Besluit van de Minister van Economische Zaken van 29 november 2013, nr. WJZ/13175315, houdende aanwijzing en taakvervulling toezichthouders Kernenergiewet 2013 (Besluit aanwijzing toezichthouders en taakvervulling Kernenergiewet 2013)

De Minister van Economische Zaken,

Handelende mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Defensie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op onderdeel 4, onder b, van bijlage II bij de op 4 maart 1970 te Almelo tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake samenwerking bij de ontwikkeling van het gas-ultra-centrifuge-procedé voor de productie van verrijkt uranium (Trb. 1970, 41), artikel I, onder h, van het Verdrag van Cardiff van 12 juli 2005 tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake samenwerking op het gebied van ultracentrifugetechnologie (Trb. 2005, 266), en de artikelen 58 en 65 van de Kernenergiewet;

Besluit:

§ 1. Aanwijzing toezichthouders

Artikel 1

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voor zover het hun werkterrein betreft.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn tevens belast met het toezicht op de bescherming tegen de risico’s van ioniserende straling van de werknemers in inrichtingen waarvoor een vergunning krachtens artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet is verleend.

Artikel 2

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen van het Ministerie van Economische Zaken voor zover het hun werkterrein betreft.

Artikel 3

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet zijn belast de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken voor zover het hun werkterrein betreft.

Artikel 4

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor zover het hun werkterrein betreft, met uitzondering van het toezicht op de bescherming tegen de risico’s van ioniserende straling van de werknemers in inrichtingen waarvoor een vergunning krachtens artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet is verleend.

Artikel 5

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid voor zover het hun werkterrein betreft.

Artikel 6

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg van het Ministerie van Defensie voor zover het betreft de Nederlandse krijgsmacht of die van een bondgenootschappelijke mogendheid.

Artikel 7

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet zijn belast de daartoe door de directeur Kernfysische Dienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport aangewezen inspecteurs van Euratom en van het Internationaal Atoom Agentschap, bedoeld in het op 22 september 1998 te Wenen tot stand gekomen Aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk Zweden, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie ter uitvoering van artikel III, leden 1 en 4 van het verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, met bijlagen (Trb.  1999, nr. 147).

§ 2. Taakvervulling

Artikel 8

De directeur Kernfysische Dienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport wordt aangewezen als instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van rubriceringsregelingen en beveiligingsmaatregelen als bedoeld in onderdeel 4, onder b, van bijlage II bij de op 4 maart 1970 te Almelo tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake samenwerking bij de ontwikkeling van het gas-ultra-centrifuge-procedé voor de productie van verrijkt uranium (Trb. 1970, 41) en artikel I, onder h, van het Verdrag van Cardiff tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake samenwerking op het gebied van ultracentrifugetechnologie van 12 juli 2005 (Trb. 2005, 266).

§ 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

De volgende besluiten worden ingetrokken:

a. het Besluit aanwijzing toezichtambtenaren Kernenergiewet (Stcr. 1969, 239),

b. de Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet: Aanwijzing ambtenaren (Stcr. 1969, 239),

c. het Besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 april 2004, nr. MJZ2004031561, Centrale Sector, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, houdende wijziging van de Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet en betreffende aanwijzing van functionarissen (Stcr. 2004, 76).

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing en taakvervulling toezichthouders Kernenergiewet 2013.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s Gravenhage, 29 november 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en achtergrond

Artikel 58 van de Kernenergiewet geeft de bevoegdheid aan de betrokken ministers om ambtenaren aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet. Deze ministers kunnen tevens regels stellen betreffende de taakvervulling van aangewezen ambtenaren.

Deze aanwijzing is thans neergelegd in drie besluiten die deels verouderd zijn. Dit betreft de volgende besluiten:

  • Besluit toezichthoudende ambtenaren Kernenergiewet (laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2009, 70);

  • Beschikking aanwijzing ambtenaren (Stcrt. 1969, 2440);

  • Beschikking aanwijzing functionarissen (Besluit van 5 april 2004, nr. MJZ2004031561).

In deze in formulering gedateerde besluiten zijn de wisselingen in bevoegde ministeries (waaronder nieuwe naamsaanduidingen) en de wijzigingen in de organisaties van de betrokken aangewezen ambtenaren niet verwerkt. Dit maakt deze besluiten in de praktijk ook moeilijk leesbaar en hanteerbaar. Daarom is ervoor gekozen de besluiten te actualiseren en gelijktijdig samen te voegen tot één besluit van de betrokken ministers.

2. Doelstelling en inhoud besluit

De doelstelling van het besluit is aanpassing aan de feitelijk gewijzigde situatie in naamgeving en wisselingen in ministeries maar zal daarmee geen verandering brengen in de inhoudelijk bestaande verdeling van bevoegdheden.

Dit besluit bevat de aanwijzing van de betrokken ambtenaren. De systematiek is daarbij zo eenvoudig mogelijk gehouden. Er is aangesloten bij het werkterrein van de betrokken ambtenaren. Binnen de organisatie-eenheid wordt bepaald welke van de ambtenaren met het daadwerkelijke toezicht worden belast. Waar toch specificering nodig was, is deze aangebracht.

3. Verband met internationale regelgeving

Naast het feit dat het in het kader van de Kernenergiewet veelal gaat om internationaal ingebedde wet- en regelgeving (onder meer regelgeving van het Internationaal Atoomenergieagentschap en Euratom) is er in het kader van de aanwijzingen in dit besluit op twee plaatsen ook expliciet een verband gelegd met internationale regels. Dit betreft:

  • 1. de aanwijzing door de directeur van de Kernfysische Dienst van aangewezen inspecteurs van Euratom en van het Internationaal Atoomenergieagentschap. Deze aanwijzing houdt onder meer verband met het Euratom-verdrag (Trb. 1957, 92) en het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, met bijlagen (Trb. 1999, 147). Daardoor kan ook aan deze internationale inspecteurs de bevoegdheid worden gegeven op Nederlands grondgebied inspecties uit te voeren.

  • 2. de taakvervulling van directeur van de Kernfysische Dienst van de ILT als verantwoordelijke voor de uitvoering van rubriceringsregelingen en beveiligingsmaatregelen in het kader van het Verdrag van Almelo van 4 maart 1970 inzake samenwerking bij de ontwikkeling van het gas-ultra-centrifuge-procedé voor de productie van verrijkt uranium (Trb. 1970,41) en het later voor dit onderwerp afgesloten Verdrag van Cardiff. Het gaat hierbij om een voortzetting van de in de bovenstaande besluiten opgenomen aanwijzing en taakvervulling.

4. Uitvoering en uitvoeringslasten

Voor de uitvoering van het toezicht zijn naast de Kernenergiewet de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van betekenis. De Algemene wet bestuursrecht geeft in hoofdstuk 5 regels voor bestuurlijke handhaving en toezicht. De Kernenergiewet verwijst hiernaar in artikel 59. Ook wordt verwezen naar de bestuurlijke handhavingmogelijkheden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 83a van de Kernenenergiewet).

Dit besluit betreft een actualisering van de nieuwe naamsaanduidingen en bevoegdheden van de ministeries en de betrokken ambtelijke organisaties. Er wijzigt daarbij niets in de uitvoeringslasten van de betrokken ambtelijke organisaties.

5. Consultatie

Over de aanwijzing van toezichthouders heeft overleg plaatsgevonden met de betrokken ministeries en diensten om te komen tot de juiste aanduiding van de met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet aangewezen ambtenaren.

Ingevolge artikel 1:1, vijfde lid, en artikel 1:3, vijfde lid, van de Algemene douanewet zijn de ambtenaren van de douane reeds aangewezen voor het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet. Een afzonderlijke aanwijzing bij dit besluit is daarom niet nodig. De douane is onder meer betrokken bij de toelating van containers in Nederland en bij het toezicht op de invoer van schroot.

6. Inwerkingtreding

Het besluit zal de dag na publicatie in de Staatscourant in werking treden. Omdat dit besluit slechts een actualisering van de formulering van de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren betreft, is er geen noodzaak om overgangsrecht op te nemen.

Artikelgewijs

Artikel 1

Het toezicht en de handhaving van de Kernenergiewet zijn door de Minister van Economische Zaken gemandateerd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (Besluit mandaat, volmacht en machtiging inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport inzake handhaving Kernenergiewet Stcrt. 23 februari 2012, 3653). Daarmee zijn ook de transportdomeinen van de ILT voor onder meer de scheepvaart en de luchtvaart bij het toezicht op de naleving van deze wet betrokken.

In het tweede lid wordt eveneens bepaald dat het toezicht op de bescherming van werknemers tegen risico’s van ioniserende straling voor zover het de nucleaire installaties betreft, wordt uitgeoefend door de ambtenaren van ILT en niet door de ambtenaren van de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit overeenkomstig het Besluit van 24 mei 2000, Stb. 244 zoals gewijzigd bij K.B. 5 september 2003, Stb. 468 (Besluit houdende overgang van de Kernfysische Dienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is daarbij verantwoordelijk gebleven voor de normstelling voor de arbeidsveiligheid (de stralingsbescherming van werknemers). De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het toezicht op de naleving van die normen is, voor zover het de nucleaire installaties betreft, een taak van de Kernfysische Dienst van de ILT. De Kernfysische Dienst van de ILT heeft de noodzakelijke expertise ten aanzien van nucleaire installaties en de bescherming tegen de risico’s van ioniserende straling van de werknemers in die installatie.

Artikel 2

In dit artikel worden ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen (Sodm) aangewezen. Het werkterrein van Sodm betreft onder meer het toezien op de naleving van het bij het krachtens de Mijnbouwwet bepaalde ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het milieu, de bodembewegingen, de doelmatige winning van delfstoffen bij verkenningsonderzoeken in het kader van een planmatig beheer, het opsporen en winnen van delfstoffen en aardwarmte en het opslaan van stoffen. Sodm houdt bij het toezicht op de activiteiten die onder de Mijnbouwwet vallen (zoals mijnbouwinstallaties en boorplatforms) ook toezicht op de regels die ingevolge de Kernenergiewet zijn gesteld.

Artikel 3

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken (NVWA) houdt in dit kader met name toezicht op het voorkomen van ongewenste gevolgen van ioniserende straling op de product- en voedselveiligheid. Hierbij kan gedacht worden aan radioactiviteit in besmette levensmiddelen of andere producten. Dit kan een risico voor de volksgezondheid in Nederland vormen dat dient te worden voorkomen. De ambtenaren van de NVWA zijn aangewezen om hierop toezicht te houden.

Artikel 4

In dit artikel worden de ambtenaren van de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) aangewezen. De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor de arbeidsveiligheid van werknemers in het algemeen. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op, de bescherming tegen de risico’s van ioniserende straling van de werknemers in inrichtingen waarvoor een vergunning krachtens artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet is verleend, berust overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, tweede lid, bij de ambtenaren van de ILT.

Artikel 5

Het Staatstoezicht op de volksgezondheid, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, houdt onder meer toezicht op radioactieve bronnen in medische instellingen zoals ziekenhuizen en tandartsenpraktijken teneinde een verantwoorde stralingshygiënische zorg te bewerkstelligen. In dit artikel worden de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid aangewezen als toezichthouder.

Artikel 6

Vanwege de bijzondere taak van de krijgsmacht is het militaire toezicht op de stralingshygiëne door de Minister van Defensie toebedeeld aan de Inspectie Militaire Gezondheidszorg. Dit houdt ook verband met het Vrijstellingsbesluit defensie Kernenergiewet op grond van artikel 75 van de Kernenergiewet dat een vrijstelling geeft voor stralingstoepassingen in de militaire sfeer waarvoor een graad van geheimhouding is vereist. De ambtenaren van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg houden niet alleen toezicht op medische stralingstoepassingen, maar ook op de bescherming tegen de risico’s van ioniserende straling van alle andere radioactieve bronnen en toestellen in gebruik bij de krijgsmacht.

Artikel 7

Op basis van artikel 65 van de Kernenergiewet kan de minister ambtenaren van internationale organisaties toestaan controles in Nederlandse kerninstallaties te verrichten. Hierbij moet gedacht worden aan ambtenaren van Euratom die splijtstofcontroles verrichten in onder meer kerncentrales of ambtenaren van de IAEA die toezien op de veiligheid en beveiliging (safety and security) in het kader van het non-proliferatieverdrag. In deze gevallen is het gebruikelijk dat Nederlandse toezichthouders deze internationale ambtenaren vergezellen. De directeur Kernfysische Dienst van de ILT is belast met de uitvoering van de aanwijzing van deze internationale ambtenaren.

Artikel 8

De directeur Kernfysische Dienst van de ILT is namens Nederland verantwoordelijk om een nadere invulling te geven aan toezicht op en uitvoering van de rubriceringsmaatregelen. Onder zijn verantwoordelijkheid vindt deelname aan het internationaal overleg plaats in het kader van de in het artikel genoemde verdragen (waaronder het Verdrag van Almelo over onder meer de verrijking van splijtstoffen bij Urenco).

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

Naar boven