Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Economische Zaken van 4 november 2009, nr. 2009058758, tot wijziging van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten in verband met aanpassing van de instemmingsvereisten met betrekking tot hydro-elektrische projectactiviteiten

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Economische Zaken,

Gelet op richtlijn nr. 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2004 houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto (PbEU L 338) en het op 11 december 1997 te Kyoto tot stand gekomen Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1998, 170, en 1999, 110) en de artikelen 16.46b, vierde, zevende en achtste lid, en 16.46c, derde lid, in verbinding met 16.46b, vierde, zevende en achtste lid, van de Wet milieubeheer;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten:

rapport als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, komt de zinsnede na de dubbele punt te luiden: de naam van de projectactiviteit alsmede de website waarop het ontwerp van die activiteit voor inspraak is gepubliceerd overeenkomstig artikel 40, onder b, van de Modaliteiten en procedures voor een mechanisme van schone ontwikkeling als bedoeld in artikel 12 van het Protocol van Kyoto en:

  • 1°. voor zover het gaat om projectactiviteiten voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW: de datum waarop de termijn voor inspraak is afgelopen;

  • 2°. voor zover het gaat om andere projectactiviteiten dan projectactiviteiten als bedoeld onder 1°: de datum waarop het ontwerp van die activiteit voor inspraak is gepubliceerd.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c vervalt.

b. De onderdelen d en e worden geletterd c en d.

c. In onderdeel d (nieuw) komt de zinsnede na de dubbele punt te luiden: een rapport waarin wordt aangetoond dat de in artikel 11ter, zesde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten bedoelde richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen in acht worden genomen, welk rapport is gevalideerd door:

  • 1°. een door de algemene vergadering van de Partijen bij het Protocol van Kyoto volgens de procedure, bedoeld in sectie E van de Modaliteiten en procedures voor een mechanisme van schone ontwikkeling als bedoeld in artikel 12 van het Protocol van Kyoto, aangewezen entiteit voor het valideren van projectactiviteiten, of

  • 2°. een overeenkomstig artikel 3b geaccepteerde gekwalificeerde onafhankelijke derde partij, behoudens wanneer de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie ten aanzien van de betrokken projectactiviteit reeds een nalevingsrapport heeft geaccepteerd, in welk geval kan worden volstaan met overlegging van een kopie van laatstbedoeld nalevingsrapport.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De in het tweede lid, onder c, bedoelde verklaring, alsmede het nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten mogen Engelstalig zijn. Voorzover het document, bedoeld in het tweede lid, onder a, onder 1° of 2°, niet in de Nederlandse of Engelse taal is gesteld, wordt een door een beëdigd vertaler opgestelde Nederlandse of Engelse vertaling daarvan overgelegd.

C

Aan artikel 3, eerste lid, eerste volzin, wordt toegevoegd: , met dien verstande dat in plaats van de in artikel 2, tweede lid, onder d, onder 1°, genoemde entiteit wordt gelezen: een door de algemene vergadering van de Partijen bij het Protocol van Kyoto volgens de procedure, bedoeld in sectie E van de Richtlijnen voor de implementatie van artikel 6 van het Protocol van Kyoto, geaccrediteerdeentiteit voor het valideren van projectactiviteiten.

D

Na artikel 3 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Het nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten wordt opgesteld met gebruikmaking van het model, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 3b

  • 1. De Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken kunnen op verzoek een natuurlijk persoon of rechtspersoon accepteren als een gekwalificeerde onafhankelijke derde partij voor het valideren van nalevingsrapporten hydro-elektrische projectactiviteiten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde acceptatie geschiedt met gebruikmaking van het toetsingskader, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

E

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Voor het in behandeling nemen van een verzoek om instemming met deelname aan een projectactiviteit is de indiener een vergoeding verschuldigd van:

  • a. € 800 voor zover het gaat om een verzoek om instemming met deelname aan een projectactiviteit voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW;

  • b. € 400 in andere gevallen.

F

In artikel 5 wordt ‘artikel 2, tweede lid, onder d’ vervangen door: artikel 2, tweede lid, onder c.

G

In artikel 6, eerste volzin, wordt ‘een verklaring als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder e’ vervangen door: een gevalideerd nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten.

H

Als bijlagen worden opgenomen de twee bij deze regeling behorende bijlagen.

ARTIKEL II

Op een ontvankelijk verzoek om instemming met deelname aan een projectactiviteit als bedoeld in artikel 16.46b, derde lid, of artikel 16.46c, derde lid, van de Wet milieubeheer dat is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, blijft de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten zoals die tot dat tijdstip gold, van toepassing.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 november 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

BIJLAGEN, BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL H, VAN DE REGELING

Bijlage 1

Bijlage, behorende bij artikel 3a

Model nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten
COMPLIANCE REPORT ASSESSING APPLICATION OF ARTICLE 11 b (6) OF EMISSIONS TRADING DIRECTIVE TO HYDROELECTRIC PROJECT ACTIVITIES EXCEEDING 20 MW
Section 1: Description of the project

1: Summary description of the CDM project activity

Please complete

Name of the project

 

Project ID Number

 

Location

 

Name of the watercourse

 

Date of completion of the Compliance Report

 

1.1. Project area

 

1. Description of the watershed:

– Political and administrative boundaries

– Communities located along

– Principal land use patterns

– Existing and planned river flow modifications

– Average annual runoff (m3)

 

2. Average annual river flow (m3/s)

 

3. Average annual river runoff before and after project's implementation (m3)

 

4. State briefly what impacts other hydrological projects have had on the river basin within 50 km (untouched, affected, significantly affected by other activities).

 

5. Ecological description of the surroundings (forest, cultivated land, wasteland, cultural heritage sites etc.) conservation value.

 

1.2. Project-related activities

 

1. Type of water infrastructure (i.e. storage reservoir, run-of-river, other)

 

2. Related infrastructure being built as part of the project (i.e. roads, transmission lines, bridges)

 

3. Installed generation capacity (MW)

 

4. Load factor

 

5. Average annual energy production (MWh)

 

6. What role does the project play in the national/regional electricity supply (base load, peak load, load balancing services for the grid, support for intermittent renewables, etc.)?

 

7. Estimated annual emission reduction potential (tCO2e)

 

8. At what stage is the project’s construction at the time of this application?

 

9. What other direct purposes does the project serve (irrigation, flood control, water storage for drought protection, water-based transport, leisure facilities, aqua-culture, industrial and municipal water supply, etc)?

 

1.3. Project components

Water-flow: structures and changes

 

1. Production capacity-submerged area (W/m2)

 

2. Retention structure/retarding structure (if present)

 

3. Type of water diversion

 

4. Length of diversion

 

5. Type of water inlet

 

6. Reservoir (if present)

 

7. Dam height (from the foundation)

 

8. Crest length

 

9. Reservoir area at average water level

 

10. Total reservoir capacity (m3)

 

11. Backwater length

 

12. Submerged area in total

 

13. Submerged residential area

 

14. Submerged farmland/grassland

 

15. Number of displaced inhabitants

 

16. Production capacity/submerged area(W/m2)

 
Section 2: Assessment of compliance with the WCD criteria Please complete this form with full explanations for all items. If a criterion is not relevant to the project, please explain why.

Criteria

   
 

Description

Sources1

Validator's Assessment

1. Gaining Public Acceptance

   

1.1. Stakeholder consultation

1. Describe how the relevant stakeholders were identified.

   

2. Are any of these people minority groups, especially indigenous people and if so, what special efforts were taken to identify and meet their needs?

   

3. How many people have to be resettled due to the project?

   

4. Resettled people/annual energy production (number/GWh).

   

5. How many people were otherwise affected by the project (e.g. through loss of land, reduced productivity of fishing or hunting, etc.)?

   

6. Describe how the affected local people and other relevant stakeholders have been informed and involved in the decision-making process of building the power plant.

   

7. Describe how the affected local people and relevant stakeholders have been informed about the impacts of the project on their quality of life.

   

8. How have the affected local and indigenous communities participated in the decision-making process?

   

9. How will the economic and social impacts of the project on the affected local communities, indigenous people and/or other relevant stakeholders be addressed?

   

10. How do compensation and benefit agreements correspond with the identified needs and rights of the stakeholders negatively affected upstream and downstream due to the project?

   

11. Was a Stakeholders Forum held with a broad local community participation (based on a customary and national law)? Describe the process and its outcome, and the response of project developer, local and national authorities?

   

1.2. Transparency.

1. Was key project documentation (e.g., social and environmental impact assessments) made publicly available before a decision to start construction was made?

2. In what form was project documentation made available to stakeholders? Was it the original EIA etc. or was it in another form e.g., a summary of positive and negative effects of the hydrological construction.

3. How many of the total number of stakeholders have had access to the key documentation and have been actively involved?

4. Is there a negotiated agreement between the stakeholders and project owner(s)? If so, is it publicly available?

   

Validator’s Conclusions concerning Priority 1:

2. Comprehensive Options Assessment

  

2.1. Needs

1. What priority is given to hydropower in national development or energy planning (e.g. relevant government decisions)?

2. What are the needs for hydropower at regional and local level?

3. What are the regional/national supply needs of the electric system (renewable base load, peak load or load balancing of the grid, support of intermittent renewables)?

4. Describe safeguards for equitable access to water resources. How do hydropower projects contribute to efficient water resources management?

5. Does this hydropower project provide financial incentives to develop a multi-purpose project?

  

2.2. Alternatives

1. Describe the examination of alternatives to the project that have been considered (include details of feasibility studies and do-nothing options analysis that have been conducted).

  

2. Have stakeholders been involved in the identification of the options? Describe process and outcome of that involvement.

  

3. What are the main reasons behind the project choice and site selection (social, environmental, economic, and technical)?

  

4. What are the consequences of non-action for the local and global environment?

  

5. On the project assessment level, describe project variants and types of technology considered in comparison with the selected option.

  

3. Addressing Existing Dams/hydroelectric projects

  

1. For hydroelectric projects with dams, please describe the national requirements and routines for monitoring and reporting regarding:

– emergency warning,

– sediment management,

– safety system,

– maintenance system,

– environmental impact,

– social impact,

– implementation of compensation agreements.

  

2. For non-dam projects, describe details of the continuous monitoring of the project (environmental and quality assurance).

3. How have relevant outstanding social and environmental issues from existing dams/hydroelectric projects in the river basin been addressed?

4. Have national regulations been enforced for existing dams and what can be concluded with regard to compliance?

5. Will the implementation of safety measures and evacuation plans be independently audited?

  

6. Provisions for maintenance and decommissioning

– What provisions have been made for maintenance and refurbishment (eg. a maintenance and refurbishment fund)?

– What arrangements are made for decommissioning at the end of the plant lifetime, if any (e.g. decommissioning set aside fund)?

– Describe provisions for emergency drawdown and decommissioning.

– Are they sufficiently flexible to accommodate changing future needs and values, including ecosystem needs and ecosystem restoration (Guideline 12)?

– Does the licence for project development define the responsibility and mechanisms for financing decommissioning costs?

– Describe economic, environmental, social and political factors that may point against future decommissioning, if this has been recognised as the best solution

  

Validator’s Conclusions concerning Priority 3:

4. Sustaining Rivers and Livelihoods

  

4.1. Water use ratio2

  

Water use ratio (ratio of natural flow, agricultural water, industrial water, domestic water...) including

1. population of the river basin area (106 inhabitants);

2. natural mean flow (km3/year);

3. demand (km3/year);

4. water use ratio (%);

5. comparison of water demand with natural mean flow;

6. storage capacity (km3);

7. annual water consumption by type of users (hm3/year): agricultural and farming, domestic use, industrial use.

  

4.2 Impact Assessment (Note: both positive and negative impacts should be included here)

What Impact Assessments have been carried out and on which regulations were they based on? - Describe the major impacts in each of the following categories and the mitigation measures for negative impacts:

  

4.2.1. Environmental Impacts

Describe environmental impacts of the project (including impact on water quality (temperature, oxygen, etc.), soil, air quality, GHG emissions, biodiversity, habitats, risk of erosion caused by inundation etc.)

  

4.2.2. Environmental Flow Assessment

1. Describe how the environmentally safe minimum flow has been determined.

2. Describe the measures taken to minimise the impact of reduced flow in the affected river.

3. Describe the measures taken to maintain ecosystems, productive fisheries and other aqua-cultures downstream and upstream.

4. Describe the activities the project developer will undertake before flooding the land (e.g. clearing of vegetation or other preparations).

5. Describe any other compensatory measures addressing environmental impacts of the project.

  

4.2.3. Social Impact Assessment

1. Describe social impacts of the project (including resettlement, impacts on other land or river use e.g. fishing, agriculture, hunting and use of other types of natural resources and including benefits to individuals and communities)

2. Describe any identified health impacts due to the project.

3. Describe impacts on religious and cultural heritage.

4. Describe the liability provisions safeguarding the implementation of the planned measures.

5. Is the project planned in a responsible way in order to sustain livelihoods and the environment?

  

4.3 Cumulative Impacts

Describe the cumulative impacts of all hydrological structures existing in the river basin using variables such as:

1. flow regime,

2. water quantity,

3. productivity,

4. water quality species composition of different rivers in the same river basin.

  

Validator’s Conclusions concerning Priority 4:

5. Recognising Entitlements and Sharing Benefits

   

Are Mitigation, Resettlement and Development Action Plans (where applicable - including commensurate compensation packages) in place? Provide details:

1. Demonstrate that the construction of the plant did not lead to worsening of the living conditions of the local residents and resettled families

2. Were compensation and benefit agreements planned in consultation with affected groups?

3. What standards were the measures based on? (e. g. national standards or other)

4. Were the affected people satisfied with the compensation packages?

5. Benefits for the affected people (individuals and communities): In what way will the affected local and indigenous population’s livelihoods be improved due to the project?

   

Validator’s Conclusions concerning Priority 5:

6. Ensuring Compliance

   

6.1. Compliance measures:

1. What will be done to ensure that relevant laws, regulations, agreements (including resettlement and compensation agreements) and recommendations are followed?

2. Are the compensation agreements legally binding - through treaties, administrative acts or other safeguards?

3. Is the cost of the compensation package included in the financial plan?

4. Does the project developer already operate other hydroelectric power stations? If so, have there been any conflicts between the project developer and stakeholders related to the development, operation and compensatory measures related to these projects? If so, describe the cause of the conflict and how it was resolved.

   

6.2. Monitoring and evaluation during crediting period:

1. Describe conditions in place for monitoring and evaluation of environmental and socio-economic impacts of the project.

2. What provisions have been made to ensure that all measures not yet implemented at the time of validation will be put in place as appropriate, and monitored (for example through an independent auditing panel or auditor, or through self-auditing etc.)?

   

Validator’s Conclusions concerning Priority 6:

7. Sharing rivers for peace, development and security.

   

Does the project have trans-boundary impacts? - If so, give details of agreement(s) between affected countries, considering international recommendations for trans-boundary water projects and describe how this affects the project.

   

Validator’s Conclusions concerning Priority 7:

Validator’s assessment as to how the project respects the seven strategic priorities outlined in the World Commission on Dams November 2000 Report ‘Dams and Development - A New Framework for Decision-Making’

 
 

Name:

Function:

Contact details:

Company/validating entity:

Date of validation of the Compliance Report:

XNoot
1

Such as process documentation, stakeholders and issues identification, consultation strategies, resources planning, compensation plans, timetables, information sharing, written agreements with stakeholders, records of interviews, results of surveys/polls, minutes of meetings of the Stakeholders Forum, project documentation, Environmental Impact Assessments, documents related to local spatial planning, government and local authorities permits and agreements, description of methodologies used, decommissioning plans (where appropriate), other related environmental impact and social impact studies, etc.

XNoot
2

Water Use Ratio – an environmental indicator which refers to the withdrawal of water for irrigation, industry, household use... A ratio of 25% or higher is generally an indicator of water stress. Important water demanding activities affect seriously its quantity and in consequence the availability of water resources. Some of these driving forces are urbanization, industry and agricultural production. The increase in impervious surface has the effect of reducing water infiltration and aquifer recharge

Bijlage 2

Bijlage, behorende bij artikel 3b, tweede lid

Toetsingskader beoordeling acceptatie gekwalificeerde onafhankelijke derde partij

Een entiteit wordt geaccepteerd als gekwalificeerde onafhankelijke derde partij op grond van artikel 3b indien zij naar genoegen van de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken aantoont dat zij:

  • a. een juridische entiteit, zijnde een nationale entiteit met rechtspersoonlijkheid dan wel een internationale organisatie, is;

  • b. beschikt over de noodzakelijke deskundigheid om nalevingsrapporten hydro-elektrische projectactiviteitenen te valideren dan wel toegang heeft tot dergelijke deskundigheid, waarbij in het bijzonder kennis en wetenschap wordt vereist van:

    • 1°. de ontwikkeling en implementatie van projectactiviteiten voor het opwekken van elektriciteit door waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW;

    • 2°. de kwaliteitsstandaarden zoals omschreven in het in artikel 11ter, zesde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten bedoelde rapport van de Wereldcommissie Stuwdammen;

    • 3°. andere instrumenten voor de toetsing van duurzaamheid bij waterkrachtactiviteiten, zoals het Protocol voor de Toetsing van Duurzaamheid (2006) van de International Hydro Association (IHA) en diens opvolger;

  • c. beschikt over procedures voor intern kwaliteitsbeheer, met inbegrip van procedures voor kwaliteitszekerheid, in welk kader de entiteit de volgende gegevens ter beschikking stelt:

    • 1°. de namen, kwalificaties, ervaring en taakomschrijvingen van de directie, de senior medewerkers en overig relevant personeel;

    • 2°. een organogram dat de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de directie, de senior medewerkers en overig relevant personeel weergeeft;

    • 3°. haar beleid en procedures voor de waarborging van kwaliteit;

    • 4°. administratieve procedures, met inbegrip van een voortgangsbewakingssysteem voor documenten;

    • 5°. haar beleid en procedures voor de werving en opleiding en voor de waarborging van de deskundigheid van het personeel dat belast is met de validatie van nalevingsrapporten hydro-elektrische projectactiviteiten;

    • 6°. haar procedures voor de behandeling van klachten, beroepen en geschillen.

  • d. niet is betrokken bij enige juridische procedure wegens bedrog, fraude of een andere activiteit onverenigbaar met haar functie als gekwalificeerde onafhankelijke derde partij;

  • e. werkt op een geloofwaardige, onafhankelijke, niet-discriminatoire en transparante wijze, overeenkomstig het toepasselijk nationaal recht, waarbij in het bijzonder de volgende vereisten gelden:

    • 1°. beschikken over een gedocumenteerde structuur, die onafhankelijkheid waarborgt, met inbegrip van voorzieningen die de onafhankelijkheid van al haar handelingen waarborgen;

    • 2°. indien de entiteit onderdeel uitmaakt van een grotere organisatie waarvan onderdelen betrokken zijn of worden bij de ontwikkeling dan wel financiering van enige projectactiviteit:

      • aa. het overleggen van een verklaring van alle eventuele actuele en geplande betrokkenheid van de organisatie bij een projectactiviteit, daarbij aangevend welk deel van de organisatie bij welke projectactiviteit is betrokken;

      • bb. het duidelijk beschrijven van de verbanden met andere delen van de organisatie, daarbij aantonend dat geen sprake is van belangenverstrengeling;

      • cc. het aantonen dat geen sprake is van belangenverstrengeling tussen haar functies als gekwalificeerde onafhankelijke derde partij en elke andere functie die zij zou hebben, en aantonen op welke wijze het werk is georganiseerd om elk geïdentificeerd risico ten aanzien van onafhankelijkheid te beperken, waarbij alle bronnen van belangenverstrengeling zullen worden betrokken, zowel in het geval zij afkomstig zijn van de zijde van de aanvrager, als in het geval zij afkomstig zijn van activiteiten van gerelateerde organen;

      • dd. aantonen dat de enititeit, alsmede de directie, de senior medewerkers en overig relevant personeel, niet betrokken is in enig commercieel, financieel dan wel ander proces, dat zijn oordeel zou kunnen beïnvloeden, dan wel het vertrouwen in zijn onafhankelijke oordeelsvorming en integriteit met betrekking tot haar activiteiten in gevaar zou brengen, en dat zij in dit verband de toepasselijke regels naleeft.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Deze regeling bevat een actualisering van de op 1 mei 2006 in werking getreden criteria voor het verlenen van instemming met deelname aan projectactiviteiten in het kader van de project-gebonden Kyoto-mechanismen (Stcrt. 2006, nr. 79). De actualisering heeft betrekking op het verlenen van instemming met deelname aan projectactiviteiten voor de opwekking van waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW (hierna aan te duiden als: hydro-elektrische projectactiviteiten).

De projectgebonden Kyoto-mechanismen zijn het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism, CDM) en de gemeenschappelijke uitvoering (Joint Implementation, JI). Deze projectgebonden mechanismen van het Kyoto-Protocol1 maken het mogelijk om door middel van projecten buiten Nederland uitstootvermindering van broeikasgassen te realiseren. De emissiereducties die uit CDM-projectactiviteiten voortvloeien, worden gecertificeerde emissiereducties (CER’s) genoemd, terwijl de emissiereducties die uit JI-projecten voortvloeien worden aangeduid als emissiereductie-eenheden (ERU’s) (artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm)). CER’s en ERU’s kunnen worden gebruikt bij het nakomen van de verplichtingen die inrichtingen hebben onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten zoals opgenomen in hoofdstuk 16 van de Wm.

Voor deelname aan een projectactiviteit in het kader van een projectgebonden Kyoto-mechanisme dient instemming verkregen te worden. Hiervoor is een regeling opgenomen in afdeling 16.2.7 van de Wm, welke nader is uitgewerkt in de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Implementatiewet EG-richtlijn projectgebonden Kyoto-mechanismen (Kamerstukken II 2004/05, 30 247, nr. 3, blz. 8–12).

In het voorjaar van 2009 is in EU-verband besloten om op vrijwillige basis met ingang van 1 juli 2009 tot een meer eenduidige interpretatie te komen van artikel 11ter, zesde lid, van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (richtlijn 2003/87),2 zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2004 houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto (richtlijn 2004/101, de zogenoemde Linking Directive).3 Deze richtlijnbepaling houdt in dat lidstaten, bij het verlenen van instemming met deelname aan hydro-elektrische projectactiviteiten, erop toe dienen te zien dat gedurende de ontwikkeling van een dergelijke projectactiviteit de richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen in acht genomen worden. De lidstaten bleken deze richtlijnbepaling op verschillende wijzen te interpreteren. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten bepaalde dat de projectdeelnemer bij zijn verzoek om instemming een verklaring moest overleggen, inhoudende dat bij de projectactiviteit en de uitvoering daarvan de richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen in acht worden genomen. Met de eenduidige interpretatie wordt beoogd een duidelijk signaal af te geven aan de koolstofmarkt.

Na consultatie van alle belanghebbende partijen hebben de lidstaten besloten om als vereiste voor instemming met deelname aan hydro-elektrische projectactiviteiten te stellen de overlegging van een nalevingsrapport dat door een onafhankelijke validerende entiteit is gevalideerd. Dit rapport wordt in de regeling aangeduid als nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten. Deze eenduidige interpretatie wordt middels de onderhavige wijzigingsregeling in de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten neergelegd. Deze eis vervangt de eerdergenoemde verplichting een verklaring te overleggen waarin wordt aangegeven dat de richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen in acht zullen worden genomen. Een nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten mag niet alleen door de bestaande, door de Verenigde Naties geaccrediteerde instellingen worden gevalideerd, maar ook door een onafhankelijke instelling, mits deze aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet en door de overheid is geaccepteerd. Deze kwaliteitseisen worden opgenomen in een bijlage bij de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten. Verder wordt de vergoeding voor het in behandeling nemen van een verzoek om instemming met deelname aan hydro-elektrische projectactiviteiten verhoogd.

2. Administratieve lasten

Ten opzichte van de verplichtingen die reeds gelden op grond van de oorspronkelijke Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten, voegt deze wijzigingsregeling alleen de verplichting toe om bij een verzoek om instemming met deelname aan hydro-elektrische projectactiviteiten een gevalideerd nalevingsrapport te overleggen, ter vervanging van de verplichting een verklaring te overleggen aangaande inachtneming van de richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen. Uit een oogpunt van administratieve lasten maakt het opnemen van deze (inhoudelijk zwaardere) verplichting betrekkelijk weinig verschil.

In paragraaf 5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet EG-richtlijn projectgebonden Kyoto-mechanismen (Kamerstukken II 2004/05, 30 247, nr. 3, blz. 13–14) is reeds ingegaan op de administratieve lasten.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel A

In artikel 1 is een definitie opgenomen van nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten. Dit begrip wordt op verschillende plaatsen in de regeling gebruikt.

Onderdeel B

Artikel 2 beschrijft de gegevens die bij een verzoek om instemming met deelname aan een CDM-projectactiviteit moeten worden verstrekt en de bescheiden die daarbij moeten worden overgelegd. In het eerste lid (te verstrekken gegevens) wordt onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de betrokken projectactiviteit reeds is goedgekeurd (geregistreerd) door de CDM-raad (onderdeel a) en gevallen waarin nog geen goedkeuring is verkregen (onderdeel b). In het eerste geval is een opgave nodig van de naam van de projectactiviteit, het registratienummer en de datum van registratie door de CDM-raad. De wijziging betreft onderdeel b, dus gevallen waarin nog geen goedkeuring is verleend. De wijziging houdt in dat voortaan onderscheid wordt gemaakt tussen grote hydro-elektrische projectactiviteiten en andere projectactiviteiten.

Bij die andere projectactiviteiten is instemming alleen mogelijk wanneer het projectontwerp door de aangewezen operationele entiteit formeel voor inspraak is gepubliceerd overeenkomstig artikel 40, onder b, van de Modaliteiten en procedures voor een mechanisme van schone ontwikkeling als bedoeld in artikel 12 van het Kyoto-Protocol (hierna: CDM-richtlijnen).4 Bij het verzoek om instemming met deelname aan de betrokken CDM-projectactiviteit moet daarom de datum waarop het ontwerp is gepubliceerd, worden vermeld.

Bij grote hydro-elektrische projectactiviteiten dient de publicatieperiode van vier weken te zijn afgelopen voordat instemming kan worden verleend op grond van deze regeling. Daarom wordt in deze gevallen voorgeschreven dat bij het verzoek om instemming de datum waarop de termijn voor inspraak is afgelopen, moet worden aangegeven.

Daarnaast moeten in beide gevallen worden vermeld: de naam van de projectactiviteit alsmede de website waarop het ontwerp is gepubliceerd. Deze verplichting stond reeds in de oorspronkelijke regeling.

Het tweede lid van artikel 2 schrijft voor welke bescheiden bij een verzoek om instemming met deelname aan een CDM-projectactiviteit moeten worden overgelegd.

Onderdeel c van het tweede lid vervalt. Onderdeel c bepaalde dat wanneer een projectdeelnemer nog niet in het projectontwerp is vermeld, het verzoek om instemming vergezeld dient te gaan van een verklaring van geen bezwaar van de andere deelnemers die in het projectontwerp zijn vermeld. Deze bepaling is komen te vervallen om te voorkomen dat andere projectdeelnemers op oneigenlijke gronden een geïnteresseerde partij van deelname kunnen uitsluiten. Het is immers vooral aan de projecteigenaar om te bepalen of het project, gelet op de verwachte opbrengt aan credieten, nog ruimte biedt voor aanvullende deelnemers.

Onderdeel e van het tweede lid bepaalde dat bij het verzoek om instemming met deelname aan een grote hydro-elektrische projectactiviteit een verklaring moest worden overgelegd, inhoudende dat bij de projectactiviteit en de uitvoering daarvan de richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen in acht worden genomen. De inhoud van onderdeel e (na verlettering aangeduid als onderdeel d) is aangepast. Het nieuwe onderdeel d stelt als vereiste voor instemming met deelname aan grote hydro-elektrische projectactiviteiten dat een nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten wordt overgelegd. Dit nalevingsrapport beoogt meer zekerheid te verschaffen dat bij een projectactiviteit de richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen in acht genomen worden. Waterkrachtcentrales met een opwekkingsvermogen groter dan 20 MW dienen veelal een meer nationaal dan lokaal belang. Om de richtlijnen van de Wereldcommissie Stuwdammen in acht te nemen moet onder meer, in lijn met het door Nederland onderschreven beleid dienaangaande van de Wereldbank, definitieve besluitvorming over de uitkomst van lokale inspraakprocedures en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen plaatsvinden op nationaal niveau. In bijlage I is een model voor het nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten opgenomen. Het rapport moet door een onafhankelijke validerende entiteit zijn gevalideerd. Hiervoor kunnen verschillende entiteiten worden ingeschakeld, te weten de aangewezen operationele entiteit voor CDM-projecten5 of een gekwalificeerde onafhankelijke derde partij. Wanneer de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie ten aanzien van de betrokken projectactiviteit reeds een nalevingsrapport heeft geaccepteerd, kan worden volstaan met overlegging van dat nalevingsrapport. Dit is neergelegd in het slot van het tweede lid. Het derde lid van artikel 2 is technisch aangepast in verband met de wijzigingen in het tweede lid.

Artikel 3, eerste lid, van de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten verklaart artikel 2 van overeenkomstige toepassing op projectactiviteiten in het kader van JI. In artikel 3, eerste lid, wordt aangegeven dat de validatie van het nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten in het geval van JI moet hebben plaatsgevonden door ofwel de geaccrediteerde onafhankelijke entiteit voor JI-projecten,6 ofwel een gekwalificeerde onafhankelijke derde partij.

Tot slot wordt erop gewezen dat indien voor de beoordeling van een verzoek om instemming met deelname aan een CDM- of JI-projectactiviteit aanvullende gegevens of bescheiden nodig zijn, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer respectievelijk de Minister van Economische Zaken om die aanvullende informatie kan verzoeken (artikelen 4:2, tweede lid, en 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).

Onderdeel D

Dit onderdeel voegt na artikel 3 twee nieuwe artikelen in, de artikelen 3a en 3b. Artikel 3a schrijft voor dat het nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten moet worden opgesteld met gebruikmaking van het model, opgenomen in bijlage 1. Artikel 3b maakt de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken bevoegd een persoon te accepteren als een gekwalificeerde onafhankelijke derde partij voor het valideren van nalevingsrapporten hydro-elektrische projectactiviteiten. De gekwalificeerde onafhankelijke derde partij geniet, in tegenstelling tot de aangewezen operationele entiteit voor CDM-projecten (zie artikel 2, tweede lid, onder 1°) en de geaccrediteerde onafhankelijke entiteit voor JI-projecten (zie artikel 3, eerste lid), geen erkenning door het UNFCCC. Op basis van de vereisten waaraan de aangewezen operationele entiteit en de geaccrediteerde onafhankelijke entiteit dienen te voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen, is een toetsingskader opgesteld voor de beoordeling van een gekwalificeerde onafhankelijke derde partij.7

Dit toetsingskader is neergelegd in bijlage 2. Deze gekwalificeerde onafhankelijke derde partij is alleen bevoegd tot het valideren van nalevingsrapporten hydro-elektrische projectactiviteiten. De reden dat behoefte kan bestaan aan inschakelijking van een derde partij houdt verband met de grote deskundigheid inzake hydro-elektrische projectactiviteiten die bij dergelijke validerende organisaties kan bestaan, terwijl deze deskundigheid bij de aangewezen operationele entiteit en de geaccrediteerde onafhankelijke entiteit niet altijd aanwezig is. Indien een natuurlijk persoon of rechtspersoon reeds door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie is geaccepteerd, dan wordt de deskundigheid van die persoon in beginsel erkend. In dat geval kan worden besloten af te zien van een afzonderlijke toetsing in het kader van deze regeling.

Onderdeel E

Om de kosten te dekken voor de voorbereiding van het besluit tot verlening van instemming met deelname aan een Kyoto-projectactiviteit, voorziet artikel 16.46b, achtste lid, van de Wm in de bevoegdheid om bij ministeriële regeling te bepalen dat een vergoeding verschuldigd is.

Het bedrag betreft de daadwerkelijk te maken kosten voor de instemming. De hoogte is gebaseerd op de gemiddelde behandelingsduur van een verzoek en het bijpassende niveau van de werkzaamheden. In artikel 4 was een algemeen tarief van € 350 opgenomen. Deze regeling wordt nu gedifferentieerd. Op basis van de inmiddels met deze regeling opgedane ervaring wordt thans uitgegaan van een tijdsbeslag van een tot twee dagen voor een verzoek inzake een grote hydro-elektrische projectactiviteit en een tijdsbeslag van een halve tot een hele dag per verzoek voor alle andere projectactiviteiten. Omdat het behandelen van een verzoek om instemming met deelname aan een grote hydro-elektrische projectactiviteit bewerkelijker is dan andere verzoeken, is hiervoor een vergoeding van € 800 verschuldigd. Voor de overige gevallen geldt het lagere tarief van € 400. Dit lagere tarief is ten opzichte van het oorspronkelijke tarief iets verhoogd omdat de afhandeling van aanvragen meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien. De vergoeding wordt betaald door overmaking van het verschuldigde bedrag op de betreffende rekening van SenterNovem. Het betreffende rekeningnummer is te vinden op de internetpagina’s voor CDM en JI van SenterNovem (www.carboncredits.nl). Het tweede en derde lid van het oorspronkelijke artikel 4, die een regeling gaven over de wijze van betaling, kunnen vervallen. Dit houdt verband met de op 1 juli 2009 in werking getreden vierde tranche van de Awb (Stb. 2009, 264). Daarin is reeds voorgeschreven dat girale betaling hoofdregel is en dat de schuldeiser daartoe een rekening aanwijst (artikel 4:89, eerste lid, Awb).

Onderdelen F en G

Dit betreft een technische aanpassing van enkele verwijzingen.

Onderdeel H

Dit onderdeel voegt twee bijlagen toe aan de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten. Bijlage I betreft het model van het nalevingsrapport hydro-elektrische projectactiviteiten op basis waarvan instemming kan worden verleend voor deelname aan een dergelijke projectactiviteit. Bijlage 2 bevat het toetsingskader voor de acceptatie als onafhankelijke validerende entiteit. Op beide bijlagen is eerder in deze toelichting reeds ingegaan.

Artikel II

Deze overgangsrechtelijke voorziening houdt in dat ontvankelijke verzoeken om instemming met deelname aan een projectactiviteit, die zijn ingediend voor het tijdstip waarop deze wijzigingsregeling in werking treedt, worden afgehandeld volgens het oude recht.

Artikel III

Voorzien is in zo spoedig mogelijke inwerkingtreding, rekend houdend met de in Europees verband uitgesproken intentie om het aangepaste regime op, of zo spoedig mogelijk na, 1 juli 2009 van kracht te laten worden. Verwezen wordt naar paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.


XNoot
2

PbEU L 275.

XNoot
3

PbEU L 338.

XNoot
4

Modalities and procedures for a clean development mechanism, bijlage bij COP/MOP-besluit 3/CMP.1.

XNoot
5

Idem, onder paragraaf E.

XNoot
6

Guidelines for the implementation of Article 6 of the Kyoto Protocol, bijlage bij COP/MOP-besluit 9/CMP.1, onder paragraaf E.

XNoot
7

De vereisten zijn opgenomen in bijlage A bij besluit 3/CMP.1 voor CDM respectievelijk in bijlage A bij besluit 9/CMP.1 voor JI.

Naar boven