Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2013, 13952 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2013, 13952 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
A/Afkortingenlijst Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
aanmeldcentrum
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
alleenstaande minderjarige vreemdeling
Algemene nabestaandenwet
Algemene Ouderdomswet
Algemene Plaatselijke Verordening
Algemene wet bestuursrecht
college van burgemeester en wethouders
België, Nederland, Luxemburg
Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
Bureau Medische Advisering
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten
Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen
Burgerlijk Wetboek
(Minister/Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(Minister/Ministerie van) Buitenlandse Zaken
besloten vennootschap
Basisvoorziening vreemdelingensysteem
collectieve arbeidsovereenkomst
Centraal Insolventieregister
Centraal Orgaan opvang asielzoekers
Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag
Centraal register beroepsopleidingen
Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs
commanditaire vennootschap
Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland
Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties
Dienst Landelijke Operationele Samenwerking
deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur)
Dienst Terugkeer en Vertrek
Dienst Uitvoering Onderwijs, voorheen IB-Groep en CFI
Elektronisch Berichtenverkeer
Europese Economische Ruimte
Europese Economische Gemeenschap
Europese Gemeenschap
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Europese Unie
Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
European Voluntary Service
(Minister/Ministerie van) Economische Zaken
Wet Flexibiliteit en Zekerheid
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
Gemeentelijke Gezondheidsdienst
Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst in de gemeente Utrecht 4
Haags Adoptieverdrag
hoger beroepsonderwijs
Herkenningsdienstsysteem
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
(Minister/Ministerie van) Innovatie en Infrastructuur
Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma
Immigratie- en Naturalisatiedienst
Internationale Organisatie voor Migratie
Insurance Passport For Students
regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten
Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind
Justitieel Documentatie Systeem
juncto/junctis
Justitiële Informatiedienst
Koninklijke Marechaussee
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen
Koninklijk Nederlands-Indisch Leger
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij
Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld
middelbaar beroepsonderwijs
Melding Sociale Verzekeringen
Memorie van Toelichting
Mobiel Toezicht Veiligheid
machtiging tot voorlopig verblijf
Netherlands Foreign Investment Agency
non-gouvermentele organisatie
Nederlands Instituut van Psychologen
Nederlandse Onderzoek Databank
Nationaal Schengen Informatie Systeem
Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs
naamloze vennootschap
Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken
Nota van Toelichting
(Ministerie/Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Openbaar Ministerie
Opsporingsregister
Publicatieblad
Protocol Identificatie en Labeling
posttraumatische stressstoornis
Regeling ter Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet
Register beëdigde tolken en vertalers
Return and Emigration of Aliens from the Netherlands
Regionaal Opleidingscentrum
Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen
Raad voor Rechtsbijstand
raad van commissarissen
Rijkswet op het Nederlanderschap
stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)
Supplementary Information Request at the National Entries
Schengen Informatiesysteem
Sociale Verzekeringsbank
Staatsblad
Schengen Uitvoeringsovereenkomst
Staatscourant
(Minister/Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid
tuberculose
terbeschikkingstelling
Toegang en Verblijf
Tractatenblad
tewerkstellingsvergunning
United Nations Development Programme
United Nations High Commissioner for Refugees
United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(Minister/Ministerie) van Veiligheid en Justitie
Vreemdelingenbesluit
vrijheidsbeperkende locatie
Vreemdelingencirculaire
Verificatie Informatie Systeem
Verenigde Naties
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Vreemdelingen in de Strafrechtketen
voortgezet onderwijs
Verklaring Omtrent het Gedrag
VOG natuurlijke personen
VOG rechtspersonen
vennootschap onder firma
Voorschrift Vreemdelingen
Vreemdelingenwet
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wet arbeid vreemdelingen
regeling Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Wet bescherming persoonsgegevens
Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire
Wet conflictenrecht adoptie
Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten
Working Holiday Program
Working Holiday Scheme
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wet inburgering
Wet inburgering nieuwkomers
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
wetenschappelijk onderwijs
Wet openbaarheid bestuur
Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie
Wet op de Studiefinanciering
Wet sociale werkvoorziening
Wetboek van Strafvordering
Wetboek van Strafrecht
Werkloosheidswet
Wet werk en bijstand
Zeehavenpolitie
Zorgverzekeringswet
Ziektewet
B
A/Lijst Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.
C
Paragraaf A1/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd de grensbewakingstaak binnen Nederland uit te oefenen. Hieronder is de geografische verdeling aangegeven van de gebieden waarin de grensbewaking plaatsvindt. De ZHP en de KMar zijn bevoegd afspraken te maken over het verlenen van bijstand aan elkaar bij de grensbewaking.
Alle ambtenaren die zijn tewerkgesteld bij de regionale eenheid van de Nationale Politie in het gebied waarin de haven van Rotterdam is gelegen zijn bevoegd toezicht uit te oefenen op de naleving en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking. De ZHP onderdeel van de regionale eenheid Rotterdam is in ieder geval verantwoordelijk voor deze taken. De ambtenaren van de ZHP zijn belast:
• met de grensbewaking bij de grensdoorlaatpost Rotterdam-Havens;
• met het uitoefenen van grensbewakingstaken in het Rotterdamse havengebied.
De ambtenaren van de KMar zijn belast:
• met de grensbewaking bij alle grensdoorlaatposten in Nederland behalve Rotterdam-Havens, inclusief de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/Europoort in de regio Rotterdam;
• met het uitoefenen van grensbewakingstaken in de rest van Nederland.
• De Beneluxlidstaten zijn overeengekomen om het havengebied Gent-Terneuzen, met inbegrip van het kanaal, te beschouwen als buitengrens van het grondgebied van de Benelux voor de personencontrole van opvarenden van zeeschepen in de kanaalzone Gent-Terneuzen. De grensdoorlaatpost in het havengebied Gent-Terneuzen wordt als buitengrens van het Schengengebied beschouwd.
Tijdelijke grensdoorlaatposten worden ingesteld met het oog op bijzondere omstandigheden en zijn gedurende de tijd dat zij zijn opengesteld te beschouwen als gewone grensdoorlaatposten (artikel 2, achtste lid, SGC). De ambtenaren van de KMar zijn belast met de grensbewaking bij de tijdelijke grensdoorlaatposten.
In Nederland zijn de Korpschef (Vreemdelingenpolitie), de KMar en de ZHP bevoegd om visa, daaronder begrepen een mvv, nietig te verklaren en in te trekken. De Korpschef, de KMar en de ZHP moeten tijdens kantooruren contact opnemen met de IND voordat zij een visum intrekken of nietig verklaren.
De Korpschef, de KMar en de ZHP maken de beslissing tot nietigverklaring of intrekking van een visum, anders dan een mvv, en de gronden waarop deze beslissing is gebaseerd aan de vreemdeling kenbaar door middel van een standaardformulier (bijlage VI Visumcode).
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen is bevoegd de bepalingen van de Vw toe te passen op vreemdelingen die niet tot een van de hieronder genoemde categorieën behoren:
• diplomatieke en consulaire ambtenaren;
• diplomatieke en consulaire koeriers;
• leden van internationale organisaties waarmee Nederland een zetelovereenkomst heeft gesloten.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt onmiddellijk contact op met het ministerie van BuZa, dat hiertoe ook gedurende het weekeinde en feestdagen telefonisch bereikbaar is in de hierna genoemde situaties:
• een vreemdeling die op grond van artikel 50, eerste lid, Vw is staande gehouden ter vaststelling van zijn identiteit beroept zich er op dat hij tot een bijzondere categorie behoort, maar de vreemdeling kan op het moment van staande niet door het tonen van een legitimatiebewijs of ander document aannemelijk maken dat hij inderdaad tot een bijzondere categorie behoort;
• de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen twijfelt op andere gronden of de vreemdeling tot een bijzondere categorie behoort.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen is bevoegd op grond van de in artikel 50, tweede lid, Vw toegekende bevoegdheid de vreemdeling over te brengen naar een plaats bestemd voor verhoor en de vreemdeling zich op die plaats laten ophouden.
D
Paragraaf A1/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De Visadienst verstaat onder wijziging van een visum:
a. het omzetten van een enkelvoudig visum in een visum voor meer binnenkomsten;
b. het verlengen van de geldigheidsduur van een visum (artikel 33 Visumcode).
De Visadienst mag, als zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen, bij wijze van uitzondering een visum dat is afgegeven door één van de Schengenlidstaten voor één binnenkomst omzetten naar een visum voor meer binnenkomsten. De ZHP zet visa voor in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden om naar een visum voor meer binnenkomsten.
De Visadienst of de ZHP moet terughoudend zijn bij het omzetten van een enkelvoudig visum naar een visum voor meer binnenkomsten, omdat de integriteit en betrouwbaarheid van de aanvrager in principe slechts in het land van herkomst afdoende kan worden getoetst. Het omzetten van een enkelvoudig visum naar een visum voor meer binnenkomsten wordt gezien als een verlenging van de geldigheidsduur: het maakt een langer verblijf in het Schengengebied mogelijk dan als het visum niet zou worden omgezet.
De vreemdeling moet bij de aanvraag voor het omzetten van enkelvoudige naar meervoudige visa een beroep doen op tenminste één van de volgende situaties:
• overmacht;
• humanitaire redenen;
• ernstige beroepsmatige redenen;
• persoonlijke redenen.
De Visadienst of de ZHP toetst bij de beoordeling van de aanvraag voor het omzetten naar een meervoudig reisvisum allereerst de noodzaak van de omzetting aan de volgende voorwaarden:
a. de vreemdeling maakt voldoende aannemelijk dat het bij de aanvraag van het enkelvoudige visum niet al in rede lag een meervoudig visum aan te vragen; en
b. de vreemdeling toont aan dat er sprake is van overmacht, van onvoorziene en ernstige beroepsmatige of persoonlijke redenen.
De vreemdeling mag in de laatste 180 dagen voor de aanvraag niet al langer dan 90 dagen in het Schengengebied hebben verbleven.
De Visadienst of de ZHP toetst vervolgens de redenen die de vreemdeling aanvoert voor het omzetten van het enkelvoudige visum in een visum voor meer binnenkomsten. De vreemdeling moet aantonen dat hij belang heeft bij de mogelijkheid meer dan een keer het Schengengebied binnen te reizen. De door de vreemdeling aangevoerde redenen, die kunnen zijn gelegen in de beroepsmatige of persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, moeten van voldoende zwaarwegende aard zijn.
De Visadienst of de ZHP toetst tenslotte bij de omzetting van het visum alle overige voorwaarden voor de afgifte van een visum nogmaals en beoordeelt of:
a. de vreemdeling voldoet aan de toelatingsvoorwaarden zoals gesteld in artikel 5, eerste lid, onder a, c, d en e, SGC;
b. de vreemdeling beschikt over een geldige ziektekostenverzekering;
c. de vreemdeling het voornemen heeft werkelijk naar het land van herkomst terug te keren;
d. de vreemdeling een gewaarborgde toelating heeft in een ander land.
De vreemdeling mag door de omzetting van het visum niet vaker dan de Visadienst of de ZHP op grond van de aangevoerde omstandigheid noodzakelijk acht, gebruik maken van meervoudige binnenkomsten en van de eerder toegekende vrije termijn.
De vreemdeling mag door de omzetting van het visum niet:
• de verblijfsduur aangegeven in het eerder verleende visum overschrijden;
• bij de herhaalde binnenkomst meer dan 90 dagen per 180 dagen in het Schengengebied verblijven.
De vreemdeling mag door de omzetting van het visum naar een visum voor meer binnenkomsten in ieder geval niet het visum gebruiken voor een ander doel dan het doel waarvoor het visum is afgegeven.
De Visadienst of de ZHP brengt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een nieuwe Schengenvisumsticker aan als een reisvisum voor meer reizen geldig wordt gemaakt. De Visadienst of de ZHP brengt de Schengenvisumsticker op een afzonderlijk vel papier aan als de vreemdeling houder is van een visumverklaring.
De Visadienst is de bevoegde autoriteit om over te gaan tot het verlengen van de geldigheidsduur van door één van de Schengenlidstaten afgegeven visa. De IND-loketten zijn verantwoordelijk voor de verlenging van de geldigheidsduur van visa.
De ZHP is verantwoordelijk voor het verlengen van de geldigheidsduur van visa voor in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden bij de grensdoorlaatpost Rotterdam-Havens.
De Visadienst mag de geldigheidsduur van een visum, indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, nog eens verlengen met maximaal 90 dagen op grond van artikel 25 Visumcode, in geval van een nationale verlenging van de geldigheidsduur van het visum, waarbij de geldigheid van het visum wordt beperkt tot de Benelux. Deze zeer bijzondere omstandigheden moeten in ieder geval gebaseerd zijn op overmacht of op strikt humanitaire redenen.
Daarnaast mag de Visadienst op grond van het wezenlijk Nederlands belang tot een nationale verlenging van de geldigheidsduur van een visum overgaan. Het betreft hier zeer bijzondere gevallen waarbij in ieder geval de volgende nationale belangen in het geding zijn:
• het internationaal aanzien van Nederland;
• economische belangen van Nederland; of
• culturele belangen van Nederland.
De Visadienst beperkt bij de aanwezigheid van een wezenlijk Nederlands belang de geldigheid van het visum tot Nederland.
De Visadienst merkt in dit verband als zeer bijzondere gevallen aan:
• studenten die op basis van het Erasmus Mundus programma langer in het Schengengebied willen verblijven;
• deelnemers van internationale gezelschappen zoals Cirque du Soleil.
Verlenging van de geldigheidsduur boven de 90 dagen is in die gevallen noodzakelijk om het Erasmus Mundus programma of de voorstelling hier te lande te kunnen volbrengen of te geven. In de overige gevallen moet er sprake te zijn van zeer bijzondere omstandigheden die gebaseerd zijn op overmacht of op strikt humanitaire redenen.
Zie hiervoor onder ad a voor het plaatsen van een Schengenvisumsticker.
• Houders van een geprivilegieerdendocument afgegeven door het ministerie van BuZa; de geldigheidsduur van het visum van deze vreemdelingen hoeft niet te worden verlengd;
• Houders van een diplomatiek paspoort die niet in het bezit zijn van een door het ministerie van Buza afgegeven geprivilegieerdendocument: de directie Kabinet en Protocol van het ministerie van BuZa is verantwoordelijk voor verlenging van de geldigheidsduur van het visum;
• Surinaamse onderdanen die op medische indicatie voor een behandeling in Nederland zijn en voor dit doel ook in het bezit waren gesteld van een visum en waarvan het visum op nationale gronden is verlengd tot 180 dagen. De Visadienst mag deze vreemdelingen voortzetting van het verblijf verlenen als voortzetting van de behandeling in Nederland medisch noodzakelijk is.
E
Paragraaf A1/9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een vervoerder moet zijn personeel zodanig instrueren, dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland. Onder het personeel van de vervoerder valt het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht. Het personeel van de vervoerder moet bij de controle van de reisdocumenten vaststellen of een document voor grensoverschrijding geldig is.
De vervoerder moet ten minste controleren of:
• de naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, lengte en foto, zoals die in het aangeboden document voor grensoverschrijding zijn opgenomen, overeenkomen met de aanbieder van het document voor grensoverschrijding;
• het aangeboden document voor grensoverschrijding voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming);
• de geldigheidsduur van het aangeboden document voor grensoverschrijding en de daarin aangebrachte visa niet is verlopen;
• het aangeboden document voor grensoverschrijding is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit.
De vervoerder moet door middel van een kort en bondig onderzoek controleren of het aangeboden document voor grensoverschrijding vals of vervalst is, waarbij zonodig gebruik gemaakt moet worden van eenvoudige hulpmiddelen.
Op opstapplaatsen waar door de vervoerder bij de controle van vervoersbewijzen gebruik gemaakt wordt van technische apparatuur, moet de vervoerder deze apparatuur voor de controle van documenten voor grensoverschrijding gebruiken.
De Nederlandse overheid is bevoegd de vervoerder aanwijzingen te geven om extra voorzorgsmaatregelen te nemen voor de controle voorafgaand aan het vertrek bij vervoer dat als risicodragend wordt aangemerkt. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanpassen van de wijze van controle (extra controle voor het instappen) of het gebruik van technische hulpmiddelen.
De Nederlandse overheid mag een vervoerder verzoeken, op grond van de daartoe strekkende internationale regelgeving, om op een risicodragende vlucht of vaart een plaats aan boord van het zeeschip of vliegtuig ter beschikking te stellen aan een ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag in de opstapplaats, ter gelegenheid van het aan boord gaan, vervoerders adviseren of de aangeboden reisdocumenten echt en onvervalst zijn, en het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag deze bevoegdheid uitoefenen als daartoe door de staat waarin de opstapplaats is gelegen toestemming is verleend.
De Nederlandse overheid houdt, om vervoerders in staat te stellen de controle op reisdocumenten zo goed mogelijk te verrichten, vervoerders regelmatig op de hoogte van wijzigingen in de voor toegang tot Nederland vereiste documenten en visa. De Nederlandse overheid geeft aanwijzingen aan de vervoerder die een effectievere en efficiëntere controle kunnen bewerkstelligen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt een proces-verbaal op als de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling aanvoert zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten.
De vervoerder die op grond van artikel 2.2 Vb verplicht is een afschrift te maken van een geldig document voor grensoverschrijding moet de afbeeldingen desgevraagd binnen één uur na het verzoek geven aan de ambtenaar belast met de grensbewaking, als een vreemdeling bij binnenkomst in Nederland niet over (de juiste) reisdocumenten blijkt te beschikken.
De ambtenaar belast met de grensbewaking hoeft niet over de exacte gegevens beschikken van de vlucht waarmee de vreemdeling is aangekomen. Een indicatie, verkregen uit de verklaringen van de vreemdeling of uit andere bronnen is hiertoe voldoende.
De vervoerder die op vordering van de ambtenaar belast met de grensbewaking op grond van artikel 2.2a Vb passagiersgegevens verzendt, gebruikt hiervoor het International Air Transport Association (IATA)-berichtenformat, type B, met de structuur die is gebaseerd op de vanwege de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties vastgestelde indeling voor elektronische gegevensuitwisseling voor overheid, handel en vervoer, gepubliceerd onder de titel: Electronic Data Interchange For Administration, Commerce and Transport (EDIFACT) Passenger List Message (PAXLST). Het IATA-adres waar de gegevens naartoe verzonden moeten worden, is HDQKMXH.
De ambtenaar belast met de grensbewaking bepaalt op basis van ervaringsgegevens en risicoanalyses met betrekking tot illegale immigratie ten aanzien van welke plaatsen van vertrek en van welke vervoerders de passagiersgegevens op grond van artikel 2.2a Vb zullen worden gevorderd.
De vervoerder is verplicht om een vreemdeling die hij naar Nederland heeft vervoerd en aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd, op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking terug te brengen naar een plaats buiten het Schengengebied. De vervoerder brengt de vreemdeling naar in ieder geval één van de volgende landen:
• het derde land van waaruit de vreemdeling werd aangevoerd;
• het derde land dat het geldige document voor grensoverschrijding heeft afgegeven waarmee de vreemdeling heeft gereisd;
• een derde land waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.
Deze terugvoerplicht van de vervoerder geldt in alle volgende situaties:
• bij weigeringen van toegang van vreemdelingen die niet beschikken over (de juiste) documenten voor grensoverschrijding;
• bij weigeringen van toegang op basis van één van de andere gronden van artikel 5 SGC;
• bij staande houding van vreemdelingen met het oog op uitzetting binnen zes maanden na binnenkomst. Voor de vaststelling van de termijn van zes maanden is beslissend het tijdstip van de staande houding.
De ambtenaar belast met de grensbewaking claimt vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd voor terugname bij de vervoerder.
Voor het vervoer van de vreemdeling door de vervoerder naar een plaats buiten Nederland worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie model M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago). De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt, om het terugvoeren van een vreemdeling naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren, gebruik van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten, bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste autoriteiten in het land van bestemming (zie Appendix 9, onder 1 en 2, van de Annex 9 bij het Verdrag van Chicago).
De vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd moet zich tot op het tijdstip van uitvoering van de terugbrenging ophouden in de hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte, die kan worden afgesloten of op andere wijze kan worden verzekerd tegen ongeoorloofd vertrek daaruit.
De vervoerder is verantwoordelijk voor de vreemdeling gedurende de gehele periode vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten Nederland, tot aan het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk door de vervoerder naar een plaats buiten Nederland is vervoerd.
Als de vervoerder de vreemdeling niet binnen redelijke termijn terug kan brengen, mag de Minister de met de verwijdering gepaard gaande kosten, waaronder de verblijfskosten, op de vervoerder verhalen (zie A1/9 Vc Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten).
De ambtenaar belast met de grensbewaking bekijkt opnieuw of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor toegang als:
• de uitzetting van een vreemdeling aan wie ten tijde van de uitzetting de toegang was geweigerd, mislukt; en
• de vreemdeling terugkeert nadat de vreemdeling aan boord van een vliegtuig of zeeschip het Nederlands grondgebied had verlaten.
De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling opnieuw de toegang tot Nederland als de vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet.
De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft de vervoerder een nieuwe aanwijzing om de vreemdeling zonder kostenvergoeding terug te voeren naar een plaats buiten Nederland (zie model M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago) als de vreemdeling eerder op grond van artikel 65 Vw is verwijderd.
De vreemdeling die Nederland uit eigen beweging verlaat, maar aan wie door de autoriteiten van het land van bestemming of van transit de toegang wordt geweigerd en wordt teruggezonden moet bij terugkomst in Nederland voldoen aan de voorwaarden voor toegang. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang tot Nederland als de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling terug naar Nederland is vervoerd niet de verplichting van artikel 65 Vw opleggen tot het vervoeren van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland.
De ambtenaar belast met de grensbewaking effectueert het vertrek van vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen op ten minste één van de volgende momenten:
• zodra het aanvoerende zeeschip vertrekt, of op een eerder tijdstip als het vertrek, in overleg met de verantwoordelijke reder, op andere wijze kan worden geëffectueerd;
• zodra plaatsing aan boord van een vliegtuig van de betreffende maatschappij mogelijk is met als bestemming de plaats van het opstappen dan wel een andere plaats waar de toegang van de vreemdeling gewaarborgd is, zie Annex 9 van het Verdrag van Chicago.
De vervoerder mag de in bijlage 14c en 14d VV genoemde passagierslijsten gebruiken voor de opgave van aangetroffen verstekelingen.
Als een vreemdeling die als verstekeling is aangetroffen aan boord van een zeeschip niet voldoende gedocumenteerd is, moet de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land waar de vreemdeling vermoedelijk vandaan komt de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling vaststellen en aan de vreemdeling een vervangend reisdocument geven. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land van waar de vreemdeling vermoedelijk vandaan komt moet de nationaliteit en identiteit vaststellen en de vervangende reisdocumenten afgeven voor het moment waarop het zeeschip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag niet tot gevolg hebben dat een unieke verwijdermogelijkheid verloren gaat.
De gezagvoerder van een zeeschip mag zich niet zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de vreemdeling aan boord, door een beroep te doen op voorschrift 8 Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet, als de gezagvoerder zich op dit voorschrift beroept, de omstandigheden die de gezagsvoerder aanvoert beoordelen en afwegen tegen het belang van terugplaatsing van de vreemdeling aan boord.
Als de vreemdeling op het moment van vertrek stelt dat zijn leven in het land van waar hij wil vertrekken in direct gevaar is, mag de vervoerder de vreemdeling niet naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging zenden om daar een aanvraag voor een mvv met als doel ‘asiel’ in te dienen. De vervoerder moet contact opnemen met de IND als de vervoerder overweegt een vreemdeling te vervoeren die stelt dat zijn leven in direct gevaar is.
Het Hoofd van de IND bepaalt dan of de betrokken vreemdeling, ook al is hij niet in het bezit van de juiste reisdocumenten, naar Nederland mag worden gebracht. Als een vervoerder een niet of niet juist gedocumenteerde vreemdeling naar Nederlands grondgebied heeft vervoerd met instemming van het hoofd van de IND, geldt geen terugvoerplicht. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt geen proces-verbaal op van vermoedelijke overtreding van de vervoerder van artikel 4 Vw.
De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt proces-verbaal op in alle gevallen waarin als gevolg van het nalaten van de zorg- of afschriftplicht door de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling binnen Nederland is gebracht (zie artikel 4, eerste, tweede en derde lid, Vw, artikel 5, eerste en tweede lid, Vw, artikel 65, derde lid, Vw en artikel 197a WvSr). De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt alle processen-verbaal door aan het OM. Het OM biedt eerst een transactie aan de overtreder van de zorg- of afschriftplicht aan.
Nadat een vreemdeling is terugvervoerd door een vervoerder, leveren alle overheidsinstanties de IND een overzicht aan van de kosten die zij met betrekking tot de betreffende vreemdeling hebben gemaakt. De overheidsinstanties doen dit aan de hand van de tarievenlijst zoals opgenomen in bijlage 22 van het VV. Deze gestandaardiseerde tarieven betreffen de kosten van uitzetting en de kosten van verblijf die de overheid maakt met betrekking tot vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. De tarieven zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten van de diverse overheidsinstanties.
De IND stuurt de vervoerder een rekening die de kosten omvat die door de diverse overheidsinstanties zijn gemaakt.
De IND schort de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de kosten voor de duur van de behandeling van de aanvraag op, als een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd asiel indient. De IND verhaalt kosten op de vervoerder nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.
F
Paragraaf A2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 4.21 Vb worden de bewijsmiddelen genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het visum waarvan sprake is in artikel 4.21, eerste lid, onder e, Vb moet een geldig visum zijn.
Het onderzoeken van kleding of zaken van de opgehouden persoon of het onderzoek verrichten aan het lichaam mag alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• het onderzoek wordt verricht door een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;
• andere manieren hebben niet geleid tot het vaststellen van de identiteit van de opgehouden persoon.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de opgehouden persoon alle volgende handelingen verrichten:
• onmiddellijk verzenden van het vingerafdrukkenformulier naar de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) met daarop de afgenomen vingerafdrukken van de opgehouden persoon;
• raadplegen van gegevens van de vreemdelingenadministratie;
• het OPS en het (N)SIS raadplegen of de opgehouden persoon onder de opgegeven (of inmiddels vastgestelde) identiteit voorkomt.
Als de opgehouden persoon opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen voor het onderzoek de Korpschef inschakelen van het politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt contact op met het Gemeenschappelijk Grenscoördinatiecentrum van de KMar, als de vreemdeling stelt in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of uit Zwitserland, om dit te verifiëren.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de gegevens in de BVV raadplegen om te beoordelen of een terugkeerbesluit moet worden genomen tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft.
G
Paragraaf A2/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen:
• moet de hulp van een beëdigde tolk inroepen als door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de opgehouden persoon mogelijk is;
• mag in ten minste een van de volgende situaties gebruik maken van een tolk die geen beëdigde tolk is:
• een beëdigde tolk is niet tijdig beschikbaar;
• voor de desbetreffende bron- of doeltaal is geen tolk beschikbaar;
• moet het gebruik maken van een niet beëdigde tolk met redenen omkleed schriftelijk vastleggen.
De niet beëdigde tolk moet:
• voorafgaand aan zijn inzet een recente verklaring omtrent het gedrag dan wel een integriteitsverklaring overhandigen als geen sprake is van spoedeisende inzet;
• na de inzet een verklaring omtrent het gedrag tonen als vanwege de spoedeisendheid het niet mogelijk is dit voorafgaand aan de inzet te doen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de wens van de opgehouden persoon respecteren om bepaalde vragen van de ambtenaar niet te beantwoorden voordat de vreemdeling met zijn raadsman overleg heeft gepleegd.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verhoort de opgehouden persoon over zijn levensloop, woonplaatsen, bezochte onderwijsinstellingen en dergelijke om de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de opgehouden persoon te kunnen vaststellen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag voor het vaststellen van de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de opgehouden persoon, bij instellingen of andere personen dan de opgehouden persoon zelf, informatie inwinnen die kunnen leiden tot het vaststellen van de identiteit van de opgehouden persoon.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag de opgehouden persoon vorderen om in ieder geval gegevens te verstrekken over zijn:
• identiteit;
• nationaliteit;
• burgerlijke staat;
• beroep;
• woon- of verblijfplaats met adres;
• datum, plaats en wijze van binnenkomst in Nederland;
• doel en duur van verblijf in Nederland;
• middelen van bestaan.
Deze vordering moet door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen in de vreemdelingenadministratie worden geregistreerd.
H
Paragraaf A2/10.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De Korpschef van de verblijfplaats van de vreemdeling informeert de vreemdeling na ondertekening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, dat op hem, in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag, een meldplicht rust (zie artikel 54, eerste lid, onder f, Vw juncto artikel 4.51, eerste lid, onder b, Vb). De vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend, wordt een meldplicht opgelegd door gebruik te maken van het model M117-A. Het model M117-A dient ook als proces-verbaal van uitreiking van de meldplicht aan de vreemdeling.
De Korpschef:
• moet aan een vreemdeling een beschikking uitreiken als hij de vreemdeling een periodieke meldplicht oplegt;
• moet de vreemdeling wijzen op wijzigingen over zijn meldplicht;
• mag de ontheffing van de meldplicht beëindigen als ontheffing niet langer gewenst is;
• mag naar eigen oordeel afwijken van de instructies voor oplegging of ontheffing van de meldplicht.
Bij de oplegging of ontheffing van de meldplicht gelden voor de Korpschef de volgende instructies.
De Korpschef verleent in ieder geval in de volgende situaties geen (of niet langer) ontheffing van de meldplicht aan de vreemdeling:
• bij een aanvraag in eerste aanleg voor een verblijfsvergunning waarover de Korpschef niet inwilligend heeft geadviseerd;
• als voor het vreemdelingentoezicht ontheffing van de meldplicht niet (of niet langer) gewenst is;
• de vreemdeling niet langer in Nederland mag verblijven. Voor deze vreemdeling geldt de meldplicht zolang de finale vertrektermijn nog niet is verstreken.
De Korpschef verleent aan een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend uitsluitend in de volgende situaties ontheffing van de meldplicht:
• tijdens het afwachten van de beslissing in eerste aanleg van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in overleg met de IND;
• als de vreemdeling minderjarig is beneden de leeftijd van twaalf jaar en geen Amv is.
Na afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft de vreemdeling tijdens de ontruimingsprocedure de plicht zich wekelijks te melden bij de Korpschef. De Korpschef laat de vreemdeling hiervoor in het bezit van het W-document.
De Korpschef vordert de vreemdeling aan wie een periodieke meldplicht is opgelegd en die zich twee achtereenvolgende keren niet heeft gehouden aan de periodieke meldplicht, om in persoon gegevens te verstrekken over de onttrekking aan de periodieke meldplicht. Als de vreemdeling niet reageert, mag de Korpschef concluderen dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten of zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken en meldt de vreemdeling af in de vreemdelingenadministratie.
Voor vreemdelingen die in een opvangvoorziening verblijven, laat de Korpschef een adrescontrole door de politie uitvoeren. De politie moet het daadwerkelijke vertrek van de vreemdeling vaststellen. De Korpschef mag concluderen dat de vreemdeling definitief is vertrokken als dat onomstotelijk vast is komen te staan. De Korpschef moet de IND en de DT&V over het (veronderstelde) vertrek van een vreemdeling informeren door middel van een model M100.
I
Paragraaf A2/11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als het bewijsmiddel waaruit het rechtmatig verblijf blijkt van een vreemdeling wordt vermist, verloren is gegaan of ondeugdelijk is geworden voor identificatie, moet de vreemdeling hiervan aangifte doen bij de Korpschef. De Korpschef zendt een afschrift van het proces-verbaal van de aangifte aan de IND. De IND draagt zorg dat het nummer van het betreffende bewijsmiddel wordt opgenomen in het Verificatie- en Informatiesysteem van DLOS.
Als door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen wordt geconstateerd dat onregelmatigheden zijn gepleegd met een door de Nederlandse overheid afgegeven geldige document voor grensoverschrijding, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen hiervan een bericht zenden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De vreemdeling moet voor het vervangen of het vernieuwen van verblijfsdocumenten, om redenen als genoemd in artikel 4.22, eerste lid, Vb, een ingevuld aanvraagformulier verzenden naar de IND.
De afgifte van documenten ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus als bedoeld in artikel 4.21 Vb (zowel ingeval van vervanging als van vernieuwing), gebeurt door de IND.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet in ieder geval de volgende gedragslijnen in acht nemen bij vreemdelingen zonder bewijsmiddelen:
• de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet niet te snel afgaan op de verklaring van een vreemdeling dat de vreemdeling niet (of niet meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding;
• bij het afnemen van vingerafdrukken van een vreemdeling, moet het formulier met de vingerafdrukken voorzien worden van een handtekening van de vreemdeling;
• de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag de hulp van een tolk inroepen als door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de vreemdeling mogelijk is;
• de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet van alle aangetroffen bewijsmiddelen die ondersteunend kunnen zijn bij het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, fotokopieën maken.
De Korpschef of de Commandant der KMar zendt de uitkomsten van het identiteits- en nationaliteitsonderzoek naar de DT&V, zodra dit bekend is door een overdrachtsdossier naar de DT&V te versturen. De DT&V heeft voor het vertrek van de vreemdeling informatie uit het overdrachtsdossier nodig voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding voor de vreemdeling.
J
Paragraaf A2/12.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van een vreemdeling in het (N)SIS;
• als een niet EU-onderdaan ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 Vw;
• als een vreemdeling een zwaar inreisverbod is opgelegd op grond van 66a lid 7 Vw;
• als een vreemdeling een licht inreisverbod is opgelegd;
• een ongewenst vreemdeling (OVR) na toegangsweigering tot Nederland in verband met het gebruik van een vals document voor grensoverschrijding of identiteitspapieren. De signaleringsduur is 5 jaar;
• een ongewenst vreemdeling (OVR) na toegangsweigering tot Nederland in verband met van een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf. De signaleringsduur is 5 jaar;
• een ongewenst vreemdeling (OVR) bij wie concrete aanwijzing zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar.
In ieder geval de volgende categorieën vreemdelingen worden opgenomen in het OPS:
• een ongewenst vreemdeling (OVR) met een verblijfsvergunning in een ander Schengenland die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw. De termijn van signalering is maximaal zes maanden;
• een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde EU-onderdaan;
• een mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) voldoet aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven. De duur van de signalering wordt gelijk gesteld met de (resterende) duur van de afgegeven mvv.
De duur van signaleringen ter fine van handhaving van een inreisverbod of ongewenstverklaring is gelijk aan de duur van de betreffende maatregel.
De IND neemt signaleringen op in het OPS of het (N)SIS:
• naar aanleiding van een melding in de BVV van een door de politie of KMar opgelegd licht inreisverbod;
• naar aanleiding van een bekendmaking van een door de IND opgelegd licht of zwaar inreisverbod of een beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw;
• naar aanleiding van een door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen ingediend model M93.
• naar aanleiding van een beschikking tot intrekking van een mvv.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet het model M93 verzenden aan de IND, samen met:
• een formulier met vingerafdrukken van de vreemdeling;
• wanneer aanwezig kopieën van identiteitsdocumenten van de vreemdeling;
• het opgemaakte proces-verbaal van het misdrijf dat aanleiding is voor het voorstel tot signalering.
• het nummer van het proces-verbaal;
• als er geen sprake is van een proces-verbaal moeten andere bewijsmiddelen die het voorstel tot signalering ondersteunen, worden meegezonden.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het voorstel tot signalering ‘OVR (ongewenst vreemdeling)’ doet aan de IND, moet de vreemdeling in ieder geval informeren over:
• het feit dat de vreemdeling gesignaleerd wordt
• de duur van de signalering
• dat de signalering voor het gehele Schengengebied geldt
• de wijze waarop de vreemdeling:
• kan kennisnemen van de signalering;
• om opheffing kan verzoeken;
• bezwaar kan maken tegen de signalering.
Als de identiteit van de vreemdeling niet bekend is en een onderzoek naar de identiteit van de vreemdeling nog niet heeft plaatsgevonden, moet de politie een onderzoek doen naar de identiteit van de vreemdeling op basis van de vingerafdrukken van de vreemdeling. De vreemdeling met verschillende personalia wordt onder de naam zoals deze bij de IND bekend is, gesignaleerd. De andere personalia worden als aliasnaam opgenomen.
K
Paragraaf A2/12.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij signalering van een vreemdeling in het OPS of het (N)SIS, vangt de termijn van signalering ten minste aan op:
• de datum dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten;
• de datum van het besluit OVR op grond van artikel 67 Vw of het inreisverbod;
• de datum dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd;
• de datum waarop de rechtsgevolgen genoemd in het besluit tot intrekking van de mvv in werking treden.
L
Paragraaf A2/12.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet bij een vreemdeling die gesignaleerd staat en die in het kader van binnenlands toezicht wordt aangetroffen in ieder geval de volgende handelingen verrichten:
• de vreemdeling die gesignaleerd staat als ‘ongewenst vreemdeling’ (hierna aangeduid als ‘OVR’) een inreisverbod opleggen anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw. De IND zorgt voor (aanpassing van) de signalering in (N)SIS;
• bij de vreemdeling die gesignaleerd staat als ‘ONGEW’ nagaan of de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw uit Nederland is vertrokken of uitgezet:
• als de vreemdeling Nederland niet heeft verlaten moet geen terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd;
• als de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw is vertrokken of uitgezet moet een terugkeerbesluit worden opgelegd.
De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 108 Vw. De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 197 WvSr.
M
Paragraaf A2/12.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een vreemdeling die gesignaleerd staat in het (N)SIS mag bij elk Schengenland een verzoek indienen om opheffing van de signalering.
In Nederland moet de vreemdeling een verzoek tot opheffing van een signalering van een andere lidstaat richten aan de DLOS. Als de signalering dient ter fine van handhaving van een door Nederland opgelegd inreisverbod, moet het verzoek van de vreemdeling tot opheffing van de signalering gericht zijn op de opheffing van het inreisverbod.
Een verzoek tot opheffing van een door Nederland opgenomen signalering moet door de vreemdeling naar de IND worden gestuurd. Binnen vier weken nadat het verzoek van de vreemdeling is ontvangen, wordt door de IND schriftelijk beslist op het verzoek tot opheffing van de signalering.
N
Paragraaf A2/12.8.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een vreemdeling die is geregistreerd in het OPS heeft het recht een verzoek in te dienen om de signalering te verwijderen uit OPS. Hiertoe moet de vreemdeling een schriftelijk en gemotiveerd verzoek richten aan de DLOS (zie artikel 35 en artikel 36 Wbp). De DLOS stuurt het verzoek door aan de IND. De IND beslist schriftelijk binnen vier weken nadat het verzoek door de IND is ontvangen.
Een signalering wordt door de IND uit het OPS verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken.
De IND kan een signalering in het OPS opheffen voordat de signaleringstermijn is verstreken als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing.
De IND heft een signalering in het OPS op als de mvv-sticker van de mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven voldoet, doorgehaald wordt.
O
Paragraaf A3/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De politie of de KMar moeten bij elk vertrek van een vreemdeling uit Nederland nagaan of de door de Minister gegeven voorschriften en aanwijzingen zoals genoemd onder paragraaf A2/8 Vc zijn nageleefd over:
• het doorhalen van in het geldig document voor grensoverschrijding gestelde aantekeningen;
• het inhouden van afzonderlijke inlegbladen;
• het inhouden van identiteitsdocumenten.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag aantekeningen over het vertrek van de vreemdeling in een identiteitdocument of een geldig document voor grensoverschrijding plaatsen als:
• de vreemdeling wordt uitgezet naar een derde land waar een ander land een overeenkomst mee heeft gesloten dat bemiddelt in de toelating tot het derde land;
• de vreemdeling rechtstreeks wordt uitgezet naar een land waar zijn toegang gewaarborgd is, omdat de vreemdeling onderdaan is van dat land of omdat hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of toelating tot het land;
• de vreemdeling geen een vreemdeling is die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend;
• op de vreemdeling niet het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel (zie hoofdstuk B8 Vc) van toepassing is.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag geen aantekening over de uitzetting in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling maken als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de uitzetting van de vreemdeling vindt door middel van overdracht aan de Belgische grensautoriteiten plaats;
• de vreemdeling wordt na de overdracht aan de Belgische grensautoriteiten uit het Beneluxgebied gezet.
P
Paragraaf A3/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Uitgeprocedeerde Amv’s die aan alle volgende voorwaarden voldoen komen in aanmerking voor opvangvoorzieningen in Nederland zolang de Amv minderjarig is en totdat het vertrek van de Amv uit Nederland geëffectueerd wordt:
• er is geen twijfel over de opgegeven leeftijd;
• de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is op grond van het beleid inzake Amv’s geweigerd (zie hoofdstukken B1 en B14/2 Vc).
Als het niet waarschijnlijk is dat de Amv zich zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar de Amv heen kan gaan (zie paragraaf B8/6 Vc), moet voor de terugkeer van de Amv de toegang tot opvang geregeld zijn. Als in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten van het land van herkomst of een ander land waar de Amv heen kan gaan, zorg dragen voor de opvang van Amv’s, dan rust geen taak op de Nederlandse overheid in de opvang van de Amv. De voogd van de Amv moet op de hoogte worden gesteld door de DT&V van het besluit dat de Amv wordt uitgezet en de wijze waarop de uitzetting plaatsvindt.
Q
Paragraaf A3/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In de volgende gevallen vindt in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is:
• als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;
• als een vreemdeling tenminste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
• de vreemdeling is als verdachte van een strafbaar feit aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;
• de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;
• de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;
• aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan, mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM daarmee akkoord gaat;
• als de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht.
R
Paragraaf A3/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De uitzetting blijft op grond van artikel 64 Vw achterwege als BMA aangeeft dat aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden is het niet verantwoord om te reizen;
• de stopzetting van de medische behandeling doet een medische noodsituatie ontstaan en de medische behandeling van de medische klachten kan niet plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken.
Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling (zie paragraaf B8/9.1.7 Vc).
Als gezinsleden in verband met artikel 64 Vw worden aangemerkt:
• echtgenoten en (geregistreerde) partners en hun minderjarige kinderen of minderjarige kinderen uit een eerste of eerder huwelijk;
• de meerderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en in het land van herkomst al behoorden tot het gezin.
Een uitzondering op de definitie van gezinsleden volgt als er sprake is van het achterwege laten van de uitzetting van een minderjarig kind. Als gezinsleden worden dan aangemerkt:
• de (stief/pleeg)ouders van het minderjarige kind;
• de minderjarige (stief)broers en zussen van het minderjarige kind;
• de meerderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin en in het land van herkomst al behoorden tot het gezin van de (stief/pleeg)ouders.
Voor de wijze waarop de familierechtelijke relatie en het feitelijke behoren tot het gezin wordt aangetoond, wordt verwezen naar paragraaf C1/3 Vc. In het kader van deze regeling hoeven officiële bewijsmiddelen waarmee de familierechtelijke relatie wordt aangetoond, niet gelegaliseerd te zijn door de Minister van Buitenlandse Zaken.
Het achterwege blijven van uitzetting op grond van artikel 64 Vw doet zich niet eerder voor dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten. Uitzondering hierop is de ambtshalve toets die de IND uit kan voeren in de parallelle procedure (zie paragraaf A3/7.3.1 Vc).
S
Paragraaf A3/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Doordat een medisch advies in de rust- en voorbereidingstermijn kan worden opgesteld, kunnen medische omstandigheden eerder worden onderkend door de IND. Deze omstandigheden worden zoveel mogelijk (ambtshalve) meegenomen tijdens de asielprocedure. Overige medische omstandigheden die tijdens de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot uiting komen, worden ook meegenomen als deze zijn onderbouwd. Bij een afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel wordt in de meeromvattende beschikking door de IND beoordeeld of de medische omstandigheden grond zijn voor toepassing van artikel 64 Vw. Deze ambtshalve toets op grond van artikel 64 Vw parallel aan de asielprocedure wordt parallelle procedure genoemd.
Ten behoeve van de parallelle procedure moet de vreemdeling een recente, volledige ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie bijlage 13 VV) verstrekken en zijn identiteit en nationaliteit laten vaststellen zoals beschreven in paragraaf A3/7.1 Vc.
Bij tweede of volgende aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die in de algemene asielprocedure worden afgewezen geldt de parallelle procedure niet. Voor deze vreemdelingen staat de procedure zoals beschreven in paragraaf A3/7.2 Vc open.
Bij tweede of volgende aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die in de verlengde procedure worden behandeld, kan de parallelle procedure worden toegepast als de onder paragraaf A3/7.2 Vc genoemde bewijsmiddelen zijn overgelegd. Zie ook paragraaf C1/2.4 Vc.
Artikel 64 Vw wordt niet toegepast als de vreemdeling op grond van de Verordening 343/2003 wordt overgedragen aan een bij de Verordening 343/2003 aangesloten lidstaat waarmee een terug- en overname overeenkomst is gesloten. In dat geval kan de vreemdeling op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden overgedragen aan een lidstaat, omdat de medische voorzieningen vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten, tenzij de vreemdeling aannemelijk maakt met bewijsmiddelen dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat (zie hiervoor paragraaf C2/5 Vc).
De IND maakt een meeromvattende beschikking over het besluit op de asielaanvraag en de ambtshalve toets aan artikel 64 Vw. De meeromvattende beschikking wordt zoveel mogelijk in de algemene asielprocedure en in ieder geval in de verlengde asielprocedure gemaakt.
T
Paragraaf A4/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt geen inreisverbod uit als:
a. de IND een ander land dat partij is bij verordening 343/2003/EG heeft verzocht de vreemdeling op grond van deze verordening terug te nemen of over te nemen;
b. de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning, verleend door een andere lidstaat van de EU (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland) of van de EER of door Zwitserland;
c. het uitvaardigen van een inreisverbod aan de vreemdeling een schending van artikel 8 EVRM betekent.
Uitsluitend als de andere lidstaat van de EU (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland) of van de EER of Zwitserland die de verblijfsvergunning aan de vreemdeling heeft verleend na consultatie via SIRENE instemt de verblijfsvergunning in te trekken, vaardigt de IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling een inreisverbod uit.
Bij het besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod weegt de IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.
U
Paragraaf A4/2.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het beleid dat geldt voor het uitreiken van het besluit tot ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op het uitreiken van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw. Zie paragraaf A4/3.4 Vc.
De IND kan in de volgende gevallen het besluit tot het opleggen van een inreisverbod zowel uitreiken als toezenden:
• als het inreisverbod de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw heeft en uitgevaardigd wordt onder gelijktijdige opheffing van de ongewenstverklaring; en
• als het inreisverbod de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw heeft.
V
Paragraaf A4/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij het besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling, weegt de IND de belangen van de vreemdeling af tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat.
Als de vreemdeling tweemaal een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan, dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een voorstel tot ongewenstverklaring van deze vreemdeling bij de IND in.
De IND besluit uitsluitend tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als ten aanzien van de bij de Vw strafbaar gestelde feiten die de vreemdeling heeft begaan, sprake is van:
• een proces-verbaal;
• een transactie; of
• een uitgevaardigde strafbeschikking.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het opmaken van een eerste proces-verbaal tegelijkertijd aan de vreemdeling de waarschuwing dat, als hij nogmaals een bij de Vw strafbaar gesteld feit begaat, de ambtenaar een voorstel tot ongewenstverklaring indient. Van deze waarschuwing maakt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een aantekening in de BVV.
De IND beoordeelt zo snel mogelijk na het onherroepelijk worden van een rechterlijk vonnis waarin de maatregel als bedoeld in artikel 37a WvSr ten aanzien van een vreemdeling is verlengd, of wordt besloten tot ongewenstverklaring.
De IND besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De IND beschouwt een vreemdeling als een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als hij wegens een misdrijf:
• is veroordeeld tot een gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of een taakstraf of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd heeft gekregen en waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of vrijheidsontnemende maatregel ten minste een maand bedraagt; of
• bij herhaling is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of bij herhaling een taakstraf, onvoorwaardelijke geldboete of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd heeft gekregen, een transactieaanbod heeft aanvaard of een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen.
De IND rekent tot vrijheidsontnemende maatregelen:
• plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (zie artikel 37 WvSr);
• plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (zie artikel 38m WvSr);
• plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 77h, vierde lid, onder a, WvSr); en
• ter beschikkingstelling (zie artikel 37a WvSr).
Bij een veroordeling van een vreemdeling tot een taakstraf neemt de IND de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt bij de beoordeling of wordt besloten tot ongewenstverklaring.
De IND besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling als deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De IND beschouwt een vreemdeling als een gevaar voor de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als daarvoor concrete aanwijzingen zijn. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit:
• een ambtsbericht van de AIVD; of
• een ambtsbericht van andere binnenlandse en buitenlandse ministeries of inlichtingendiensten.
Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.
De IND kan een vreemdeling die in één van de lidstaten van de Benelux of Schengen ongewenst is verklaard, op een met redenen omkleed verzoek van één van lidstaten, ook voor de andere lidstaten ongewenst verklaren.
De IND kan tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw besluiten als de vreemdeling buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan. Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, is in ieder geval een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.
W
Paragraaf A4/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij de uitreiking van het besluit tot ongewenstverklaring handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen als volgt:
• hij reikt het origineel van de beschikking aan de vreemdeling in persoon uit;
• hij verstrekt een brochure in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal met betrekking tot de ongewenstverklaring;
• hij maakt hiervan een proces-verbaal op;
• hij zendt, in het geval een gemachtigde van de vreemdeling bekend is, een kopie van de beschikking aan de gemachtigde toe op dezelfde dag dat de beschikking en de brochure zijn uitgereikt.
Als de uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet mogelijk is, dan zendt de IND:
• de beschikking – met de brochure – per aangetekende brief naar het laatst bekende adres van de vreemdeling; en
• een kopie van de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling, als een gemachtigde bekend is.
Als bekend is dat de vreemdeling niet langer op het laatst bekende adres woont, zendt de IND de beschikking – met de brochure – aan de gemachtigde van de vreemdeling, als een gemachtigde bekend is.
Als geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is of de gemachtigde stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling ervan in de Staatscourant.
X
Paragraaf A4/3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND neemt uitsluitend in de volgende drie situaties aan dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot de inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring:
a. strijd met artikel 8 EVRM;
b. strijd met artikel 3 EVRM is duurzaam en het handhaven van de ongewenstverklaring is disproportioneel;
c. artikel 3.105b of artikel 3.105e Vb is van toepassing.
Bij de beoordeling van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring, betrekt de IND in ieder geval alle feiten en omstandigheden die zijn genoemd in paragraaf B7/3.8 Vc.
De IND beoordeelt bij de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring uitsluitend of er sinds de ongewenstverklaring een wijziging in de situatie van de vreemdeling met betrekking tot de feiten en omstandigheden die zijn genoemd in paragraaf B7/3.8 Vc, is opgetreden.
In het geval van gewijzigde feiten en omstandigheden, beoordeelt de IND of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het belang van de ongewenstverklaarde vreemdeling bij familie- en gezinsleven in Nederland meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat. Bij deze beoordeling zet de IND altijd de duur van het verblijf van de vreemdeling buiten Nederland af tegen tijd die sinds het besluit tot ongewenstverklaring is verstreken.
Als een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 EVRM, beoordeelt de IND bij het nemen van een besluit op de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in deze situatie:
• of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en zo ja
• of de gevolgen van het handhaven van de ongewenstverklaring voor de vreemdeling disproportioneel zijn, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat.
Voor een beschrijving van de term duurzaam onder 1. wordt verwezen naar paragraaf C2/6.2.8 Vc.
Een vreemdeling moet in ieder geval voldoen aan een grotere inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar hij zich kan vestigen als:
• aan hem artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen; of
• hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
De IND neemt disproportionaliteit aan als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. Bij de beoordeling betrekt de IND in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf.
Als de vreemdeling disproportionaliteit aannemelijk heeft gemaakt, willigt de IND de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in.
Als een ongewenstverklaarde vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, heft de IND de ongewenstverklaring op en verleent de vreemdeling op grond van artikel 3.105b Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling:
• aannemelijk maakt dat hij vluchteling is als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, Vw; of
• bij terugkeer een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.
De IND heft de ongewenstverklaring niet op en verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.105b Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, als:
• de vreemdeling zich heeft schuldig gemaakt aan verstoringen van de openbare orde als omschreven in artikel 3.105b Vb of artikel 3.105e Vb; of
• artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Y
Paragraaf A4/3.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor de ongewenstverklaring van:
• Onderdanen van de EU;
• Onderdanen van Zwitserland;
• Onderdanen van de EER;
• Familieleden van onderdanen van de EU/EER en Zwitserland; of
• Turkse werknemers en hun gezinsleden die een verblijfsrecht ontlenen aan Besluit 1/80, gelden aanvullende beleidsregels.
In aanvulling op artikel 67 Vw, artikel 8.18, onder b, Vb en artikel 8.22 Vb gaat de IND over tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als bedoeld in deze paragraaf van wie het verblijf is ontzegd of beëindigt op grond van de openbare orde en openbare veiligheid als bedoeld in hoofdstuk B10/2.3 Vc.
In aanvulling op artikel 8.22 Vb geldt bij de beoordeling door de IND van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring als deugdelijk bewijsmiddel:
• een overzicht van de plaatsen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, voorzien van bewijsstukken;
• een kopie van de documenten voor grensoverschrijding die de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft gehouden;
• gegevens en bescheiden ten bewijze van het feit dat er een wijziging in materiële zin is opgetreden in de omstandigheden die het besluit rechtvaardigden om tegen de vreemdeling een verwijderingsmaatregel uit te vaardigen en;
• Een schriftelijke verklaring van de vreemdeling en van de terzake bevoegde autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven waaruit blijkt dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is.
Z
Paragraaf B1/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De TEV-procedure vangt aan door:
• indiening van een mvv-aanvraag door de vreemdeling bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf; of
• indiening van een mvv-aanvraag door de in Nederland verblijvende referent bij de IND in Nederland.
In aanvulling op artikel 2s, eerste lid, Vw geldt dat als de vreemdeling en de referent beiden in het buitenland verblijven, de vreemdeling de mvv-aanvraag indient. De referent toont dan aan dat hij ná binnenkomst in Nederland zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De vreemdeling dient de mvv-aanvraag in met het daarvoor vereiste aanvraagformulier, dat bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf is te verkrijgen.
De IND maakt op haar website kenbaar waar de referent de mvv-aanvraag moet indienen. De referent dient de mvv-aanvraag in met het bij de IND te verkrijgen daarvoor vereiste aanvraagformulier.
De IND neemt aan dat sprake is van bestendig verblijf als de vreemdeling op het moment van indienen van de mvv-aanvraag of het toetsmoment:
• verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van drie maanden of meer;
• in het land waar hij verblijft, gerechtigd is de uitkomst van een aanvraag voor verblijf (aldaar) af te wachten; of
• verblijft in een land waar hij een verblijfsprocedure heeft doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden en er een juridisch beletsel bestaat tegen uitzetting.
De IND neemt uitsluitend genoegen met een termijn korter dan drie maanden als er geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure of oneigenlijk gebruik daarvan.
De IND neemt in ieder geval geen bestendig verblijf aan als de vreemdeling in een land verblijft op grond van een visum voor kort verblijf.
De IND wijst de aanvraag voor een mvv af als de vreemdeling:
• in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf; of
• op grond van artikel 8, aanhef en onder f, dan wel h, Vw rechtmatig in Nederland verblijft.
De IND wijst de aanvraag voor een mvv niet af omdat de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vw rechtmatig in Nederland verblijft, als uit de duur en het doel van dit verblijf blijkt dat de vreemdeling niet in Nederland verblijft met het oogmerk de TEV-procedure te omzeilen.
AA
Paragraaf B1/3.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging vraagt de vreemdeling:
• bij de indiening van de mvv-aanvraag de voor de mvv-aanvraag gevraagde gegevens en bescheiden te verstrekken en zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen; en
• binnen drie weken na ontvangst van een daartoe strekkende kennisgeving van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de voor de mvv-aanvraag verschuldigde leges te betalen, in die gevallen dat de referent de leges niet betaalt.
De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geeft de vreemdeling die in gebreke blijft nog één keer een termijn van:
• vier weken na kennisgeving om de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de kennisgeving genoemde ontbrekende gegevens en bescheiden.
De IND stelt de referent van de vreemdeling (als deze bekend is) schriftelijk in de gelegenheid:
a. binnen twee weken na kennisgeving de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de kennisgeving genoemde gegevens en bescheiden; en
b. binnen drie weken de leges te betalen, in het geval de vreemdeling heeft aangegeven dat de referent de leges betaalt.
In geval van een inwilliging machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om een mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. De vreemdeling moet zijn document voor grensoverschrijding naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging meebrengen, zodat de mvv-sticker in dat document kan worden aangebracht.
AB
Paragraaf B1/3.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De referent moet bij de indiening van de aanvraag alle daarvoor benodigde gegevens verstrekken en op grond van artikel 2 l Vw de verschuldigde leges betalen. Wanneer de referent in gebreke blijft, stelt de IND hem één keer in de gelegenheid om binnen twee weken na kennisgeving alsnog de gevraagde gegevens over te leggen en de leges te betalen.
Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de IND onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. Dit voorbehoud houdt in:
• dat nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsmiddelen betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt; en
• dat zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.
• Uitsluitend als voldaan is aan deze voorwaarden gaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv.
AC
Paragraaf B1/3.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De vreemdeling moet binnen drie maanden:
a. na de kennisgeving op de mvv-aanvraag in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf voor de vaststelling van zijn identiteit en afgifte van de mvv; en
b. na de datum van de afgifte van de mvv Nederland inreizen.
De vreemdeling of diens referent moet een nieuwe mvv-aanvraag indienen als:
• de vreemdeling later dan drie maanden na de dagtekening van de kennisgeving aan de referent in persoon verschijnt bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om zijn mvv af te halen; of
• de vreemdeling later dan drie maanden na datum van afgifte van de mvv Nederland inreist (niet binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv).
• de vreemdeling na indiening van de mvv-aanvraag maar voor afgifte van de verblijfsvergunning zijn verblijfsdoel wil wijzigen.
AD
Paragraaf B1/3.2.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND verleent in ieder geval geen ambtshalve verblijfsvergunning in de volgende situaties:
• de vreemdeling reist in met een mvv waarvan de geldigheidsduur is verstreken (geen geldige mvv);
• de geldigheidsduur van de mvv is verlopen op het moment waarop de vreemdeling zich bij de IND meldt;
• de mvv is ingetrokken;
• de mvv is door de Kmar aan de grens geannuleerd; of
• de vreemdeling wil verblijf in Nederland voor een ander doel dan het doel waarvoor de mvv is afgegeven.
Bij intrekking van de mvv terwijl de vreemdeling nog in het buitenland verblijft, machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de mvv in te trekken, nadat de vreemdeling conform artikel 4:7 Awb in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze uit te brengen.
AE
Paragraaf B1/3.3.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND verzendt geen beschikking in de volgende gevallen:
• de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring. De grondslag van de inbewaringstelling moet worden gewijzigd en beide beschikkingen worden tegelijkertijd aan de vreemdeling uitgereikt;
• de vreemdeling wordt ongewenst verklaard. Zie A4/3.4;
• tegen de vreemdeling wordt een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw uitgevaardigd. Zie A4/2.4.2;
• de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen en de vreemdeling mag de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland afwachten en er wordt een vrijheidsbeperkende of vrijheidontnemende maatregel opgelegd.
AF
Paragraaf B1/4.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling:
• onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum kort verblijf, machtiging tot voorlopig verblijf of verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid; en
• sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek geen ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tevens af als de vreemdeling:
• onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de voorliggende aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zouden leiden; en
• de vreemdeling de voorliggende aanvraag heeft ingediend voordat het tot zijn uitzetting of gecontroleerde vertrek is gekomen.
AG
Paragraaf B1/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De in artikel 70, eerste lid, Vw genoemde personen dienen het bezwaar- of administratief beroepschrift in bij de IND. Een bezwaarschrift in visum- -zaken wordt gericht aan de Visadienst. Een bezwaar in mvv-zaken wordt gericht aan de IND.
Als het bezwaar- of administratief beroepschrift niet voldoet aan één of meerdere van de in artikel 6:5 Awb genoemde vereisten voor het in behandeling nemen ervan, stelt de IND de indiener van het bezwaar- of administratief beroepschrift in de gelegenheid om binnen een termijn van twee weken hieraan alsnog te voldoen.
Voor het indienen van de nadere gronden als bedoeld in artikel 6:5 Awb bij het bezwaar- of administratief beroepschrift verleent de IND:
a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is en de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk heeft aangetoond dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is;
b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;
c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond; of
d. bij vakantie van een rechtshulpverlener uitstel tot vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener als de vakantie ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND.
De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een al gemaakte afspraak afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.
Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen gaat de IND ervan uit dat de zaken van de betreffende gemachtigde door de kantoorgenoten of collega’s kunnen zijn opgevangen. Als door het uitstel aan de gemachtigde de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder a.
Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn. Als uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener al in een eerdere fase van de vreemdelingrechtelijke procedure als rechtshulpverlener/gemachtigde is opgetreden, dan honoreert de IND het verzoek om uitstel. De IND verstaat onder het in een eerdere fase van de vreemdelingrechtelijke procedure optreden als rechtshulpverlener/ gemachtigde ook het inzenden van een ongemotiveerd bezwaarschrift.
De IND wijst een verzoek om uitstel af bij wijziging van rechtshulpverlener.
AH
Paragraaf B7/2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
• de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet bereikt;
• de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of
• de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:
• een uitkering ontvangt op grond van de WAO, WAZ of de Wajong of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en
• aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WAO, WAZ of de Wajong; en
• voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• uit de toekenningsbeschikking op grond van de WAO, WAZ of Wajong van de uitkerende overheidsinstantie blijkt dat de referent volledig arbeidsongeschikt is; en
• uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) blijkt dat de referent op het moment van het indienen of beoordelen van de aanvraag nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:
• een uitkering op grond van de WIA ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en
• aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WIA; en
• voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
• de referent valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of
• de referent valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb, in ieder geval niet aan als de referent een uitkering WIA ontvangt op grond van de regeling WGA.
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:
• een uitkering op grond van de Wet Wajong ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en
• aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet Wajong; en
• voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
• de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of
• de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
• (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
• niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.
Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
De IND neemt in ieder geval aan dat de blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:
• de referent is vijf jaar door het college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9, tweede lid, Wwb volledig ontheven van alle verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Wwb (plicht tot arbeidsinschakeling); en
• gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.
Als de referent een verblijfsvergunning heeft op tijdelijke humanitaire gronden, verband houdend met mensenhandel of eergerelateerd geweld of huiselijk geweld, dan wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als de referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
AI
Paragraaf B7/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent, zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie B7/3.8.1).
Op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb verleent de IND in afwijking van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb de verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind dat:
• onder rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de referent; en
• naar het oordeel van de IND feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot, geregistreerd partner of partner.
De IND neemt in ieder geval niet aan dat een kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als:
• het kind zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of
• het kind een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.
• Als het kind zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de referent, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.
In uitzondering op het voorgaande neemt de IND altijd aan dat het kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• het kind is een familie- of gezinslid van een tot de arbeidsmarkt toegelaten Turkse werknemer;
• het kind heeft toestemming gekregen om zich bij deze Turkse werknemer te vestigen; en
• het kind blijft samenwonen met deze Turkse werknemer.
AJ
Paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:
• een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;
• de meest recente herbeoordeling; en
• de meest recente uitkeringsspecificatie.
De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:
• een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en
• de meest recente herbeoordeling.
De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb te voldoen:
• toekenningsbesluiten op grond van de Wwb die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;
• correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en
• (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.
De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.
De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.
De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.
De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.
De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst niet is gehuwd.
De IND beschouwt een ongehuwdverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent niet is gehuwd.
De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:
• recente bescheiden van de politie, waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk gemaakt is dat het huiselijk
• geweld heeft plaatsgevonden; of
• een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en
• recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel van de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent.
De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.
De IND beschouwt andere bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie als bewijsmiddel waaruit de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent moet blijken, als deze familierechtelijke relatie niet uit de geboorteakte blijkt.
De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.
De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:
• een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en
• een kopie van het geldig document voor grensoverschrijding van de achtergebleven ouder.
De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.
De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel dat de referent:
• geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie; en
• gebruik mag maken van een vergunninghoudende bemiddelende instantie als bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka.
De IND beschouwt een verklaring van de vergunninghoudende bemiddelende instantie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent gebruik heeft gemaakt van een vergunninghoudende bemiddelende instantie zoals bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka.
Als geen gebruik is gemaakt van een vergunninghoudende bemiddelende instantie zoals bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka, dan beschouwt de IND een toestemmingsverklaring van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent toestemming heeft gekregen om zonder directe bemiddeling van een vergunninghoudende bemiddelende instantie een procedure tot opneming van een adoptiekind in het buitenland te starten.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.
De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.
De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.
De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:
• een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;
• een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);
• een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);
• een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of
• een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:
• een instemmingsverklaring van de ouders; of
• een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.
De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.
De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.
De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer, zuster, oom of tante van de vreemdeling is.
De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist- de autoriteiten in het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:
• een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en
• een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders het gezag hebben over de vreemdeling.
De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.
Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart
De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.
AK
Paragraaf B8/9.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND verleent de verblijfsvergunning als uit een advies van het BMA blijkt dat sprake is van een medische behandeling waar de vreemdeling verblijfsrechten aan kan ontlenen.
De IND wijst de aanvraag van de vreemdeling af zonder advies aan het BMA te vragen als de vreemdeling:
• zijn medische situatie niet aantoont;
• geen volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring niet ouder dan zes maanden, overlegt; of
• tijdens de procedure om verlening van een verblijfsvergunning voor medische behandeling in verband met een medische noodsituatie (zie onder B8/9.1.2, onder 2 en 3), een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum indient (zie A2/4.3.3.2) voor een bezoek aan het land van herkomst, met een langere duur dan één maand.
De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit onvoldoende aantoont (zie ook B1/4.2).
AL
Paragraaf B8/9.1.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beoordeelt ambtshalve bij afwijzing van een aanvraag voor medische behandeling of de uitzetting van de vreemdeling op grond van artikel 64 Vw achterwege moet blijven (zie ook A3/7).
De IND past artikel 64 Vw toe in de volgende gevallen:
• er is sprake van één van de situaties genoemd in A3/7; of
• in het BMA advies staat dat:
• als gevolg van stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie ontstaat;
• de behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waar de vreemdeling zich kan vestigen; en
• de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.
De IND past artikel 64 Vw toe voor de duur van het reisbeletsel met maximaal een jaar.
AM
Paragraaf B8/9.1.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND geeft (analoge) toepassing aan artikel 64 Vw in afwachting van de beslissing op een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'medische behandeling' als de vreemdeling:
• een uitgeprocedeerde asielzoeker is;
• een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor medische behandeling heeft ingediend;
• voorafgaand aan de aanvraag voor een verblijfsvergunning de procedure zoals beschreven in A3/7.2 heeft ingediend; en
• samen met de relevante medische gegevens een geldig document voor grensoverschrijding overlegt (B8/9.1.1 is van overeenkomstige toepassing).
Paragrafen A3/7.2 en A3/7.3 zijn verder van toepassing.
De analoge toepassing van artikel 64 Vw eindigt in deze gevallen van rechtswege als de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het ondergaan van een medische behandeling afwijst.
AN
Paragraaf B8/9.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid onder o, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘medische behandeling’.
AO
Paragraaf B8/9.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beschouwt een daartoe strekkende medische verklaring als bewijsmiddel van de bijzonderheid van het specialisme als bedoeld in B8/9.1.2 onder situatie 1.
De IND beschouwt objectieve bescheiden als bewijsmiddel van het verblijf in Nederland als bedoeld in B8/9.1.2, onder situatie 2. Ook moet uit deze of andere bescheiden het moment van aanvang van medische behandeling blijken. De IND beschouwt getuigenverklaringen niet als bewijsmiddel van het verblijf in Nederland als bedoeld in B8/9.1.2, onder situatie 2.
De IND beschouwt officiële bescheiden, zoals een familieboekje of overlijdensakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er geen gezins- of familieleden in het land van herkomst of bestendig verblijf zijn die geacht kunnen worden de mantelzorg op zich te nemen.
De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel dat de vreemdeling is gehuwd met de partner of echtgenoot van de vreemdeling, als bedoeld in B8/9.1.2 onder situatie 6.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de partner het kind van de vreemdeling heeft erkend, als bedoeld in B8/9.1.2 onder situatie 6:
• een daartoe strekkende akte van erkenning opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand; of
• een daartoe strekkende notariële akte van erkenning.
Als de erkenning naar vreemd (niet-Nederlands) recht heeft plaatsgevonden, beschouwt de IND bewijsmiddelen over de staat van personen als bewijsmiddel dat de partner het kind van de vreemdeling heeft erkend.
De IND beschouwt een polis van de afgesloten ziektekostenverzekering waaruit blijkt dat de kosten voor de medische behandeling gedekt zijn als bewijsmiddel dat sprake is van deugdelijke financiering van de medische behandeling.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich terecht beroept op medische gronden in ieder geval een gedagtekend, ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s) waaruit blijkt:
• de naam, het adres en het registratienummer van het register van BIG of het NIP van de behandelaar(s);
• dat de vreemdeling medische klachten heeft, waarvoor hij door de behandelaar wordt behandeld;
• datum start behandeling en als bekend verwachte einddatum van de behandeling; en
• wat de aard is van de medische klachten.
Het bewijs over de medische situatie mag niet ouder zijn dan één maand op het moment dat de vreemdeling dit overlegt.
De IND beschouwt als bewijsmiddel van identiteit en nationaliteit als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding:
• een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is, waarin de autoriteiten van dat land motiveren waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding; en
• aanvullende gegevens en bescheiden met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit zoals een identiteitskaart, een geboorteakte, een nationaliteitsverklaring.
AP
Paragraaf B9/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend als de vreemdeling naast de in B9/7.1 genoemde voorwaarden ook voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling is een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie aangegaan met een referent die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft; en
• de (huwelijks)relatie bestaat vijf jaren (of heeft vijf jaren bestaan) en de vreemdeling heeft ten minste vijf jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning gehad.
Op grond van artikel 3.51, achtste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling op wie artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is als:
• aan hem de in artikel 3.31b Vb bedoelde vergunning is verleend (zie B11) en hij uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning verstrijkt, beschikt over een arbeidsplaats voor nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb verwerft; of
• hij drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht, en is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
AQ
Paragraaf B11/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven:
• als economisch niet-actieve langdurig ingezetene; en
• voor het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst omdat artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is.
De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 3.29a Vb.
AR
Paragraaf B11/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In aanvulling op artikel 3.29a, eerste lid, aanhef en onder b, Vb accepteert de IND alle middelen van bestaan ongeacht de bron waaruit deze afkomstig zijn (erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering, pensioen, etcetera). Voorwaarde voor het accepteren door de IND van alle middelen van bestaan ongeacht de bron waaruit deze afkomstig zijn, is dat met deze middelen wordt voorkomen dat de economisch niet-actieve langdurig ingezetene voor zichzelf en zijn gezinsleden een beroep doet op het Nederlandse stelsel van sociale bijstand.
De IND verleent de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.31 Vb aan de vreemdeling op wie artikel 13
Besluit 1/80 van toepassing is, als:
• diens huwelijk of (geregistreerd) partnerschap met een hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht na drie jaar is ontwricht of ontbonden;
• de vreemdeling op grond van dat huwelijk of (geregistreerd) partnerschap was toegelaten; en
• de vreemdeling één jaar direct voorafgaande aan ontwrichting van het huwelijk of (geregistreerd) partnerschap rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a, Vw.
AS
Paragraaf B11/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene’.
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder k, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor economisch niet-actieve langdurig ingezetenen: 'Arbeid toegestaan, TWV alleen gedurende eerste 12 maanden vereist'.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor het zoeken of verrichten van arbeid al dan niet in loondienst: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.
Op grond van artikel 3.58, achtste lid, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van vijf jaar aan economisch niet-actieve langdurig ingezetenen.
Op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van ten hoogste één jaar voor het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst.
AT
Paragraaf C1/2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beschouwt als schriftelijke instemming zoals bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder a, Awb:
• een schriftelijke bevestiging van gemaakte termijnafspraken die door of namens de vreemdeling aan de IND is verzonden; of
• een schriftelijke bevestiging van gemaakte termijnafspraken die door de IND aan de (gemachtigde van) de vreemdeling is verzonden, tenzij (de gemachtigde van) de vreemdeling binnen twee weken na ontvangst aangeeft niet in te stemmen met de inhoud ervan.
Onder derden zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, Vw worden in ieder geval verstaan:
• een Nederlands ministerie;
• de autoriteiten van derde landen;
• de UNHCR;
• het BMA, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen;
• het BLT, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen; en
• het NFI.
In de beschikking of op het daarbij gevoegde aanbiedingsformulier vermeldt de IND naast de wettelijk vereiste gegevens, de termijn waarin de vreemdeling Nederland moet verlaten (indien van toepassing).
Als de IND de beschikking aan de vreemdeling bekend maakt vermeldt de IND op het bij de beschikking gevoegde aanbiedingsformulier:
• de datum en het tijdstip van bekend maken; en
• de naam van de ambtenaar die de beschikking uitreikt.
Als de beschikking een afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betreft omdat een ander land verantwoordelijk is voor de aanvraag, deelt de IND daarnaast aan de vreemdeling mee:
• welk land de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal behandelen; en
• dat de vreemdeling op grond van verordening 343/2003/EG en met inachtneming van de nationale regelgeving wordt overgedragen aan het land dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal behandelen.
De beschikking in de algemene asielprocedure
De IND zendt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling.
In de volgende situaties reikt de IND de beschikking zo mogelijk uit aan de vreemdeling:
• Van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;
• Het betreft een afwijzing van een tweede of opvolgende asielaanvraag;
• In de afwijzende beschikking wordt tevens een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw;
• De DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie, Koninklijke Marechaussee en/of IND hebben in onderlinge samenspraak vastgesteld dat uitreiking in persoon aangewezen is, bijvoorbeeld omdat onmiddellijk vertrek uit Nederland wordt aangezegd.
Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. De IND stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.
De IND stuurt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als er bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Als de IND er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Als de vreemdeling uitsluitend een adres in het buitenland heeft, stuurt de IND de beschikking door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in dat land naar het buitenlandse adres van de vreemdeling.
Als bij de IND een gemachtigde van de vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59 Vw bekend is, stuurt de IND de beschikking naar de gemachtigde.
Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, reikt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen de beschikking aan de vreemdeling uit.
AU
Paragraaf C2/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw.
De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘hoofdpersoon’.
De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw wordt genoemd, start op het moment dat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend door de IND.
Het verzoek om een afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden is tijdig ingediend, als binnen de termijn van drie maanden:
• de hoofdpersoon in Nederland vraagt om een verzoek om advies voor de afgifte van een mvv aan zijn gezinsleden bij het Hoofd van de Visadienst;
• de nareizende gezinsleden een aanvraag indienen voor een mvv bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging.
De IND beschouwt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook als tijdig ingediend, zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw, als de gezinsleden eerder dan de hoofdpersoon Nederland zijn ingereisd.
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw uitsluitend als de hoofdpersoon zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw aan het gezinslid van een vreemdeling, die:
• zelf in het kader van nareis Nederland is ingereisd;
• in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw.
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. Deze situatie moet zich al hebben voorgedaan voor het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst.
Onder kinderen worden begrepen biologische kinderen van één van de beide echtgenoten of partners uit een eerder huwelijk of eerdere relatie.
Kinderen behoren niet feitelijk tot het gezin van de hoofdpersoon, als in ieder geval de volgende situaties zich voordoen:
• de kinderen zijn duurzaam opgenomen in een ander gezin dan het gezin van de hoofdpersoon;
• de kinderen zijn zelfstandig gaan wonen;
• de kinderen hebben een eigen gezin gevormd door een huwelijk of het aangaan van een relatie.
In aanvulling hierop komen niet-biologische (pleeg- of adoptie)kinderen bovendien niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, als deze kinderen na vertrek van de hoofdpersoon zijn opgenomen in een ander gezin dan dat van de hoofdpersoon.
De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen al in het land van herkomst tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband met zijn kinderen niet met documenten kan onderbouwen.
Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voor het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk, dat in het land van herkomst is gesloten als een partnerschapsrelatie. Een traditioneel huwelijk dat in het land van herkomst is gesloten, wordt niet gezien als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, als de hoofdpersoon in Nederland al duurzaam samenleeft met een andere man of vrouw.
De hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner moeten aannemelijk maken dat in het buitenland al sprake is geweest van samenwoning. Als in het buitenland geen samenwoning heeft plaatsgevonden, dan moeten de hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner hiervoor een aannemelijke verklaring geven.
De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).
Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/3 Vc.
De IND beschouwt een pleegkind als alleenstaande minderjarige vreemdeling, als na aankomst in Nederland alsnog blijkt dat het pleegkind in het buitenland niet feitelijk tot het gezin behoord heeft. Het pleegkind dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling moet zelf alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen. Uitzondering hierop is de situatie dat het pleegkind de eerdere aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelijktijdig met zijn pleegouders zelf heeft ondertekend.
Paragraaf B7/3.6 Vc is van overeenkomstige toepassing.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de biologische ouder(s) in het land van herkomst geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, uitsluitend als:
• de hoofdpersoon documenten heeft overgelegd, waarom de biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;
• de hoofdpersoon aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt, indien de hoofdpersoon het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;
• de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.3 Vc).
AV
Paragraaf C2/8.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De definitie van de intrekkingsgrond zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder d, Vw is uitgewerkt in paragraaf B1/6.2.1 Vc.
De intrekkingsgrond bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder d, Vw wordt niet toegepast op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in zijn land een risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 EVRM.
Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder d, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop de verplaatsing van het hoofdverblijf uit Nederland kon worden vastgesteld.
AW
Paragraaf C2/9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND staat de vreemdeling toe de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten. Voor de gevallen waarin een verzoek om voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht wordt verwezen naar paragraaf B1/7.3 Vc.
Een interim measure van het EHRM, een zogenoemde Rule 39, wordt gelijk gesteld met een toegewezen voorlopige voorziening.
De internationale instanties waar een met uitzetting bedreigde vreemdeling zich tot kan wenden zijn:
• het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof houdt toezicht op de naleving van het EVRM;
• het Comité voor de rechten van de mens (Human Rights Committee). Dit comité houdt toezicht op de naleving van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (BUPO);
• het Comité tegen Foltering (Committee Against Torture). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Internationale Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Deze instanties worden aangeduid als ‘toezichthoudend orgaan’.
De DT&V mag de vreemdeling uit Nederland uitzetten als het toezichthoudend orgaan geen verzoek doet aan Nederland om opschorting van de uitzetting van de vreemdeling, in afwachting van de uitspraak op de klacht van de vreemdeling bij dat toezichthoudend orgaan. De DT&V kan de vreemdeling in vreemdelingenbewaring stellen om de gedwongen terugkeer uit Nederland te bevorderen.
De DT&V geeft gehoor aan een verzoek van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen Foltering om een vreemdeling niet uit te zetten.
Als uitzondering op de regel dat de DT&V geeft gehoor aan een verzoek van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen Foltering om een vreemdeling niet uit te zetten, kan de DT&V kan weigeren te voldoen aan een verzoek om de vreemdeling niet uit te zetten:
• als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel is afgewezen in AC Schiphol; en
• aan de vreemdeling in het kader van de grensbewaking de vrijheidsbenemende maatregel van artikel 6 Vw is opgelegd.
De DT&V moet nagaan of er omstandigheden zijn die aanleiding vormen het verzoek te honoreren.
Als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de Nederlandse staat op grond van Rule 39 verzoekt om de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland op te schorten, mag de DT&V de vreemdeling niet uitzetten.
De DT&V betrekt bij de beoordeling van het verzoek van een toezichthoudend orgaan de omstandigheid dat:
• de vreemdeling strafbare feiten heeft gepleegd;
• de vreemdeling opeenvolgende aanvragen om een verblijfsvergunning heeft gedaan met het doel om de uitzetting te vertragen. Dit zijn aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel of regulier die de IND als herhaalde aanvragen aanmerkt als bedoeld in artikel 3.1 Vb.
Als de DT&V het verzoek om de vreemdeling niet uit te zetten honoreert, heft de DT&V de eventuele vreemdelingenbewaring van de vreemdeling op.
Als het toezichthoudend orgaan als eindoordeel geeft dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met de bepalingen van het Verdrag waar het orgaan op toeziet, verleent de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient. De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als sprake is van aspecten als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. De DT&V zal de vreemdeling niet uitzetten als de IND geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend aan de vreemdeling.
AX
Paragraaf C5/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als zich op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw, handelt de IND conform paragraaf C2/8 Vc.
De IND wijst de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was vervallen, maar zich op het moment van behandeling van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw voordoet.
Voor de beleidsregels met betrekking tot de ontheffingsgrond als bedoeld in artikel 3.107a, tweede lid, onder b, Vb (‘het inburgeringsvereiste’) is paragraaf B1/4.7 Vc van overeenkomstige toepassing
AY
Paragraaf C6/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een staat die partij is bij de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen (Trb 1982, 24) kan Nederland informeren dat die staat de verantwoordelijkheid van de vluchtelingenstatus heeft overgenomen en de vreemdeling zich in die staat kan vestigen.
De IND:
• trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van die vreemdeling in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, Vw;
• trekt de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van die vreemdeling in op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
De IND zendt de beschikking in drievoud naar de Nederlandse ambassade in de Staat die de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling overneemt.
De Nederlandse ambassade:
1. reikt een exemplaar van de beschikking aan de vreemdeling in persoon uit of zendt een exemplaar van de beschikking naar het bij de ambassade laatst bekende adres van de vreemdeling;
2. zendt een exemplaar van de beschikking aan de autoriteiten van de Staat die de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling overneemt;
3. voorziet een exemplaar van de beschikking van een aantekening omtrent de datum en de wijze van uitreiking en zendt dit exemplaar terug aan de IND.
Een vreemdeling die een beroep doet op de Overeenkomst en nog niet in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel of regulier, kan een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of regulier voor bepaalde tijd indienen op de wijze als bedoeld in paragrafen C1 en B1/3.3 Vc. De IND stelt de ambassade in Nederland van de staat waar de vreemdeling heeft verbleven op de hoogte van het overnemen van verantwoordelijkheid over de vreemdeling als de IND de vreemdeling in het bezit stelt van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of regulier voor bepaalde tijd.
Als de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bezit, stelt de IND in het dossier zowel elektronisch als fysiek een aantekening dat de vreemdeling Verdragsvluchteling is.
De IND stelt deze vreemdeling in de gelegenheid een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling eindigt.
AZ
In de paragrafen C7/2.8, C7/3.8, C7/4.8, C7/5.8, C7/6.8, C7/7.8, C7/8.8, C7/9.8, C7/10.8, C7/11.8, C7/12.8, C7/13.8, C7/14.8, C7/15.8, C7/16.8, C7/17.8, C7/18.8, C7/19.8, C7/20.8, C7/21.8, C7/22.8, C7/23.8, C7/24.8, C7/25.8, C7/26.8 en C7/27.8 Vreemdelingencirculaire 2000 dient de verwijzing naar B14/2.2.4 Vc te worden vervangen door een verwijzing naar B8/6 Vc.
BA
Het model M46-A Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
BB
Het model M46-B Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
BC
Het model M46-C Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
BD
Het model M46-D Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
BE
Het model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
BF
Het model M93 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.
BG
Het model M120 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 28 mei 2013
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.
Model M55 Kennisgeving bedenktijd/aangifte/verlenen medewerking aan strafproces mensenhandel en beroep op de verblijfsregeling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel zoals neergelegd in paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire (verblijfsregeling Mensenhandel).
De delen A en C van de Vreemdelingencirculaire zijn met de publicatie van WBV 2012/25 (Stcrt., 2012, 26099, ), in werking getreden op 1 april 2013, gewijzigd. Het B-deel van de Vreemdelingencirculaire is met de publicatie van WBV 2013/5 (Stcrt., 2013, 8389), inwerking tredend op 1 juni 2013, gewijzigd. Met onderhavig WBV worden:
• enkele redactionele aanpassingen en correcties doorgevoerd in verschillende paragrafen van de Vreemdelingencirculaire,
• de verwijzingen in het A en C deel naar het B-deel van de Vc aangepast, en
• de afkortingenlijst en de lijst met richtlijnen, verordeningen en verdragen aangepast.
De invoeringstermijn en het verandermoment wijken af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. De onderhavige wijziging van de Vreemdelingencirculaire betreft voornamelijk redactionele wijzigingen en correcties, waarvoor afwijking van het kabinetsstandpunt is toegestaan (uitzonderingsgrond 3, Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309, blz. 4).
In de afkortingenlijst zijn alle afkortingen verwerkt zoals deze in de Vreemdelingencirculaire worden gebruikt. Naar aanleiding van de recente wijzigingen in de Vreemdelingencirculaire is de lijst aangepast.
De lijst met richtlijnen, verordeningen en verdragen is geactualiseerd.
Op grond van artikel 2k, onder c, Vw is Onze Minister bevoegd een mvv in te trekken en te annuleren. Annulering van een visum geschiedt aan de grens en wordt uitgevoerd door de met de grensbewaking belaste ambtenaren. In deze paragrafen wordt in verband hiermee uitgewerkt door wie en op welke wijze annulering van de mvv plaatsvindt.
In paragraaf C is verder een tekstuele aanpassing gedaan. De benaming regionale politiekorps Rotterdam – Rijnmond wordt sinds 1 januari 2013 niet meer gebruikt. De juiste naam is: de regionale eenheid Rotterdam.
Het betreft hier enkele kleine redactionele wijzigingen.
De tarievenlijst zoals eerder opgenomen in A1/9 is vanaf 1 juni 2013 opgenomen in bijlage 22 van het Voorschift Vreemdelingen (stcrt. 2013, 9199). De lijst wordt derhalve verwijdert uit de Vreemdelingencirculaire.
Met de inrichting van de nationale politie zijn de taken van de DNRI overgegaan naar de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS).
Vanaf 1 juni 2013 is de verwijzing in A4/2.4.2 en A4/3.4 naar B1/9.7.7.1 niet langer correct. Aangezien B1/9.7.7.1 in zijn huidige vorm niet terugkeert, is ervoor gekozen de elementen die relevant zijn voor het bekendmaken van het besluit tot uitvaardiging van het inreisverbod en het besluit tot ongewenstverklaring op te nemen in respectievelijk A4/2.4.2 en A4/3.4 Vc. Nieuw is de bepaling dat een besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw onder gelijktijdige opheffing van de ongewenstverklaring zowel kan worden uitgereikt als worden toegezonden. In dat geval is toezending gerechtvaardigd, omdat een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw geen aanvullende bezwarende rechtsgevolgen heeft.
Deze paragrafen zijn aangepast naar aanleiding van de herverdeling van bevoegdheden en taken tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister. Op grond van artikel 2k, aanhef en onder a, Vw is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een mvv in te willigen, af te wijzen of niet in behandeling te nemen. Tevens zijn in deze paragrafen enkele aspecten van de TEV-procedure verhelderd.
In de laatste alinea van paragraaf B7/2.1.1 Vc is huiselijk geweld toegevoegd. Ook in het geval dat de referent een verblijfsvergunning heeft op tijdelijke humanitaire gronden, verband houdend met huiselijk geweld, wijst de IND de aanvraag van een familie- of gezinslid niet af op grond van het feit dat de referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
In paragraaf B7/3.2.1 Vc is een foutieve verwijzing rechtgezet.
In paragraaf B7/5 Vc is opgenomen welke stukken de IND als bewijsmiddelen beschouwt waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten (artikel 3.90 Vb).
Verder is de naamswijziging van de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie doorgevoerd.
In deze paragrafen zijn foutieve verwijzingen zijn aangepast.
In B8/9.3 Vc stond bij de arbeidsmarktaantekening een verkeerde wijziging naar het betreffende lid van het artikel in het VV. Dit is gecorrigeerd.
In WBV 2013/5 is abusievelijk het specifieke beleid ten aanzien van voortgezet verblijf voor de vreemdeling
op wie artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is (artikel 3.51, zevende lid, Vb), niet opgenomen. Dit beleid is nu alsnog opgenomen in paragraaf B9/7.2 Vc.
In WBV 2013/5 is het zogenoemde zoekjaar voor de vreemdeling op wie artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is (artikelen 3.31b en 3.59d Vb), niet opgenomen. Dit is nu alsnog opgenomen in de paragrafen B11/1 t/m B11/ 3 Vc.
In deze paragrafen zijn de verwijzingen naar het B-deel aangepast.
De modellen M46 A t/m D komen te vervallen omdat de procedure waarvoor deze werden gebruikt is komen te vervallen.
Vanwege de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid is het model M55 redactioneel aangepast.
Vanwege het overgaan van de taken van de DNRI naar de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) is het model aangepast.
In deze paragraaf is de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gewijzigd in de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-13952.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.