).

X Noot
6

Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 24 juli 2012, nr. MinBuZa-2012.16922, tot vaststelling van beleidsregels houdende algemene bepalingen voor subsidieverlening ten behoeve van activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking (Standaardkader ontwikkelingssamenwerking 2012), Stcrt. 2012, nr. 15896.

X Noot
7

Het aanvraagformulier met appendices is geplaatst op http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window

X Noot
8

Geeft invulling aan motie Dikkers Kamerstukken 2011 32 605, nr 28 en motie El Fassed Kamerstukken 2011 32 605, nr 34.

X Noot
9

Geef invulling aan motie El Fassed Kamerstukken 2011 33 000, nr 51.

X Noot
10

Geeft invulling aan motie Ferrier Kamerstukken 2011 32 605, nr 45 en El Fassed Kamerstukken 2011 32 605, nr 34.

Naar boven