Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 15 oktober 2013, nr. IENM/BSK-2013/126175, tot wijziging van de Regeling handel in emissierechten (integratie Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten, uitvoering verordening (EG) 398/2013, wettechnische verbeteringen en actualisaties)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op Verordening (EU) 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, Beschikkingen nrs. 280/2004/EG en 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en 1193/2011 van de Commissie, en op de artikelen 16.45 en 16.46b, vierde en achtste lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De volgende begrippen en de daarbij behorende begripsomschrijvingen worden in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

CDM-projectactiviteit:

projectactiviteit als bedoeld in artikel 16.46b, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

CDM-raad:

raad van bestuur van het mechanisme voor schone ontwikkeling, bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het Protocol van Kyoto;

geaccrediteerde onafhankelijke entiteit:

entiteit die is aangewezen volgens de procedure, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 9/CMP.1, Bijlage, sectie E;

JI-projectactiviteit:

projectactiviteit als bedoeld in artikel 16.46b, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

multilaterale ontwikkelingsbank:

African Development Bank, Asian Development Bank, Caribbean Development Bank, Council of Europe Development Bank, Europees Investeringsfonds, Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, Europese Investeringsbank, Inter American Development Bank, Inter-American Investment Corporation, International Bank for Reconstruction and Development en International Finance Corporation, Multilateral Investment Guarantee Agency of Nordic Investment Bank;

nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten:

rapport als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdeel g, onder 1°;

operationele instelling:

instelling die is aangewezen volgens de procedure, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 3/CMP.1, Bijlage, sectie D;.

2. De begripsomschrijving bij het begrip Kyoto-rekening komt te luiden:

rekening in het PK-register, bedoeld in artikel 5 van Verordening EU-register handel in emissierechten;.

3. De begripsomschrijving van rekeninghouder wordt als volgt gewijzigd:

1°. in onderdeel 1°. wordt ‘artikel 14 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten’ vervangen door: artikel 16 van de Verordening EU-register handel in emissierechten;

2°. in onderdeel 2°. wordt ‘artikel 15 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten’ vervangen door: artikel 17 van de Verordening EU-register handel in emissierechten;

3°. in onderdeel 3°. en 4°. wordt ‘artikel 16 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten’ vervangen door: artikel 18 van de Verordening EU-register handel in emissierechten.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Deze regeling berust mede op richtlijn nr. 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2004 houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto (PbEU L 338), op het op 11 december 1997 te Kyoto totstandgekomen Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1998, 170, en 1999, 110) en op de artikelen 16.46b, vierde en achtste lid, van de wet.

C

In artikel 2 wordt ‘volgens de bij deze regeling behorende bijlage’ vervangen door: volgens bijlage 1 bij deze regeling.

D

Aan artikel 44, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Onder het geheel beëindigen van de werking van een broeikasgasinstallatie wordt tevens verstaan de omstandigheid dat afdeling 16.2.1. van de wet niet langer van toepassing is.

E

Artikel 48 vervalt.

F

In artikel 49, tweede lid, wordt bedoeld in de artikelen 45 tot en met 47’ vervangen door: bedoeld in de artikelen 45, 46 en 47, tweede lid.

G

In artikel 50 wordt ‘genoemd in de artikelen 43, tweede lid, 44, tweede lid, 45, tweede lid en 46, tweede lid’ vervangen door: genoemd in de artikelen 44, tweede lid, 45, tweede lid, 46, tweede lid en 47, tweede lid.

H

In artikel 51, eerste lid, wordt ‘artikel 16 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten’ vervangen door: artikel 18 van de Verordening EU-register handel in emissierechten.

I

In artikel 52, onderdeel a, wordt ‘12.00’ vervangen door: 09.00.

J

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘artikel 31, achtste lid, van de EU-verordening register handel in emissierechten’ vervangen door: artikel 34, derde lid, van de Verordening EU-register handel in emissierechten.

2. In onderdeel b wordt ‘artikel 71, vierde lid, van de EU-verordening register handel in emissierechten’ vervangen door: artikel 97, eerste lid, van de Verordening EU-register handel in emissierechten.

K

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 14 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten’ vervangen door: artikel 16 van de Verordening EU-register handel in emissierechten.

2. In het eerste en tweede lid wordt ‘artikel 32, tweede lid’ vervangen door: artikel 35, tweede lid.

3. In het tweede lid wordt ‘artikel 15 van de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten’ vervangen door: artikel 17 van de Verordening EU-register handel in emissierechten.

4. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De verificateur merkt de door hem overeenkomstig artikel 35, vierde lid, van de Verordening EU-register handel in emissierechten goedgekeurde emissies in het register aan als geverifieerd overeenkomstig artikel 35, vijfde lid, van die verordening.

L

Onder vernummering van de artikelen 58 tot en met 60 tot de artikelen 63 tot en met 65 wordt na artikel 57 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 4A. INSTEMMING DEELNAME KYOTO-PROJECTEN

Artikel 58
  • 1. Bij een verzoek om instemming met deelname aan een CDM-projectactiviteit worden in ieder geval de volgende gegevens overgelegd:

    • a. in het geval de projectactiviteit reeds door de CDM-raad op grond van overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluiten is geregistreerd: de naam en het registratienummer van de projectactiviteit en de datum van registratie;

    • b. in het geval de projectactiviteit nog niet door de CDM-raad is geregistreerd: de naam van de projectactiviteit zoals deze is opgenomen op de instemming van de bevoegde autoriteit van het land waar de projectactiviteit plaatsvindt.

  • 2. Bij het verzoek om instemming, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. in het geval de projectdeelnemer een rechtspersoon is: een kleurenkopie van een geldig legitimatiebewijs van de vertegenwoordigingsbevoegde;

    • b. in het geval de projectdeelnemer een natuurlijk persoon is: een kleurenkopie van een geldig legitimatiebewijs;

    • c. een verklaring van de projectdeelnemer dat de deelname aan de projectactiviteit zal voldoen aan de eisen die in het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig dat protocol genomen besluiten aan die deelname zijn gesteld;

    • d. een afschrift van het ontwerp van de projectactiviteit, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 3/CMP.1, Bijlage, sectie G, onder 35, in samenhang met sectie B;

    • e. een afschrift van het in ieder geval nagenoeg gereed zijnde validatierapport, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 3/CMP.1, Bijlage, sectie G, onder 40;

    • f. een afschrift van de instemming van de bevoegde autoriteit van het land waar de projectactiviteit plaatsvindt;

    • g. voor zover het gaat om projectactiviteiten voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW:

      • 1°. een nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten dat op het moment van indiening van de aanvraag niet ouder is dan achttien maanden en dat door een voor deze projectactiviteiten aangewezen operationele instelling is gevalideerd, of

      • 2°. een verklaring van een multilaterale ontwikkelingsbank dat de projectactiviteit voldoet aan de door de multilaterale ontwikkelingsbank gehanteerde standaarden ten behoeve van milieu en sociaal beleid en die op het moment van indiening van de aanvraag niet ouder is dan achttien maanden.

  • 3. Het nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten wordt opgesteld met gebruikmaking van het model, opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

  • 4. De bescheiden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c tot en met g, mogen Engelstalig zijn en de bescheiden, bedoeld in het tweede lid mogen elektronisch worden aangeleverd.

Artikel 59
  • 1. Bij een verzoek om instemming met deelname aan een JI-projectactiviteit waarvoor de procedure, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 9/CMP.1, bijlage, sectie E, wordt toegepast, worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a. de naam van de projectactiviteit;

    • b. de bescheiden, bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdelen a tot en met d en f tot en met g, met dien verstande dat:

      • 1°. in onderdeel d in plaats van ‘besluit 3/CMP.1, Bijlage, sectie G, onder 35, in samenhang met sectie B’ wordt gelezen: besluit 9/CMP.1, Bijlage, sectie E, onder 31, in samenhang met sectie B;

      • 2°. in onderdeel g plaats van ‘operationele instelling’ wordt gelezen: geaccrediteerde onafhankelijke entiteit, en

    • c. een afschrift van de determinatie, bedoeld in het overeenkomstig het Protocol van Kyoto genomen besluit 9/CMP.1, Bijlage, sectie E, onder 35.

  • 2. Bij een verzoek om instemming met deelname aan een JI-projectactiviteit waarvoor de procedure, bedoeld in het eerste lid, niet wordt toegepast, worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a. de naam van de projectactiviteit;

    • b. de bescheiden, bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdelen a tot en met c en f tot en met g, met dien verstande dat in onderdeel h in plaats van ‘operationele instelling’ wordt gelezen: geaccrediteerde onafhankelijke entiteit;

    • c. een afschrift van het rapport inzake de projectactiviteit dat is opgesteld conform de wet- en regelgeving van het land waar de projectactiviteit plaatsvindt, en

    • d. een afschrift van het ontwerp van de projectactiviteit.

  • 3. Op verzoek om instemming met deelname aan en goedkeuring van een JI-projectactiviteit is artikel 58, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 60

Instemming met deelname aan een CDM-projectactiviteit of met deelname aan een JI-projectactiviteit wordt in ieder geval geweigerd, indien:

  • a. de projectdeelnemer, voor zover het een rechtspersoon betreft, niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in de Handelsregisterwet 2007, of

  • b. de projectdeelnemer geen houder is van een persoonstegoed- of handelsrekening als bedoeld in artikel 18 van de Verordening EU-register handel in emissierechten, die geregistreerd is in het Nederlandse deel van het EU-register of in het Nederlandse PK-register.

Artikel 61

Voor het in behandeling nemen van een verzoek om instemming met deelname aan een projectactiviteit is de indiener een vergoeding verschuldigd van:

  • a. € 800 voor zover het gaat om een projectactiviteit voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW;

  • b. € 600 voor zover het gaat een projectactiviteit als bedoeld in artikel 59, tweede lid;

  • c. € 400 voor zover het gaat om andere projectactiviteiten.

Artikel 62
  • 1. De deelname van een projectdeelnemer aan een projectactiviteit voldoet aan artikel 16.46b, derde lid, onderdeel a, van de wet, indien hij een verklaring als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdeel c, heeft overgelegd.

  • 2. Een projectactiviteit en de uitvoering daarvan voldoen aan de in artikel 16.46b, derde lid, onder c, van de wet bedoelde internationale normen en richtlijnen, indien de deelnemer een rapport als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdeel g, onder 1°, of een verklaring als bedoeld in artikel 58, onderdeel g, onder 2°, heeft overlegd.

M

Artikel 64, eerste lid, (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘en’ vervangen door een komma.

2. Na onderdeel d wordt onder vervanging van de punt aan het slot door ‘, en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten.

N

In de bijlage, behorend bij artikel 2, wordt ‘Bijlage, behorend bij artikel 2’ vervangen door: Bijlage 1, behorend bij artikel 2.

O

De bijlage bij deze regeling wordt als bijlage 2 aan de Regeling handel in emissierechten toegevoegd.

ARTIKEL II

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • a. de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten, en

  • b. de Wijzigingsregeling Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten (aanpassing instemmingsvereisten hydro-elektrische projectactiviteiten).

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL C

Bijlage 2, behorend bij artikel 58, derde lid

Model nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten

COMPLIANCE REPORT ASSESSING APPLICATION OF ARTICLE 11 b (6) OF EMISSIONS TRADING DIRECTIVE TO HYDROELECTRIC PROJECT ACTIVITIES EXCEEDING 20 MW
Section 1: Description of the project

1: Summary description of the CDM project activity

Please complete

Name of the project

 

Project ID Number

 

Location

 

Name of the watercourse

 

Date of completion of the Compliance Report

 

1.1. Project area

 

1. Description of the watershed:

– Political and administrative boundaries

– Communities located along

– Principal land use patterns

– Existing and planned river flow modifications

– Average annual runoff (m3)

 

2. Average annual river flow (m3/s)

 

3. Average annual river runoff before and after project's implementation (m3)

 

4. State briefly what impacts other hydrological projects have had on the river basin within 50 km (untouched, affected, significantly affected by other activities)

 

5. Ecological description of the surroundings (forest, cultivated land, wasteland, cultural heritage sites etc.) conservation value

 

1.2. Project-related activities

 

1. Type of water infrastructure (i.e. storage reservoir, run-of-river, other)

 

2. Related infrastructure being built as part of the project (i.e. roads, transmission lines, bridges)

 

3. Installed generation capacity (MW)

 

4. Load factor

 

5. Average annual energy production (MWh)

 

6. What role does the project play in the national/regional electricity supply (base load, peak load, load balancing services for the grid, support for intermittent renewables, etc.)?

 

7. Estimated annual emission reduction potential (tCO2e)

 

8. At what stage is the project’s construction at the time of this application?

 

9. What other direct purposes does the project serve (irrigation, flood control, water storage for drought protection, water-based transport, leisure facilities, aqua-culture, industrial and municipal water supply, etc)?

 

1.3. Project components

Water-flow: structures and changes

 

1. Production capacity-submerged area (W/m2)

 

2. Retention structure/retarding structure (if present)

 

3. Type of water diversion

 

4. Length of diversion

 

5. Type of water inlet

 

6. Reservoir (if present)

 

7. Dam height (from the foundation)

 

8. Crest length

 

9. Reservoir area at average water level

 

10. Total reservoir capacity (m3)

 

11. Backwater length

 

12. Submerged area in total

 

13. Submerged residential area

 

14. Submerged farmland/grassland

 

15. Number of displaced inhabitants

 

16. Production capacity/submerged area(W/m2)

 
Section 2: Assessment of compliance with the WCD criteria. Please complete this form with full explanation for all items. If a criterion is not relevant to the project, please explain why.

Criteria

Description

Sources1

Validator’s Assessment

1. Gaining Public Acceptance

     

1.1. Stakeholder consultation

     

1. Describe how the relevant stakeholders were identified.

     

2. Are any of these people minority groups, especially indigenous people and if so, what special efforts were taken to identify and meet their needs?

     

3. How many people have to be resettled due to the project?

     

4. Resettled people/annual energy production (number/GWh)

     

5. How many people were otherwise affected by the project (e.g. through loss of land, reduced productivity of fishing or hunting, etc.)?

     

6. Describe how the affected local people and other relevant stakeholders have been informed and involved in the decision-making process of building the power plant.

     

7. Describe how the affected local people and relevant stakeholders have been informed about the impacts of the project on their quality of life

     

8. How have the affected local and indigenous communities participated in the decision-making process?

     

9. How will the economic and social impacts of the project on the affected local communities, indigenous people and/or other relevant stakeholders be addressed?

     

10. How do compensation and benefit agreements correspond with the identified needs and rights of the stakeholders negatively affected upstream and downstream due to the project?

     

11. Was a Stakeholders Forum held with a broad local community participation (based on a customary and national law)? Describe the process and its outcome, and the response of project developer, local and national authorities?

     

1.2. Transparency

     

1. Was key project documentation (e.g., social and environmental impact assessments) made publicly available before a decision to start construction was made?

     

2. In what form was project documentation made available to stakeholders? Was it the original EIA etc. or was it in another form e.g., a summary of positive and negative effects of the hydrological construction

     

3. How many of the total number of stakeholders have had access to the key documentation and have been actively involved?

     

4. Is there a negotiated agreement between the stakeholders and project owner(s)? If so, is it publicly available?

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 1:

     

2. Comprehensive Options Assessment

     

2.1. Needs

     

1. What priority is given to hydropower in national development or energy planning (e.g. relevant government decisions)?

     

2. What are the needs for hydropower at regional and local level?

     

3. What are the regional/national supply needs of the electric system (renewable base load, peak load or load balancing of the grid, support of intermittent renewables)?

     

4. Describe safeguards for equitable access to water resources. How do hydropower projects contribute to efficient water resources management?

     

5. Does this hydropower project provide financial incentives to develop a multi-purpose project?

     

2.2. Alternatives

     

1. Describe the examination of alternatives to the project that have been considered (include details of feasibility studies and do-nothing options analysis that have been conducted).

     

2. Have stakeholders been involved in the identification of the options? Describe process and outcome of that involvement

     

3. What are the main reasons behind the project choice and site selection (social, environmental, economic, and technical)?

     

4. What are the consequences of non-action for the local and global environment?

     

5. On the project assessment level, describe project variants and types of technology considered in comparison with the selected option.

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 2:

     

3. Addressing Existing Dams/hydroelectric projects

     

1. For hydroelectric projects with dams, please describe the national requirements and routines for monitoring and reporting regarding:

– emergency warning,

– sediment management,

– safety system,

– maintenance system,

– environmental impact,

– social impact,

– implementation of compensation agreements.

     

2. For non-dam projects, describe details of the continuous monitoring of the project (environmental and quality assurance)

     

3. How have relevant outstanding social and environmental issues from existing dams/hydroelectric projects in the river basin been addressed?

     

4. Have national regulations been enforced for existing dams and what can be concluded with regard to compliance?

     

5. Will the implementation of safety measures and evacuation plans be independently audited?

     

6. Provisions for maintenance and decommissioning:

– What provisions have been made for maintenance and refurbishment (eg. a maintenance and refurbishment fund)?

– What arrangements are made for decommissioning at the end of the plant lifetime, if any (e.g. decommissioning set aside fund)?

– Describe provisions for emergency drawdown and decommissioning.

– Are they sufficiently flexible to accommodate changing future needs and values, including ecosystem needs and ecosystem restoration (Guideline 12)?

– Does the licence for project development define the responsibility and mechanisms for financing decommissioning costs?

– Describe economic, environmental, social and political factors that may point against future decommissioning, if this has been recognised as the best solution

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 3:

     

4. Sustaining Rivers and Livelihoods

     

4.1. Water use ratio2

     

Water use ratio (ratio of natural flow, agricultural water, industrial water, domestic water...) including

1. population of the river basin area (106 inhabitants);

2. natural mean flow (km3/year);

3. demand (km3/year);

4. water use ratio (%);

5. comparison of water demand with natural mean flow;

6. storage capacity (km3);

7. annual water consumption by type of users (hm3/year): agricultural and farming, domestic use, industrial use

     

4.2 Impact Assessment (Note: both positive and negative impacts should be included here)

What Impact Assessments have been carried out and on which regulations were they based on? – Describe the major impacts in each of the following categories and the mitigation measures for negative impacts:

     

4.2.1. Environmental Impacts

Describe environmental impacts of the project (including impact on water quality (temperature, oxygen, etc.), soil, air quality, GHG emissions, biodiversity, habitats, risk of erosion caused by inundation etc.)

     

4.2.2. Environmental Flow Assessment

1. Describe how the environmentally safe minimum flow has been determined.

2. Describe the measures taken to minimise the impact of reduced flow in the affected river.

3. Describe the measures taken to maintain ecosystems, productive fisheries and other aqua-cultures downstream and upstream.

4. Describe the activities the project developer will undertake before flooding the land (e.g. clearing of vegetation or other preparations).

5. Describe any other compensatory measures addressing environmental impacts of the project.

     

4.2.3. Social Impact Assessment

1. Describe social impacts of the project (including resettlement, impacts on other land or river use e.g. fishing, agriculture, hunting and use of other types of natural resources and including benefits to individuals and communities)

2. Describe any identified health impacts due to the project.

3. Describe impacts on religious and cultural heritage.

4. Describe the liability provisions safeguarding the implementation of the planned measures.

5. Is the project planned in a responsible way in order to sustain livelihoods and the environment?

     

4.3 Cumulative Impacts

Describe the cumulative impacts of all hydrological structures existing in the river basin using variables such as:

1. flow regime,

2. water quantity,

3. productivity,

4. water quality species composition of different rivers in the same river basin.

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 4:

     

5. Recognising Entitlements and Sharing Benefits

     

Are Mitigation, Resettlement and Development Action Plans (where applicable – including commensurate compensation packages) in place? Provide details:

1. Demonstrate that the construction of the plant did not lead to worsening of the living conditions of the local residents and resettled families

2. Were compensation and benefit agreements planned in consultation with affected groups?

3. What standards were the measures based on? (e. g. national standards or other)

4. Were the affected people satisfied with the compensation packages?

5. Benefits for the affected people (individuals and communities): In what way will the affected local and indigenous population’s livelihoods be improved due to the project?

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 5:

     

6. Ensuring Compliance

     

6.1. Compliance measures:

     

1. What will be done to ensure that relevant laws, regulations, agreements (including resettlement and compensation agreements) and recommendations are followed?

     

2. Are the compensation agreements legally binding – through treaties, administrative acts or other safeguards?

     

3. Is the cost of the compensation package included in the financial plan?

     

4. Does the project developer already operate other hydroelectric power stations? If so, have there been any conflicts between the project developer and stakeholders related to the development, operation and compensatory measures related to these projects? If so, describe the cause of the conflict and how it was resolved.

     

6.2. Monitoring and evaluation during crediting period:

     

1. Describe conditions in place for monitoring and evaluation of environmental and socio-economic impacts of the project.

2. What provisions have been made to ensure that all measures not yet implemented at the time of validation will be put in place as appropriate, and monitored (for example through an independent auditing panel or auditor, or through self-auditing etc.)?

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 6:

     

7. Sharing rivers for peace, development and security.

     

Does the project have trans-boundary impacts? – If so, give details of agreement(s) between affected countries, considering international recommendations for trans-boundary water projects and describe how this affects the project.

     

Validator’s Conclusions concerning Priority 7:

     

Validator’s assessment as to how the project respects the seven strategic priorities outlined in the World Commission on Dams November 2000 Report ‘Dams and Development – A New Framework for Decision-Making’

     

1 Such as process documentation, stakeholders and issues identification, consultation strategies, resources planning, compensation plans, timetables, information sharing, written agreements with stakeholders, records of interviews, results of surveys/polls, minutes of meetings of the Stakeholders Forum, project documentation, Environmental Impact Assessments, documents related to local spatial planning, government and local authorities permits and agreements, description of methodologies used, decommissioning plans (where appropriate), other related environmental impact and social impact studies, etc.

2 Water Use Ratio – an environmental indicator which refers to the withdrawal of water for irrigation, industry, household use. A ratio of 25% or higher is generally an indicator of water stress. Important water demanding activities affect seriously its quantity and in consequence the availability of water resources. Some of these driving forces are urbanization, industry and agricultural production. The increase in impervious surface has the effect of reducing water infiltration and aquifer recharge

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Met deze regeling is de Regeling handel in emissierechten gewijzigd. De wijzigingen betreffen:

  • de integratie van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten in hoofdstuk 5 (nieuw) van de Regeling handel in emissierechten. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele inhoudelijke wijzigingen door te voeren ten behoeve van het verbeteren van de instemmingsprocedure;

  • het aanpassen van een aantal verwijzingen in de Regeling handel in emissierechten in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, Beschikkingen nrs. 280/2004/EG en 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en 1193/2011 van de Commissie (hierna: EU-registerverordening), en

  • het actualiseren en repareren van een aantal punten in de Regeling handel in emissierechten.

Opname Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten

In de toelichting bij de Regeling handel in emissierechten is aangegeven, dat in verband met nog lopende internationale onderhandelingen, de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten nog niet in de Regeling handel in emissierechten werd opgenomen. De onderhandelingen zijn in december 2012 afgerond.1 De Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten is daarom alsnog in de Regeling handel in emissierechten opgenomen.

Het merendeel van de bepalingen van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten is ongewijzigd in de Regeling handel in emissierechten overgenomen. Voor een toelichting op deze bepalingen wordt verwezen naar de toelichting bij die regeling2.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal inhoudelijke wijzigingen in de voormalige Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten door te voeren. Het doel van deze inhoudelijke wijzigingen is het verbeteren van de procedure inzake de instemming met deelname aan projectactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6 en 12, vijfde lid, van het Protocol van Kyoto (JI-projectactiviteiten en CDM-projectactiviteiten). Zo wordt niet langer instemming verleend aan projectactiviteiten van projectdeelnemers die niet zijn ingeschreven in het Nederlandse handelsregister of geen houder zijn van een persoonstegoed- of handelsrekening. In de artikelgewijze toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de inhoudelijke wijzigingen.

Aanpassen verwijzingen ten behoeve van de uitvoering van de EU-registerverordening

In de Regeling handel in emissierechten is een aantal verwijzingen aangepast in verband met de uitvoering van de EU-registerverordening (artikel I, onderdelen A, H, J en K). De aanpassing van de verwijzingen ten behoeve van de uitvoering van de EU-registerverordening betreffen geen inhoudelijke wijzigingen.

De EU-registerverordening betreft de algemene, operationele en onderhoudsvoorschriften met betrekking tot het EU-register voor de handelsperiode 2013-2020 en de daaropvolgende handelsperioden. Met de inwerkingtreding van de EU-registerverordening is Verordening (EU) nr. 1193/2011 vervallen en, met ingang van 1 oktober 2013, ook Verordening (EU) nr. 920/2010.

Ten behoeve van de uitvoering van de EU-registerverordening is de Wet milieubeheer al anticiperend gewijzigd.3 Voor een uitgebreide toelichting op de EU-registerverordening wordt verwezen naar de nota van wijziging bij de wetswijziging.4

Wetstechnische reparaties en actualisaties

Tenslotte is in de voorliggende regeling de Regeling handel in emissierechten op een aantal punten geactualiseerd en gerepareerd (artikel I, onderdelen D, E, F, G en I). Het gaat om reparaties van wettechnische aard en actualisatie van punten van ondergeschikte betekenis.

Uitvoering en handhaving

De voorliggende wijzigingsregeling is in nauw overleg met de Nederlandse emissieautoriteit (NEa) opgesteld. De NEa voert de regeling uit. De wijzigingen zijn gericht op de verbetering van de instemmingprocedure. De systematiek wordt niet gewijzigd en de handhaafbaarheid wordt dan ook niet beïnvloed.

Gevolgen

Administratieve en bestuurlijke lasten

De wettechnische wijzigingen in de Regeling handel in emissierechten hebben geen gevolgen voor de administratieve en bestuurlijke lasten.

Een aantal inhoudelijke wijzigingen in het nieuwe hoofdstuk 5 van de Regeling handel in emissierechten ten opzichte van de voormalige Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten, leidt echter wel tot wijziging van de administratieve lasten.

Er zijn twee wijzigingen die leiden tot een lichte lastenverzwaring.

In de eerste plaats moeten bij de aanvraag om instemming voor een projectactiviteit meer bescheiden overgelegd worden dan voorheen het geval was. Het gaat om een afschrift van het projectontwerp, een afschrift van het validatierapport en de instemming van het gastland. Deze bescheiden heeft de projectdeelnemer voorafgaand aan het verzoek tot instemming evenwel al beschikbaar. Zo moeten het projectontwerp, het validatierapport en de instemming al gereed zijn in verband met bijvoorbeeld de registratie van het CDM-project door de CDM-Raad. De verwachting is dan ook dat deze lastenverzwaring minimaal zal zijn.

Daarnaast dient een projectdeelnemer bij een verzoek om instemming voortaan een persoonstegoed- of handelsrekening als bedoeld in artikel 18 van de EU-registerverordening te hebben. Het merendeel van de projectdeelnemers heeft al een dergelijke rekening om emissierechten te gebruiken. Mocht de projectdeelnemer geen rekening hebben, dan zal een rekening moeten worden geopend. Blijkens artikel 51 van de Regeling handel in emissierechten bedraagt de vergoeding per rekening 200 euro per kalenderjaar. Verder is er sprake van een lichte lastenverzwaring, omdat het bij aanvragen voor grote waterkrachtprojecten niet meer mogelijk is om enkel een kopie van een nalevingsrapport in te dienen indien een ander EU-land reeds heeft ingestemd. Voor validatie van het nalevingsrapport kan bovendien alleen nog maar gebruik worden gemaakt van organisaties die CDM- en JI-projecten kunnen valideren. De praktijk wijst uit dat aanvragers veelal de validatie van het nalevingsrapport laten doen door dezelfde organisatie die ook het CDM- of JI-project valideert of heeft gevalideerd.

Anderzijds is sprake van een lichte lastenverlichting, doordat bij grote waterkrachtprojecten geen gevalideerd nalevingsrapport meer hoeft te worden overgelegd als bij het project een multilaterale ontwikkelingsbank is betrokken en een verklaring van die multilaterale ontwikkelingsbank kan worden overgelegd waaruit volgt dat het project aan de standaarden voldoet die door die bank wordt gehanteerd.

Milieugevolgen

Aangezien de inhoudelijke wijzigingen procedureel van aard zijn, heeft deze wijzigingsregeling geen effecten voor het milieu.

Artikelgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 1 van de Regeling handel in emissierechten zijn de begripsbepalingen opgenomen. De begripsbepalingen van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten zijn hier aan toegevoegd. De verwijzingen in begripsbepalingen zijn aangepast aan de nieuwe nummering in de Wet milieubeheer en de artikelen in de EU-registerverordening. Daarnaast is ten behoeve van de leesbaarheid van het nieuwe hoofdstuk 5 in de Regeling handel in emissierechten een aantal nieuwe begrippen opgenomen. Het betreft de begrippen operationele instelling, geaccrediteerde onafhankelijke entiteit en multilaterale ontwikkelingsbank.

Tenslotte zijn in de begrippen Kyotorekening en rekeninghouder de verwijzingen naar de EU-registerverordening aangepast. In het algemeen deel van deze toelichting is hier reeds op in gegaan.

Onderdeel B

In verband met de opname van de inhoud van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten in de Regeling handel in emissierechten, is de grondslag van de Regeling handel in emissierechten aangevuld.

Onderdeel C en N

In deze regeling wordt een bijlage aan de Regeling handel in emissierechten toegevoegd. Ten behoeve van de leesbaarheid is de bijlage die al in de Regeling handel in emissierechten stond, als bijlage 1 genummerd.

Onderdeel D en E

Artikel 48 van de Regeling handel in emissierechten regelde dat de vergunninghouder binnen zes weken moest melden dat er sprake was van een omstandigheid waardoor afdeling 16.2.1. van de wet niet meer van toepassing was. Deze bepaling stond tot 1 juli 2012 in de vergunningvoorschriften en is overgeheveld naar de Regeling handel in emissierechten.

De bepaling blijkt echter niet nodig omdat artikel 44 van de Regeling handel in emissierechten al regelt, dat het beëindigen van de werking van een broeikasgasinstallatie door de vergunninghouder moet worden gemeld. Onder het ‘beëindigen van de werking van een broeikasgasinstallatie’ wordt niet alleen

volledige beëindiging van de inrichting verstaan, maar ook een wijziging waardoor een inrichting niet meer onder de reikwijdte van het systeem voor emissiehandel valt. Immers, indien in een inrichting niet langer de in Bijlage I van het Besluit handel in emissierechten genoemde activiteiten worden verricht, is er geen sprake meer van een broeikasgasinstallatie. Dit betekent dus dat de werking van de broeikasgasinstallatie is beëindigd.

Om elke discussie over de toepasselijkheid van artikel 44 van de Regeling handel in emissierechten te vermijden, is evenwel duidelijkheidshalve aan het eerste lid van het artikel een zin toegevoegd waaruit volgt dat onder het geheel beëindigen van de werking van een broeikasgasinstallatie tevens de omstandigheid dat afdeling 16.2.1. van de Wet milieubeheer niet langer van toepassing is wordt verstaan.

Onderdeel F, G en I

De onderdelen F en G betreffen wettechnische reparaties. Per abuis zijn in de artikelen 49, tweede lid, en 50 van de Regeling handel in emissierechten onjuiste dan wel onvolledige verwijzingen opgenomen. Deze verwijzingen zijn aangepast. In onderdeel I is een actualisatie doorgevoerd: het tijdstip dat telefonisch contact met de helpdesk kan worden opgenomen, is aangepast.

Onderdeel H, J en K

In deze onderdelen is een aantal verwijzingen in de Regeling handel in emissierechten aangepast in verband met de uitvoering van de EU-registerverordening. In het algemeen deel van deze toelichting is hier reeds op in gegaan.

Onderdeel L

Met dit onderdeel is de inhoud van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten in hoofdstuk 5 van de Regeling handel in emissierechten opgenomen.

Omzettingstabel artikelen Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten naar de Regeling handel in emissierechten

Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten

Regeling handel in emissierechten

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 58, eerste, tweede en vierde lid

Artikel 3

Artikel 59

Artikel 3a

Artikel 58, derde lid

Artikel 3b

Vervallen

Artikel 4

Artikel 61

Artikel 5

Artikel 62, eerste lid

Artikel 6

Artikel 62, tweede lid

Artikel 7

Vervallen

Artikel 8

Vervallen

Bijlage 1

Bijlage, behorend bij artikel 58, derde lid

Bijlage 2

Vervallen

Het betreft voornamelijk een wettechnische omzetting. Er is evenwel een aantal inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Hieronder wordt ingegaan op de inhoudelijke wijzigingen die in de Regeling handel in emissierechten zijn doorgevoerd ten opzichte van het bepaalde in de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten.

Artikel 58, eerste lid

Ingevolge in artikel 58, eerste lid, onder b, van de Regeling handel in emissierechten (artikel 2, eerste lid, onder b, van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten (oud)) is het niet langer vereist om bij een verzoek tot instemming voor projectactiviteiten waar de CDM-Raad nog niet mee heeft ingestemd, de website en de inspraakdata van de projectactiviteit te vermelden. Deze gegevens kunnen zelfstandig door de NEa worden opgezocht.

Artikel 58, tweede lid

Ook in artikel 58, tweede lid, van de Regeling handel in emissierechten inzake de bescheiden die ten behoeve van instemming met projectactiviteiten moeten worden overgelegd, is ten opzichte van artikel 2, tweede lid, onder b, van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten (oud) een aantal inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.

Ten opzichte van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten (oud) moet bij een verzoek tot instemming een aantal ‘nieuwe’ bescheiden worden overgelegd. Het betreft:

  • een afschrift van het ontwerp van de projectactiviteit (het projectplan) (artikel 58, tweede lid, onder d);

  • een afschrift van het validatierapport (artikel 58, tweede lid, onder e). Dit validatierapport moet nagenoeg gereed zijn. Hiermee wordt bedoeld, dat voldoende aannemelijk moet zijn dat het project daadwerkelijk voor registratie bij de CDM-Raad ingediend zal worden, en

  • een afschrift van de instemming van het gastland (artikel 58, tweede lid, onder f).

De ‘nieuwe’ bescheiden zijn nodig om een volledige beoordeling zo efficiënt en effectief mogelijk te maken. Dit maakt dat de instemming beter gefundeerd zal zijn. Een goed gefundeerde instemming is van belang, omdat aan de instemming verantwoordelijkheid voor de uitvoering door de projectdeelnemers is verbonden.

Ook de gevraagde bescheiden voor instemming met projectactiviteiten voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 Mw (grote dammen) zijn op een paar punten gewijzigd (zie artikel 58, tweede lid, onder g, van de Regeling handel in emissierechten ten opzichte van artikel 2, tweede lid, onder d, van Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten (oud)).

Geregeld is dat in plaats van een gevalideerd nalevingsrapport, ook een verklaring van een multilaterale ontwikkelingsbank kan worden ingediend waaruit volgt dat voldaan wordt aan de ‘Environmental and Social Safeguard Policies’ van de desbetreffende bank5. Bij de beoordeling of een projectactiviteit aan de ‘Environmental and Social Safeguard Policies’ voldoet, wordt door de bank onder meer getoetst of de hand zal worden gehouden aan de internationale normen en richtsnoeren, zoals die welke deel uitmaken van het in 2000 uitgebrachte verslag van de Wereldcommissie stuwdammen: ‘Dams and Development – A new Framework for Decision-Making’.

Er wordt van uitgegaan dat met een dergelijke verklaring voldoende is gebleken dat de projectactiviteit voldoet aan de richtlijnen, bedoeld in artikel 11ter, zesde lid, van de Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (ook wel ETS-Richtlijn). De verklaring mag niet ouder zijn dan 18 maanden, zodat de beoordeling van de aanvraag op basis van recente informatie kan plaatsvinden.

Verder is in artikel 58, tweede lid, onder g, van de Regeling handel in emissierechten ten opzichte van artikel 2, tweede lid, onder d, van Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten (oud), de optie om een door een onafhankelijke derde gevalideerd nalevingsrapport te overhandigen, komen te vervallen. Dit hangt samen met het vervallen van artikel 3b van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten. Niet langer zullen verzoeken van derden worden geaccepteerd om als gekwalificeerde onafhankelijke derde nalevingsrapporten te valideren. Gebleken is namelijk dat tot nu toe nooit een verzoek is ingediend om als gekwalificeerde onafhankelijke derde nalevingsrapporten te valideren. In de praktijk maken projectdeelnemers voor het valideren van nalevingsrapporten gebruik van dezelfde organisatie die het validatierapport opstelt.

Tenslotte volgt uit artikel 58, tweede lid, onder g, van de Regeling handel in emissierechten, dat het niet meer voldoende is om een kopie van het nalevingsrapport over te leggen indien de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie ten aanzien van de betrokken projectactiviteit reeds een nalevingsrapport heeft geaccepteerd. Er moet altijd sprake zijn van het originele nalevingsrapport. Het is voor Nederland gemakkelijker om na inzage in een origineel nalevingsrapport verantwoordelijk te zijn voor de deelname van een projectdeelnemer aan de projectactiviteit.

Artikel 59

In artikel 59 van de Regeling handel in emissierechten is de inhoud van artikel 3 van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten overgenomen. Het gaat om de gegevens en bescheiden die bij een verzoek om instemming met deelname aan een JI-projectactiviteit moeten worden overgelegd. Ook hier is inhoudelijk een aantal wijzigingen doorgevoerd (artikel 58). De wijzigingen zijn overeenkomstig de wijzigingen die zijn doorgevoerd ten behoeve van de instemming met deelname aan CDM-projectactiviteiten. Dit is met name het gevolg van de koppeling in artikel 59, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, met artikel 58 van de Regeling handel in emissierechten. Daar waar een verwijzing naar artikel 58 in verband met een andere instemmingsprocedure niet zonder meer kon worden gemaakt, is geregeld dat een gelijksoortig document moeten worden overgelegd. Zo dient in plaats van een afschrift van een validatierapport een afschrift van de determinatie of van het rapport dat opgesteld is overeenkomstig de wet- en regelgeving van het gastland worden overgelegd.

Bij JI-projectactiviteiten als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Regeling handel in emissierechten (de zogenoemde ‘track 2’ JI-projectactiviteiten) is het niet meer nodig de website en de datum waarop het ontwerp van de activiteit voor inspraak is gepubliceerd over te leggen. Deze gegevens kunnen zelfstandig door de NEa worden opgezocht.

Artikel 60

Artikel 60 van de Regeling handel in emissierechten is geheel nieuw. In deze bepaling is geregeld dat geen instemming wordt verleend aan projectactiviteiten van projectdeelnemers die niet zijn ingeschreven in het Nederlandse handelsregister (artikel 60, onderdeel a) en geen houder van een persoonstegoed- of handelsrekening zijn (artikel 60, onderdeel b).

Onderdeel a

Voorheen konden ook rechtspersonen die niet in het Nederlandse handelsregister stonden om instemming verzoeken. De groep rechtspersonen die een verzoek tot instemming kunnen indienen is beperkt om de volgende redenen. De instemming omvat ingevolge artikel 16.46b, zesde lid, van de Wet milieubeheer mede een machtiging op grond van de artikelen 6, derde lid, en 12, negende lid, van het Kyoto-Protocol. Het instemmen met projectactiviteiten van bedrijven die niet in het Nederlandse handelsregister staan in combinatie met het machtigen van die bedrijven heeft twee nadelige gevolgen.

In de eerste plaats kan het machtigen van een bedrijf dat niet in het Nederlandse handelsregister staat en het instemmen met een projectactiviteit van dat bedrijf tot gespannen internationale verhoudingen leiden. Indien een bedrijf van zijn eigen land geen instemming krijgt, bijvoorbeeld omdat dat land niet betrokken wil zijn bij grote waterkrachtprojecten, dan kan Nederlandse instemming met deze projectactiviteit en machtiging van het bedrijf tot negatieve reacties leiden. Via Nederlandse instemming wordt het beleid of worden de regels van het andere land immers omzeild.

Het tweede negatieve gevolg is dat Nederland verantwoordelijk is voor de nakoming van de eisen op grond van het Kyoto-protocol door het gemachtigde bedrijf. Het is voor Nederland evenwel onmogelijk om toezicht te houden op bedrijven die ver gelegen zijn.

Overigens kunnen natuurlijke personen woonachtig of rechtspersonen gevestigd op Aruba, Bonaire, Curacao, Saba, St. Eustatius en St. Maarten geen verzoek om instemming indienen, omdat voor deze openbare lichamen en landen geen medegelding van het Kyoto Protocol geldt.

Onderdeel b

In de toelichting op artikel 58 is reeds aangegeven, dat in de situatie voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling het niet altijd mogelijk was om een goed gefundeerd oordeel te vellen over de projectactiviteit of de projectdeelnemer. Een goed gefundeerde instemming is van belang, omdat aan de instemming verantwoordelijkheid voor de uitvoering door de projectdeelnemers is verbonden. In dat kader wordt het belang geacht dat de projectdeelnemer rekeninghouder is van een persoonstegoed- of handelsrekening als bedoeld in artikel 18 van de EU-registerverordening. Bij het openen van een dergelijke regeking worden de potentiële rekeninghouders namelijk beoordeeld. De eisen die worden gesteld aan het openen van persoonstegoed- of handelsrekening zijn terug te vinden in artikel 18 van de EU-registerverordening en in hoofdstuk 4 van de Regeling handel in emissierechten. De rekening moet zijn geregistreerd in het Nederlandse deel van het EU-register of het Nederlandse PK-register.

Artikel 61

In artikel 61 van de Regeling handel in emissierechten is de inhoud van artikel 4 van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten overgenomen. De gevraagde vergoedingen voor de behandeling van het instemmingsverzoek zijn gewijzigd.

De vergoeding voor het beoordelen van JI-projectactiviteiten als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Regeling handel in emissierechten (de zogenoemde ‘track 1’ JI-projectactiviteiten) blijkt onvoldoende om de kosten te dekken. Dit heeft te maken met het gegeven dat voor een instemming met track 1 JI-projectactiviteiten meer informatie moet worden achterhaald en meer activiteiten moeten worden verricht dan voor track 2- JI projectactiviteiten. Derhalve is in artikel 60 opgenomen dat de beoordeling van deze projectactiviteiten in plaats van 400 euro, 600 euro zal gaan kosten.

Artikel 62

In artikel 62 van de Regeling handel in emissierechten is de inhoud van de artikelen 5 en 6 van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten overgenomen. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen doorgevoerd. De laatste volzin van de artikelen 5 en 6 is vervallen omdat het vanzelfsprekend is dat artikel 16.46b, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer onverlet blijft.

Onderdeel M

In dit onderdeel is aan de opsomming van artikel 59 (oud) van de Regeling handel in emissierechten de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten toegevoegd omdat deze regeling is vervallen.

Onderdeel O

In dit onderdeel is geregeld dat Bijlage 1 bij Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten overgeheveld wordt naar de Regeling handel in emissierechten. Bijlage 2 van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten is vervallen, omdat derden niet langer worden geaccepteerd voor het valideren van nalevingsrapporten (zie toelichting bij onderdeel L).

Artikel II

De inhoud van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten is opgenomen in de Regeling handel in emissierechten en derhalve is de eerstgenoemde regeling ingetrokken.

Tevens is de Wijzigingsregeling Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten (aanpassing instemmingsvereisten hydro-elektrische projectactiviteiten) ingetrokken. Inhoudelijk stond in deze regeling enkel nog overgangsrecht, dat is uitgewerkt.

Artikel III

De datum van inwerkingtreding en de invoeringstermijn van deze wijzigingsregeling sluiten aan bij het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309).

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.


X Noot
1

In overeenstemming met de artikelen 20 en 21 van het Protocol van Kyoto is bij besluit van 1/CPM.8 een wijziging van het Protocol van Kyoto aangenomen.

X Noot
3

Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de vaststelling van Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 181) en van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 181) (Stb. 2013, 130)

X Noot
4

Kamerstukken II 2012/13, 33 466, nr. 7

Naar boven