De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 1.5a, tweede lid, 1.5b, derde lid, 1.5d, derde lid, 1.5e, derde
lid, 1.5f, tweede lid, 1.5h, derde lid, 1.5i, tweede lid, en 6.14a, vierde lid, van
het Arbeidsomstandighedenbesluit;
Besluit:
ARTIKEL I
De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 2.9 en 2.10 vervallen.
B
In de artikelen 2.12, eerste lid, onder a, ten vierde, en 2.13, eerste lid, onder
a, ten vijfde, vervalt: of een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit.
C
Artikel 2.14 komt te luiden:
Artikel 2.14. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld
arbodeskundigen
Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid,
van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria
zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht op
de certificatieinstellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Arbeids-
en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige, document:
WDAT-ARBO: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IIa bij de regeling.
D
Artikel 2.15 komt te luiden:
Artikel 2.15. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne
Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede
lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de
aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema
voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënist, document: WSCS-AH: 2012, versie 1,
zoals opgenomen in bijlage IIb bij de regeling.
E
Artikel 2.16 komt te luiden:
Artikel 2.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskundige
Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede
lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de
aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema
voor het persoonscertificaat Hogere veiligheidskundige, document: WSCS-HVK: 2012,
versie 1, zoals opgenomen in bijlage IIc bij de regeling.
F
Artikel 2.17 komt te luiden:
Artikel 2.17. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde
Een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel
2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven
indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek
Certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere veiligheidskundige, document:
WSCS-AO: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IId bij de regeling.
G
Artikel 4.17e komt te luiden:
Artikel 4.17e. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld
opsporen conventionele explosieven
Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid,
van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria
zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht op
de certificatieinstellingen belast met systeemcertificatie op het gebied van Opsporen
Conventionele Explosieven, document: WDAT-OCE: 2012, versie 1, zoals opgenomen in
bijlage XI bij de regeling.
H
Na artikel 4.17e wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4.17f. Afgifte procescertificaat opsporen conventionele explosieven
Een procescertificaat opsporen conventionele explosieven als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat
opsporing conventionele explosieven, document WSCS-OCE: 2012, versie 1, zoals opgenomen
in bijlage XII bij de regeling.
I
Artikel 6.1 komt te luiden:
Artikel 6.1. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld
duikarbeid
-
1. Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit
kan worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot
doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep arbeidsgezondheidskundige
onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, uitvoeren
of zullen gaan uitvoeren, en die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het document,
genoemd in het tweede lid.
-
2. Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende
lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria
zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op
certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Werken
onder Overdruk, document: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVI
bij de regeling.
-
3. Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende
lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:
-
a. op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker
of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;
-
b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding
duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie
verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.
J
De artikelen 6.2, 6.3, 6.3a en 6.4 vervallen.
K
Artikel 6.5 komt te luiden:
Artikel 6.5. Afgifte certificaat duikarts, duiker, niet zijnde brandweerduiker, duikploegleider,
niet zijnde brandweerduikploegleider, en duikmedisch begeleider
-
1. Een certificaat als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit, wordt door
de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager:
-
a. is ingeschreven als bedrijfsarts als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef van
de wet;
-
b. met goed gevolg het examen, behorende bij de opleiding, bedoeld bij artikel 6.1, eerste
lid, heeft afgelegd, en
-
c. voldoet aan de criteria zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema
voor het persoonscertificaat duikerarts, document: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1, zoals
opgenomen in bijlage XVIa bij de regeling.
-
2. Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door
de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduikploegleider,
voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema
voor het persoonscertificaat duikploegleider, document: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1,
zoals opgenomen in bijlage XVIb bij de regeling.
-
3. Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door
de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduiker,
voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema
voor het persoonscertificaat duikarbeid, document: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1, zoals
opgenomen in bijlage XVIc bij de regeling.
-
4. Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zevende lid, van het besluit, wordt
door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de criteria
zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat
duikmedisch begeleider, document: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage
XVId bij de regeling.
L
Artikel 6.6 komt te luiden:
Artikel 6.6. Afgifte certificaat brandweerduiker en brandweerduikploegleider
-
1. Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door
de certificerende instelling, bedoeld in artikel 6.1, derde lid, afgegeven indien
de aanvrager, zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd
in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider
bij de brandweer, document: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage
XVIe bij de regeling.
-
2. Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door
de certificerende instelling, bedoeld in artikel 6.1, derde lid, afgegeven indien
de aanvrager, zijnde brandweerduiker, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in
het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid verricht
door de brandweer, document: WSCS-WOD-E: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage
XVIf bij de regeling.
M
Paragraaf 6.3 en artikel 6.7 vervallen.
N
In artikel 8.29c wordt ‘en 4.17d’ vervangen door: 4.17d en 4.18.
O
In artikel 9.1, eerste lid, vervallen ‘2.14 tot en met 2.17,’ en ‘, 4.17e’.
P
Na Bijlage II, behorend bij artikel 2.0c, worden toegevoegd de 4 bijlagen, zoals opgenomen
in de bijlagen 1 tot en met 4 bij deze regeling.
Q
Aan de regeling wordt een bijlage XI toegevoegd, zoals opgenomen in bijlage 5 bij
deze regeling.
R
Bijlage XII, behorend bij artikel 4.17e, wordt vervangen door bijlage 6 bij deze regeling.
S
Bijlage XVI, behorend bij de artikelen 6.5 en 6.6, wordt vervangen door bijlage 7
bij deze regeling.
T
Na bijlage XVI worden toegevoegd de bijlagen XVIa, XVIb, XVIc en XVId, zoals opgenomen
in de bijlagen 8 tot en met 11 bij deze regeling.
U
Na bijlage XVId worden toegevoegd de bijlagen XVIe en XVIf, zoals opgenomen in de
bijlagen 12 en 13 bij deze regeling.
V
Bijlage XVII, behorende bij artikel 6.7, vervalt.
ARTIKEL II
Voor brandweerduikers en brandweerduikploegleiders blijven tot 1 november 2012 van
toepassing de artikelen 6.3, 6.4, 6.5. en 6.6 van de Arbeidsomstandighedenregeling,
zoals die luidden op 30 juni 2012.
ARTIKEL III
-
1. Deze regeling met de bijbehorende bijlagen treedt, met uitzondering van artikel I,
onderdelen L en U, in werking met ingang van 1 juli 2012.
-
2. Artikel I, onderdelen L en U, treedt in werking met ingang van 1 november 2012.
Den Haag, 28 februari 2012
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom.
BIJLAGE 1
Bijlage 1, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage II a behorend bij Artikel 2.14
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen
belast met: persoonscertificatie op gebied van Arbeids- en Organisatiedeskundige,
Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige
Document: WDAT-ARBO: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)
Lange Voorhout 14
2514 ED Den Haag
Inhoud
1.
|
|
Inleiding
|
5
|
|
|
|
|
2.
|
|
Definities
|
6
|
|
|
|
|
3.
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
7
|
|
3.1
|
Beschrijving document
|
7
|
|
3.2
|
Actieve partijen
|
7
|
|
3.3
|
Risicoanalyse en afbreukrisico
|
7
|
|
|
|
|
4.
|
|
Eisen ten behoeve van de aanwijzing
|
8
|
|
4.1
|
Persoonscertificatie
|
8
|
|
4.2
|
Aanwijzingscriteria
|
8
|
|
|
|
|
5.
|
|
Toezicht
|
9
|
|
|
|
|
6.
|
|
Maatregelen
|
10
|
1. Inleiding
Het verrichten van arbeid is een risicovolle bezigheid. Arbeidshygiëne, arbeids- en
organisatiekunde en veiligheidskunde zijn vakgebieden met als doelstelling te adviseren
over het reduceren van het risico van arbeid. Om het maatschappelijke belang – veiligheid
en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen
voor een wettelijk verplichte certificatieregeling van deze drie beroepsactiviteiten.
Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door certificatie-instellingen
(CKI’s). Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen
door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit document voor aanwijzing
van en toezicht op de certificatie-instellingen voor het certificeren van arbeids-
en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen (WDAT-ARBO).
In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s
zich dienen te houden.
In dit schema voor aanwijzing en toezicht (WDAT-ARBO) worden enerzijds de normen vastgelegd
waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de Minister en anderzijds
de voorwaarden waarbinnen de aanwijzing plaatsvindt.
Dit WDAT-ARBO is vastgesteld door de Minister van SZW en wordt beheerd door de Stichting
Beheer Certificatie Deskundigen (BCD) die ook het certificatieschema voor arbeids-
en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen beheert. Uitsluitend
de versie van het schema waarnaar in de regelgeving wordt verwezen is van kracht.
2. Definities
Begrip of afkorting
|
Betekenis
|
A&O
|
Arbeids- en Organisatiedeskundige.
|
Aanvrager van een certificaat
|
De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van
een certificaat.
|
Aanwijzing
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister
van SZW.
|
AH
|
Arbeidshygiënist.
|
Awb
|
Algemene wet bestuursrecht.
|
BCD
|
Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke
certificatieregeling voor A&O, AH en VK.
|
Beoordeling
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de
nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent
is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T
door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek
en normen.
|
CCvD ARBO
|
Het Centraal College van Deskundigen Arbo is onderdeel van en wordt gefaciliteerd
door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche
de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten
van de BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve
vertegenwoordiging van deze partijen.
|
Certificaat
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.
|
Certificaathouder
|
Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.
|
Certificatieproces
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product
of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen.
|
Certificatiereglement
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatieschema
|
Een document dat door SZW is vastgesteld conform ISO/IEC 17024:2003.
|
Certificatiesysteem
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief onderhoud.
|
CKI
|
Certificatie- en Keurings Instelling.
|
Competentie
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Controle
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).
|
Entreecriteria
|
Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten
te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
exameninstelling.
|
HVK
|
Hogere Veiligheidskundige.
|
Nationale accreditatie-instantie
|
De accreditatie-instantie die door de overheid is aangewezen voor het uitvoeren van
de nationale accreditatie.
|
Risicoanalyse
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in het werkveldspecifieke probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke schema.
|
SZW
|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Toegelaten opleiding
|
Een beroepsopleiding waarvan door de Stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten
aflevert met de vereiste eindtermen.
|
Toezicht
|
Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan
de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het
eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende
visie op toezicht).
|
Vakbekwaamheidseisen
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
VK
|
Veiligheidskundige.
|
Werkveld
|
In dit certificatieschema vallen daaronder de beroepsgebieden arbeids & organisatiekunde
arbeidshygiëne en veiligheidskunde.
|
WDA&T
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WSCS
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister
van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor
personen, producten of systemen.
|
WDAT-ARBO
|
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen,
arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen. Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie
1.
|
WSCS-AH
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat
Arbeidshygiënisten (AH). Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 1.
|
WSCS-AO
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat
Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).
Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 1.
|
WSCS-HVK
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat
Hogere Veiligheidskundige (HVK).
Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 1.
|
WOB
|
Wet Openbaarheid van Bestuur.
|
Daarnaast worden de definities uit de ISO/IEC 17024:2003 en uit de IAF Guidance24:2009
gehanteerd.
3. Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Beschrijving document
Dit document voor aanwijzing van en toezicht op de certificatie-instellingen voor
het certificeren van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen
(WDAT-ARBO) is door de Stichting Beheer Certificatie van Deskundigen (stichting BCD)
op advies van het CCvD ARBO voorgesteld en door de Minister van SZW vastgesteld. Dit
vastgestelde document vervangt eerdere versies.
3.2 Actieve partijen
Binnen het kader van dit WDA&T zijn actief:
3.3 Risicoanalyse en afbreukrisico
Bij de aanwijzing van een certificatie-instelling (CKI) bestaat het risico dat:
-
1) een CKI wordt aangewezen, die op het moment van aanwijzen niet voldoet aan de eisen
die aan een dergelijke CKI worden gesteld;
-
2) een CKI wordt aangewezen die na aanwijzing haar taken niet naar behoren blijkt te
vervullen;
-
3) de belangen van certificaathouders kunnen worden geschaad;
-
4) het stelsel van certificatie arbeidsomstandigheden en warenwet ‘imagoschade’ oploopt
of anderszins wordt ondermijnd en/of het ministerie van SZW geconfronteerd wordt met
aansprakelijkheidsstelling of schadeclaims;
-
5) er onvoldoende mogelijkheden zijn voor tussentijdse controle op het functioneren van
de CKI en voor mogelijkheden om, bij geconstateerde afwijkingen, corrigerend op te
treden richting die CKI;
-
6) een CKI niet wordt aangewezen die, gezien de wettelijke criteria, wel voor aanwijzing
in aanmerking had dienen te komen.
Ad 1
Hierbij gaat het onder meer om zaken als het beschikken over voldoende en voldoende
gekwalificeerd personeel, over adequate huisvesting en voldoende procedures en voorzieningen
voor wat betreft de omgang met persoonsgegevens, procedures en protocollen voor de
uitbesteding van werkzaamheden en de onafhankelijkheid van degenen die bij het proces
van toetsing en certificatie zijn betrokken.
Ad 2
Hierbij gaat het onder meer om zaken als onvoldoende periodieke controle van de CKI
op de certificaathouder (frequentie, diepgang).
Ad 3
Hierbij gaat het onder meer om het niet adequaat toepassen van de voorgeschreven procedures
inzake klachten en herziening. Ook de wijze van toetsing van (kandidaat)certificaathouders
en de onafhankelijkheid en de wijze waarop de toetsresultaten zijn vastgelegd is hierbij
een aandachtspunt. Verder is hier van belang hoe wordt omgegaan met dossiers van certificaathouders
in het geval een CKI beslist de werkzaamheden te beëindigen.
Ad 4
CKI’s voeren een publieke taak uit en het is daarom van belang dat zij zich voldoende
verzekeren tegen aansprakelijkheid. Nalatigheid of onjuist handelen kan het vertrouwen
in het stelsel van certificatie ondermijnen en leiden tot (imago)schade voor collega
CKI’s en SZW.
Ad 5
De eisen in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht dienen zodanig te zijn dat deze
voldoende handvatten bieden voor tussentijdse controles door bijvoorbeeld de nationale
accreditatie-instelling of de Inspectie SZW en voldoende toetsbare bepalingen te bevatten
voor SZW om indien nodig sancties aan de CKI op te kunnen leggen.
Ad 6
Hier gaat het om te voorkomen dat een CKI niet zou worden aangewezen, terwijl deze
wel aan de criteria voor aanwijzing voldoet (transparantie en kenbaarheid inzake de
criteria).
4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing
4.1 Persoonscertificatie
Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor persooncertificatie vindt plaats op basis
van de ISO/IEC 17024:2003, de IAF Guidance24:2009 en de eisen die gesteld worden aan
de CKI op grond van aanwijzing. CKI’s die op basis van deze documenten zijn beoordeeld
en voldoen, geven voldoende dekking aan de in de risicoanalyse genoemde onderwerpen.
Voor de artikelen 4.2.3 en 6.5 uit de norm zijn de beschreven aanvullingen van toepassing.
Een uitwerking van normartikel 4.2.3 van de norm ISO/IEC 17024:2003 leidt tot de volgende
aanvullende eisen:
-
• Het certificatieschema wordt voorgesteld en beheerd door de stichting BCD en niet
door de CKI;
-
• Er kunnen door het CCvD ARBO voorstellen tot wijziging van het certificatieschema
bij het bestuur van de stichting BCD worden ingediend; deze geleidt ze door naar de
Minister van SZW. De Minister van SZW zal deze wijzigingen beoordelen en bepalen of
het wijzigingsvoorstel al dan niet (ongewijzigd) wordt overgenomen.
Een uitwerking van normartikel 6.5 van de norm ISO/IEC 17024:2003 leidt tot de volgende
aanvullende eis:
4.2 Aanwijzingscriteria
De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d
Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:
-
4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast,
voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.
-
4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt.
Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.
-
4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.
-
4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten
aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit
ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.
-
4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en
dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet
openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.
-
4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking
biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.
-
4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van
ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk
door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de
instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de
betreffende overheidsinstantie.
-
4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de
minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen
CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken.
Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor
fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.
-
4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure
(afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure
(hoofdstuk 9 Awb). .
-
4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg
van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland
bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD.
De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.
-
4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere
CKI’s respectievelijk NoBo’s.
-
4.2.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie-
en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van
de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van
door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking
wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd
door de cki.
-
4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands
te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.
-
4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande
beoordeling en beslissing.
5. Toezicht
In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen
van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.
Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:
-
a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid
en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door
de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie
SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen
behandeld:
-
1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;
-
2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties,
reglementen en procedures;
-
3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;
-
4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;
-
5. aan derden uitbestede werkzaamheden;
-
6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk
hebben voorgedaan;
-
7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende
instellingen;
-
8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;
-
9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken
en de wijze van afhandeling daarvan;
-
10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.
-
11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.
-
b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de
controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd
kunnen worden) .
-
c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen
of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze
informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet
worden).
-
d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de Beheerstichting in het kader
van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan
een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie
SZW verstrekt moet worden).
-
e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten
heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders
periodiek beoordeelt.
-
f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen
aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de
Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder
geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.
-
g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.
-
h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie
of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.
6. Maatregelen
Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit
gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering
Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.
BIJLAGE 2
Bijlage 2, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage II b behorend bij Artikel 2.15
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënist
Document: WSCS-AH: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)
Lange Voorhout 14
2514 ED Den Haag
Inhoudsopgave
1.
|
|
Inleiding
|
12
|
|
|
|
|
2.
|
|
Definities
|
12
|
|
|
|
|
3.
|
|
De werkveldspecifieke kenmerken
|
14
|
|
3.1
|
Beschrijving schema
|
14
|
|
3.2
|
Actieve partijen
|
14
|
|
3.3
|
Risicoanalyse en afbreukrisico
|
14
|
|
|
|
|
4.
|
|
Het certificatiereglement
|
14
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
14
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
14
|
|
4.3
|
Certificatiebesluit
|
15
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur
|
15
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
15
|
|
4.6
|
Klachten
|
15
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
15
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
15
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
15
|
|
|
|
|
5.
|
|
Het examenreglement
|
15
|
|
5.1
|
Doelstelling
|
15
|
|
5.2
|
Het examenreglement
|
15
|
|
5.3
|
Beheer centrale itembank en examenversies
|
16
|
|
|
|
|
6.
|
|
Toezicht
|
16
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
16
|
|
6.2
|
Frequentie en uitvoering van het toezicht
|
16
|
|
6.3
|
Verslag van bevindingen
|
16
|
|
6.4
|
Klachten betreffende de certificaathouder
|
17
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
17
|
|
|
|
|
7.
|
|
Het onderwerp van certificatie
|
17
|
|
|
|
|
8.
|
|
Entreecriteria
|
17
|
|
|
|
|
9.
|
|
Competentieprofiel
|
19
|
|
|
|
|
10.
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
19
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
19
|
|
10.2
|
Toets (overhoring van het portfolio)
|
20
|
|
|
|
|
11.
|
|
Toetsmethodiek bij hercertificatie
|
21
|
|
11.1
|
Toetstermen
|
21
|
|
11.2
|
Beoordelingsmethode
|
22
|
|
11.3
|
Toets (verdediging van het portfolio)
|
23
|
|
|
|
|
12
|
|
Het certificaat
|
23
|
|
|
|
|
13.
|
|
Geldigheidscondities
|
23
|
|
|
|
Bijlage 1:
|
Klachtenregeling
|
23
|
Bijlage 2:
|
Bezwaarprocedure
|
25
|
Bijlage 3:
|
Eisen te stellen aan examenpersoneel
|
26
|
Bijlage 4:
|
Eisen te stellen aan het examen
|
26
|
Bijlage 5:
|
Schema competentiegericht beoordelen
|
28
|
Bijlage 6:
|
Competentieprofiel arbeidshygiënist
|
29
|
Bijlage 7:
|
Toelaten van opleidingen
|
36
|
Bijlage 8:
|
Overgangsregeling
|
36
|
Bijlage 9:
|
Format goed- en afkeurcriteria examen
|
36
|
Bijlage 10:
|
Specialisatie van de arbeidshygiënist (toelichtend)
|
37
|
1. Inleiding
In deze persoonscertificatieregeling voor Arbeidshygiënisten (AH), wordt enerzijds
algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden
de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de
normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid
te kunnen ontvangen.
Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen
(CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (stichting BCD). Het
schema is door het ministerie van SZW vastgesteld. Pas na vaststelling van deze regeling
door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen
worden toegepast.
De te certificeren deskundige betreft de Arbeidshygiënist. De Arbeidshygiënist houdt
zich bezig met het adviseren van werkgevers en medewerkers over hoe problemen in de
werkomgeving beheerst kunnen worden, waarbij het doel bescherming van de medewerkers
is. Het voorkomen van gezondheidsschade tijdens het werk staat centraal. De Arbeidshygiënist
is de aangewezen specialist op het gebied belastende factoren in de werkomgeving die
een schadelijke invloed kunnen hebben op de gezondheid van medewerkers (of op het
nageslacht van medewerkers). De deskundige adviseert onder meer over blootstelling
op de werkplek aan giftige en/of gevaarlijke stoffen, lawaaiige machines, trillend
gereedschap, schadelijke straling, schimmels en bacteriën, etc.
De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeidshygiënisten
die RI&E toetsen’. Tevens moet een gecertificeerde Arbodienst beschikken over een
gecertificeerde arbeidshygiënist. Uit artikel 2.7 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit volgt dat een
arbeidshygiënist alleen beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring indien hij
in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne uitgereikt door
een certificerende instelling.
Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de Arbeidshygiënist
is terug te vinden in bijlage 6 van dit schema.
Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC
17024:2003.
2. Definities
Begrip of afkorting
|
Betekenis
|
AH
|
Arbeidshygiënist
|
Aanvrager/kandidaat van een certificaat
|
De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van
een certificaat.
|
Aanwijzing
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister
van SZW.
|
Awb
|
Algemene wet bestuursrecht.
|
Beoordeling
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WAD&T, op grond waarvan de
nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent
is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T
door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek
en normen.
|
Stichting BCD
|
Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke
certificatieregeling voor A&O, AH en VK.
|
CCvD ARBO
|
Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd
door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche
de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten
van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve
vertegenwoordiging van deze partijen.
|
Certificaat
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.
|
Certificaathouder
|
Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.
|
Certificatieproces
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product
of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatieschema
|
Dit document dat door SZW is vastgesteld.
|
Certificatiesysteem
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief onderhoud.
|
Cesuur
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
CKI
|
Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling
die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd
certificatieschema.
|
Competentie
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Controle
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister (WAD&T).
|
WAD&T
|
Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O, AH
en VK.
|
EG-beroepskwalificatie
|
Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding
die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.
|
Eindtermen
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten
te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
exameninstelling.
|
Nuffic
|
Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het
hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum
op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.
|
Risicoanalyse
|
Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin
voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet,
welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het
beste kan nemen.
|
SZW
|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Toegelaten opleiding
|
Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten
aflevert met het vereiste eindtermen.
|
Toezicht
|
Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan
de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het
eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende
visie op toezicht).
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
Werkveld
|
In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied arbeidshygiëne.
|
WDA&T
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WSCS
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister
van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor
personen, producten of systemen.
|
WDAT-ARBO
|
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen,
arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen.
Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.
|
WSCS-AH
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten
(AH).
Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.
|
WSCS-AO
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen
(AO).
Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.
|
WSCS-HVK
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige
(HVK).
Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.
|
WOB
|
Wet Openbaarheid van Bestuur.
|
3. De werkveldspecifieke kenmerken
Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang
– veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid
gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de
vakbekwaamheid van de beroepsgroep AH.
3.1 Beschrijving schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema Arbeidshygiënist is door de stichting BCD
voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld.
De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde
documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen
over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.
3.2 Actieve partijen
Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:
3.3 Risicoanalyse en afbreukrisico
Het beroepsmatig uitvoeren van werkzaamheden kan op termijn leiden tot gezondheidseffecten
zoals psychische en fysieke effecten waaronder ook het overlijden.
Een arbeidshygiënist houdt zich voornamelijk bezig met arbeidsomstandigheden, met
als doel deze zo te optimaliseren dat het welzijn en de gezondheid van de werknemers
niet in gevaar komt, ofwel: preventie en gezondheid is zijn werkterrein, de bescherming
van werknemers en/of omgeving is zijn doel.
Kortdurende afwezigheid van de adviseur kan daarom het niveau van de arbeidsomstandigheden
niet aantasten. Dat maakt dat het directe afbreukrisico gering is.
Arbeidshygiëne is de toegepaste wetenschap welke zich richt op het geheel van belastende
factoren dat in of door de werksituatie kan ontstaan en dat de gezondheid en/of het
welzijn van de werkende mens en/of zijn nageslacht kan beïnvloeden.
4. Het certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen
van dit schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag,
de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking
tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het
uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De Arbeidshygiënist, dient in overeenstemming met het certificatieschema Arbeidshygiënist
een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de
CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebesluit
Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken
is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd
en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI
heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen
voor AH (het WDA&T).
4.4 Geldigheidsduur
De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor
de certificatie van AH is vijf jaar.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien
niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.
De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld
door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op
de certificatie-instellingen voor AH.
4.6 Klachten
Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders. De klachtenregeling
is opgenomen in bijlage 1.
4.7 Bezwaarprocedure
De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform
de overeenkomst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen
elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van
de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt
via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer
van het register.
4.9 Norminterpretatie
De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema.
Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties
bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders,
CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting
BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.
5. Het examenreglement
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van het persoonscertificatieschema AH. De CKI beheert de examinatoren-pool.
De CKI maken gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor AH certificatie.
De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens.
De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.
5.1 Doelstelling
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van de persoonscertificeringsregeling AH. De examinering geschiedt
onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge
portfoliobeoordeling.
5.2 Het examenreglement
In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:
-
1) entree-eisen voor deelname aan het examen;
-
2) bevestiging van deelname en oproep;
-
3) identificatie van de deelnemers;
-
4) toelating en afwezigheid;
-
5) examenduur en wijze van examinering;
-
6) De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat
het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht
-
7) eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);
-
8) eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);
-
9) gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;
-
10) regeling aangepast examen voor personen met een beperking;
-
11) normen voor slagen en afwijzen;
-
12) de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;
-
13) bekendmaking van de uitslag;
-
14) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;
-
15) inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;
-
16) geldigheidsduur van het examenresultaat.
De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij
te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.
5.3 Beheer centrale itembank en examenversies
Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van
de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank
is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de
CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf
zijn opgesteld.
6. Toezicht
Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te
toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft
voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico
op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf
jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle
van alle certificaathouders.
6.1 Medewerking aan toezicht
De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor
zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In
de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde
bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles
door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie
van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.
6.2 Frequentie en uitvoering van het toezicht
Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:
-
• In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een o tussentijdse controle
uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat
uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:
-
– de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week
(bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in
geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld
dienen te zijn);
-
– de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk of gescand per
mail aan de CKI.
-
• Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk)
meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder
bezocht tijdens een ICT bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang
en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI die verantwoordelijk
is voor de uitvoering.
De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring
of accountantsverklaring en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd
aan de CKI.
6.3 Verslag van bevindingen
De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van
het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder
kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden
naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure
(bijlage 2).
6.4 Klachten betreffende de certificaathouder
Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt
de klacht conform haar klachtenregeling.
6.5 Maatregelen
Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit
certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke
maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten,
schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.
Criteria
Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring
en/of de deelnamelijsten ontbreken (zie paragraaf 6.2).
Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar
minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk
is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.
Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar
minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet
is aangetoond.
Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer
de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Arbeidshygiënist of
wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken
bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.
Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt.
Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode
de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen
en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem.
Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient
dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren
na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor
verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren
of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.
7. Het onderwerp van certificatie
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van
de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied
van de Arbeidshygiënist. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling
vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde
regeling vervangt daarmee eerdere versies.
Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot
en met J in het competentieprofiel van de Arbeidshygiënist, zoals beschreven in hoofdstuk
3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een
portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.
8. Entreecriteria
Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk
verplichte persoonscertificaat Arbeidshygiënist, dient de kandidaat te voldoen aan
de hierna beschreven entreecriteria:
-
1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;
-
2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;
-
3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of een eerder
behaald diploma;
-
4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de
kandidaat als zelfstandige opereert;
-
5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.
Ad. 1
De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:
-
• De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager;
-
• De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn;
-
• De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 2
De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:
-
• Een diploma van een HBO opleiding of hoger;
-
• Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO
werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 3
De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:
Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik
maken van de overgangsregeling.
In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt
de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid
van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als
gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit
onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.
In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten
de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject
te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling,
zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële
certificering door de CKI worden overgegaan. De CKI controleert of de aanvraag voldoet
aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager
contact opgenomen.
Ad. 4
De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:
-
• Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige
opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist
en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede
zin te verrichten:
-
– Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties;
-
– Het toetsen van een RI&E;
-
– Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling;
-
– Arbeidshygiënische risicobeoordeling;
-
– Arbeidshygiënische risicobeheersing;
-
• De werkervaring als arbeidshygiënist mag niet langer dan 2 jaar geleden zijn opgedaan,
gerekend vanaf heden 2012;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 5
De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:
-
• Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding
aanmaakt;
-
• Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik
maken van de overgangsregeling.
De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging
naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan,
dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, zie hoofdstuk 10, waarna de examinator
de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.
NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een
CKI.
9. Competentieprofiel
Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van
de Arbeidshygiënist opgenomen als bijlage 6 bij dit document.
10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie
10.1 Toetstermen
De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de
vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.
-
1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;
-
2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;
-
3) Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;
-
4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de
kandidaat als zelfstandige opereert;
-
5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.
Ad. 1
De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeidshygiënisten.
Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen.
De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan
schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.
Ad. 2
De examinator gaat na of:
-
1. Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel
-
2. Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager
waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau)
afkomstig is van een bureau.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via
de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien
de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te
dienen bij de CKI.
Ad. 3
De examinator bekijkt of:
-
1. Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.
-
2. In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd, er
door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al
dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt.
-
3. In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten
de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen.
Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie
het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de
CKI worden overgegaan.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in
de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager
hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft
dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.
Ad. 4
De werkervaring van de Arbeidshygiënist toont aan dat hij in staat is competenties
zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring
bekijkt de examinator:
-
• De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat
beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om de
volgende werkzaamheden te verrichten:
-
– Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties;
-
– Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling;
-
– Arbeidshygiënische risicobeheersing onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeidshygiënist.
-
• De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend
vanaf de aanvraagdatum;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via
de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen 14 dagen alsnog aan te vullen. Indien
de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te
dienen bij de CKI.
Ad. 5
De examinator beoordeelt het portfolio als voorbereiding op het afnemen van het examen
bij de toegelaten beroepsopleiding. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van
tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:
-
1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeidshygiënist;
-
2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties;
-
3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling;
-
4) Arbeidshygiënische risicobeoordeling;
-
5) Arbeidshygiënische risicobeheersing;
onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeidshygiënist.
Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande
uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar
het competentieprofiel arbeidshygiënisten welke terug is te vinden in bijlage 6 van
deze regeling.
Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet,
rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak
is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving
wordt gegeven van bijvoorbeeld een boek, rapport, publicatie met waar nodig verwijzing
waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.
Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht,
die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties,
vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven.
Deze punten kunnen overlappend zijn.
Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd.
De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden
aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien
de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager
heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij
de CKI.
10.2 Toets (overhoring van het portfolio)
De toets is bedoelt om de wijze waarop de Arbeidshygiënist werkt aan zijn professionele
ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op
basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt
wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen.
De basis voor de toets is de door de Arbeidshygiënist ingevulde kerntaak-competentie-matrix.
De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Arbeidshygiënist
geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen.
Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie
in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit
5 kerntaken en 10 competenties:
Kerntaken
|
Algemene Competenties
|
Beroepsspecifieke Competenties
|
|
A
|
B
|
C
|
D
|
E
|
F
|
G
|
H
|
I
|
J
|
|
Klantgericht handelen
|
Adviesvaardigheden
|
Resultaatgericht functioneren
|
Professioneel handelen
|
Samenwerken, verbinden en integreren
|
Ondernemen
|
Onderzoek en analyse
|
Voorlichting, training en instructie
|
Implementatievaardigheden
|
Borgen en bewaken
|
1
|
Verder ontwikkelen van het vak.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2
|
Adviseren over/onderzoeken van gezondheid,
werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3
|
Adviseren over/onderzoeken
van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4
|
Arbeidshygiënische risicobeoordeling.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5
|
Arbeidshygiënische risicobeheersing.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Arbeidshygiënist een profiel
samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt
tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin
van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel
dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich
heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).
De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van
een nieuwe certificeringperiode. De Arbeidshygiënist geeft op elke kerntaak aan over
welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke
competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties
hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een
bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert
de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten
minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix
bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases.
Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel
en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.
Tijdens de toets verdedigd de Arbeidshygiënist dit portfolio. De examinator stelt
een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt
de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.
11. Toetsmethodiek bij hercertificatie
11.1 Toetstermen
Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen
aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets
welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:
-
1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI;
-
2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de
arbeidshygiënist als zelfstandige opereert;
-
3) Het overleggen van een ingevuld portfolio;
-
4) Bij- en nascholing.
De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk
8, voor zover van toepassing.
11.2 Beoordelingsmethode
Ad. 1
De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de arbeidshygiënisten.
Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen.
De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling
de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte
ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.
Ad. 2
De examinator bekijkt of:
-
• De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de arbeidshygiënist
beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om de
volgende werkzaamheden te verrichten:
-
– Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties;
-
– Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling;
-
– Arbeidshygiënische risicobeheersing.
-
• De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend
vanaf de aanvraagdatum;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de arbeidshygiënist
(via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen.
Indien de arbeidshygiënist hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI
afgewezen. De arbeidshygiënist heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor
certificatie in te dienen bij de CKI.
Ad. 3
De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf
jaar uit: Een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:
-
1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeidshygiëne;
-
2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties;
-
3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling;
-
4) Arbeidshygiënische risicobeoordeling;
-
5) Arbeidshygiënische risicobeheersing.
Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande
uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar
het competentieprofiel arbeidshygiënisten welke terug is te vinden in bijlage 6 van
deze regeling.
Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet,
rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak
is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving
wordt gegeven van relevante informatie (bijvoorbeeld een boek, rapport, publicatie,
met waar nodig verwijzing), waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze
taak.
Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die in een ICT-groep zijn besproken.
Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter-
en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappen
zijn.
Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande
criteria, dan mag de arbeidshygiënist deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio).
De Arbeidshygiënist wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.
Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de arbeidshygiënist in de gelegenheid
gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de arbeidshygiënist hierop
niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De arbeidshygiënist wordt
hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De arbeidshygiënist heeft dan
de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.
Ad. 4
Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing)
door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ict-groep of het vervullen
van een bestuursfunctie binnen het vakgebied.
11.3 Toets (verdediging van het portfolio)
Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van
de arbeidshygiënist. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op
basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies
worden aan de CKI toegezonden.
Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren
ingezet tijdens examens.
Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement
en het Competentie profiel Arbeidshygiënisten paragraaf 4.2.
12. Het certificaat
De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:
-
• Naam van de gecertificeerde persoon;
-
• Eenduidig document/certificaatnummer;
-
• Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;
-
• Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);
-
• Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;
-
• De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig
te zijn;
-
• Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld
in het certificatieschema voor de Arbeidshygiënist.
13. Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties
hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).
-
• De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende
zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;
-
• De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit
geldig is;
-
• De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs
van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;
-
• De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht
(surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;
-
• De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare
register van certificaathouders;
-
• De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid
zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.
Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de
certificaathouder is ondertekend.
Bijlage 1: Klachtenregeling
Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
Bijlage 2: Bezwaarprocedure
Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
Bijlage 3: Eisen te stellen aan het examenpersoneel
Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij
initiële certificering en bij hercertificatie. Het examenpersoneel bestaat uit alle
examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht
van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger
welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen
ARBO ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau. Het examenbureau
is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van
de stichting BCD.
Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:
-
• Algemeen:
-
• Vakinhoudelijk:
-
– Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld;
-
– Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het
betreffende beroepsveld;
-
• Onafhankelijkheid:
-
– Examenpersoneel heeft geen (persoonlijk) belang bij de uitslag het examen1;
-
– Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin
een arbeidshygiënist werkzaam is.
Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd
en worden ingezet voor het afnemen van examens.
De toetsing van examenpersoneel
Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht
minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting
BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting
BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van
de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en
ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.
Bijlage 4: Eisen te stellen aan het examen
Beslotenheid van examens
Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding
van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke
norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.
Algemene regels bij de uitvoering van examens
Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:
-
• De ruimte is voldoende rustig;
-
• Er zijn sanitaire voorzieningen;
-
• Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats
beschikbaar;
-
• De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux);
-
• De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C);
-
• De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften.
Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:
Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:
-
• De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat,
worden getoetst door de examinator;
-
• De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator;
-
• Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld;
-
• Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten;
-
• Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een
logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook
houdt de examinator bij of de cesuur werkt;
-
• Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met
voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst.
Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt
afgenomen.
Bijlage 5: Schema competentiegericht beoordelen
Bijlage 6: Competentieprofiel arbeidshygiënist
Inleiding
Dit competentieprofiel voor de Arbeidshygiënisten is opgesteld om de inhoud van het
beroep Arbeids hygiënisten vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken
en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het
meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen
die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel
is onderdeel van het certificeringssysteem dat moet resulteren in het certificaat
voor de Arbeidshygiënisten volgens de Arbeidsomstandighedenwet. Dit competentieprofiel
is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven
van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt
wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane
ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen.
Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.
In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix
geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen
van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden
de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen
(CCvD) vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen,
verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en)
al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel
en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten
van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie
Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd
kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.
Indeling van het competentieprofiel
Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Hoofdstuk
2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft
de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke
competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.
1. Algemene informatie
1.1 Beeld van de branche en het beroep
Het beroep ‘Arbeidshygiënist’ is een van de vier in Nederland bij wet erkende kerndeskundigen
op het terrein van de arbeidsomstandigheden. De Arbeidshygiënist levert een bijdrage
aan de instandhouding van de maatschappelijke productiefactor ‘arbeid’ van mensen
op korte èn lange termijn.
De ‘Arbeidshygiënist’ houdt zich bezig met het adviseren op het brede terrein van
gezondheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties èn het optimaliseren van
arbeidsomstandighedenzorg.
De Arbeidshygiënist is de specialist bij uitstek op het terrein van De Arbeidshygiënist
ontwikkelt continu zijn vak en vaardigheden, werkt samen, verbindt en integreert kennis
van oorzaken, gevolgen en oplossingen en beoefent zijn vak op ondernemende wijze.
De Nederlandse arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘arbeidshygiënisten
die RI&E toetsen’. Tevens moet een gecertificeerde Arbodienst beschikken over een
gecertificeerde arbeidshygiënist, vandaar soms de terminologie Register Arbeidshygiënist.
Een arbeidshygiënist is een deskundige op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing
van de gezonde werkomgeving ten aanzien van de chemische, fysische, biologische en
fysieke werkplekfactoren conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiënisten.
De Arbeidshygiënist heeft de kerntaken 1 t/m 3 en beroepscompetenties A t/m J gemeen
met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige,
Hogere Veiligheidskundige). De Arbeidshygiënist onderscheidt zich van andere gecertificeerde
niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Hogere Veiligheidskundige)
in de kerntaken 4 en 5 en in een of meerdere specialisaties in het onderzoeken en/of
adviseren op het gebied van een gezonde werkomgeving.
2. Kerntaken
2.1 Inleiding
Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten.
Hierbij:
-
• is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;
-
• zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in
het algemeen;
-
• zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Arbeidshygiënisten.
Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.
2.2 Beschrijving van de kerntaken
Kerntaak 1 Verder ontwikkelen van en in het vak van de Arbeidshygiënisten
|
Proces/deeltaken
|
1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak, en/of branche
specialisatie
2. Nieuwe theorieën ontwikkelen.
3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren.
4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, adviseren, presenteren,
publiceren.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, adviseur student, onderzoeker, pionier.
|
Complexiteit
|
Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.
|
Betrokkenen
|
Wetenschappers, vakgenoten.
|
Hulpmiddelen
|
Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, symposia, congressen
e.d.
|
Kwaliteit
|
Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.
Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.
Incidentgevoeligheid van de AH’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.
|
Resultaat
|
Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Tijd of prioriteit.
• Zekerheid of innovatie.
|
Kerntaak 2 Adviseren en coachen over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden
en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.
|
Proces/deeltaken
|
1) Visie, programma’s en beleid ontwikkelen.
2) Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen.
3) Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien.
4) Management, leidinggevenden, medewerkers trainen.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, adviseur, procesbegeleider, trainer.
|
Complexiteit
|
Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.
Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de AH-er.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.
|
Hulpmiddelen
|
Erkende risico beoordeling methoden en beheersing middelen, projectmanagement- en
procesbeheersing middelen & technieken, effectieve communicatiemethoden.
|
Kwaliteit
|
Empatisch vermogen.
Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken
Adviezen moeten tijdig/volgens afspraak worden uitgebracht en moeten onderbouwd en
praktisch bruikbaar zijn.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden
en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten.
• Abstract of concreet.
• Organisatiebeleid of individueel belang.
• Kleinschalig of grootschalig.
• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel.
• Stille kracht of demonstratief.
• Koploper of volger.
|
Kerntaak 3 Adviseren en coachen over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling.
|
Proces/deeltaken
|
1. Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.
2. Arbeidsrisico's in kaart brengen.
3. RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.
4. Preventiemedewerker coachen.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, adviseur, onderzoeker, coach.
|
Complexiteit
|
Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR, vakgenoten.
|
Hulpmiddelen
|
RI&E-instrumenten, vragenlijsten.
|
Kwaliteit
|
Adviezen moeten tijdig/volgens afspraak worden uitgebracht en moeten onderbouwd en
praktisch bruikbaar zijn.
Procesbewaking bij implementatie van adviezen.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van
maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie
te realiseren, c.q. te behouden.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Moeten of willen.
• Weten of doen.
|
Kerntaak 4 Arbeidshygiënische risicobeoordeling.
|
Proces/deeltaken
|
1. Identificeer potentiële gezondheidsgevaren.
2. Bepaal de relatie tussen blootstellingen en potentiële negatieve gezondheidseffecten.
3. Ontwerp een blootstelling beoordeling strategie.
4. Pas de blootstelling beoordeling strategie toe.
5. Stel conclusies en aanbevelingen op.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, onderzoeker, procesbegeleider.
|
Complexiteit
|
Afdoende achtergrond om potentiële gezondheidsrisico’s binnen de organisatie waar
de Arbeidshygiënist werkzaam is te kennen, herkennen en duiden. Kunnen toepassen van risicomethoden
en risicomodellen.
Afstemming met inhoudelijk deskundigen.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen.
|
Hulpmiddelen
|
Document onderzoek, observaties, metingen, gesprekken, simulatieprogramma’s, computermodellen..
|
Kwaliteit
|
Het juist interpreteren van de op dat moment beschikbare informatie aangaande de potentiële
gezondheidsrisico’s.
Het stellen van de juiste vragen en doorvragen onder tijdsdruk is bepalend voor de
inhoudelijke kwaliteit.
Adequate beoordeling.
Validiteit beoordelingsmethode.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) kennis en inzicht
van gezondheidsrisico’s vanwege werkplekfactoren.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Oppervlakkig of diepgaand beoordelen.
• Wel of niet meer gespecialiseerde deskundigen
|
Kerntaak 5 Arbeidshygiënische risicobeheersing.
|
Proces/deeltaken
|
1. Beoordeel beheersingsopties.
2. Selecteer een passende beheersingsaanpak.
3. Pas de gekozen beheersingsaanpak toe en coördineer.
4. Zorg ervoor, dat de beheersingsmaatregelen effectief zijn.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, adviseur, procesbegeleider, onderzoeker..
|
Complexiteit
|
Interpreteren van risicobeheersing en gebruik van risicobeoordelingsmethoden en modellen.
Afdoende achtergrond om beheerssystemen en beheersmodellen te kennen, herkennen en
duiden.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen,
preventiemedewerkers.
|
Hulpmiddelen
|
Arbocatalogi, Arbo-Informatiebladen, Diverse publicaties en middelen, Computermodellen,
Arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).
|
Kwaliteit
|
Adequate beoordeling.
Validiteit beoordelingsmethode.
Juistheid en volledigheid gegevens.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) beheersing van
werkplekblootstellingen en gezondheidsrisico’s vanwege werkplekfactoren.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Plaats van barrièrekeuze in Arbeidshygiënische strategie (nabij bron en/of nabij
ontvanger).
• Veel of weinig risicokennis (voorkomingsprincipe – risicoafweging). Insteekniveau:
Individueel – groeps- of organisatiebenadering. Materiaal, machine, methode of mensniveau.
• Aangrijpingsniveau: Functie-/werkingsprincipe/toepassingswijze. Arbeid of milieu/duurzaamheid.
|
3. Competenties
3.1 Inleiding
In het beroep van Arbeidshygiënisten kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene
competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties.
De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke
competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde
als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.
3.2 Algemene competenties
Competentie A
|
Klantgericht handelen
De Arbeidshygienist kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne
klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de AH’er acteert en kent de belangen van
verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende
steun verwerven voor in te zetten beleid.
• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling
als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.
• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen
binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.
• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.
• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.
• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie
en daar een verslag van te maken.
|
Attitude
|
• Beweegt mee met de organisatie en is in staat een balans te vinden tussen de belangen
van verschillende partijen.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.
• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.
• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde
werkplek belangrijk te vinden.
|
Competentie B
|
Adviesvaardigheden
De Arbeidshygiënist kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over
de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd
en hierop kunnen voortbouwen.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.
• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt
daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende
partijen.
• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is
onpartijdig in het handelen.
• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.
• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd
waarbij meerdere partijen betrokken zijn.
• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.
• Is in staat AH-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen
en te vertalen in een adviestraject.
|
Attitude
|
• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.
• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.
• Stelt zich kritisch op.
• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld
door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.
• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.
|
Competentie C
|
Resultaatgericht functioneren
De Arbeidshygiënist kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren,
zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt
tot het gewenste resultaat.
|
Kennis
|
• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.
• Heeft basiskennis van arbeids- en organisatiekunde (bedrijfskunde).
• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.
• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.
• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.
• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.
• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren
en daarmee samen te werken.
|
Attitude
|
• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.
• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het
beoogde resultaat.
|
Competentie D
|
Professioneel handelen
De Arbeidshygiënist handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte
van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk
niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en
instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data
interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak en is op de hoogte van recente ontwikkelingen
in het vakgebied.
• Heeft kennis van het competentieprofiel AH en de gedragscode AH.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het AH-vakgebied,
inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat voor zichzelf de benodigde kennis te verwerven (persoonlijk opleidingsplan,
bezoek symposia, verzamelen informatie etc.).
• Is in staat AH-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.
• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen
en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.
• Is in staat rekening te houden met kosten/baten van maatregelen.
• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.
• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van
een advies.
• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.
|
Attitude
|
• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.
• Stelt zich integer en betrouwbaar op.
• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het AH-vakgebied.
• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde
werkplek belangrijk te vinden.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.
|
Competentie E
|
Samenwerken, verbinden en integreren
De Arbeidshygiënist werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties.
Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten
van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen
in het vakgebied.
• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke processen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, voeren van geprekken
en presenteren.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat analytisch te denken.
• Is in staat AH-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.
• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige,
gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.
• Is in staat te reflecteren.
• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie
en daar een verslag van te maken.
|
Attitude
|
• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.
• Is sensitief in de samenwerking met anderen.
|
Competentie F
|
Ondernemen
De Arbeidshygiënist signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern)
en speelt hierop in. De Arbeidshygiënist verwerft opdrachten of legt contacten en
levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert
zich als professional die naast de klant/contactpersoon staat en meedenkt .
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen
in het vakgebied.
• Heeft kennis om ideeën om te zetten in realiseerbare plannen.
• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke omstandigheden en processen.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.
• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.
• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.
• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze
te presenteren.
• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.
|
Attitude
|
• Stelt zich initiatiefrijk op.
• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.
• Stelt zich innovatief op.
• Toont initiatief en kan overtuigen.
|
3.3 Beroepsspecifieke competenties
Competentie G
|
Onderzoek en analyse
De Arbeidshygiënist kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk
niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante methoden en technieken voor het
opzetten en uitvoeren van onderzoek.
• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen
in het vakgebied.
• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.
• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke processen.
• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.
• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante epidemiologie.
• Heeft basiskennis van audittechnieken.
• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante systeemleer.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat analytisch te denken.
• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.
• Is in staat te inventariseren.
• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit
te voeren.
• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.
|
Attitude
|
• Analytisch.
• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.
• Is nauwkeurig.
• Creatief.
• Stelt zich resultaatgericht op.
|
Competentie H
|
Voorlichting, training en instructie
De Arbeidshygiënist kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking.
Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.
|
Kennis
|
• Heeft basiskennis van psychologie.
• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.
• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.
• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen
in het vakgebied.
• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.
• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.
• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.
• Is in staat om te gaan met groepen mensen.
• Is in staat tot het geven van feedback.
• Is in staat te communiceren met groepen mensen.
• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.
• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.
• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.
• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.
• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze
te presenteren.
• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.
|
Attitude
|
• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.
• Creatief.
• Overtuigingskracht/stimulerend.
• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst,
training of instructie.
• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst,
training of instructie.
• Luisterend oor.
• Analytisch.
• Staat open voor kritiek.
|
Competentie I
|
Implementatievaardigheden
De Arbeidshygiënist kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe)
modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit
van deze modellen en methodieken beoordelen.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.
• Kennis van instrumenten.
• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
|
Vaardigheden
|
• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie
van een advies.
• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.
• Is in staat om te gaan met kennis en relevante richtlijnen.
• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject
of de implementatie van een advies.
• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.
• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of
de implementatie van een advies.
• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren
en te evalueren.
• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie
van een advies.
|
Attitude
|
• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.
• Stelt zich enthousiast op.
• Stelt zich betrouwbaar op.
|
Competentie J
|
Borgen en bewaken
De Arbeidshygiënist ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen
die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante normen, inclusief NEN, ISO- en
IEC-normen.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie
indicatoren (kpi’s).
• Heeft basiskennis van audittechnieken.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat de effectiviteit van werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten
en te evalueren.
• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te
bewaken.
• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te
evalueren.
• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.
• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.
|
Attitude
|
• Analytisch.
• Is nauwkeurig.
• Stelt zich resultaatgericht op.
• Systematisch.
• Consequent.
• Autonoom.
• Zorgvuldig.
• Betrouwbaar.
• Verbeteringsgericht.
|
Bijlage 7: Toelaten van opleidingen
De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe
door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen
die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD zal de huidige
documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde
documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten
in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.
Bijlage 8: Overgangsregeling
Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier van – het vastgestelde niveau (zie hiervor
het Competentie profile Arbeidshygiënisten) (portfolio-cyclus) gewerkt. Dit betekent
voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel
gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfolio-cyclus voor
hercertificatie ingaan.
Certificaathouders die hun hercertificering doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd
tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfolio-cyclus in. Certificaathouders waarvan
het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden
dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfolio-cyclus
ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’
hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfolio-cyclus van 5 jaar ingaan.
Zij krijgen korting op hun aanvraag hercertificatie gerelateerd aan de nog niet verlopen
certificatietermijn.
Bijlage 9: Format goed- en afkeurcriteria examen
verslag assessment
Naam examinandus:
Certificatieschema:
Datum examen:
Plaats examen:
Naam examinator:
Naam document:
Artikel:
Vraag:
Beoordelingscriteria:
(welke (ant)woorden zijn goed/fout,
vragen, kennisvragen, enz.)
Antwoord examinandus:
Beoordeling:
Naam document:
Artikel:
Vraag:
Beoordelingscriteria:
(welke (ant)woorden zijn goed/fout,
vragen, kennisvragen, enz.)
Antwoord examinandus:
Beoordeling:
Eindbeoordeling:
(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord)
Bijlage 10: Specialisatie van de arbeidshygiënist (toelichtend)
Inleiding
De kerndeskundige is een vak dat onder de Arbeidshygiënisten valt, hij kan zijn vak
op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering
dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m
hoofdstuk 4 van het Competentie profiel Arbeidshygiënisten te worden aangetoond. Daarnaast
zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie
en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel
van dit certificatieschema arbeidshygiënisten. De kerndeskundige is vrij om zich te
specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in
de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het competentieprofiel. Dit deel gaat in op de
specialisaties van de kerndeskundige.
T-Profielen
Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en
wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de arbodeskundige is het een samengesteld
vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De kerndeskundige Arbeidshygiënist
heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo/wo-opleiding of dagopleiding ‘Arbeidshygiëne
op HBO/WO-niveau, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De arbeidshygiënist
heeft in elk geval een natuurwetenschappelijke achtergrond op HBO+ niveau. Dit komt
overeen met (minimaal) een bachelor in de natuurwetenschappen (bachelor of science,
BSc). Bij sommige opleidingen wordt pas voldaan aan de minimum eis voor certificering
in een afgeronde academische pleiding. Die komt dan overeen met een master in de natuurwetenschappen
(master of science, MSc).
De kopopleiding moet voldaan aan de stand der wetenschap. Met het volgen van de kopopleiding
wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn.
Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.
Als basisattitude kenmerkt een arbeidshygiënist zich door pro-activiteit en preventiegerichtheid,
door haar/zijn objectieve, onafhankelijke en zelfstandige beoordeling met gevoel voor
verhoudingen en mogelijkheden. Zij/hij streeft altijd naar goede en uitvoerbare adviezen
over gezonde werkplekken. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis,
vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding
weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen
is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt
op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m hoofdstuk
4 van het Competentie profiel Arbeidshygiënisten.
Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk.
Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie
vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of
M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder
de kerndeskundige.
De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner.
Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende
methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving
zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.
De hercertificering moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige.
De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. Voor een kandidaat die gecertificeerd
is op basis van een BSc, bestaat de mogelijkheid om zich te specialiseren door het
behalen van een MSc. Een voorbeeld van het ontwikkelen van een superspecialisme is
een promotietraject dat wordt afgesloten met het behalen van een PhD.
In het competentieprofiel Arbeidshygiënisten worden vijf kerntaken benoemd die in
ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt
worden.
Specialisaties van de Arbeidshygiënist
De Arbeidshygiënist houdt zich vooral bezig met arbeidsomstandigheden binnen een organisatie.
De Arbeidshygiënist kan werkgevers en werknemers adviseren over mogelijke problemen
in de werkomgeving beheerst kunnen worden waarbij het doel bescherming van medewerkers
is.
In het competentieprofiel Arbeidshygiënisten zijn de vijf kerntaken benoemd die de
Arbeidshygiënist uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Arbeidshygiënist over
verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie
per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel
Arbeidshygiënisten), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie
van de Arbeidshygiënist. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Arbeidshygiënist
vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is, juist meer of minder met beoordeling
of met beheersing bezig is en bijvoorbeeld ook of het trainen, voorlichten en instrueren
een hoofdaandachtsgebied is of juist het borgen en bewaken, gekoppeld aan kwaliteitszorg.
Kennisspecialisatie
Bovendien kan de arbeidshygiënist zich verder specialiseren in bijvoorbeeld een of
meerdere van de navolgende kennisgebieden of aspecten:
Kennisgebieden
|
Aspecten
|
Onderzoeksmethodologie
|
Epidemiologische basiskennis
|
Statistische basiskennis
|
Meetstrategie
|
Monstername en analysevaardigheden
|
Modellen voor blootstellings en risicoschatting
|
Fysische factoren
|
Geluid
|
Trillingen
|
Ioniserende straling
|
Niet-ioniserende straling
|
Verlichting
|
Klimaat
|
Chemische en biologische factoren
|
Toxicologische basiskennis
|
Chemische stoffen
|
Biologische agentia
|
Infectieziekten
|
Incidenten met gevaarlijke stoffen
|
Fysieke belasting
|
Anatomische/fysiologische basiskennis
|
Werkhouding tillen en beeldschermwerk
|
Beheersmaatregelen
|
Arbeidshygiënische strategie
|
Ventilatie/bronafzuiging
|
Ademhalingsbescherming
|
Gehoorbescherming
|
Beschermende kleding
|
Gezondheid
|
Beroepsziekten
|
Biologische monitoring
|
Periodiek onderzoek
|
Wet- en regelgeving
|
Nederlandse (Arbeidsomstandigheden-)
wet-/regelgeving
|
Europese wet-/regelgeving
|
Managementsysteem
|
Beheerssystemen/Arbozorgsystemen
|
Audits
|
Wetenschappelijke beargumentering
|
Adviseren
|
Afhankelijke van de keuze van kennisgebieden en aspecten kan het werkterrein van de
arbeidshygiënist ook de aanpalende vakgebieden veiligheidskunde, arbeids- en organisatiekunde
of bedrijfsgeneeskunde meer of minder benaderen of overlappen.
Vaardighedenspecialisatie
Ook kan een individuele arbeidshygiënist zich nader bekwamen en specialiseren in bepaalde
vaardigheden. Hierbij denken we vooral aan bijvoorbeeld monitoren/meten, ontwerpen,
oordelen/toetsen of projectmatig werken.
Branche/beroep/proces-specialisatie
Tenslotte kan de arbeidshygiënist zich nog bijzonder bekwamen in bepaalde branches
of sectoren, bijvoorbeeld de chemische industrie, de bouw, de gezondheidszorg, onderwijs,
enz. of juiste een of meerdere specifieke beroepen (tapijtlegger, tandtechnicus, laborant,
musicus, lasser, enz.) of juist in een of meerdere (bepaalde) arbeidsprocessen (reinigen,
afvalverwerken, chemische technologie, energietransport, enz.). De specifieke specialisaties
in kennis, vaardigheden of branche/beroep/proces kunnen in het persoonlijke portfolio
tot uitdrukking gebracht worden.
BIJLAGE 3
Bijlage 3, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage II c behorend bij Artikel 2.16
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige
Document: WSCS-HVK: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)
Lange Voorhout 14
2514 ED Den Haag
Inhoudsopgave
1.
|
|
Inleiding
|
42
|
|
|
|
|
2.
|
|
Definities
|
42
|
|
|
|
|
3.
|
|
De werkveldspecifieke kenmerken
|
44
|
|
3.1
|
Beschrijving schema
|
44
|
|
3.2
|
Actieve partijen
|
44
|
|
3.3
|
Risicoanalyse en afbreukrisico
|
44
|
|
|
|
|
4.
|
|
Het certificatiereglement
|
44
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
44
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
44
|
|
4.3
|
Certificatiebesluit
|
44
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur
|
44
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
44
|
|
4.6
|
Klachten
|
45
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
45
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
45
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
45
|
|
|
|
|
5.
|
|
Het examenreglement
|
45
|
|
5.1
|
Doelstelling
|
45
|
|
5.2
|
Het examenreglement
|
45
|
|
5.3
|
Beheer centrale itembank en examenversies
|
46
|
|
|
|
|
6.
|
|
Toezicht
|
46
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
46
|
|
6.2
|
Frequentie en uitvoering van het toezicht
|
46
|
|
6.3
|
Verslag van bevindingen
|
46
|
|
6.4
|
Klachten betreffende de certificaathouder
|
46
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
46
|
|
|
|
|
7.
|
|
Het onderwerp van certificatie
|
47
|
|
|
|
|
8.
|
|
Entreecriteria
|
47
|
|
|
|
|
9.
|
|
Competentieprofiel
|
49
|
|
|
|
|
10.
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
49
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
49
|
|
10.2
|
Toets (Overhoring van het portfolio)
|
50
|
|
|
|
|
11.
|
|
Toetsmethodiek bij hercertificatie
|
51
|
|
11.1
|
Toetstermen
|
51
|
|
11.2
|
Beoordelingsmethode
|
52
|
|
11.3
|
Toets (verdediging van het portfolio)
|
53
|
|
|
|
|
12
|
|
Het certificaat
|
53
|
|
|
|
|
13.
|
|
Geldigheidscondities
|
53
|
|
|
|
Bijlage 1:
|
Klachtenregeling
|
53
|
Bijlage 2:
|
Bezwaarprocedure
|
55
|
Bijlage 3:
|
Eisen te stellen aan examenpersoneel
|
56
|
Bijlage 4:
|
Eisen te stellen aan het examen
|
56
|
Bijlage 5:
|
Schema competentiegericht beoordelen
|
58
|
Bijlage 6:
|
Competentieprofiel
h
ogere veiligheidskundige
|
59
|
Bijlage 7:
|
Toelaten van opleidingen
|
66
|
Bijlage 8:
|
Overgangsregeling
|
66
|
Bijlage 9:
|
Format goed- en afkeurcriteria examen
|
66
|
Bijlage 10:
|
Specialisatie van dehogere veiligheidskundige (toelichtend)
|
67
|
1. Inleiding
In deze persoonscertificatieregeling voor Hogere Veiligheidskundigen (HVK), wordt
enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen
welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden
in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat
van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.
Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen
(CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (stichting BCD). Het
schema is vastgesteld door het ministerie van SZW. Pas na vaststelling van dit schema
door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen
(CKI’s) worden toegepast.
De te certificeren deskundige betreft de Hogere Veiligheidskundige. De Hogere Veiligheidskundige
levert een bijdrage aan een veilige werkomgeving en de duurzame inzetbaarheid van
werknemers. De deskundige is de aangewezen specialist bij uitstek op het terrein van
risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving. De deskundige adviseert
onder meer op het brede terrein van veiligheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties
en in het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.
De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Hogere Veiligheidskundigen’.
Een Hogere Veiligheidskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en
organisatiekunde conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is
in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde conform
artikel 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel
(competentieprofiel) van de HVK-er is terug te vinden in bijlage 6 van deze regeling.
Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC
17024:2003.
2. Definities
Begrip of afkorting
|
Betekenis
|
HVK
|
Hogere Veiligheidskundige.
|
Aanvrager/kandidaat van een certificaat
|
De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van
een certificaat.
|
Aanwijzing
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister
van SZW.
|
AH
|
Arbeidshygiënist.
|
Awb
|
Algemene wet bestuursrecht.
|
Beoordeling
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de
nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent
is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T
door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek
en normen.
|
Stichting BCD
|
Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke
certificatieregeling voor A&O, AH en VK.
|
CCvD ARBO
|
Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd
door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche
de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten
van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve
vertegenwoordiging van deze partijen.
|
Certificaat
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.
|
Certificaathouder
|
Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.
|
Certificatieproces
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product
of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatieschema
|
Dit document dat door SZW is vastgesteld.
|
Certificatiesysteem
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief onderhoud.
|
Cesuur
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
CKI
|
Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling
die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd
certificatieschema
|
Competentie
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Controle
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).
|
EG-beroepskwalificatie
|
Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding
die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.
|
Eindtermen
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten
te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
exameninstelling.
|
Nuffic
|
Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het
hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum
op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.
|
Risicoanalyse
|
Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin
voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet,
welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het
beste kan nemen.
|
SZW
|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Toegelaten opleiding
|
Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten
aflevert met het vereiste eindtermen.
|
Toezicht
|
Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan
de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het
eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende
visie op toezicht).
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
Werkveld
|
In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied veiligheidskunde.
|
WDA&T
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WSCS
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister
van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor
personen, producten of systemen.
|
WDAT-ARBO
|
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen,
arbeidshygiënisten en veiligheid-kundigen.
Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.
|
WSCS-AH
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten
(AH).
Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.
|
WSCS-AO
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen
(AO).
Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.
|
WSCS-HVK
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige
(HVK).
Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.
|
WOB
|
Wet Openbaarheid van Bestuur.
|
3. De werkveldspecifieke kenmerken
Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang
– veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid
gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de
vakbekwaamheid van de beroepsgroep HVK.
3.1 Beschrijving schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema Hogere Veiligheidskundige is door de stichting
BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen
– vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen
in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op-
en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting
BCD.
3.2 Actieve partijen
Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:
3.3 Risicoanalyse en afbreukrisico
Het beroepsmatig uitvoeren van werkzaamheden kan direct leiden tot gezondheidseffecten
zoals psychische en fysieke effecten waaronder ook ongevallen. De deskundige functioneert
in het bedrijf als adviseur. Arbeidsomstandigheden zijn een zaak tussen werkgever
en werknemers en de deskundige is daarbij een adviseur. Bij afwezigheid van de adviseur
kan het niveau van de arbeidsomstandigheden meteen worden aangetast. Dat maakt dat
het directe afbreukrisico hoog is. Langdurige afwezigheid van de adviseur kan het
niveau van de arbeidsomstandigheden aantasten waardoor productieverlies kan ontstaan
en de kans op langdurige uitval, (beroeps)ziekte, invaliditeit, instroom in de WIA
en overlijden toeneemt.
4. Het certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen
van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van
aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities
met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures
bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek
om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De Hogere Veiligheidskundige, dient in overeenstemming met de certificatieregeling
HVK een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt
de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebesluit
Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken
is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd
en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI
heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen
voor HVK (het WDA&T).
4.4 Geldigheidsduur
De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor
de certificatie van HVK is vijf jaar.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien
niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.
De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld
door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op
de certificatie-instellingen voor HVK.
4.6 Klachten
Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders de klachtenregeling
is opgenomen in bijlage 1.
4.7 Bezwaarprocedure
De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform
de overeen
komst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch
verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting,
dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk
gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.
4.9 Norminterpretatie
De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema.
Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties
bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders,
CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting
BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.
5. Het examenreglement
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van de persoonscertificatieregeling HVK. De CKI beheert de examinatoren-pool.
De CKI maakt gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor HVK certificatie.
De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens.
De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.
5.1 Doelstelling
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van de persoonscertificatieschema HVK. De examinering geschiedt
onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge
portfoliobeoordeling.
5.2 Het examenreglement
In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:
-
1. entree-eisen voor deelname aan het examen;
-
2. bevestiging van deelname en oproep;
-
3. identificatie van de deelnemers;
-
4. toelating en afwezigheid;
-
5. examenduur en wijze van examinering;
-
6. De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat
het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht
-
7. eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);
-
8. eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);
-
9. gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;
-
10. regeling aangepast examen voor personen met een beperking;
-
11. normen voor slagen en afwijzen;
-
12. de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;
-
13. bekendmaking van de uitslag;
-
14. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;
-
15. inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;
-
16. geldigheidsduur van het examenresultaat.
De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij
te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.
5.3 Beheer centrale itembank en examenversies
Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van
de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank
is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de
CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf
zijn opgesteld.
6. Toezicht
Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te
toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft
voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico
op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf
jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle
van alle certificaathouders.
6.1 Medewerking aan toezicht
De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor
zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In
de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde
bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles
door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie
van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.
6.2 Frequentie en uitvoering van het toezicht
Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:
-
• In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een tussentijdse controle
uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat
uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:
-
– de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week
(bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in
geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld
dienen te zijn);
-
– aantoonbare tweejarige deelname aan een ICT-groep (deelnamelijst);
-
– de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk of gescand per
mail aan de CKI.
-
• Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk)
meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder
bezocht tijdens een ICT-bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang
en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI, die verantwoordelijk
is voor de uitvoering.
De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring
of accountantsverklaring en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd
aan de CKI.
6.3 Verslag van bevindingen
De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van
het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder
kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden
naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure
(bijlage 2).
6.4 Klachten betreffende de certificaathouder
Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt
de klacht conform haar klachtenregeling.
6.5 Maatregelen
Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit
certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke
maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten,
schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.
Criteria
Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring
en/of de deelnamelijsten ontbreken.
Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar
minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk
is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.
Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar
minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet
is aangetoond.
Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer
de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Hogere Veiligheidskundige
of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden
ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.
Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt.
Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode
de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen
en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem.
Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient
dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren
na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor
verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren
of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.
7. Het onderwerp van certificatie
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van
de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied
van de Hogere Veiligheidskundige. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling
vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde
regeling vervangt daarmee eerdere versies.
Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot
en met J in het competentieprofiel van de Hogere Veiligheidskundige, zoals beschreven
in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties
wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.
8. Entreecriteria
Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk
verplichte persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige, dient de kandidaat te voldoen
aan de hierna beschreven entreecriteria:
-
1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;
-
2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;
-
3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of één eerder
behaald diploma;
-
4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de
kandidaat als zelfstandige opereert;
-
5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.
Ad. 1
De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:
-
• De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager.
-
• De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn.
-
• De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 2
De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:
-
• Een diploma van een HBO opleiding of hoger.
-
• Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO
werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 3
De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:
Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik
maken van de overgangsregeling (bijlage 8).
In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt
de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid
van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als
gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit
onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.
In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten
de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject
te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling,
zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële
certificering door de CKI worden overgegaan.
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eis, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 4
De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:
-
• Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige
opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige
en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede
zin te verrichten:
-
– Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties;
-
– Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als
vervolg op de risicobeoordeling;
-
– Veiligheidskundige risicobeoordeling;
-
– Veiligheidskundige risicobeheersing;
-
– Het toetsen van een RI&E.
-
• De werkervaring als arbeidshygiënist mag niet langer dan 2 jaar geleden zijn opgedaan,
gerekend vanaf heden 2012;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 5
De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:
-
• Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding
aanmaakt;
-
• Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik
maken van de overgangsregeling.
De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging
naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan,
dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, waarna de examinator de inhoudelijke
check van de bewijsstukken verricht.
NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een
CKI.
9. Competentieprofiel
Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van
de Hogere Veiligheidskundige opgenomen als bijlage 6 bij dit document.
10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie
10.1 Toetstermen
De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de
vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.
-
• Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;
-
• Het overleggen van een diploma vooropleiding;
-
• Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;
-
• Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de
kandidaat als zelfstandige opereert;
-
• Het overleggen van een ingevuld portfolio;
Ad. 1
De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Hogere
Veiligheidskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder
in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt
de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling
van de aanvraag.
Ad. 2
De examinator gaat na of:
-
1) Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel
-
2) Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager
waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau)
afkomstig is van een bureau.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via
de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen.
Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen.
De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in
te dienen bij de CKI.
Ad. 3
De examinator bekijkt of:
-
1. Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.
-
2. In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd er door
de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan
niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. De kosten van dit onderzoek
zijn voor rekening van de kandidaat.
-
3. In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten
de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen.
Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie
het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de
CKI worden overgegaan.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in
de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager
hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen.
De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in
te dienen bij de CKI.
Ad. 4
De werkervaring van de Hogere Veiligheidskundige toont aan dat hij in staat is competenties
zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring
bekijkt de examinator:
-
• Uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring blijkt dat de kandidaat beschikt
over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om de
volgende werkzaamheden te verrichten:
-
– Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties;
-
– Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als
vervolg op de risicobeoordeling;
-
– Veiligheidskundige risicobeoordeling;
-
– Veiligheidskundige risicobeheersing;
-
– Toetsen van een RI&E onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige;
-
• De werkgeversverklaring of accountantsverklaring daadwerkelijk afkomstig is van de
werkgever bij wie de kandidaat formeel in dienst is;
-
• De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend
vanaf de aanvraagdatum;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via
de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien
de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te
dienen bij de CKI.
Ad. 5
De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat uit een
beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:
-
1) Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde;
-
2) Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties;
-
3) Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als
vervolg op de risicobeoordeling;
-
4) Veiligheidskundige risicobeoordeling;
-
5) Veiligheidskundige risicobeheersing onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere
Veiligheidskundige.
Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.
Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt
verwezen naar het competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige welke terug is te vinden
in bijlage 6 van deze regeling. Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis
(uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor
de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er
bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld
een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt
voor de uitoefening van deze taak.
Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht,
die in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties,
vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven.
Deze punten kunnen overlappend zijn.
Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd.
De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden
aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien
de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager
heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij
de CKI.
10.2 Toets (Overhoring van het portfolio)
De toets is bedoelt om de wijze waarop de Hogere Veiligheidskundige werkt aan zijn
professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één
examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat
kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal
worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Hogere Veiligheidskundige ingevulde
kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties
aan elkaar. De Hogere Veiligheidskundige geeft zelf aan welke competenties hij bij
welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de
toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst.
De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:
Kerntaken
|
Algemene Competenties
|
Beroepsspecifieke Competenties
|
|
A
|
B
|
C
|
D
|
E
|
F
|
G
|
H
|
I
|
J
|
|
Klantgericht handelen
|
Adviesvaardigheden
|
Resultaatgericht functioneren
|
Professioneel handelen
|
Samenwerken, verbinden en integreren
|
Ondernemen
|
Onderzoek en analyse
|
Voorlichting, training en instructie
|
Implementatievaardigheden
|
Borgen en bewaken
|
1
|
Verder ontwikkelen van het vak.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2
|
Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3
|
Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4
|
Veiligheidskundige risicobeoordeling.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5
|
Veiligheidskundige risicobeoordeling.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Hogere Veiligheidskundige een
profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid
gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het
begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel
dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich
heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).
De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van
een nieuwe certificeringperiode. De Hogere Veiligheidskundige geeft op elke kerntaak
aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke
competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties
hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een
bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert
de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten
minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix
bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases.
Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel
en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.
Tijdens de toets verdedigd de Hogere Veiligheidskundige dit portfolio. De examinator
stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt
de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.
11. Toetsmethodiek bij hercertificatie
11.1 Toetstermen
Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen
aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets
welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:
-
1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI;
-
2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring, indien de
Hogere Veiligheidskundige als zelfstandige opereert: het overleggen van een ingevuld
portfolio;
-
3) Bij- en nascholing.
De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk
8, voor zover van toepassing.
11.2 Beoordelingsmethode
Ad. 1
De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Hogere
Veiligheidskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder
in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan
onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk
op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.
Ad. 2
De examinator bekijkt of:
-
• De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt
over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om de
volgende werkzaamheden te verrichten:
-
– Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde.
-
– Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties.
-
– Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als
vervolg op de risicobeoordeling.
-
– Veiligheidskundige risicobeoordeling.
-
– Veiligheidskundige risicobeheersing.
-
– Toetsen RI&E
-
• De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend
vanaf de aanvraagdatum;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via
de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien
de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te
dienen bij de CKI.
Ad. 3
De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf
jaar uit: Een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:
-
– Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde.
-
– Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
in arbeidsorganisaties.
-
– Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als
vervolg op de risicobeoordeling.
-
– Veiligheidskundige risicobeoordeling.
-
– Veiligheidskundige risicobeheersing.
-
– onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige.
-
– Toetsen RIE.
Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.
Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt
verwezen naar het Competentie Profiel Hogere Veiligheidskundige welke terug is te
vinden in bijlage 6 van deze regeling.
Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet,
rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak
is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving
wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk
en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.
Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die in een ICT groep zijn besproken.
Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter
en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappen
zijn.
Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande
criteria, dan mag de Hogere Veiligheidskundige deelnemen aan de toets (overhoring
van het portfolio). De Hogere Veiligheidskundige wordt hiervan schriftelijk door de
CKI op de hoogte gesteld.
Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de Hogere Veiligheidskundige in de
gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Hogere
Veiligheidskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen.
De Hogere Veiligheidskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.
De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in
te dienen bij de CKI.
Ad. 4
Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing)
door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ICT-groep of het vervullen
van een bestuursfunctie binnen het vakgebied. Hieraan wordt een nog op te stellen
cesuur gekoppeld.
11.3 Toets (verdediging van het portfolio)
Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van
de kandidaat. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio.
Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies
worden aan de CKI toegezonden.
Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren
ingezet tijdens examens.
Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement
het Competentie profiel Hogere Veiligheidskundige (HVK) paragraaf 4.2.
12. Het certificaat
De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:
-
• Naam van de gecertificeerde persoon;
-
• Eenduidig document/certificaatnummer;
-
• Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;
-
• Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);
-
• Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;
-
• De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig
te zijn;
-
• Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld
in het certificatieschema voor de Hogere Veiligheidskundige.
13. Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties
hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).
-
• De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende
zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;
-
• De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit
geldig is;
-
• De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs
van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;
-
• De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht
(surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;
-
• De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare
register van certificaathouders;
-
• De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid
zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.
Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de
certificaathouder is ondertekend.
Bijlage 1: Klachtenregeling
Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
Bijlage 2: Bezwaarprocedure
Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
-
– naam en adres indiener;
-
– dagtekening;
-
– een omschrijving van het bestreden besluit;
-
– de gronden van het bezwaar.
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
Bijlage 3: Eisen te stellen aan het examenpersoneel (examinatoren)
Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij
initiële certificering en bij hercertificering. Het examenpersoneel bestaat uit alle
examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht
van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger
welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen
Arbo ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau.
Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de
verantwoording van de stichting BCD.
Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:
Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd
en worden ingezet voor het afnemen van examens.
De toetsing van examenpersoneel
Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht
minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting
BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting
BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van
de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en
ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.
Bijlage 4: Eisen te stellen aan het examen
4.1 Beslotenheid van examens
Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding
van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke
norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.
4.2 Algemene regels bij de uitvoering van examens
Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:
-
• De ruimte is voldoende rustig;
-
• Er zijn sanitaire voorzieningen;
-
• Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats
beschikbaar;
-
• De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux);
-
• De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C);
-
• De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften;
Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:
Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:
-
• De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat,
worden getoetst door de examinator;
-
• De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator;
-
• Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld;
-
• Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten;
-
• Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een
logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook
houdt de examinator bij of de cesuur werkt;
-
• Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met
voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst;
Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt
afgenomen.
Bijlage 5: Schema competentiegericht beoordelen
Bijlage 6: Competentieprofiel hogere veiligheidskunde
Inleiding
Dit competentieprofiel voor de Hogere Veiligheidskundige is opgesteld om de inhoud
van het beroep Hogere Veiligheidskundige vast te leggen. Het beroep wordt omschreven
in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument
voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor
de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel
is onderdeel van het certificeringssysteem dat moet resulteren in het certificaat
voor de Arbeids- en organisatiedeskundige volgens de Arbeidsomstandighedenwet.
Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en
niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel
zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep
is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas
afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend
bij deze beschrijving.
In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix
geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen
van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden
de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen
(CCvD) vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen,
verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en)
al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel
en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten
van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie
Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd
kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.
Indeling van het competentieprofiel
Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Ook
wordt de totstandkoming van dit Competentieprofiel onderbouwd en wordt verwezen naar
bronmateriaal. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert.
Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4
maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.
1. Algemene informatie
1.1 Beeld van de branche en het beroep
Het beroep ‘Hogere Veiligheidskundige’ is een van de vier in Nederland, bij wet erkende,
kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Samen met de bedrijfsarts,
en de Arbeidshygiënist is de Hogere Veiligheidskundige algemeen adviseur op het terrein
van op het brede terrein van veiligheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.
Ook adviseert hij over het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.
De Hogere Veiligheidskundige zorgt voor een veilige werkomgeving dat leidt tot het
voorkomen van ziekteverzuim, onveilige situaties en ongevallen en mogelijke gezondheidsschade.
Hij is specialist bij uitstek op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing
van de veilige werkomgeving. Daarnaast levert de Hogere Veiligheidskundige een bijdrage
aan een veilige werkomgeving en de duurzame inzetbaarheid van werknemers.
De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Hogere Veiligheidskundige’.
Een Hogere Veiligheidskundige is een deskundige op het terrein van risicobeoordeling
en risicobeheersing van de veilige werkomgeving conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid Hogere Veiligheidskundige.
De Hogere Veiligheidskundige ontwikkelt zich voortdurend in zijn vak en vaardigheden,
werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en
beoefent zijn vak op ondernemende wijze.
De Hogere Veiligheidskundige heeft de kerntaken 1 t/m 3 en beroepscompetenties A t/m
J gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en
Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist). De Hogere Veiligheidskundige onderscheidt
zich van andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en organisatiedeskundige
en arbeidshygiënist) in de kerntaken 4 en 5 en in een specialisatie in het onderzoeken
en/of adviseren op het gebied van veilige werkomgeving.
2. Kerntaken
2.1 Inleiding
Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten.
Hierbij:
-
• is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;
-
• zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in
het algemeen;
-
• zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Hogere Veiligheidskundige.
Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.
2.2 Beschrijving van de kerntaken
Kerntaak 1
Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskundige (HVK)
|
Proces/deeltaken
|
1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak en/of branche
specialisatie
2. Nieuwe theorieën ontwikkelen
3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren
4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, presenteren, publiceren)
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, student, onderzoeker, pionier.
|
Complexiteit
|
Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.
|
Betrokkenen
|
Wetenschappers en vakgenoten.
|
Hulpmiddelen
|
Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, congressen, symposia
e.d.
|
Kwaliteit
|
Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.
Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.
Incidentgevoeligheid van de HVK’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.
|
Resultaat
|
Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Tijd of prioriteit
• Zekerheid of innovatie
|
Kerntaak 2
Adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
van werknemers in arbeidsorganisaties
|
Proces/deeltaken
|
1. Visie, programma’s en beleid ontwikkelen
2. Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen
3. Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien
4. Management, leidinggevenden, medewerkers trainen
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, procesbegeleider, trainer en adviseur.
|
Complexiteit
|
Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.
Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de HVK-er.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.
|
Hulpmiddelen
|
• Erkende risico beoordelingsmethoden en beheersing middelen
• Projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken
• Effectieve communicatiemethoden
|
Kwaliteit
|
Empatisch vermogen.
Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken
Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar
zijn.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden
en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten
• Abstract of concreet
• Organisatiebeleid of individueel belang
• Kleinschalig of grootschalig
• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel
• Stille kracht of demonstratief
• Koploper of volger
|
Kerntaak 3
Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling
|
Proces/deeltaken
|
1. Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.
2. Arbeidsrisico's in kaart brengen.
3. RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.
4. Preventiemedewerker coachen.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, onderzoeker, coach en adviseur.
|
Complexiteit
|
Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR en vakgenoten.
|
Hulpmiddelen
|
RI&E-instrumenten en vragenlijsten.
|
Kwaliteit
|
Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar
zijn.
Procesbewaking bij implementatie van adviezen.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van
maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie
te realiseren, c.q. te behouden.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Moeten of willen
• Weten of doen
|
Kerntaak 4 Veiligheidskundige risicobeoordeling.
|
Proces/deeltaken
|
1. Identificeren veiligheidsrisico’s .
2. Onderzoeken, analyseren en aanbevelingen doen.
3. Verbeter/verandertrajecten initiëren, uitvoeren en begeleiden.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, onderzoeker, procesbegeleider.
|
Complexiteit
|
Afdoende achtergrond om veiligheidsrisico’s binnen de organisatie waar de Hogere Veiligheidskundige
werkzaam is te kennen, herkennen en duiden.
Kunnen toepassen van risicomethoden en risicomodellen.
Afstemming met inhoudelijk deskundigen.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen.
|
Hulpmiddelen
|
Document onderzoek, observaties, metingen, gesprekken.
|
Kwaliteit
|
Het juist interpreteren van de op dat moment beschikbare informatie aangaande de
veiligheidsrisico’s.
Het stellen van de juiste vragen en doorvragen onder tijdsdruk is in bepalend voor
de inhoudelijke kwaliteit.
Snelheid beoordeling.
Validiteit beoordelingsmethode.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) kennis en inzicht
van veiligheidsrisico’s op de werkplek.
|
Keuzes en dilemma’s
|
Oppervlakkig of diepgaand beoordelen.
Wel of niet meer gespecialiseerde deskundigen aanschakelen. Veel of weinig informatie
verstrekken.
Kennis van versus angst voor risico’s.
|
Kerntaak 5 Veiligheidskundige risicobeheersing
|
Proces/deeltaken
|
1. Beoordelen veiligheidsbeheerssystemen.
2. Selecteren passende veiligheidsbeheerssysteem.
3. Toepassen veiligheidsbeheerssysteem.
4. Effectmetingen, evalueren en verbeteren.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, procesbegeleider, onderzoeker..
|
Complexiteit
|
Interpreteren van risicobeheersing en gebruik van risicobeoordelingsmethoden en modellen.
Afdoende achtergrond om veiligheidsbeheerssystemen en veiligheidsmodellen te kennen,
herkennen en duiden.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen,
preventiemedewerkers.
|
Hulpmiddelen
|
Arbocatalogi, Arbo-Informatiebladen, NEN-normen. Diverse publicaties en middelen,
Arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).
|
Kwaliteit
|
Snelheid beoordeling.
Validiteit beoordelingsmethode.
Juistheid en volledigheid gegevens.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) beheersing van
veiligheidsrisico’s op de werkplek.
|
Keuzes en dilemma’s
|
Veiligheid- versus milieuafwegingen.
Plaats van Barrièrekeuze in arbeidshygiënische strategie (nabij bron en/of nabij ontvanger).
Veel of weinig risico-kennis (voorkomingsprincipe – risico-afweging).
Insteekniveau: Individueel – groeps- of organisatie-benadering. Materiaal, machine,
methode of mensniveau.
Aangrijpingsniveau: Functie-/werkingsprincipe/toepassingswijze.
|
3. Competenties
3.1 Inleiding
In het beroep van Hogere Veiligheidskundige kan onderscheid gemaakt worden tussen
algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke
competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke
competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde
als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.
3.2 Algemene competenties
Competentie A
|
Klantgericht handelen
De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe
of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden
uitgevoerd.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de HVK’er acteert en kent de belangen van
verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende
steun verwerven voor in te zetten beleid.
• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling
als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.
• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen
binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.
• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.
• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.
• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie
en daar een verslag van te maken.
|
Attitude
|
• Is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.
• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.
• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde
werkplek belangrijk te vinden.
|
Competentie B
|
Adviesvaardigheden
De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren
over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd
en hierop kunnen voortbouwen.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.
• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt
daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende
partijen.
• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is
onpartijdig in het handelen.
• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.
• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd
waarbij meerdere partijen betrokken zijn.
• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.
• Is in staat HVK-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen
en te vertalen in een adviestraject.
|
Attitude
|
• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.
• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.
• Stelt zich kritisch op.
• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld
door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.
• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.
|
Competentie C
|
Resultaatgericht functioneren
De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces
communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden
en leidt tot het gewenste resultaat.
|
Kennis
|
• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.
• Heeft basiskennis van veiligheid- en organisatiekunde (bedrijfskunde).
• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.
• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.
• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.
• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.
• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren
en daarmee samen te werken.
|
Attitude
|
• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.
• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het
beoogde resultaat.
|
Competentie D
|
Professioneel handelen
De Hogere Veiligheidskundige handelt conform de gedragscode en stelt zich continu
op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat
op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen
tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten,
methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk
niveau.
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft kennis van het competentieprofiel HVK en de gedragscode HVK.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het HVK-vakgebied,
inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat voor zichzelf een persoonlijk opleidingsplan op te stellen en uit te
voeren.
• Is in staat HVK-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.
• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen
en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.
• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.
• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van
een advies.
• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.
|
Attitude
|
• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.
• Stelt zich integer en betrouwbaar op.
• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het HVK-vakgebied.
• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde
werkplek belangrijk te vinden.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.
|
Competentie E
|
Samenwerken, verbinden en integreren
De Hogere Veiligheidskundige werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in
klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling
en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke processen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat analytisch te denken.
• Is in staat HVK-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.
• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige,
gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.
• Is in staat te reflecteren.
• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie
en daar een verslag van te maken.
|
Attitude
|
• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.
• Is sensitief in de samenwerking met anderen.
|
Competentie F
|
Ondernemen
De Hogere Veiligheidskundige signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern
of intern) en speelt hierop in. De Hogere Veiligheidskundige verwerft opdrachten en
levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert
zich als deskundig professional.
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft basiskennis van marketing.
• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke processen.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.
• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.
• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.
• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze
te presenteren.
• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.
|
Attitude
|
• Stelt zich initiatiefrijk op.
• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.
• Stelt zich innovatief op.
• Toont lef.
• Toont flair.
|
3.3 Beroepsspecifieke competenties
Competentie G
|
Onderzoek en analyse
De Hogere Veiligheidskundige kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk
niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante methoden en technieken voor het
opzetten en uitvoeren van onderzoek.
• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.
• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke processen.
• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.
• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante epidemiologie.
• Heeft basiskennis van audittechnieken.
• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante systeemleer.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat analytisch te denken.
• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.
• Inventariseren.
• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit
te voeren.
• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.
|
Attitude
|
• Analytisch.
• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.
• Is nauwkeurig.
• Creatief.
• Stelt zich resultaatgericht op.
|
Competentie H
|
Voorlichting, training en instructie
De Hogere Veiligheidskundige kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van
de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.
|
Kennis
|
• Heeft basiskennis van psychologie.
• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.
• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.
• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.
• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.
• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.
• Is in staat om te gaan met groepen mensen.
• Is in staat tot het geven van feedback.
• Is in staat te communiceren met groepen mensen.
• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.
• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.
• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.
• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.
• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze
te presenteren.
• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.
|
Attitude
|
• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.
• Creatief.
• Overtuigingskracht/stimulerend.
• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst,
training of instructie.
• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst,
training of instructie.
• Luisterend oor.
• Analytisch.
• Openstaan voor kritiek.
|
Competentie I
|
Implementatievaardigheden
De Hogere Veiligheidskundige kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren,
(nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij
effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.
• Kennis van instrumenten.
• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
|
Vaardigheden
|
• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie
van een advies.
• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.
• Is in staat om te gaan met richtlijnen.
• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject
of de implementatie van een advies.
• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.
• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of
de implementatie van een advies.
• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren
en te evalueren.
• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie
van een advies.
|
Attitude
|
• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.
• Stelt zich enthousiast op.
• Stelt zich betrouwbaar op.
|
Competentie J
|
Borgen en bewaken
De Hogere Veiligheidskundige ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen
en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te
verzekeren.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie
indicatoren (kpi’s).
• Kennis van audittechnieken.
• Heeft basiskennis van audittechnieken.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.
• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te
bewaken.
• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te
evalueren.
• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.
• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.
|
Attitude
|
• Analytisch.
• Is nauwkeurig.
• Stelt zich resultaatgericht op.
• Systematisch.
• Consequent.
• Autonoom.
• Procedureel.
• Zorgvuldig.
• Betrouwbaar.
• Verbeteringsgericht.
|
Bijlage 7: Toelaten van opleidingen
De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe
door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen
die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD ARBO zal de
huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de
bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de
oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting
BCD.
Bijlage 8: Overgangsregeling
Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier (portfoliocyclus) gewerkt. Dit betekent
voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel
gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfoliocyclus voor
hercertificatie ingaan.
Certificaathouders die hun hercertificatie doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd
tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfoliocyclus in. Certificaathouders waarvan
het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden
dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfoliocyclus
ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’
hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfoliocyclus van 5 jaar ingaan. Zij
krijgen korting op hun aanvraag hercertificatie gerelateerd aan de nog niet verlopen
certificatietermijn.
Bijlage 9: Format Goed- en afkeurcriteria examen
verslag assessment
Naam examinandus:
Certificatieschema:
Datum examen:
Plaats examen:
Naam examinator:
Naam document:
Artikel:
Vraag:
Beoordelingscriteria:
(welke (ant)woorden zijn goed/fout,
vragen, kennisvragen, enz.)
Antwoord examinandus:
Beoordeling:
Naam document:
Artikel:
Vraag:
Beoordelingscriteria:
(welke (ant)woorden zijn goed/fout,
vragen, kennisvragen, enz.)
Antwoord examinandus:
Beoordeling:
Eindbeoordeling:
(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord)
Bijlage 10: Specialisatie van de hogere veiligheidskundige(toelichtend)
Inleiding
De kerndeskundige is een vak dat onder de Hogere Veiligheidskundige valt, hij kan
zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering
dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m
4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige te worden aangetoond. Daarnaast
zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie
en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel
van de regeling Hogere Veiligheidskundige. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren
in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken
in hoofdstuk 2 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige. Dit deel gaat
in op de specialisaties van de kerndeskundige.
T-profielen
Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en
wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de Hogere Veiligheidskundige is
het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De Hogere Veiligheidskundige
heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo- of wo-opleiding, een kopopleiding heeft
doorlopen en afgerond. De kopopleiding moet voldoen aan de stand der wetenschap. Dit
wil zeggen dat de student in ieder geval in de praktijk van het vak werkzaam is. Met
het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties
van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.
De Hogere Veiligheidskundige is van oorsprong vaak een techneut of natuurwetenschapper.
Minimaal een HBO opleiding techniek of natuurwetenschappen, of gelijkwaardig werk
en denkniveau zijn ingangscriteria voor de opleiding. De kopopleiding geeft zowel
basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit
wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding
geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld
en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk
2 t/m 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundigen.
Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk.
Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie
vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M
(meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder
de kerndeskundige.
De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner.
Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende
methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving
zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.
De hercertificatie moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige.
De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. In het competentieprofiel worden
vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met
verschillende competenties gewerkt worden.
Specialisatie van de Hogere Veiligheidskundige
De Hogere Veiligheidskundige houdt zich vooral bezig met het onderzoeken en/of adviseren
op het gebied van een veilige werkomgeving.
De Hogere Veiligheidskundige is in staat om bij organisaties een veilige werkomgeving
te maken en/of te behouden. In het competentieprofiel zijn de vijf kerntaken benoemd
die de Hogere Veiligheidskundige uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Hogere
Veiligheidskundige over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke
competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel
4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige ), vormen de eerste fase en
mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Hogere Veiligheidskundige. Hierin
kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Hogere Veiligheidskundige vooral adviserend
of juist meer onderzoekend bezig is.
Kennisspecialisatie
Bovendien kan de Hogere Veiligheidskundige zich verder specialiseren in een of meerdere
van de navolgende kennisgebieden of -aspecten:
Kennisgebieden
|
Aspecten
|
Wetgeving
|
Arbeidsomstandighedenwet Milieuwetgeving Aanverwante wetgeving
|
Beleid
|
Arbeidsomstandighedenbeleid Veiligheidsbeleid Inzetbaarheidsbeleid Integrale veiligheid
Sociaal beleid
|
Arbomanagement
|
Arbozorgsystemen Veiligheidsbeheerssystemen Arbocatalogus Risico-analyse
ARIE
|
Veiligheidsthema’s
|
Verkeersveiligheid
Cosumentenveiligheid Voedselveiligheid
Patientenveiligheid
Transportveiligheid
Procesveiligheid
Explosieveiligheid en ATEX Biologische veiligheid
Stralingsveiligheid
Elektrische veiligheid Machineveiligheid Sociale veiligheid Bedrijfshulpverlening
|
Veiligheidsstudies
|
Gevaaridentificatie
Analysetechnieken menselijk falen QRA,
effect – en schade modellering
Ongevalsanalyse
Aanschaf arbeidsmiddelen
Ontwerp en onderhoud
|
Wetenschappelijke beargumentering
|
Adviseren
|
Taakspecialisatie
Binnen de kennisgebieden van het HVK vak kan de Hogere Veiligheidskundige zich ook
specialiseren in bepaalde taakgebieden.
-
• Wetenschappelijk onderzoek
-
• Wetenschappelijke beargumentering
-
• Beleidsanalyse en -advies
-
• Onderwijs
-
• Opleiding en Training
-
• Projectmanagement.
Deze taakspecialisatie hangt samen met een nadere specialisatie in bepaalde vaardigheden
binnen het vakgebied van de Hogere Veiligheidskundige.
Branchespecialisatie
Tenslotte kan de hogere veiligheidskundige zich bijzonder bekwamen in bepaalde branches
of sectoren, zoals onderwijs, zorg, overheid, industrie, bouw chemie e.d.
De specifieke specialisatie in kennis, taak en/of branche kan de kerndeskundige in
zijn persoonlijke portfolio tot uitdrukking brengen.
BIJLAGE 4
Bijlage 4, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage II d behorend bij Artikel 2.17
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids- en Organisatiedeskundige
Document: WSCS-AO: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)
Lange Voorhout 14
2514 ED Den Haag
Inhoudsopgave
1.
|
|
Inleiding
|
71
|
|
|
|
|
2.
|
|
Definities
|
71
|
|
|
|
|
3.
|
|
De werkveldspecifieke kenmerken
|
73
|
|
3.1
|
Beschrijving schema
|
73
|
|
3.2
|
Actieve partijen
|
73
|
|
3.3
|
Risicoanalyse en afbreukrisico Risicoanalyse
|
73
|
|
|
|
|
4.
|
|
Het certificatiereglement
|
73
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
73
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
73
|
|
4.3
|
Certificatiebesluit
|
73
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur
|
73
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
74
|
|
4.6
|
Klachten
|
74
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
74
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
74
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
74
|
|
|
|
|
5.
|
|
Het examenreglement
|
74
|
|
5.1
|
Doelstelling
|
74
|
|
5.2
|
Het examenreglement
|
74
|
|
5.3
|
Beheer centrale itembank en examenversies
|
75
|
|
|
|
|
6.
|
|
Toezicht
|
75
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
75
|
|
6.2
|
Frequentie en uitvoering van het toezicht
|
75
|
|
6.3
|
Verslag van bevindingen
|
75
|
|
6.4
|
Klachten betreffende de certificaathouder
|
75
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
75
|
|
|
|
|
7.
|
|
Het onderwerp van certificatie
|
76
|
|
|
|
|
8.
|
|
Entreecriteria
|
76
|
|
|
|
|
9.
|
|
Competentieprofiel
|
78
|
|
|
|
|
10.
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
78
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
78
|
|
10.2
|
Toets (verdediging van het portfolio)
|
79
|
|
|
|
|
11.
|
|
Toetsmethodiek bij hercertificatie
|
80
|
|
11.1
|
Toetstermen
|
80
|
|
11.2
|
Beoordelingsmethode
|
81
|
|
11.3
|
Toets (verdediging van het portfolio)
|
82
|
|
|
|
|
12.
|
|
Het certificaat
|
82
|
|
|
|
|
13.
|
|
Geldigheidscondities
|
82
|
|
|
|
|
Bijlage 1:
|
Klachtenregeling
|
82
|
Bijlage 2:
|
Bezwaarprocedure
|
84
|
Bijlage 3:
|
Eisen te stellen aan examenpersoneel
|
85
|
Bijlage 4:
|
Eisen te stellen aan het examen
|
85
|
Bijlage 5:
|
Schema competentiegericht beoordelen
|
87
|
Bijlage 6:
|
Competentieprofiel a&o
|
88
|
Bijlage 7:
|
Toelaten van opleidingen
|
95
|
Bijlage 8:
|
Overgangsregeling
|
95
|
Bijlage 9:
|
Format goed- en afkeurcriteria examen
|
95
|
Bijlage 10:
|
Specialisatie van de a&o (toelichtend)
|
96
|
1. Inleiding
In dit persoonscertificatieschema voor Arbeids- en Organisatiedeskundigen (A&O) wordt
enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen
welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden
in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat
van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.
Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen
(CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (Stichting BCD). Het
schema is door het ministerie van SZW vastgesteld. Pas na vaststelling van deze regeling
door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen
(CKI’s) worden toegepast.
De te certificeren deskundige betreft de Arbeids- en Organisatiedeskundige. De Arbeids-
en Organisatiedeskundige houdt zich bezig met mensen in een arbeidsorganisatie (of
organisatie waar arbeid plaatsvindt). De deskundige is de aangewezen specialist op
het gebied van Psycho Sociale Arbeidsbelasting en de kwaliteit van de arbeid en organisatie.
De deskundige adviseert onder meer over werkdruk, stres, gezondheidsmanagement, ongewenst
gedrag en functioneringsproblematiek. De deskundige heeft een veranderkundig perspectief.
De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeids- en Organisatiedeskundigen’.
Een Arbeids- en Organisatiedeskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids-
en organisatiekunde conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij
is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde
conform artikel 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Meer informatie over het
vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de A&O-er is terug te vinden in bijlage
6 van deze regeling.
Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC
17024:2003.
2. Definities
Begrip of afkorting
|
Betekenis
|
A&O
|
Arbeids- en Organisatiedeskundige.
|
Aanvrager/kandidaat van een certificaat
|
De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van
een certificaat.
|
Aanwijzing
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister
van SZW.
|
AH
|
Arbeidshygiënist.
|
Awb
|
Algemene wet bestuursrecht.
|
Beoordeling
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de minister van SZW vastgestelde DA&T, op grond waarvan de nationale
accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk
verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister
van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.
|
Stichting BCD
|
Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke
certificatieregeling voor A&O, AH en VK.
|
CCvD ARBO
|
Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd
door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche
de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten
van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve
vertegenwoordiging van deze partijen.
|
Certificaat
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.
|
Certificaathouder
|
Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.
|
Certificatieproces
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product
of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatieschema
|
Dit document dat door SZW is vastgesteld.
|
Certificatiesysteem
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief onderhoud.
|
Cesuur
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
CKI
|
Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling
die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd
certificatieschema
|
Competentie
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Controle
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).
|
EG-beroepskwalificatie
|
Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding
die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.
|
Eindtermen
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten
te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
exameninstelling.
|
Nuffic
|
Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het
hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum
op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.
|
Risicoanalyse
|
Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin
voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet,
welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het
beste kan nemen.
|
SZW
|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Toegelaten opleiding
|
Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten
aflevert met het vereiste eindtermen.
|
Toezicht
|
Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan
de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het
eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende
visie op toezicht).
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
Werkveld
|
In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied arbeids- en organisatiekunde.
|
WDA&T
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WSCS
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister
van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor
personen, producten of systemen.
|
WDAT-ARBO
|
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen,
arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen.
Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.
|
WSCS-AH
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten
(AH).
Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.
|
WSCS-AO
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen
(AO).
Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.
|
WSCS-HVK
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige
(HVK).
Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.
|
WOB
|
Wet Openbaarheid van Bestuur.
|
3. De werkveldspecifieke kenmerken
Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang
– veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid
gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de
vakbekwaamheid van de beroepsgroep A&O.
3.1 Beschrijving schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema Arbeids en Organisatiedeskundige is door
de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele
aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen
aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere
versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend
bij de stichting BCD.
3.2 Actieve partijen
Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:
-
• De stichting BCD, waarvan (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel uitmaken.
-
• Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen certificatie-instellingen.
-
• Certificaathouders.
3.3 Risicoanalyse en afbreukrisico
Risicoanalyse
Risico’s in het werkveld zijn een te hoge psychische en fysieke belasting met als
gevolg gezondheidsschade. Verkeerde psychische belasting met als gevolg schade aan
de productie of productiemiddelen of productieverlies. Verkeerde organisatie van het
werk, met als gevolg veiligheidsrisico’s of schade aan productie(middelen) of verlies
van productie. Ongewenst gedrag met als gevolg pycnische overbelasting, sociale uitsluiting
en productieschade etc. Risico’s voor het bedrijf zijn het risico van verkeerd advies
door de A&O deskundige ofwel schadeaansprakelijkheid.
Afbreukrisico
Afbreuk risico’s voor de adviseur zijn, dat je als adviseur moet kiezen tussen de
kwaliteit van het advies en de implementatiekans hiervan binnen de organisatie van
de werkgever. Een niet prettig of wenselijk advies daar waar de opdrachtgever zelf
onderdeel van het probleem is, maar ook de privacy gegevens die anoniem zijn blijven
bij de opdrachtgever.
4. Het certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen
van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van
aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities
met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures
bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek
om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De arbeid & organisatiedeskundige, dient in overeenstemming met de certificatieregeling
A&O een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt
de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebesluit
Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken
is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd
en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI
heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen
voor A&O (het WDA&T).
4.4 Geldigheidsduur
De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor
de certificatie van A&O is vijf jaar.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien
niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.
De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld
door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op
de certificatie-instellingen voor A&O.
4.6 Klachten
Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders. De klachtenregeling
is opgenomen in bijlage 1.
4.7 Bezwaarprocedure
De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform
de overeenkomst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen
elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van
de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt
via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer
van het register.
4.9 Norminterpretatie
De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema.
Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties
bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders,
CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting
BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.
5. Het examenreglement
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van de persoonscertificatieregeling A&O. De CKI beheert de examinatorenpool.
De CKI maakt gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor A&O certificatie.
De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens.
De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.
5.1 Doelstelling
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van de persoonscertificatieschema A&O. De examinering geschiedt
onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge
portfoliobeoordeling.
5.2 Het examenreglement
In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:
-
1) entree-eisen voor deelname aan het examen;
-
2) bevestiging van deelname en oproep;
-
3) identificatie van de deelnemers;
-
4) toelating en afwezigheid;
-
5) examenduur en wijze van examinering;
-
6) De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat
het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht
-
7) eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);
-
8) eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);
-
9) gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;
-
10) regeling aangepast examen voor personen met een beperking;
-
11) normen voor slagen en afwijzen;
-
12) de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;
-
13) bekendmaking van de uitslag;
-
14) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;
-
15) inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;
-
16) geldigheidsduur van het examenresultaat.
De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij
te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.
5.3 Beheer centrale itembank en examenversies
Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van
de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank
is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de
CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf
zijn opgesteld.
6. Toezicht
Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te
toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft
voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico
op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan
met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.
6.1 Medewerking aan toezicht
De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor
zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In
de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde
bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles
door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie
van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.
6.2 Frequentie en uitvoering van het toezicht
Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:
-
• In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een tussentijdse controle
uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat
uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:
-
– de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week
(bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in
geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld
dienen te zijn);
-
– aantoonbare tweejarige deelname aan een ICT groep (deelnamelijst);
-
– de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk aan de CKI of gescand
per mail.
-
• Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij tenminste 1% van de certificaathouders een
(indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle
wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT bijeenkomst en wordt zijn portfolio
beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door,
de CKI die verantwoordelijk is voor de uitvoering.
De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring
(of accountantsverklaring) en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden
overlegd aan de CKI.
6.3 Verslag van bevindingen
De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van
het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder
kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden
naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure
(bijlage 2).
6.4 Klachten betreffende de certificaathouder
Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt
de klacht conform haar klachtenregeling (bijlage 1).
6.5 Maatregelen
Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit
certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke
maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten,
schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.
Criteria
Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring
en/of de deelnamelijsten ontbreken.
Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar
minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk
is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.
Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar
minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet
is aangetoond.
Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer
de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Arbeids- en Organisatiedeskundige
of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden
ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.
Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt.
Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode
de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen
en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem.
Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient
dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren
na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor
verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren
of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.
7. Het onderwerp van certificatie
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van
de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied
van de arbeids & organisatiekundige. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling
vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde
regeling vervangt daarmee eerdere versies.
Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot
en met J in het competentieprofiel van de Arbeids & Organisatiedeskundige, zoals beschreven
in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties
wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.
8. Entreecriteria
Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk
verplichte persoonscertificaat Arbeids & Organisatiedeskundige, dient de kandidaat
te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:
-
1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI.
-
2) Het overleggen van een diploma vooropleiding.
-
3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of één eerder
behaald diploma.
-
4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de
kandidaat als zelfstandige opereert.
-
5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.
Ad. 1
De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:
-
• De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager.
-
• De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn.
-
• De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 2
De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:
-
• Een diploma van een HBO opleiding of hoger.
-
• Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO
werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 3
De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen: een examenoproep
waaruit blijkt dat de kandidaat deelneemt aan het examen van een toegelaten beroepsopleiding
Arbeids & Organisatiedeskundige.
Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik
maken van de overgangsregeling (bijlage 8).
In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt
de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid
van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als
gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit
onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.
In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten
de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject
te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling,
zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële
certificering door de CKI worden overgegaan.
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eis, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 4
De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:
-
• Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige
opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids &
Organisatiedeskundige en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde
activiteiten in brede zin te verrichten:
-
– Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
van medewerkers in arbeidsorganisaties.
-
– Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling.
-
– Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.
-
– Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.
-
– Het toetsen van een RI&E.
-
• De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend
vanaf de aanvraagdatum;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet
het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.
Ad. 5
De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:
-
• Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding
aanmaakt.
-
• Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik
maken van de overgangsregeling (bijlage 8).
De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging
naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan,
dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, zie hoofdstuk 10, waarna de examinator
de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.
NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een
CKI.
9. Competentieprofiel
Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van
de Arbeids- en Organisatiedeskundige opgenomen als bijlage 6 bij dit document.
10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie
10.1 Toetstermen
De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de
vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:
-
1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;
-
2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;
-
3) Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;
-
4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de
kandidaat als zelfstandige opereert;
-
5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.
Ad. 1
De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeids
en Organisatiedeskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet
verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De
CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere
afhandeling van de aanvraag.
Ad. 2
De examinator gaat na of:
-
1. Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel
-
2. Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager
waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau)
afkomstig is van een bureau.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via
de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien
de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te
dienen bij de CKI.
Ad. 3
De examinator bekijkt of:
-
1) Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.
-
2) In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd er door
de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan
niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. De kosten van dit onderzoek
zijn voor rekening van de kandidaat.
-
3) In het geval de aanvrager een beroepsopleiding buiten Nederland maar binnen de EU
heeft gevolgd, er aanvullend een EG-beroepskwalificatie van de gevolgde beroepsopleiding
is gevraagd.
-
4) In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten
de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen
(hoofdstuk 10). Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfoliobeoordeling,
zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële
certificering door de CKI worden overgegaan.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in
de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager
hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft
dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.
Ad. 4
De werkervaring van de Arbeids- en Organisatiekundige toont aan dat hij in staat is
competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane
werkervaring bekijkt de examinator:
-
• De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt
over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in staat is om de volgende
werkzaamheden te verrichten:
-
– Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
van medewerkers in arbeidsorganisaties;
-
– Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling;
-
– Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid;
-
– Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting;
-
– Het toetsen van een RI&E onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.
-
• De werkervaring als Arbeids en Organisatiekundige niet langer dan 2 jaar geleden is
opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via
de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien
de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te
dienen bij de CKI.
Ad. 5
De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat uit een
beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:
-
1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeids en Organisatiedeskundige.
-
2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
van medewerkers in arbeidsorganisaties.
-
3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling.
-
4) Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.
-
5) Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.
onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.
Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande
uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar
het Competentieprofiel Arbeids- en Organisatiedeskundigen welke terug is te vinden
in bijlage 6 van deze regeling.
Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet,
rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak
is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving
wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk
en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.
Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht,
die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties,
vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven.
Deze punten kunnen overlappend zijn.
Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd.
De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden
aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien
de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De
kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager
heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij
de CKI.
10.2 Toets (verdediging van het portfolio)
De toets is bedoelt om de wijze waarop de Arbeids- en Organisatiedeskundige werkt
aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen
door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan
de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze
het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Arbeids- en
Organisatiedeskundige ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix
koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Arbeids- en Organisatiedeskundige
geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen.
Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie
in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit
5 kerntaken en 10 competenties:
|
Kerntaken
|
Algemene competenties
|
Beroepsspecifieke competenties
|
A
|
B
|
C
|
D
|
E
|
F
|
G
|
H
|
I
|
J
|
|
|
Klantgericht handelen
|
Adviesvaardigheden
|
Resultaatgericht functioneren
|
Professioneel handelen
|
Samenwerken, verbinden en integreren
|
Ondernemen
|
Onderzoek en analyse
|
Voorlichting, training en instructie
|
Implementatievaardigheden
|
Borgen en bewaken
|
1.
|
Verder ontwikkelen van en in het vak
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2.
|
Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
van medewerkers in arbeidsorganisaties
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3.
|
Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4.
|
Adviseren over de kwaliteit van de arbeid
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5.
|
Adviseren over psychosociale arbeidsbelasting (PSA)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Arbeids- en Organisatiedeskundige
een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid
gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het
begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel
dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich
heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).
De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van
een nieuwe certificeringperiode. De deskundige geeft op elke kerntaak aan over welke
competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke
competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties
hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een
bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert
de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten
minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix
bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases.
Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel
en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.
Tijdens de toets verdedigd de Arbeids- en Organisatiekundige dit portfolio. De examinator
stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt
de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.
11. Toetsmethodiek bij hercertificatie
11.1 Toetstermen
Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen
aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets
welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.
-
1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI.
-
2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de
Arbeids en Organisatiedeskundige als zelfstandige opereert.
-
3) Het overleggen van een ingevuld portfolio.
-
4) Bij- en nascholing.
De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk
8, voor zover van toepassing.
11.2 Beoordelingsmethode
Ad. 1
De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeids
en Organisatiedeskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet
verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en
geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager
hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van
de aanvraag.
Ad. 2
De examinator bekijkt of:
-
• De werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige
opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids &
Organisatiedeskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te
verrichten:
-
– Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
van medewerkers in arbeidsorganisaties;
-
– Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling;
-
– Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid;
-
– Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.
-
– onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.
-
• De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend
vanaf de aanvraagdatum;
-
• Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over
de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.
Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de Arbeids en Organisatiedeskundige
(via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen.
Indien de Arbeids en Organisatiedeskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag
door de CKI afgewezen. De Arbeids en Organisatiedeskundige heeft dan de mogelijkheid
om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.
Ad. 3
De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf
jaar uit een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:
-
1) Verder ontwikkelen van en in het vak.
-
2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
van medewerkers in arbeidsorganisaties.
-
3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling.
-
4) Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.
-
5) Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.
Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.
Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt
verwezen naar het Competentie Profiel Arbeids & Organisatiedeskundigen welke terug
is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.
Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet,
rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak
is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving
wordt gegeven van relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk
en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.
Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die eventueel tijdens de toegelaten
beroepsopleiding in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende
competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties
beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.
Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande
criteria, dan mag de Arbeids en Organisatiedeskundige deelnemen aan de toets (overhoring
van het portfolio). De Arbeids en Organisatie deskundige wordt hiervan schriftelijk
door de CKI op de hoogte gesteld.
Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de Arbeids en Organisatie deskundige
in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de
Arbeids en Organisatiedeskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door
de CKI afgewezen. De Arbeids en Organisatiedeskundige wordt hiervan schriftelijk door
de CKI op de hoogte gesteld. De Arbeids en Organisatiedeskundige heeft dan de mogelijkheid
om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.
Ad. 4
Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing)
door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ICT-groep of het vervullen
van een bestuursfunctie binnen het vakgebied. Hieraan wordt een nog op te stellen
cesuur gekoppeld.
11.3 Toets (verdediging van het portfolio)
Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van
de kandidaat. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio.
Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies
worden aan de CKI toegezonden.
Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren
ingezet tijdens examens.
Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement
en het Competentie profiel Arbeids en Organisatiedeskundigen (A&O) paragraaf 4.2.
12. Het certificaat
De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:
-
• Naam van de gecertificeerde persoon;
-
• Eenduidig document/certificaatnummer;
-
• Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;
-
• Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);
-
• Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;
-
• De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig
te zijn;
-
• Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld
in het certificatieschema voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige.
13. Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties
hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).
-
• De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende
zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;
-
• De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit
geldig is;
-
• De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs
van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;
-
• De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht
(surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;
-
• De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare
register van certificaathouders;
-
• De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid
zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.
Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de
certificaathouder is ondertekend.
Bijlage 1: Klachtenregeling
Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
Bijlage 2: Bezwaarprocedure
Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
Bijlage 3: Eisen te stellen aan het examenpersoneel (examinatoren)
Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij
initiële certificering en bij hercertificatie. Het examenpersoneel bestaat uit alle
examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht
van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger
welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het CCvD ARBO ter advisering. Het examenpersoneel
vormt het examenbureau. Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen
en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.
Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:
-
• Algemeen
-
• Vakinhoudelijk
-
– Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld.
-
– Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het
betreffende beroepsveld.
-
• Onafhankelijkheid
-
– Examenpersoneel heeft geen (persoonlijke) belang bij de uitslag het examen. Indien
examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat,
dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid
van het examen niet in diskrediet wordt gebracht. Deze maatregelen dienen schriftelijk
vastgelegd te worden.
-
– Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin
de Arbeids en Organisatiedeskundige werkzaam is.
Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd
en worden ingezet voor het afnemen van examens.
De toetsing van examenpersoneel
Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht
minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting
BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting
BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van
de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en
ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.
Bijlage 4: Eisen te stellen aan het examen
4.1 Beslotenheid van examens
Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding
van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke
norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.
4.2 Algemene regels bij de uitvoering van examens
Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:
-
• De ruimte is voldoende rustig.
-
• Er zijn sanitaire voorzieningen.
-
• Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats
beschikbaar.
-
• De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux).
-
• De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C).
-
• De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften.
Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:
Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:
-
• De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat,
worden getoetst door de examinator.
-
• De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator.
-
• Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld.
-
• Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten.
-
• Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een
logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook
houdt de examinator bij of de cesuur werkt.
-
• Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met
voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst.
Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt
afgenomen.
Bijlage 5: Schema competentiegericht beoordelen
Bijlage 6: Competentieprofiel A&O
Dit competentieprofiel voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige is opgesteld om de
inhoud van het beroep Arbeids- en organisatiedeskundige vast te leggen. Het beroep
wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel
een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt
voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel
is onderdeel van het certificatiesysteem dat moet resulteren in het certificaat voor
de Arbeids- en organisatiedeskundige volgens de arbeidsomstandighedenwetgeving.
Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en
niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel
zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep
is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas
afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend
bij deze beschrijving.
In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix
geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen
van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden
de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen
vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt
of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet
een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel
en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten
van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie
Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd
kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.
Indeling van het competentieprofiel
Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Ook
wordt de totstandkoming van dit Competentieprofiel onderbouwd en wordt verwezen naar
bronmateriaal. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert.
Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4
maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.
1. Algemene informatie
1.1 Beeld van de branche en het beroep
Het beroep ‘Arbeids- en Organisatiedeskundige’ is een van de vier in Nederland, bij
wet erkende, kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Samen met
de bedrijfsarts, de hogere veiligheidskundige en de arbeidshygiënist is de arbeids-
en organisatiedeskundige algemeen adviseur op het terrein van gezondheid en duurzame
inzetbaarheid in arbeidsorganisaties. Ook adviseert hij over het optimaliseren van
de arbeidsomstandighedenzorg.
De arbeids- en organisatiedeskundige houdt zich bezig met mensen en arbeid binnen
een organisatie. Vanuit een veranderkundig perspectief adviseert de deskundige over
onder andere gezondheidsmanagement, psychosociale arbeidsbelasting en de kwaliteit
van de arbeid.
De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeids- en Organisatiedeskundigen’.
Een Arbeids- en Organisatiedeskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids-
en organisatiekunde conform het Arbeidsomstandighedenbesluit en is in het bezit van
een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde.
De Arbeids- en Organisatiedeskundige ontwikkelt continu zijn vak en vaardigheden.
Hij werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen
en onderneemt in zijn vak. De Arbeids- en Organisatiedeskundige heeft een deel van
de kerntaken gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (arbeidshygiënist
en hogere veiligheidskundige). Hij onderscheidt zich van hen in de kerntaken:
Daarnaast onderscheidt hij zich in een specialisatie in het onderzoeken en/of adviseren
op het gebied van gezonde organisaties.
2. Kerntaken
2.1 Inleiding
Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten.
Hierbij:
-
• is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;
-
• zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in
het algemeen;
-
• zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige.
Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.
2.2 Beschrijving van de kerntaken
Kerntaak 1
Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeids- en Organisatiedeskundige (A&O)
|
Proces/deeltaken
|
1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak en/of branche
specialisatie
2. Nieuwe theorieën ontwikkelen
3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren
4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, presenteren, publiceren)
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, student, onderzoeker, pionier.
|
Complexiteit
|
Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.
|
Betrokkenen
|
Wetenschappers en vakgenoten.
|
Hulpmiddelen
|
Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, congressen, symposia
e.d.
|
Kwaliteit
|
Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.
Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.
Incidentgevoeligheid van de A&O’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.
|
Resultaat
|
Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Tijd of prioriteit
• Zekerheid of innovatie
|
Kerntaak 2
Adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid
van werknemers in arbeidsorganisaties
|
Proces/deeltaken
|
1. Visie, programma’s en beleid ontwikkelen
2. Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen
3. Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien
4. Management, leidinggevenden, medewerkers trainen
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, procesbegeleider, trainer en adviseur.
|
Complexiteit
|
Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.
Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de A&O-er.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.
|
Hulpmiddelen
|
• Erkende risico beoordelingsmethoden en beheersing middelen
• Projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken
• Effectieve communicatiemethoden
|
Kwaliteit
|
Empatisch vermogen.
Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken
Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar
zijn.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden
en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten
• Abstract of concreet
• Organisatiebeleid of individueel belang
• Kleinschalig of grootschalig
• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel
• Stille kracht of demonstratief
• Koploper of volger
|
Kerntaak 3
Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg
als vervolg op de risicobeoordeling
|
Proces/deeltaken
|
1) Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.
2) Arbeidsrisico's in kaart brengen.
3) RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.
4) Preventiemedewerker coachen.
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, onderzoeker, coach en adviseur.
|
Complexiteit
|
Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR en vakgenoten.
|
Hulpmiddelen
|
RI&E-instrumenten en vragenlijsten.
|
Kwaliteit
|
Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar
zijn.
Procesbewaking bij implementatie van adviezen.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van
maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie
te realiseren, c.q. te behouden.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Moeten of willen
• Weten of doen
|
Kerntaak 4
Adviseren over/onderzoeken van de kwaliteit van de arbeid
|
Proces/deeltaken
|
1) Adviseren
2) Onderzoeken, analyseren en aanbevelingen doen
3) Verbeter/verandertrajecten initiëren, uitvoeren en begeleiden
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, onderzoeker, procesbegeleider en adviseur.
|
Complexiteit
|
Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.
Afstemming met verschillende partijen binnen de organisatie waar de A&O-er werkzaam
is.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR en collega deskundigen.
|
Hulpmiddelen
|
Diverse onderzoeksinstrumenten.
|
Kwaliteit
|
Empatisch vermogen.
Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar
zijn.
Procesbewaking bij implementatie van adviezen.
|
Resultaat
|
Goede en op elkaar afgestemde arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen
en arbeidsvoorwaarden. Arbeidsorganisaties waar mensen werken met plezier en een toegevoegde
waarde die bijdragen aan het realiseren van de organisatiedoelstellingen.
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Organisatiebelang of individueel belang
• Afdeling a of afdeling b
• Lijn of staf
|
Kerntaak 5
Adviseren over/onderzoeken van psychosociale belasting (PSA)
|
Proces/deeltaken
|
1. PSA inventariseren en maatregelen voorstellen
2. Beleid ontwikkelen en implementatie daarvan begeleiden
3. Trainen en voorlichten
4. Evt. opvang en coaching
|
Rol/verantwoordelijkheden
|
Expert, procesbegeleider, trainer, coach, adviseur en vertrouwenspersoon
|
Complexiteit
|
Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de A&O-er.
|
Betrokkenen
|
Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen en
vertrouwenspersonen.
|
Hulpmiddelen
|
–
|
Kwaliteit
|
Empatisch vermogen.
Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken.
Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar
zijn.
|
Resultaat
|
Arbeidsorganisaties waarin werkdruk bespreekbaar is en niet tot stressklachten leidt.
Daarnaast hebben de arbeidsorganisaties een duidelijke visie over (on)gewenste omgangsvormen
en gedrag dat daarmee in lijn is. Tot slot is goede opvang geregeld
|
Keuzes en dilemma’s
|
• Goede voornemens of waan van de dag
• Opvatting mens a of opvatting mens b
• Interne of externe afspraken
|
3. Competenties
3.1 Inleiding
In het beroep van Arbeids- en Organisatiedeskundige kan onderscheid gemaakt worden
tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke
competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke
competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde
als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.
3.2 Algemene competenties
Competentie A
|
Klantgericht handelen
De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze contact onderhouden met
de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van
de klant worden uitgevoerd.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de A&O’er acteert en kent de belangen van
verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende
steun verwerven voor in te zetten beleid.
• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling
als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.
• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen
binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.
• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.
• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.
• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie
en daar een verslag van te maken.
|
Attitude
|
• Is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.
• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.
• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde
werkplek belangrijk te vinden.
|
Competentie B
|
Adviesvaardigheden
De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk
rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig
worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.
• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt
daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende
partijen.
• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is
onpartijdig in het handelen.
• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.
• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd
waarbij meerdere partijen betrokken zijn.
• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.
• Is in staat A&O-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen
en te vertalen in een adviestraject.
|
Attitude
|
• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.
• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.
• Stelt zich kritisch op.
• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld
door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.
• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.
|
Competentie C
|
Resultaatgericht functioneren
De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze met alle betrokkenen in
het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst
van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.
|
Kennis
|
• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.
• Heeft basiskennis van arbeids- en organisatiekunde (bedrijfskunde).
• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.
• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.
• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.
• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.
• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren
en daarmee samen te werken.
|
Attitude
|
• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.
• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het
beoogde resultaat.
|
Competentie D
|
Professioneel handelen
De Arbeids- en Organisatiedeskundige handelt conform de gedragscode en stelt zich
continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige
is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit
om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante
instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk
niveau.
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft kennis van het competentieprofiel A&O en de gedragscode A&O.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het A&O-vakgebied,
inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat voor zichzelf een persoonlijk opleidingsplan op te stellen en uit te
voeren.
• Is in staat A&O-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.
• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen
en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.
• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.
• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van
een advies.
• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.
|
Attitude
|
• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.
• Stelt zich integer en betrouwbaar op.
• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het A&O-vakgebied.
• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde
werkplek belangrijk te vinden.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.
|
Competentie E
|
Samenwerken, verbinden en integreren
De Arbeids- en Organisatiedeskundige werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen
in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling
en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke processen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat analytisch te denken.
• Is in staat A&O-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.
• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige,
gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.
• Is in staat te reflecteren.
• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie
en daar een verslag van te maken.
|
Attitude
|
• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.
• Is sensitief in de samenwerking met anderen.
|
Competentie F
|
Ondernemen
De Arbeids- en Organisatiedeskundige signaleert kansen bij klanten en contactpersonen
(extern of intern) en speelt hierop in. De Arbeids- en Organisatiedeskundige verwerft
opdrachten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen
en profileert zich als deskundig professional.
|
Kennis
|
• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft basiskennis van marketing.
• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke processen.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.
• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.
• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.
• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze
te presenteren.
• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.
|
Attitude
|
• Stelt zich initiatiefrijk op.
• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.
• Stelt zich innovatief op.
• Toont lef.
• Toont flair.
|
3.3 Beroepsspecifieke competenties
Competentie G
|
Onderzoek en analyse
De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig
op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante methoden en technieken voor het
opzetten en uitvoeren van onderzoek.
• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.
• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende
branchespecifieke processen.
• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.
• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante epidemiologie.
• Heeft basiskennis van audittechnieken.
• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante systeemleer.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat analytisch te denken.
• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.
• Inventariseren.
• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit
te voeren.
• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.
|
Attitude
|
• Analytisch.
• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.
• Is nauwkeurig.
• Creatief.
• Stelt zich resultaatgericht op.
|
Competentie H
|
Voorlichting, training en instructie
De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen
van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.
|
Kennis
|
• Heeft basiskennis van psychologie.
• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.
• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.
• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.
• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen
in het vakgebied benoemen.
• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.
• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.
• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.
• Is in staat om te gaan met groepen mensen.
• Is in staat tot het geven van feedback.
• Is in staat te communiceren met groepen mensen.
• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.
• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.
• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.
• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.
• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze
te presenteren.
• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.
|
Attitude
|
• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.
• Creatief.
• Overtuigingskracht/stimulerend.
• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst,
training of instructie.
• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst,
training of instructie.
• Luisterend oor.
• Analytisch.
• Staat open voor kritiek.
|
Competentie I
|
Implementatievaardigheden
De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten
uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie.
Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.
• Kennis van instrumenten.
• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
|
Vaardigheden
|
• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie
van een advies.
• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.
• Is in staat om te gaan met richtlijnen.
• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject
of de implementatie van een advies.
• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.
• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of
de implementatie van een advies.
• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren
en te evalueren.
• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie
van een advies.
|
Attitude
|
• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.
• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.
• Stelt zich enthousiast op.
• Stelt zich betrouwbaar op.
|
Competentie J
|
Borgen en bewaken
De Arbeids- en Organisatiedeskundige ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van
werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de
werkplek te verzekeren.
|
Kennis
|
• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.
• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden
(en van aanverwante wet- en regelgeving).
• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is
gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.
• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie
indicatoren (kpi’s).
• Kennis van audittechnieken.
• Heeft basiskennis van audittechnieken.
|
Vaardigheden
|
• Is in staat werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.
• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te
bewaken.
• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te
evalueren.
• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.
• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.
|
Attitude
|
• Analytisch.
• Is nauwkeurig.
• Stelt zich resultaatgericht op.
• Systematisch.
• Consequent.
• Autonoom.
• Procedureel.
• Zorgvuldig.
• Betrouwbaar.
• Verbeteringsgericht.
|
Bijlage 7: Toelaten van opleidingen
De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe
door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen
die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD zal de huidige
documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde
documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten
in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.
Bijlage 8: Overgangsregeling
Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier van wetenschappelijk niveau (portfoliocyclus)
gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond
dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de
portfoliocyclus voor hercertificatie ingaan.
Certificaathouders die hun hercertificatie doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd
tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfoliocyclus in. Certificaathouders waarvan
het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden
dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfolio-cyclus
ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’
hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfolio-cyclus van 5 jaar ingaan.
Bijlage 9: Format goed- en afkeurcriteria examen
verslag assessment
Naam examinandus:
Certificatieschema:
Datum examen:
Plaats examen:
Naam examinator:
Naam document:
Artikel:
Vraag:
Beoordelingscriteria:
(welke (ant)woorden zijn goed/fout,
vragen, kennisvragen, enz.)
Antwoord examinandus:
Beoordeling:
Naam document:
Artikel:
Vraag:
Beoordelingscriteria:
(welke (ant)woorden zijn goed/fout,
vragen, kennisvragen, enz.)
Antwoord examinandus:
Beoordeling:
Eindbeoordeling:
(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord).
Bijlage 10: Specialisatie arbeids- en organisatiedeskunige (toelichtend)
Inleiding
De kerndeskundige is een vak dat onder de Arbeids- en Organisatiedeskundige valt,
hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag
en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven
in hoofdstuk 2 t/m 4 van het competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige te
worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie,
taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn
geen verplicht onderdeel van de regeling Arbeids en Organisatiedeskundige. De kerndeskundige
is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het
vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het competentieprofiel Arbeids
en Organisatiedeskundige. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.
T-profielen
Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en
wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de arbodeskundige is het een samengesteld
vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De Arbeids- en Organisatiedeskundige
heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo- of wo-opleiding, een kopopleiding heeft
doorlopen en afgerond. De kopopleiding moet voldoen aan de stand der wetenschap. Dit
wil zeggen dat de student in ieder geval in de praktijk van het vak werkzaam is. Met
het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties
van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.
De Arbeids- en Organisatiedeskundige is van oorsprong vaak arbeids- en organisatiepsycholoog,
bedrijfskundige, personeelswetenschapper of arbeidssocioloog. De kopopleiding geeft
zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude.
Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de
opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio
beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven
in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundigen
(A&O).
Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk.
Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie
vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M
(meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder
de kerndeskundige.
De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner.
Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende
methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving
zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.
De hercertificering moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige.
De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. In het competentieprofiel worden
vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met
verschillende competenties gewerkt worden.
Specialisatie van de Arbeids- en Organisatiedeskundige
De Arbeids- en Organisatiedeskundige houdt zich vooral bezig met het onderzoeken en/of
adviseren op het gebied van gezonde organisaties. De Arbeids- en Organisatiedeskundige
kan een organisatie gezond maken en/of houden door veranderkundige interventies in
die organisatie door te voeren.
In het competentieprofiel zijn de vijf kerntaken benoemd die de Arbeids- en Organisatiedeskundige
uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Arbeids- en Organisatiedeskundige over
verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie
per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel
Arbeids en Organisatiedeskundige), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke
specialisatie van de Arbeids- en Organisatiedeskundige. Hierin kan bijvoorbeeld tot
uitdrukking komen dat de Arbeids- en Organisatiedeskundige vooral adviserend of juist
meer onderzoekend bezig is.
Kennisspecialisatie
Bovendien kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich verder specialiseren in een
of meerdere van de navolgende kennisgebieden of -aspecten:
Kennisgebieden
|
Aspecten
|
Beleid
|
• Arbeidsomstandighedenbeleid
• Verzuimbeleid/inzetbaarheidsbeleid
• Sociaal beleid
|
Arbomanagement
|
• Risicoanalyse
• Gezondheidsmanagement
• Zorgsystemen
|
Psychosociale Arbeidsbelasting
|
• Stressrisico’s en de uitwerking ervan
• Werkdruk
• Gewenst/ongewenst gedrag
• Agressie en geweld
• Pesten
• Discriminatie
|
Kwaliteit van de arbeid
|
• Arbeidsinhoud/functie-inhoud
• Arbeidsverhoudingen
• leidinggeven
• Arbeidsvoorwaarden
• Organisatie van de arbeid
• Sociale innovatie
|
Organisatieontwikkeling en -verandering
|
• Organisatiekunde
• Veranderkunde
• Procesbegeleiding
• Implementatiebegeleiding
|
Wetenschappelijke beargumentering
|
• Adviseren
|
Taakspecialisatie
Binnen de kennisgebieden van het A&O-vak kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige
zich ook specialiseren in bepaalde taakgebieden:
Taakgebieden
|
Aspecten
|
Wetenschappelijk onderzoek
|
• Empirisch onderzoek
• Kwalitatief onderzoek
• Veranderkundig onderzoek
|
Beleidsanalyse en -advies
|
|
Coaching
|
• Individueel
• Team
|
Opleiding en Training
|
• Kennisoverdracht
• Vaardigheden
• Specifieke doelgroepen
|
Projectmanagement
|
|
Wetenschappelijke beargumentering
|
• Adviseren
|
Deze taakspecialisatie hangt samen met een nadere specialisatie in bepaalde vaardigheden
binnen het vakgebied van de Arbeids- en Organisatiedeskundige.
Branchespecialisatie
Tenslotte kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich bijzonder bekwamen in bepaalde
branches of sectoren zoals onderwijs, zorg, overheid, industrie, bouw en dergelijke.
De specifieke specialisatie in kennis, taak en/of branche kan de kerndeskundige in
zijn persoonlijke portfolio tot uitdrukking brengen. Het portfolio is onderdeel van
het certificeringsdossier.
BIJLAGE 5
Bijlage 5, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XI behorend bij Artikel 4.17e
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen
belast met: systeemcertificatie op gebied van Opsporen Conventionele Explosieven
Document: WDAT-OCE: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven (SCVE)
Inhoudsopgave
1
|
|
Inleiding
|
99
|
|
|
|
|
2
|
|
Definities
|
99
|
|
|
|
|
3
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
100
|
|
3.1
|
Beschrijving document
|
100
|
|
3.2
|
Actieve partijen
|
100
|
|
3.3
|
Risicoanalyse
|
100
|
|
|
|
|
4
|
|
Eisen ten behoeve van de aanwijzing
|
101
|
|
4.1
|
Algemeen
|
101
|
|
4.2
|
Eisen aan certificatiepersoneel
|
102
|
|
4.3
|
Gegevens op het certificaat
|
102
|
|
4.4
|
Wijziging van certificatie-eisen
|
103
|
|
4.5
|
Initiële audit en certificatie
|
103
|
|
4.6
|
Toezicht op de certificaathouder
|
103
|
|
4.7
|
Schorsing, intrekking of beperking van het werkterrein
|
103
|
|
4.8
|
Uitwisseling bevindingen tussen CKI en overheidsinstantie
|
103
|
|
4.9
|
Aanwijzingscriteria
|
104
|
|
|
|
|
5
|
|
Toezicht
|
104
|
|
|
|
|
6
|
|
Maatregelen
|
105
|
1. Inleiding
Het opsporen van conventionele explosieven betreft een risicovolle beroepsactiviteit.
Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid
– te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling
voor het opsporen van conventionele explosieven. Het certificaat wordt onder deze
regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI
hiertoe te zijn aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing
aan dit WDA&T en aan de eisen uit de wet. In dit document is aangegeven aan welke
regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.
2. Definities
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het
afgeven van een certificaat voor het opsporen van conventionele explosieven.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister
van SZW.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de
Nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent
is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T
door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek
en normen.
|
CCvD OCE
|
:
|
Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat
belanghebbende partijen in het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven
de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke
documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve
vertegenwoordiging van deze partijen.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet.
|
Certificaathouder
|
:
|
(Rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts-)persoon
voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke
certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat, inclusief onderhoud.
|
Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Controle
|
:
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).
|
Klacht
|
:
|
Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde
eisen of aan de verwachtingen is voldaan.
|
SCVE
|
:
|
Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven. De beheerder van het certificatieschema
opsporen conventionele explosieven en het daarbij horende werkveldspecifieke document
voor aanwijzing en toezicht.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan
de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het
eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-OCE
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het systeemcertificaat
Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).
Documentnummer: WDAT-OCE: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister
van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor
personen, producten of systemen.
|
WSCS-OCE
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele
Explosieven (OCE).
Documentnummer: WSCS-OCE: 2012, versie 1.
|
3. Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Beschrijving document
Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht (WDAT-OCE) heeft betrekking
op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven
tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit werkveldspecifieke document is door
de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.
Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het
Centraal College van Deskundigen OCE.
3.2 Actieve partijen
Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling
betrokken geweest.
-
• De Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven (SCVE).
SCVE beheert het werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat
Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) en dit WDAT-OCE en als zodanig bevoegd
om met CKI’s overeenkomsten aan te gaan voor het afgeven van certificaten op grond
van dit certificatieschema. Een CKI moet hiervoor tevens zijn aangewezen door SZW.
-
• Het Centraal College van Deskundigen OCE (CCvD OCE).
3.3 Risicoanalyse
Systeemcertificatie heeft tot doel aan belanghebbenden vertrouwen te bieden dat een
managementsysteem aan vastgestelde eisen voldoet Dit vertrouwen is gebaseerd op het
voldoen door de CKI aan de hierna beschreven principes. Indien hieraan niet wordt
voldaan, leidt dit tot risico’s met betrekking tot het functioneren van de CKI en
kan het vertrouwen van belanghebbenden in de certificatieregeling Opsporen Conventionele
Explosieven worden geschaad en zouden bijvoorbeeld ten onrechte certificaten kunnen
worden afgegeven dan wel geweigerd. In het WSCS-OCE, alsmede in onderhavig document,
is specifiek voor de systeemcertificatieregeling Opsporen Conventionele Explosieven
aangegeven op welke wijze aan bedoelde principes invulling moet worden gegeven door
de CKI. Dit om te voorkomen dat de risico’s met betrekking tot deze principes zich
manifesteren.
Onpartijdigheid
Het is van belang dat de CKI in het beleid en de procedures vast legt dat alle aanvragers
van het systeemcertificaat eerlijk en gelijk worden behandeld. De CKI kan zich hierbij
baseren op hetgeen is gesteld in de certificatie-eisen en het certificatiereglement
voor de opsporing van conventionele explosieven. De CKI mag aanvragers van het certificaat
de toegang tot de certificatieprocedure niet verhinderen of belemmeren. Besluiten
van de CKI moeten zijn gebaseerd op objectief bewijs van (non-) conformiteit in relatie
tot de certificatie-eisen en niet worden beïnvloed door andere belangen of andere
partijen.
Deskundigheid
Het is van belang dat de CKI kan beschikken over voldoende medewerkers, met inbegrip
van een daarvoor verantwoordelijk management, met de benodigde opleiding, training,
vakinhoudelijke deskundigheid en ervaring om de certificatietaken met betrekking tot
de systeemcertificatieOpsporen Conventionele Explosieven te kunnen verrichten.
Verantwoordelijkheid
Het is van belang dat de CKI kan beschikken over beleid en procedures met betrekking
tot het toekennen, handhaven, herverstrekken, opschorten en intrekken van het systeemcertificaat
Opsporen Conventionele Explosieven, alsmede met betrekking tot het uitbreiden of beperken
van het toepassingsgebied van het certificaat.
De CKI is ervoor verantwoordelijk dat voor het nemen van een certificatiebesluit voldoende
objectief en relevant bewijs wordt verzameld. Wanneer voldoende bewijs van conformiteit
met de certificatie-eisen is vergaard, besluit de CKI het systeemcertificaat Opsporen
Conventionele Explosieven toe te kennen aan de aanvrager in kwestie. Wanneer onvoldoende
bewijs van conformiteit is vergaard, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag voor
het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven door de CKI.
Indien certificatiewerkzaamheden aan een externe partij worden uitbesteed door de
CKI, ligt hieraan een schriftelijke overeenkomst ten grondslag. Deze beschrijft de
taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van beide partijen, alsmede de regelingen
met betrekking tot vertrouwelijkheid en het voorkomen van belangenverstrengeling.
Het nemen van een certificatiebesluit kan door de CKI niet worden uitbesteed aan derden.
Openheid
Om het vertrouwen in certificatie te waarborgen, is het van belang dat de CKI ervoor
zorgt dat niet-vertrouwelijke informatie over het certificatieproces (bijvoorbeeld
onderzoek naar aanleiding van klachten) toegankelijk is voor partijen die daar belang
in stellen.
Vertrouwelijkheid
Ten behoeve van het certificatieproces, is het van belang dat de CKI beschikt over
bedrijfseigen informatie en gegevens van aanvragers en certificaathouders. De CKI
dient deze informatie vertrouwelijk te behandelen om te voorkomen dat onbevoegden
toegang verkrijgen tot deze informatie resp. dat klanten bezwaar maken tegen het verzamelen
en bewaren ervan.
Ontvankelijkheid voor klachten
Partijen die belang hebben bij certificatie verwachten dat klachten worden onderzocht
en dat deze, als ze terecht zijn, worden gevolgd door passende maatregelen. Een effectieve
klachtenbehandeling is van belang voor de bescherming van de CKI, diens klanten en
andere belanghebbenden bij certificatie tegen fouten, omissies of onredelijk gedrag.
Het vertrouwen dat door belanghebbenden wordt gesteld in certificatie, is mede hiervan
afhankelijk.
4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing
4.1 Algemeen
Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor dit schema voor aanwijzing en toezicht
vindt plaats op basis van de ISO/IEC 17021 en IAF-MD1 tot en met IAF-MD5, alsmede
de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van voorliggend schema voor aanwijzing
en toezicht. Waar in dit document niet wordt afgeweken van de accreditatienorm ISO/IEC
17021 resp. deze norm niet nader wordt ingevuld, gelden onverkort de eisen uit deze
accreditatienorm.
4.2 Eisen aan certificatiepersoneel
Bij het uitvoeren van beoordelingen en het afgeven, schorsen en intrekken van certificaten
volgens WSCS-OCE, worden de volgende functies onderscheiden: auditor en beslisser.
Op deze functies en het beleid en handelen van de CKI in relatie tot deze functies,
zijn de eisen uit paragraaf 7.2.1 tot en met 7.2.12 van ISO 17021 onverkort van toepassing.
De, specifiek in het kader van systeemcertificatie OCE, aan dit personeel gestelde
eisen zijn hierna weergegeven.
4.2.1 Kwalificaties lead auditor
De lead auditoren die door de CKI worden ingezet voor het uitvoeren van beoordelingen
in het kader van het WSCS-OCE dienen te voldoen aan de volgende eisen:
-
1) in bezit zijn van een afgeronde HBO-/WO-opleiding, dan wel een vergelijkbaar werk-
en denkniveau;
-
2) in het bezit zijn van een certificaat voor lead-assessor verkregen door een training
van tenminste 40 uur (tenminste van het niveau ISO 9001, kwaliteitsmanagementsystemen);
-
3) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE en eventueel andere door het
CCvD OCE vastgestelde documenten;
-
4) minimaal vier jaar relevante werkervaring;
-
5) beschikken over een certificaat Basiskennis OCE. Het basiscertificaat kan worden verkregen
volgens het WSCS-OCE (bedrijfsinterne examinering of examinering via een onafhankelijke
examenorganisatie). Onafhankelijke examinering vindt plaats via www.examinering-oce.nl. De eindtermen voor het Basiscertificaat OCE staan in bijlage 2 van het WSCS-OCE;
-
6) binnen de certificatie instelling gekwalificeerd als lead-auditor voor kwaliteitsmanagement-systemen
en veiligheidsbeheerssystemen (tenminste van het niveau VCA).
4.2.2 Kwalificatie-eisen beslisser
De beslisser die door de CKI wordt ingezet voor het certificatieonderzoek dient te
voldoen aan de volgende eisen:
-
1) in het bezit zijn van een afgeronde HBO-/WO-opleiding, dan wel vergelijkbaar werk-
en denkniveau;
-
2) in het bezit zijn van een certificaat voor lead-assessor verkregen door een training
van tenminste 40 uur;
-
3) geen betrokkenheid bij de directe uitvoering van het certificatieonderzoek van de
betreffende aanvrager;
-
4) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE;
-
5) minimaal twee jaar relevante werkervaring;
-
6) de bevoegdheid hebben van de eigen organisatie voor het nemen van beslissingen in
het kader van het certificatieproces.
4.2.3 Vakdeskundige (Technical expert)
De vakdeskundige die door de CKI wordt ingezet voor het certificatieonderzoek dient
te voldoen aan de volgende eisen:
-
1) in bezit zijn van een HBO-/WO-opleiding in de technische sector, dan wel een gelijkwaardig
werk- en denkniveau;
-
2) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE en eventueel andere door het
CCvD OCE vastgestelde documenten;
-
3) beschikken over een certificaat Basiskennis OCE. Het basiscertificaat kan conform
het WSCS-OCE worden verkregen volgens bedrijfsinterne examinering of examinering via
een onafhankelijke examenorganisatie. Onafhankelijke examinering vindt plaats via
www.examinering-oce.nl. De eindtermen voor het Basiscertificaat OCE staan in bijlage 2 van het WSCS-OCE
(tenminste van het niveau VCA);
-
4) minimaal twee jaar relevante werkervaring;
4.3 Gegevens op het certificaat
De gegevens op het systeemcertificaat OCE moeten in overeenstemming zijn met de eisen
van paragraaf 8.2.1 tot en met 8.2.3 van ISO 17021. De gegevens die specifiek in het
kader van systeemcertificatie OCE op het certificaat moeten worden vermeld zijn:
-
• geldigheidsduur van het certificaat (3 jaar);
-
• het nummer van de Kamer van Koophandel waaronder de CKI staat ingeschreven in het
Handelsregister;
-
• het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de Minister van SZW;
-
• het logo van SCVE, volgens de daartoe door SCVE te verstrekken specificaties.
4.4 Wijziging van certificatie-eisen
De CKI sluit een overeenkomst met SCVE. De CKI verplicht zich op grond van deze overeenkomst
tot het gebruik van de door het CCvD OCE vastgestelde documenten, in ieder geval bestaande
uit het WSCS-OCE en WDAT-OCE. De CKI past deze documenten onverkort toe. De CKI kan
niet bepalen welke elementen uit het certificatieschema en eventuele andere door het
CCvD OCE vastgestelde documenten gewijzigd worden. Wijzigingsvoorstellen worden door
de CKI voorgelegd aan het CCvD. Het CCvD besluit vervolgens of wijziging van het certificatieschema
wenselijk is en zo ja, welke overgangsregeling daarop van toepassing moet zijn, waarna
de Minister van SZW zal beoordelen of het wijzigingsvoorstel en de overgangsregeling
al dan niet ongewijzigd worden overgenomen.
De CKI dient de certificaathouders onverwijld te berichten als de eisen voor certificatie
volgens het WSCS-OCE gaan veranderen.
4.5 Initiële audit en certificatie
De door de CKI te volgen werkwijze bij het initiële certificatieonderzoek dient in
overeenstemming te zij met de eisen van paragraaf 9.2.1 tot en met 9.2.5.2 van ISO
17021. Aanvullend hierop worden bij het beslissen omtrent certificatieaanvragen de
relevante bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen. De geldigheidsduur
van certificaten kan niet automatisch worden verlengd.
4.6 Toezicht op de certificaathouder
De door de CKI te volgen werkwijze bij het toezicht van houders van het systeemcertificaat
OCE dient in overeenstemming te zijn met de eisen van paragraaf 9.3.1.1 en 9.3.1.2
van ISO 17021. Aanvullend hierop worden bij houden van toezicht op de certificaathouders
de bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen door de CKI.
4.7 Schorsing, intrekking of beperking van het werkterrein
De door de CKI te volgen werkwijzen met betrekking tot schorsing of intrekking van
een systeemcertificaat OCE of beperking van het werkterrein (scope) van een systeemcertificaat
OCE, dienen in overeenstemming te zij met de eisen van paragraaf 9.6.1 tot en met
9.6.7 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden, ingeval van schorsing of intrekking
van een systeemcertificaat OCE of beperking van het werkterrein (scope) van een systeemcertificaat
OCE, de bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen door de CKI.
4.8 Uitwisseling bevindingen tussen CKI en overheidsinstantie
Indien de CKI schriftelijk door de Inspectie SZW, dan wel door een andere overheidsinstantie,
wordt geïnformeerd over een door deze instantie opgelegde sanctie (stillegging, proces
verbaal of zware boete) bij een certificaathouder of aanvrager, dient de CKI als volgt
te handelen:
-
a. De CKI stelt eerst vast of de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie
heeft opgelegd ook één of meer afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden.
-
b. Indien de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd wel
één of meerdere afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden, worden maatregelen opgelegd
volgens paragraaf 5.4 van het WSCS-OCE.
-
c. Indien de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd geen
afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden, zal de CKI bepalen of er aanleiding is om aanvullende
beoordelingen bij de certificaathouder/aanvrager uit te voeren.
-
d. De certificaathouder/aanvrager en de Inspectie SZW worden door de CKI schriftelijk
op de hoogte gesteld van de besluitvorming en acties van de CKI naar aanleiding van
de door de Inspectie SZW opgelegde sanctie en de melding daarvan aan de CKI.
-
e. De CKI en de Inspectie SZW kunnen de wijze van informatie-uitwisseling nader regelen,
mits hetgeen in deze paragraaf is bepaald daarbij in acht wordt genomen.
Indien door de CKI bij het uitvoeren van beoordelingen situaties worden aangetroffen
waarin de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door de organisatie in
gevaar is of wordt gebracht, wordt de Inspectie SZW hiervan op de hoogte gesteld.
Daarbij wordt tevens medegedeeld welke maatregelen door de CKI worden genomen. De
CKI stelt de organisatie op de hoogte van het feit dat de Inspectie SZW is geïnformeerd.
4.9 Aanwijzingscriteria
De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d
Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:
-
4.9.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast,
voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.
-
4.9.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt.
Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.
-
4.9.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.
-
4.9.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten
aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit
ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.
-
4.9.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en
dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet
openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.
-
4.9.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking
biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.
-
4.9.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van
ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk
door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de
instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de
betreffende overheidsinstantie.
-
4.9.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de
minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen
CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken.
Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor
fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.
-
4.9.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure
(afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure
(hoofdstuk 9 Awb). .
-
4.9.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg
van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland
bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD.
De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.
-
4.9.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere
CKI’s respectievelijk NoBo’s.
-
4.9.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie-
en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van
de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van
door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking
wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd
door de cki.
-
4.9.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands
te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.
-
4.9.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande
beoordeling en beslissing.
5. Toezicht
In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen
van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.
Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:
-
a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid
en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door
de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie
SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen
behandeld:
-
1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;
-
2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties,
reglementen en procedures;
-
3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;
-
4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;
-
5. aan derden uitbestede werkzaamheden;
-
6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk
hebben voorgedaan;
-
7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende
instellingen;
-
8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;
-
9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken
en de wijze van afhandeling daarvan;
-
10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.
-
11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.
-
b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de
controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd
kunnen worden) .
-
c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen
of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze
informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet
worden).
-
d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de beheerder van het schema in het
kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan
een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie
SZW verstrekt moet worden).
-
e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten
heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders
periodiek beoordeelt.
-
f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen
aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de
Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder
geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.
-
g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.
-
h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie
of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.
6. Maatregelen
Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit
gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering
Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Scrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.
BIJLAGE 6
Bijlage 6, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XII behorend bij Artikel 4.17f
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele
Explosieven
Document: WSCS-OCE: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE)
Inhoudsopgave
1.
|
|
Inleiding
|
106
|
|
|
|
|
2.
|
|
Definities
|
107
|
|
|
|
|
3.
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
109
|
|
3.1.
|
Beschrijving schema
|
109
|
|
3.2.
|
Actieve partijen
|
109
|
|
3.3.
|
Risicoanalyse en afbreukcriteria
|
110
|
|
|
|
|
4.
|
|
Certificatiereglement
|
111
|
|
4.1.
|
Doelstelling
|
111
|
|
4.2.
|
Certificatieprocedure
|
111
|
|
4.3.
|
Certificatiebeslissing
|
113
|
|
4.4.
|
Geldigheidsduur van het certificaat
|
113
|
|
4.5.
|
Gegevens op het certificaat
|
113
|
|
4.6.
|
Klachten
|
113
|
|
4.7.
|
Bezwaarprocedure
|
114
|
|
4.8.
|
OCE Certificaatregister
|
116
|
|
4.9.
|
Norminterpretatie
|
116
|
|
|
|
|
5.
|
|
Toezicht
|
116
|
|
5.1.
|
Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie
|
116
|
|
5.2.
|
Frequentie en wijze van uitvoering van het toezicht
|
116
|
|
5.3.
|
Verslag van bevindingen
|
118
|
|
5.4.
|
Maatregelen
|
118
|
|
|
|
|
6.
|
|
Eisen
|
119
|
|
6.1.
|
Algemene eisen
|
119
|
|
6.2.
|
Eisen management personeel
|
120
|
|
6.3.
|
Eisen management middelen
|
121
|
|
6.4.
|
Eisen managementsysteem
|
123
|
|
6.5.
|
Proceseisen vooronderzoek
|
126
|
|
6.6.
|
Proceseisen opsporing
|
130
|
|
6.7.
|
Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied
|
135
|
|
|
|
Bijlage 1:
|
Communicatie met EODD
|
136
|
Bijlage 2:
|
Eindtermen OCE-deskundigen
|
136
|
Bijlage 3:
|
Vaststellen verdachtgebied en afbakening in vooronderzoek
|
139
|
Bijlage 4:
|
Eisen te stellen aan materieel
|
141
|
Bijlage 5:
|
Eisen aan beschermende maatregelen
|
142
|
Bijlage 6:
|
Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie
|
142
|
Bijlage 7:
|
modelcertificaat
|
144
|
1. Inleiding
Het werkveldspecifieke certificatieschema WSCS-OCE heeft betrekking op het opsporen
van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de
Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit werkveldspecifieke certificatieschema is opgesteld
door de Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE). Door het Ministerie
van SZW zal dit certificatieschema worden vastgesteld.
Dit Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven
(WSCS-OCE) vervangt de Beoordelingsrichtlijn voor het Procescertificaat Opsporen Conventionele
Explosieven (BRL-OCE). De doelstelling van dit certificatieschema is drieledig:
-
• bewerkstelligen dat risicovolle werkzaamheden voldoende veilig voor het eigen personeel
en derden aanwezig op het project worden uitgevoerd;
-
• bewerkstelligen dat risicovolle werkzaamheden zodanig en met die deskundigheid worden
uitgevoerd dat omwonenden veilig zijn en dat de openbare orde en publieke veiligheid
wordt gewaarborgd;
-
• bewerkstelligen dat het vooronderzoek en/of de opsporing volgens de gegunde opdracht
wordt uitgevoerd en opgeleverd (vast te leggen in het proces-verbaal van oplevering)
.
Het toepassingsgebied van het Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen
Conventionele Explosieven is verdeeld in twee deelgebieden, te weten:
De volgende paragrafen zijn niet van toepassing voor deelgebied A: 6.6.11. De volgende
paragrafen zijn niet van toepassing voor deelgebied B: 6.1.2, 6.3.3, 6.5, 6.6.3, 6.6.4,
6.6.7, 6.6.8, 6.6.9, 6.6.10, en 6.6.12.
Het staat organisaties vrij zich te bekwamen en in te richten voor één of beide deelgebieden
en vervolgens voor één of beide certificaten aan te vragen. Op het certificaat wordt
aangegeven voor welk(e) deelgebied(en) het certificaat is afgegeven.
Dit certificatieschema is opgebouwd uit twee delen, namelijk Deel I met algemene bepalingen
en Deel II met normen. De normen waaraan de certificatie-instelling(en) dienen te
voldoen om door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen te worden
voor het certificeren van bedrijven volgens dit certificatieschema, zijn opgenomen
in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht behorend bij het WSCS-OCE.
2. Definities
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven
van een certificaat.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister
van SZW.
|
Inspectie SZW
|
:
|
Organisatie vallend onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die
de minister adviseert over het erkennen van CKI’s. Tevens toezichthouder en controleorgaan
in het kader van dit certificatieschema.
|
Benaderen
|
:
|
Het cyclisch verrichten van de handelingen detecteren, lokaliseren en laagsgewijs
ontgraven, ten einde de aanwezigheid van een vermoedelijk CE veilig en doelmatig te
kunnen vaststellen.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling door de nationale accreditatie-instelling op basis van het door de minister
van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling
schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten
af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.
|
CCvD OCE
|
:
|
Het Centraal College van Deskundigen OCE, onderdeel van en/gefaciliteerd door de SCVE,
dat belanghebbende partijen in het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven
de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke
documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve
vertegenwoordiging van deze partijen.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd
worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld
in relevante ISO en EN normen.
|
Certificaathouder
|
:
|
(Rechts)persoon in bezit van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon,
product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het
werkveldspecifieke certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief onderhoud.
|
Certificerings en Keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Civieltechnisch opsporingsproces
|
:
|
Omvat het geheel van organisatie en uitvoering van civieltechnische activiteiten die
de opsporing van CE mogelijk maken en onder eindverantwoordelijkheid van een opsporingsbedrijf
worden uitgevoerd.
|
Combinatie
|
:
|
Tijdelijk samenwerkingsverband van een organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied
A en een organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied B, die gezamenlijk een
project uitvoeren. De verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van beide partijen
zijn vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst en worden nader uitgewerkt
in het projectplan.
|
Conventionele Explosieven (CE)
|
:
|
Elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden
aangemerkt. Bij het opsporingsproces wordt aan CE gelijkgesteld en als zodanig behandeld:
• CE die geen explosieve stoffen (meer) bevatten;
• restanten van CE die door leken als zodanig herkenbaar zijn;
• voorwerpen die door leken kunnen worden aangemerkt als CE;
• wapens of onderdelen daarvan.
|
Controle
|
:
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).
|
Deskundige
|
:
|
Persoon die aantoonbare kennis en ervaring heeft om overeenkomstig de toepasselijke
eisen in het WSCS-OCE.
|
Detecteren
|
:
|
Het vaststellen van de aanwezigheid van (mogelijke) CE door het met behulp van detectieapparatuur
uitvoeren van een meting en de interpretatie van de meetgegevens. Er wordt onderscheid
gemaakt in:
• analoge detectie: detecteren waarbij direct wordt overgaan tot het lokaliseren van
het object;
• computerondersteunde detectie: het verzamelen van meetgegevens in een computer,
waarna op een later tijdstip interpretatie plaatsvindt en de meetgegevens ten behoeve
daarvan automatisch worden vastgelegd.
|
Eindtermen
|
:
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
:
|
Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om
toegelaten te worden tot het certificatieproces.
|
EODD
|
:
|
Explosieven Opruimings Dienst Defensie
|
Feitenmateriaal
|
:
|
Geverifieerde gegevens die onomstotelijk bepaalde gebeurtenissen of feiten aantonen.
|
Identificeren
|
:
|
Het vaststellen of men al dan niet met een CE te maken heeft en daarna het bepalen
van het aantal, soort, subsoort en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende CE)
van eventueel geplaatste ontsteker(s), kaliber en nationaliteit.
|
Interpretatie:
|
|
Het beoordelen van de meetgegevens van detectie met als einddoel het vaststellen van
significante objecten.
|
Laagsgewijs ontgraven
|
:
|
Door het laagsgewijs ontgraven wordt het object blootgelegd, waardoor deze kan worden
waargenomen.
|
Lokaliseren
|
:
|
Het vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten (x, y en z coördinaat).
|
Munitiescheiding
|
:
|
Het ontgraven van een CE verdachte (water)bodemlaag ten einde de aanwezige CE door
middel van een scheidingsinstallatie te scheiden van (water)bodemmateriaal, waarna
identificatie kan plaatsvinden.
|
Onderzoeksgebied
|
:
|
Gebied waarbinnen door de organisatie een vooronderzoek of opsporingsonderzoek wordt
uitgevoerd.
|
Opdrachtgever
|
:
|
Natuurlijke of rechtspersoon met wie een formele overeenkomst wordt aangegaan ten
behoeve van activiteiten in het kader van deze regeling.
|
Oplevering
|
:
|
Conform de definitie zoals gebruikt in de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor
de uitvoering van werken 1989 (U.A.V. 1989), tenzij met de opdrachtgever anders is
overeengekomen.
|
Opsporing
|
:
|
Het geheel van organisatie en uitvoering binnen het opsporingsgebied van werkvoorbereiding,
detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE,
tijdelijk veiligstellen van de situatie, de overdracht aan de EODD en Proces-verbaal
van oplevering.
|
Opsporingsbedrijf
|
:
|
Organisatie die binnen het kader van deze regeling werkzaamheden uitvoert ten behoeve
van de opsporing van CE.
|
Opsporingsgebied
|
:
|
Het gebied binnen het verdachte gebied waarbinnen de organisatie opsporingswerkzaamheden
gaat uitvoeren.
|
Organisatie
|
:
|
De natuurlijke- of rechtpersoon die gecertificeerd is voor het WSCS-OCE, dan wel hiervoor
in procedure is.
|
Overdracht aan de EODD
|
:
|
Het in persoon van de Senior OCE-deskundige door middel van het overdrachtsprotocol
overdragen van de aangetroffen CE door de organisatie (deelgebied A) aan EODD. De
overdracht vindt plaats op de locatie waar het explosief is aangetroffen c.q. in de
voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie is gebracht en bij fysieke
aanwezigheid van beide partijen.
|
Project
|
:
|
(Combinatie van) werkzaamheden binnen een omschreven tijdsbestek ten behoeve van het
opsporen en het zo nodig laten verwijderen van CE zoals bedoeld in dit certificatieschema.
|
Projectgebonden RI&E
|
:
|
De inventarisatie en evaluatie van de risico’s samenhangende met de opsporing van
CE.
|
Projectplan
|
:
|
Gedocumenteerd plan waarin de onderlinge relaties tussen betrokken partijen, alsmede
de (planmatige) voortgang, afspraken, toezicht, documentatie en procedures zijn vastgelegd
ten einde het project op adequate en veilige wijze uit te kunnen voeren.
|
RI&E
|
:
|
De inventarisatie en evaluatie van de risico’s samenhangende met de werkomgeving.
Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen arborisico’s, afgedekt door de RI&E verplichting
uit de Arbowet, activiteitgebonden risico’s (TRA) en projectgebonden RI&E.
|
Risicoanalyse certificatieschema
|
:
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.
|
SCVE
|
:
|
Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE) die de wettelijke certificatieregeling
WSCS-OCE beheert.
|
Taakrisicoanalyse (TRA)
|
:
|
Overzicht van activiteitgebonden risico’s en daaruit voortvloeiende preventieve of
risico reducerende maatregelen.
|
Tijdelijk veiligstellen van de situatie
|
:
|
Alle activiteiten na benadering en identificatie die benodigd zijn om de uitwerkingsrisico’s
van het CE in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht
van het CE aan de EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie
geen demontagehandelingen aan het CE zelf verricht.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan
de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het
eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De kaderstellende
visie op toezicht).
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
:
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
:
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
Verdacht gebied
|
:
|
Het deel van het onderzoeksgebied waarbinnen op basis van vooronderzoek de aanwezigheid
van CE wordt vermoed.
|
Vooronderzoek
|
:
|
Onderzoek dat tot doel heeft om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het
onderzoeksgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale
en verticale dimensie af te bakenen. Het vooronderzoek bestaat uit zowel het inventariseren
als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal. Eindresultaat is een rapportage
en een bijbehorende CE bodembelastingkaart.
|
VTVS
|
:
|
Voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-OCE
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het systeemcertificaat
Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).
Documentnummer: WDAT-OCE: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister
van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor
personen, producten of systemen.
|
WSCS-OCE
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele
Explosieven (OCE).
Documentnummer: WSCS-OCE: 2012, versie 1.
|
3. Werkveldspecifieke kenmerken
Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid –
te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling
voor de borging van de kwaliteit/veiligheid van het opsporen van conventionele explosieven.
3.1. Beschrijving schema
Het werkveldspecifieke certificatieschema WSCS-OCE heeft betrekking op het opsporen
van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de
Eerste en Tweede Wereldoorlog. Het werkveldspecifieke document is door de minister
van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan na overleg met het werkveld wijzigingen
aanbrengen in de vastgestelde schema. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.
Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het
College van Deskundigen OCE.
3.2. Actieve partijen
Binnen het kader van dit certificatieschema zijn in hoofdzaak de volgende soorten
partijen actief:
-
• SCVE;
-
• Centraal College van Deskundigen Opsporen Conventionele Explosieven (CCvD OCE);
-
• Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsomstandighedenbeleid);
-
• Ministerie van Defensie;
-
• Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD);
-
• Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
-
• Gemeenten (handhaving openbare orde en veiligheid);
-
• Inspectie SZW (toezicht en handhaving arbeidsomstandigheden);
-
• Certificatie-instelling(en) voor dit certificatieschema;
-
• Certificaathouders;
-
• Opdrachtgevers.
3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria
Hoofdrisico van het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven is het
onverhoeds aantreffen van CE bij het uitvoeren van werkzaamheden in de (water)bodem
en/of de ondeskundige en onzorgvuldige omgang met aangetroffen CE. Hierdoor bestaat
het gevaar op het ongewenst tot (uit)werking komen van CE en dat kan grote uitwerkingsgevolgen
teweegbrengen. De belangrijkste daarvan zijn luchtdruk, schokgolf en scherfwerking,
welke een groot gevaar vormen voor de veiligheid en gezondheid van bij het opsporen
van CE betrokken werknemers en andere personen.
Het voornoemde risico doet zich voor indien voorafgaand aan (bouw)projecten geen/onvoldoende
onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van CE en/of het opsporen van
CE op een onzorgvuldige en/of ondeskundige wijze plaatsvindt. In het laatstgenoemde
geval doet het risico van het onverhoeds aantreffen van CE zich ook voor zodra na
een opsporingsproject met de reguliere (bouw)werkzaamheden wordt gestart. In dit verband
wordt ook verwezen naar de doelstellingen van dit certificatieschema zoals genoemd
hoofdstuk 1.
Om de risico’s van het ongewenst tot uitwerking komen van CE zoveel mogelijk te beperken,
dient het vooronderzoek en het opsporen van CE, inclusief de civieltechnische ondersteuning,
op een deskundige, zorgvuldige en gestructureerde wijze plaats te vinden. Ten behoeve
daarvan worden in deel II van dit certificatieschema eisen gesteld aan:
-
• de organisatie (het bedrijf/de certificaathouder);
-
• het personeel en de middelen;
-
• het proces (aanpak en werkwijze van het opsporen van CE).
Het hoofdrisico van het onverhoeds aantreffen van CE bij het uitvoeren van werkzaamheden
in de (water)bodem en/of de ondeskundige en onzorgvuldige omgang met aangetroffen
CE, worden in tabel 3.1 uitgewerkt in afbreukcriteria. Per afbreukcriterium wordt
de uitwerking daarvan in werkveldspecifieke eisen weergegeven, met een verwijzing
naar de relevante normparagrafen in dit certificatieschema.
Tabel 3.1: risicoanalyse, afbreukcriteria en uitwerking in werkveldspecifieke eisen
Afbreukcriteria
|
PROCES
|
ORGANISATIE
|
PERSONEEL & MIDDELEN
|
Normuitwerking
|
§
|
Normuitwerking
|
§
|
Normuitwerking
|
§
|
Onverwachts aantreffen van CE tijdens werken in (water)bodem
|
Eisen gesteld aan vooronderzoek.
|
6.5
|
Eisen gesteld aan de organisatie, waaronder:
• wet- en regelgeving;
• RI&E/TRA;
• verzekeringen;
• systeemhandboek;
• taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
• directieverantwoordelijkheid;
• communicatie;
• bewaking & meting;
• werkplekinspecties;
• interne audits;
• klachten en tekortkomingen;
• beheersing van ongevallen en incidenten.
|
6.1, 6.4
|
Eisen gesteld aan deskundigheid van personeel en de aantoonbaarheid daarvan (examinering).
Eisen gesteld aan materieel en middelen.
Eisen gesteld aan de beheersing van detectie- en meetapparatuur (validatie & kalibratie).
|
6.2, bijlage 2 6.3, bijlagen 3 t/m 5 6.3.3
|
Onzorgvuldig en/of ondeskundig handelen door personeel betrokken bij het opsporen
(detecteren en benaderen) van CE
|
Uitvoering van bepaalde werkzaamheden door betreffende deskundigheidsniveau.
|
6.6.1
|
Onvoorbereid starten met het opsporen van CE
|
Eisen gesteld aan de werkvoorbereiding: projectplan, communicatie betrokken instanties
en projectgebonden risico-evaluatie.
|
6.6.2
|
Onzorgvuldig uitvoeren van detectieonderzoek en/of gebruik onjuiste detectieapparatuur
|
Eisen gesteld aan de uitvoering van het detectieonderzoek en de interpretatie van
meetgegevens.
|
6.6.3
|
Onjuist en/of onzorgvuldig benaderen van gedetecteerde CE
|
Eisen gesteld aan het benaderen: detecteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en
munitiescheiding.
|
6.6.3, 6.6.4, 6.6.5, 6.6.6
|
Onjuist identificeren van aangetroffen CE
|
Eisen gesteld aan de identificatie van CE: wel/geen CE, en zo ja: (sub)soort, wapeningstoestand,
ontstekers, kaliber en nationaliteit.
|
6.6.7
|
Eisen gesteld aan de organisatie, waaronder:
• wet- en regelgeving;
• RI&E/TRA;
• verzekeringen;
• systeemhandboek;
• taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
• directieverantwoordelijkheid;
• communicatie;
• bewaking & meting;
• werkplekinspecties;
• interne audits;
• klachten en tekortkomingen;
• beheersing van ongevallen en incidenten.
|
6.1, 6.4
|
Eisen gesteld aan deskundigheid van personeel en de aantoonbaarheid daarvan (examinering).
Eisen gesteld aan materieel en middelen.
Eisen gesteld aan de beheersing van detectie- en meetapparatuur (validatie & kalibratie).
|
6.2, bijlage 2 6.3, bijlagen 4 t/m 6 6.3.3
|
Ongewenst tot uitwerking komen van CE na het aantreffen daarvan
|
Eisen gesteld aan het tijdelijk veiligstellen van de situatie, inclusief het treffen
van beschermende maatregelen en eisen gesteld aan de voorziening voor het tijdelijk
veiligstellen van de situatie en het transport van CE.
|
6.6.8, 6.6.9
|
Onzorgvuldige en/of onjuiste overdracht van CE aan EODD
|
Eisen gesteld aan de overdracht van CE aan de EODD en de afvoer van schroot, inclusief
communicatie met EODD.
|
6.6.10
|
Risico’s samenhangende met het verrichten van civieltechnische werkzaamheden in het
opsporingsgebied
|
Eisen gesteld aan het civieltechnisch opsporingsproces, inclusief materieeleisen.
|
6.6.11
|
Na afronding van het opsporingsproject alsnog aantreffen van CE
|
Eisen gesteld aan de oplevering van het project, inclusief het proces-verbaal van
oplevering, en de projectevaluatie.
|
6.6.12, 6.6.13
|
4. Certificatiereglement
4.1. Doelstelling
Dit deel van het schema omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist
toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan:
-
• initiële audits;
-
• afgifte van certificaten;
-
• tussentijdse audits;
-
• verlenging/vernieuwing van certificaten;
-
• schorsen of intrekken van certificaat.
4.2. Certificatieprocedure
De organisatie dient bij een CKI, in overeenstemming met de certificatieprocedure,
een aanvraag in voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven. Deze
paragraaf is van toepassing op aanvragen om initiële certificatie (organisatie beschikt
nog niet over een certificaat) en op aanvragen om hercertificatie (hercertificatie
voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat). De frequentie
van toezicht en de wijze van tussentijdse beoordeling door de certificatie-instelling
staat beschreven in hoofdstuk 5.
4.2.1. Algemeen
De CKI dient de aanvraag voor een certificaat in overeenstemming met het binnen deze
CKI geldende reglement te behandelen. De CKI is verplicht om de organisatie over dit
reglement te informeren.
4.2.2. Beoordeling van het managementsysteem en projectlocaties
De aanvrager van het certificaat stelt ten behoeve van het certificatieonderzoek aan
de certificerende instelling de systeemdocumentatie ter beschikking, inclusief een
matrix waarin een relatie wordt gelegd tussen het eigen managementsysteem en de corresponderende
normelementen uit het WSCS-OCE. Het certificatieonderzoek wordt uitgevoerd volgens
het certificatiereglement van de CKI en bestaat uit twee fasen, namelijk een vooronderzoek
en een implementatieonderzoek.
De certificerende instelling stelt een onderzoek in naar:
-
• de systeemdocumentatie, waarbij beoordeeld wordt of de documentatie invulling geeft
aan alle elementen van dit certificatieschema;
-
• de implementatie van het managementsysteem, waarbij beoordeeld wordt of de procedures
en instructies overeenkomstig de systeemdocumentatie zowel op schrift als in de praktijk
uitgevoerd worden. Deze beoordeling geschiedt zowel op de bedrijfslocatie (gespecialiseerde
afdeling), op onder het certificaat vallende nevenvestigingen (afdelingen), als op
projectlocaties;
-
• de mate waarin de leiding van de organisatie zich het zorgvuldig handelen overeenkomstig
dit certificatieschema heeft eigen gemaakt.
4.2.3. Verlenging van het systeemcertificaat
Een certificaat kan worden afgegeven indien wordt voldaan aan de eisen van dit certificatieschema.
Het certificaat wordt afgegeven aan de juridische entiteit, welke de contracten vallend
onder dit schema aangaat, conform het algemeen reglement van de CKI. Het certificaat
wordt afgegeven wanneer de beoordeling van het managementsysteem van de aanvrager
in positieve zin is afgerond. De beslissing van certificatie zal openbaar worden gemaakt
volgens paragraaf 4.8.
Om in aanmerking te komen voor certificatie dient aan de onderstaande criteria te
worden voldaan:
-
• het managementsysteem functioneert minimaal 3 maanden;
-
• de beoordeling door directie van de organisatie is uitgevoerd;
-
• de procedures voor interne audits zijn volledig operationeel en werken aantoonbaar
-
• er zijn geen belangrijke onvolkomenheden (categorie A en B, zie paragraaf 5.4.3);
-
• er bestaat een gerechtvaardigd vertrouwen dat het managementsysteem is gericht op
het beheersen van risico’s, het voldoen aan wet- en regelgeving en eisen en wensen
van belanghebbenden.
-
• De opsporingsprojecten in het kader van de (initiële) beoordeling zijn door de CKKI
als voldoende aangemerkt.
De beoordeling van dossiers van uitgevoerde vooronderzoeken in het kader van de initiële
beoordeling door de CKI volgens paragraaf 5.2 vindt plaats nadat de documentbeoordeling
met positief resultaat is afgerond.
Het uitvoeren van opsporingsprojecten in het kader van de initiële beoordeling door
de CKI volgens paragraaf 5.2 vindt plaats nadat de documentbeoordeling door de CKI
met positief resultaat is afgerond. De aanvrager meldt deze projecten conform paragraaf
5.1 aan de CKI en de projecten worden pas uitgevoerd nadat de CKI daarmee heeft ingestemd.
Indien één van beide projecten niet positief beoordeeld wordt, wordt dezelfde procedure
gevolgd voor het uitvoeren en beoordelen van een derde project.
4.2.4. Weigering, schorsing en intrekking van het systeemcertificaat
Een certificaat wordt geweigerd,, geschorst of ingetrokken indien:
-
• is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking
tot de aan het certificaat gestelde eisen;
-
• niet aan alle normelementen van het WSCS-OCE wordt voldaan;
-
• corrigerende maatregelen naar aanleiding van uitgeschreven afwijkingen onvoldoende
zijn of niet tijdig worden ingediend bij de CKI;
-
• de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door het
certificaat worden gereguleerd in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Zie hierbij ook paragraaf 5.4.
4.2.5. Verlenging van het Systeemcertificaat
Na de certificatieperiode van drie jaar dient een complete beoordeling van de certificatie-eisen/normelementen
(zie deel II) uitgevoerd te worden. Hierbij wordt mede gebruik gemaakt van de resultaten
van voorgaande beoordelingen. Hercertificatie dient plaats te vinden voorafgaand aan
het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat. Zie verder hoofdstuk 5
van dit certificatieschema.
4.2.6. Certificaatverstrekking na intrekking
Indien een organisatie na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, dient
dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Na intrekking
mag een nieuw verzoek tot certificatie pas worden ingediend na het verstrijken van
een periode van minimaal 12 maanden (zie WDAT-OCE). De CKI zorgt voor registratie
van deze periode.
4.3. Certificatiebeslissing
De certificatiebeslissing wordt genomen in overeenstemming met de eisen uit het certificatieschema
door een functionaris van de certificatie-instelling die is gekwalificeerd en aangesteld
conform het kwaliteitssysteem van de CKI en die volgens de procedure onder 4.2 niet
betrokken is geweest bij de beoordeling van het systeem.
4.4. Geldigheidsduur van het certificaat
De maximale geldigheidsduur van het systeemcertificaat is 3 jaar.
4.5. Gegevens op het certificaat
Het systeemcertificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten:
4.6. Klachten
4.6.1. Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en)
die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon. Echter, indien
het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de
behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht
gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient
de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten
van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.
4.6.3. Klachtenregeling
4.6.3.1. Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. De cki dient
te beschikken over een formulier voor de registratie van klachten.
4.6.3.2. Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht
4.6.3.3. Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte;
legt dossier aan ten behoeve van de voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
4.6.3.4. Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Er
vindt deugdelijke archivering plaats van ontvangen en behandelde klachten.
4.7. Bezwaarprocedure
4.7.1. Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
4.7.2. Werkwijze
4.7.2.1. Algemeen
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
Het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit
Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op
4.7.2.2. Procedure
Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
4.7.2.3. Beslissing op het bezwaaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken.
-
• De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan
de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
4.7.2.4. Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
4.8. OCE Certificaatregister
De CKI registreert de actuele gegevens van certificaathouders. Conform de overeenkomst
met de SCVE worden de gegevens elektronisch verzonden aan SCVE ten behoeve van het
SCVE Certificaatregister. Weigeren, opschorten of intrekken van certificaten dienen
door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan SCVE en de andere CKI’s. Dit register
wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.
4.9. Norminterpretatie
Het CCvD OCE dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van de eisen in het
werkveldspecifieke certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele
fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke
certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat organisaties, aanvragers
van diensten en CKI’s uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD OCE.
Het CCvD OCE neemt binnen een periode van maximaal 8 weken een besluit over de aan
haar voorgelegde interpretatievraag.
5. Toezicht
De CKI is verplicht de organisatie blijvend te toetsen aan de eisen in dit werkveldspecifieke
certificatieschema. In dit hoofdstuk staat de wijze waarop dat toezicht door de CKI
dient te worden ingericht beschreven.
5.1. Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie
De organisatie is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor
als projectlocaties door of vanwege de certificatie-instelling. Tevens is de organisatie
verplicht de voor deze beoordelingen noodzakelijke gegevens te verschaffen.
De organisatie is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden, die voor het certificaat
van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven. Bij wijziging
in rechtspersoon dient de organisatie de CKI te verwittigen. In dergelijke gevallen
vervalt het certificaat en de overeenkomst.
De certificaathouder dient de CKI schriftelijk op de hoogte te stellen van uit te
voeren projecten zoals bedoeld in paragraaf 6.6 van dit certificatieschema. Deze melding
geschiedt per e-mail en uiterlijk 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden binnen
het OCE werkgebied. Wijzigingen in de planning van deze werkzaamheden dienen eveneens
zo spoedig mogelijk te worden gemeld. Indien voor het melden van projecten aan de
CKI een automatiseringssysteem beschikbaar is en dite is goedgekeurd door het CCvD
OCE, geschiedt de melding via dit systeem. Een kopie van de bevestiging dat de melding
bij de CKI is ontvangen wordt door de organisatie opgenomen in het projectdossier.
Projecten zoals bedoeld in paragraaf 6.5 behoeven niet te worden gemeld.
Meldingen inzake spoedwerkzaamheden (o.a. onverwacht aantreffen munitie) dienen zo
spoedig mogelijk aan de CKI te worden gericht. Bij de eerstvolgende (periodieke) audit
zal de documentatie van deze werkzaamheden worden geverifieerd.
5.2. Frequentie en wijze van uitvoering van het toezicht
5.2.1. Periodieke beoordeling
Het onderzoek ten behoeve van de verlening en verlenging van het systeemcertificaat
vindt plaats conform paragraaf 4.2. Na de verlening/verlenging van het systeemcertificaat,
wordt door de certificerende instelling een beoordelingsprogramma uitgevoerd dat als
volgt is opgebouwd.
-
• Een jaarlijkse beoordeling van de doeltreffendheid en juiste toepassing van het managementsysteem
op de bedrijfslocatie van de organisatie. Alle onderdelen van dit certificatieschema
dienen binnen de certificatieperiode te worden geverifieerd.
-
• Het beoordelen van projecten in uitvoering.
-
• De beoordeling van eventuele organisatorische veranderingen en de gevolgen hiervan
voor het certificaat.
Voor de minimale frequentie en tijdsbesteding van initiële beoordeling, herbeoordeling
en periodieke beoordelingen gelden onderstaande tabellen.
Tabel 5.2.1: tijdbesteding initiële beoordeling en herbeoordeling (in uren)
Deelgebied
|
Bedrijfsaudit
|
Projectlocaties
|
Vooronderzoek
|
Totaal
|
A
|
12
|
8
|
4
|
24
|
B
|
8
|
8
|
0
|
16
|
A+B
|
12
|
8
|
4
|
24
|
Tabel 5.2.2: tijdbesteding periodieke beoordeling (in uren)
Deelgebied
|
Bedrijfsaudit
|
Projectlocaties
|
Vooronderzoek
|
Totaal
|
A
|
8
|
4
|
4
|
16
|
B
|
8
|
4
|
0
|
12
|
A+B
|
12
|
4
|
4
|
20
|
-
1. Onder de certificatieperiode wordt verstaan: een periode van 3 jaar waarvoor een certificaat
conform dit certificatieschema wordt verstrekt, gerekend vanaf de datum van afgifte
van het certificaat. Onder een certificatiejaar wordt verstaan: een opeenvolgende
periode van 12 maanden, waarbij het eerste certificatiejaar wordt gerekend vanaf de
datum van afgifte van het certificaat.
-
2. Onder de initiële beoordeling wordt verstaan de situatie dat de organisatie op het
moment waaropt de beoordeling plaatsvindt niet beschikt over een certificaat volgens
het WSCS-OCE.
-
3. De tijdsbesteding voor de herbeoordeling is tenminste gelijk aan de tijdsbesteding
voor de initiële beoordeling. Het is ter beoordeling aan de certificatie-instelling
of er ten behoeve van de herbeoordeling aanvullende tijd nodig is voor verificatie
van bevindingen uit de voorgaande certificatieperiode en of wijzingen in de organisatie.
-
4. Indien er tijdens de herbeoordeling geen projecten beschikbaar zijn kan geen verlenging
van het certificaat plaatsvinden en zal, zodra er wel projecten zijn, een initiële
beoordeling moeten worden uitgevoerd.
-
5. Indien tijdens de periodieke beoordeling geen projectbeoordeling kan worden uitgevoerd
dient deze zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het volgende certificatiejaar, alsnog
te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier
vast. Deze maatregel kan slechts één keer in een certificatieperiode worden toegepast.
Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken.
Hierop is paragraaf 4.2.6 en 5.5.5 niet van toepassing.
-
6. De in de tabellen genoemde tijdsbesteding is inclusief rapportage.
-
7. De tijdsbesteding voor de beoordeling van een projectlocatie bedraagt tenminste 4
uur (inclusief rapportage). Het aantal projectbezoeken wordt dus als volgt bepaald:
tijdsbesteding werkplekinspectie/4.
-
8. De tijdsbesteding voor de beoordeling van een dossier van een vooronderzoek bedraagt
tenminste 2 uur (inclusief rapportage). Het aantal dossierbeoordelingen wordt dus
als volgt bepaald: tijdsbesteding/2.
-
9. Voor organisaties met meerdere vestigingen, actief binnen de reikwijdte van dit certificatieschema,
dient aan het aantal mandagen een halve dag per vestiging te worden toegevoegd.
-
10. Bij uitvoering van een gecombineerde audit met NEN-EN-ISO 9001 door hetzelfde auditteam
kan, met voldoende onderbouwing, een reductie worden gegeven op de tijdsbesteding
voor de bedrijfsaudit met een maximum van 30%.
-
11. De tijdsbesteding is exclusief de toetsing van de interne examinering van OCE-deskundigen
zoals bedoeld in paragraaf 6.2.1. Indien de organisatie examinering zelf uitvoert,
worden hierover separate afspraken gemaakt tussen de certificaathouder en de CKI.
5.2.2. Tussentijdse steekproef (onaangekondigde projectbezoeken)
Tijdens de looptijd van het certificaat vinden periodieke beoordelingen op projectlocaties
plaats door de CKI, volgens de onderstaande tabel. Deze projectbeoordelingen vinden
onaangekondigd plaats.
Bij vastgestelde tekortkomingen wordt de certificaathouder daarvan op de hoogte worden
gesteld.
Tabel 5.2.3 tijdsbesteding onaangekondigde projectbeoordelingen per certificatiejaar
(in uren)
Deelgebied
|
Projectlocaties onaangekondigd
|
A
|
4
|
B
|
4
|
A+B
|
8
|
De tijdsbesteding voor de beoordeling van een projectlocatie bedraagt tenminste 4
uur (inclusief rapportage). Het aantal projectbezoeken wordt dus als volgt bepaald:
tijdsbesteding werkplekinspectie gedeeld door 4.
Indien het aantal onaangekondigde projectbeoordelingen in een certificatiejaar niet
is uitgevoerd doordat de certificaathouder te weinig projecten in uitvoering heeft
c.q. bij de CKI heeft aangemeld, dient het ontbrekend aantal in het daarop volgende
certificatiejaar alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel
schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in een certificatieperiode
worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat
in te trekken. Hierop is paragraaf 4.2.6 en 5.4 niet van toepassing.
5.3. Verslag van bevindingen
De resultaten van beoordelingen worden tussentijds aan de organisatie gerapporteerd.
Indien noodzakelijk wordt de organisatie door de certificerende instelling verplicht
tot de uitvoering van corrigerende maatregelen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf
5.4 van dit certificatieschema.
Wanneer de tussentijdse beoordelingsresultaten niet acceptabel zijn of wanneer de
tekortkomingen onvoldoende worden gecorrigeerd, kan de certificerende instelling overgaan
tot schorsing of in het uiterste geval tot het intrekken van het certificaat. Hierop
is hoofdstuk 4 van dit certificatieschema van toepassing, waarin tevens de procedure
voor klachten en een herzieningsverzoek staat beschreven.
5.4. Maatregelen
5.4.1. Algemeen
Indien blijkt dat een certificaathouder niet of niet meer voldoet aan de eisen of
normen in dit certificatieschema, worden door de CKI afwijkingen uitgeschreven. Zie
hiervoor paragraaf 5.4.3 van dit certificatieschema. Indien naar aanleiding daarvan
geen/onvoldoende corrigerende maatregelen worden genomen, neemt de CKI maatregelen.
Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat.
Door de CKI uitgeschreven afwijkingen en opgelegde maatregelen worden geregistreerd
in een centraal registratiesysteem. Deze informatie wordt door de CKI vertrouwelijk
behandeld.
5.4.2. Uitwisseling van informatie met de Inspectie SZW
Indien door de CKI bij het uitvoeren van beoordelingen situaties betreffende het uitvoeren
van werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema worden aangetroffen waarin
naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd en/of
relevante wet- en regelgeving wordt overtreden, wordt de Inspectie SZW hiervan op
de hoogte gesteld. Daarbij wordt tevens medegedeeld welke maatregelen door de CKI
worden genomen. De CKI stelt de organisatie op de hoogte van het feit dat de Inspectie
SZW is geïnformeerd.
5.4.3. Certificatiecriteria en opvolging afwijkingen
Eventuele tekortkomingen worden beoordeeld op basis van belangrijkheid. In onderstaande
matrix wordt aangegeven op welke wijze de beoordeling plaatsvindt. De waardering is
als volgt onderverdeeld:
Categorie A
afwijking
|
• één of meer elementen van de norm zijn niet gedocumenteerd, terwijl dit wel wordt
vereist;
• één of meer elementen van de norm zijn niet geïmplementeerd;
• bij meer elementen van de norm is sprake van vergelijkbare tekortkoming in documentatie
en/of implementatie (‘trend’);
• er bestaat geen gerechtvaardigd vertrouwen in het voldoen aan wet- en regelgeving
en/of gestelde eisen;
• naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd;
• bij een periodiek- of herbeoordelingonderzoek blijkt dat categorie B afwijkingen
structureel niet of onvoldoende gecorrigeerd worden.
|
Categorie B
Afwijking
|
• bij één van de elementen van de norm sprake is van een tekortkoming in documentatie
en/of implementatie.
|
Categorie C
Opmerking
|
• bij één van de elementen van de norm kan redelijkerwijs verwacht worden dat, zonder
bijsturing van management, in de toekomst een onvolkomenheid zal ontstaan.
|
De opvolging van afwijkingen door de organisatie dient als volgt plaats te vinden:
-
• De organisatie dient binnen vijf werkdagen een concreet voorstel ter opheffing van
de categorie A afwijkingen in te dienen. Dit voorstel is een actieplan met concrete
en structurele maatregelen met een realistische planning. Na acceptatie van de voorgestelde
maatregelen zal altijd zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een periode van
3 maanden, de implementatie worden geverifieerd, zo nodig tijdens een extra audit.
-
• Voor categorie B afwijkingen dient de organisatie binnen 3 maanden concrete corrigerende
maatregelen toe te sturen. Maatregelen bij B-afwijking(en) dienen aantoonbaar geïmplementeerd
te zijn (toezenden van bewijsmateriaal) en de effectiviteit wordt bij de eerstvolgende
audit getoetst.
-
• De implementatie van voorgestelde corrigerende maatregelen voor C-afwijkingen (opmerkingen)
zal tijdens de volgende periodieke audit worden beoordeeld.
5.4.4. Schorsing van het Systeemcertificaat
Een schorsingsprocedure kan worden gestart indien:
De schorsingsprocedure houdt in dat het betreffende bedrijf wordt verzocht om binnen
vijf werkdagen een concreet actieplan in te dienen ter opheffing van de tekortkoming.
Dit plan dient concrete acties te bevatten, inclusief de datum waarop de acties gereed
zijn. Deze datum dient zo ambitieus mogelijk te zijn. Indien de tekortkoming binnen
de voornoemde termijn niet wordt opgeheven, wordt het certificaat geschorst gedurende
een periode van maximaal 6 weken. Gedurende deze termijn wordt de organisatie alsnog
in de gelegenheid gesteld de tekortkoming op te heffen. Indien dat gedurende deze
termijn niet of onvoldoende plaatsvindt, volgt intrekking van het certificaat volgens
paragraaf 5.4
Gedurende de schorsing is de certificaathouder niet bevoegd tot het uitvoeren van
de werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema.
5.4.5. Intrekken van het Systeemcertificaat
Het systeemcertificaat zal worden ingetrokken indien het resultaat van de schorsingsprocedure
niet leidt tot een positieve beslissing inzake voortzetting van het certificatietraject.
De beslissing tot intrekking wordt met redenen omkleed kenbaar gemaakt aan de organisatie.
Indien een certificaat wordt ingetrokken is de certificaathouder niet langer bevoegd
tot het uitvoeren van de werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema.
Na intrekking mag een nieuw verzoek tot certificatie pas worden ingediend na het verstrijken
van een periode van minimaal 12 maanden (zie WDAT-OCE). De CKI zorgt voor registratie
van deze periode.
6. Eisen
Dit hoofdstuk bevat de werkveldspecifieke normen/eisen waaraan het te certificeren
systeem dient te voldoen om voor certificatie in aanmerking te komen. De eisen in
dit hoofdstuk vallen uiteen in: algemene eisen, eisen gesteld aan personeel en middelen,
eisen gesteld aan het managementsysteem en proceseisen.
6.1. Algemene eisen
De organisatie dient te voldoen aan de volgende algemene eisen.
6.1.1. Wet- en regelgeving
De organisatie dient een schriftelijke procedure vast te stellen en bij te houden
om de eisen van wet- en regelgeving en andere door haar onderschreven eisen, die van
toepassing zijn op de verschillende aspecten van haar activiteiten, te identificeren
en daar toegang toe te hebben. Voorts dient de organisatie het belang van deze eisen
binnen de organisatie kenbaar te maken en de naleving er van te verzekeren.
6.1.2. Ontheffing Wet wapens en munitie
De organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A dient te beschikken over
een ontheffing krachtens artikel 4 van de Wet wapens en munitie. Er dient aantoonbaar
te worden voldaan aan de in deze ontheffing opgenomen eisen.
6.1.3. RI&E en Taak Risico Analyse
De organisatie dient te beschikken over een risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E),
welke voldoet aan de vigerende arboregelgeving. In aanvulling daarop dient de organisatie
te beschikken over specifieke taak risico analyses (TRA’s) voor risicovolle handelingen
en activiteiten tijdens de procesgang. Voor het opstellen en onderhouden van deze
TRA’s dient de organisatie te beschikken over een procedure voor de identificatie
en evaluatie van de kwaliteits- en veiligheidsaspecten voor en tijdens de activiteiten,
alsmede de daaraan gekoppelde effecten op werknemers en omgeving. Indien men hiervan
afwijkt dient men minimaal de gelijkwaardigheid aan te kunnen tonen. Het gaat hierbij
om aspecten, inclusief invloeden van buitenaf, die beheerst kunnen worden en waarvan
mag worden aangenomen dat de organisatie hierop invloed uit kan oefenen.
In een projectplan (zie paragraaf 6.6.2) dienen de nodige maatregelen, gekoppeld aan
de inventarisatie, te worden beschreven.
6.1.4. Verzekeringen
De organisatie dient minimaal te beschikken over de volgende verzekeringen (de overheid
verzekert geen werkzaamheden die door haar diensten worden uitgevoerd, waardoor deze
paragraaf niet van toepassing is op de EODD):
-
• een verzekering waarin is opgenomen een adequate dekking voor het opsporen van conventionele
explosieven;
-
• een ongevallenverzekering voor eigen en ingehuurd personeel, overheidspersoneel en
personeel van derden die zich begeven binnen het OCE werkgebied.
Het management van de organisatie dient jaarlijks de verzekeringsstatus te beoordelen.
De resultaten van deze beoordeling worden geregistreerd. Per project dienen de verantwoordelijkheden
en aansprakelijkheden van de verschillende partijen te worden vastgelegd. Voor aanvang
van het project dient in overleg met de opdrachtgever te worden vastgesteld of het
pakket aan afgesloten verzekering(en), eventueel in combinatie met de verzekeringen
van de opdrachtgever, voldoende dekkend is voor het project. De resultaten van deze
beoordeling worden opgenomen in het projectdossier.
6.2. Eisen management personeel
De organisatie dient te beschikken over een systeem waarmee de inzet van adequaat
personeel kan worden afgestemd op de verschillende typen en technieken van opsporing
en benadering. Al de in te zetten mensen dienen minimaal te voldoen aan de eisen in
dit certificatieschema.
6.2.1. Opleiding en kwalificatie personeel
De organisatie dient er zorg voor te dragen dat personeel (eigen en van derden) dat
werkzaamheden uitvoert in het kader van dit certificatieschema:
-
• bekwaam is;
-
• medisch en psychisch geschikt is;
-
• zonder taalbelemmeringen kan communiceren;
-
• voorzien is van de juiste middelen.
De organisatie die gecertificeerd is conform deelgebied A dient minimaal een Senior
OCE-deskundige in vaste dienst te hebben (arbeidsovereenkomst) voor ten minste 32
uur per week.
De organisatie dient te waarborgen dat deskundig personeel (eigen en van derden) dat
werkzaamheden verricht binnen het kader van dit certificatieschema (zie paragraaf
6.6.1), voldoet aan de eindtermen zoals opgenomen in bijlage 2.
Aantonen dat deskundig personeel voldoet aan de eindtermen kan op de volgende wijzen
plaatsvinden.
-
1. Door aan de certificatie-instelling aan te tonen dat voorzien is in een bedrijfsinterne
examenstructuur conform de onderstaande voorwaarden voor examinering en door aan te
tonen dat deskundig personeel een examen volgens deze structuur met goed gevolg heeft
afgelegd;
-
2. Door overlegging van een certificaat afgegeven door een examenorganisatie die een
overeenkomst heeft met de certificatie-instelling van de organisatie, in het kader
waarvan deze certificatie-instelling heeft vastgesteld dat deze examenorganisatie
voldoet aan de onderstaande voorwaarden voor examinering.
Voorwaarden voor examinering:
-
• De eindtermen in bijlage 2 worden ten behoeve van examinering op een evenwichtige
wijze uitgewerkt in toetstermen;
-
• Examinering vindt plaats door of onder verantwoordelijkheid van een onafhankelijke
examencommissie die bestaat uit ten minste vier personen, waarvan ten minste twee
personen beschikken over deskundigheid op het gebied van het opsporen van CE en de
twee andere commissieleden deskundig zijn op respectievelijk het civieltechnisch opsporingsproces
en op het gebied van opleiding en examinering;
-
• Het afnemen van praktijkexamens vindt plaats door ten minste twee personen die aantoonbaar
voldoen aan de eindtermen voor Senior OCE-deskundigen in bijlage 2 van dit certificatieschema
en welke niet direct betrokken zijn geweest bij de opleiding van de examenkandidaat;
-
• Voor het afnemen van examens wordt een examenreglement vastgesteld waarin in ieder
geval bepalingen zijn opgenomen inzake de aanmeldingsprocedures voor examens, het
beheer van examenvragen en -opdrachten, de wijze van examinering, de eisen aan de
examenlocatie, de wijze van correctie en beoordeling van examens en een geschillenregeling;
-
• Het theorie-examen wordt zodanig samengesteld dat de toepasselijke eindtermen op een
evenwichtige wijze worden afgetoetst en wordt gewaarborgd dat overlap tussen examens
zoveel mogelijk wordt voorkomen;
-
• Ten behoeve van het afnemen van praktijkexamens wordt per onderwerp een examenprotocol
vastgesteld, waarin in ieder geval wordt opgenomen de voor examinering benodigde middelen,
de inrichting van de examenlocatie en een beoordelingsystematiek;
-
• Jaarlijks wordt het functioneren van de examenstructuur geëvalueerd, waarbij ten minste
aan de orde komt het aantal afgenomen examens in het achterliggende jaar, de examenresultaten
en ingediende klachten en behandelde geschillen.
Een certificaat is drie jaar geldig. Na die periode dient opnieuw een examen te worden
afgelegd volgens de bovengenoemde voorwaarden, waarbij alle toepasselijke eindtermen
worden afgetoetst.
De organisatie dient:
6.2.2. Arbeidsomstandighedenzorg
Om de gezondheid en veiligheid van medewerkers bij uitoefening van hun werkzaamheden
te beheersen dient de organisatie te borgen dat deze medisch en psychisch voldoende
geschikt zijn. Overeenkomstig de Arbowet stelt de organisatie de medewerkers periodiek
in de gelegenheid een Preventief Medisch Onderzoek te ondergaan.
Overeenkomstig de Wet op de medische keuringen dient te worden geïnventariseerd welke
functies/taken specifieke risico’s met zich meebrengen en welke keuringen/onderzoeken
hiertoe dienen te worden aangeboden. Op basis van deze inventarisatie dient een overzicht
van deze functies te worden opgesteld. De te stellen eisen, het doel van de keuring
of het onderzoek, de te stellen gezondheidsvragen en het uit te voeren medisch onderzoek
worden overeenkomstig het Besluit aanstellingskeuringen schriftelijk vastgelegd na
schriftelijke advisering daarover door een gecertificeerde bedrijfsarts of arbodienst.
6.2.3. Persoonlijke beschermingsmiddelen
Wanneer de risico’s van werkzaamheden niet kunnen worden weggenomen of onvoldoende
acceptabel kunnen worden gereduceerd, dient de organisatie de medewerkers (vast en
tijdelijk) te voorzien van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM).
Overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving dient de organisatie op basis van
de resultaten uit risico-inventarisaties en taakrisicoanalyses te identificeren welke
PBM noodzakelijk zijn voor de uitvoering van werkzaamheden. Voor het verstrekken,
het onderhoud en de vervanging van PBM’s, dient een systeem te worden ingericht. Het
projectplan dient bepalingen te bevatten ten aanzien van de toepassing van PBM. De
PBM dienen afgestemd te zijn op de voorkomende activiteiten en de geïdentificeerde
risico's.
6.3. Eisen management middelen
De organisatie dient te beschikken over een systeem waarmee de inzet van adequaat
materieel en middelen kan worden afgestemd op de verschillende typen en technieken
van opsporing en benadering. Al het in te zetten materieel en middelen dient minimaal
te voldoen aan de eisen uit dit certificatie schema.
6.3.1. Beheersing van materieel en middelen
De organisatie dient het binnen de organisatie aanwezige materieel en middelen te
inventariseren inclusief onderhoud- en keuringstermijnen. Het overzicht dient actueel
te zijn en daarom periodiek te worden bijgewerkt. Voor al het materieel en de middelen
dient de keurende instantie te zijn vastgelegd inclusief aantoonbare deskundigheid.
Materieel en middelen dienen te voldoen aan de eisen uit dit certificatieschema (inclusief
bijlagen), alsmede de eigen gedocumenteerde eisen. Zowel de organisatie als de werknemer
dienen zich hiervan te overtuigen. Middels een inkoopprocedure dient de organisatie
te borgen dat alleen materieel en middelen worden aangeschaft welke aan de eisen voldoen.
De organisatie dient te beschikken over een systeem van identificatie en beheer van
alle in te zetten middelen op een project. Van al het ingezette materiaal tijdens
een project dient een registratie te worden bijgehouden op de projectlocatie, waarmee
kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de veiligheidseisen zoals beschreven in
de bijlagen behorende bij dit certificatieschema.
De organisatie dient door middel van registraties van keuring en onderhoud aan te
tonen dat materieel en middelen voldoen aan de bijlagen van dit certificatieschema.
Binnen het beheersingssysteem dient te zijn geborgd dat voor werkzaamheden geen ongekeurd
of afgekeurd materieel wordt ingezet.
6.3.2. Inhuur van materieel, middelen en personen
Bij inhuur van materieel en middelen wordt door de organisatie vooraf vastgesteld
dat
De resultaten van deze beoordeling worden geregistreerd. Derden betrokken bij het
project worden vooraf op de hoogte gesteld van de relevante projectinformatie. De
inhuur ten behoeve van de opsporing vindt plaats door en onder verantwoordelijkheid
van een organisatie die (mede) is gecertificeerd conform deelgebied A. Inhuur ten
behoeve van het civieltechnisch opsporingsproces vindt plaats door en onder verantwoordelijkheid
van een organisatie die (mede) is gecertificeerd conform deelgebied B.
6.3.3. Beheersing van detectie- en meetapparatuur
Detectieapparatuur dient initieel (typekeuring) en vervolgens jaarlijks te worden
gevalideerd. Doelstelling hiervan is om vast te stellen of het detectieapparaat geschikt
is voor het opsporen van CE, en zo ja, in welke situaties en omstandigheden dit apparaat
toepasbaar is.
Ten behoeve van de (initiële en jaarlijkse) validatie wordt door de organisatie een
validatieprotocol vastgesteld, waarin ten minste de volgende zaken aan de orde komen:
-
• soorten objecten (materiaal)/verstoringen die worden gedetecteerd;
-
• geschiktheid voor soorten CE en locatiespecifieke omstandigheden;
-
• meetbereik (diepte);
-
• toepasbaarheid in verschillende grondsoorten;
-
• gevoeligheid voor verstoringen;
-
• nauwkeurigheid.
De resultaten van de validatie worden gerapporteerd, waarin tevens een vergelijking
plaatsvindt met de specificaties van de gebruikershandleiding en/of de resultaten
van vorige validaties.
De organisatie dient een overzicht van alle binnen de organisatie gebruikte detectieapparaten
op te stellen en actueel te houden. Voor elke detector dient een werkinstructie te
worden opgesteld. De bediening van detectieapparatuur dient te geschieden door een
persoon die aantoonbaar deskundig is voor het werken met het desbetreffende detectieapparaat.
De organisatie dient een procedure op te stellen hoe deze deskundigheid wordt gewaarborgd
en geregistreerd.
Het onderhoud en kalibreren van meet- en detectieapparatuur dient plaats te vinden
op basis van een kalibratie- en onderhoudssysteem. Bij het onderhoud en kalibreren
van meet- en detectieapparatuur dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen
van de fabrikant/leverancier en de resultaten van de initiële en jaarlijkse validatie.
Meet- en detectieapparatuur dient te worden beveiligd tegen oneigenlijke justering
of andere invloeden die de resultaten negatief kunnen beïnvloeden. Registraties van
validatie, kalibratie, keuringen en onderhoud dienen tenminste voor een periode van
5 jaar te worden bewaard, tenzij een wettelijke regeling een langere termijn voorschrijft.
6.4. Eisen managementsysteem
6.4.1. Algemene eisen
De organisatie dient, in overeenstemming met de eisen uit dit certificatieschema,
het eigen managementsysteem op te zetten, te documenteren, in te voeren en te onderhouden.
6.4.2. Systeemhandboek
De organisatie dient te beschikken over een gedocumenteerd managementsysteem, waarvan
het systeemhandboek ten minste de volgende aspecten dient te bevatten:
-
a) het onderwerp en toepassingsgebied (scope) met inbegrip van eventuele uitsluitingen;
-
b) beschrijving van de niet-uitgesloten en door dit certificatieschema vastgestelde gedocumenteerde
procedures, of een verwijzing ernaar;
-
c) een beschrijving van de interacties binnen het managementsysteem alsmede met andere
systemen, voor zover het een niet geïntegreerd managementsysteem betreft;
-
d) een matrix waarin de relatie tussen normelementen uit dit certificatieschema en de
systeemdocumenten is vastgelegd.
Het staat de organisatie vrij om de verschijningsvorm (bijv. elektronisch, hardcopy)
van het systeem af te stemmen op de bedrijfsorganisatie. Uitsluitingen van normparagrafen
zijn slechts mogelijk op basis van de deelgebieden zoals toegelicht in hoofdstuk 1.
6.4.3. Beheersing van documenten
De organisatie dient te beschikken over een gedocumenteerde procedure waarmee de beheersing
van door dit schema vereiste documenten is geregeld. Dit dient ten minste te omvatten:
-
a) goedkeuring voor uitgifte;
-
b) beoordeling en regelmatige actualisatie;
-
c) identificatie, leesbaarheid en herkenbaarheid;
-
d) revisiebeheer;
-
e) beheersing en distributie van externe documenten;
-
f) voorkomen van onbedoeld gebruik en verwijdering van vervallen documenten;
-
g) bepaling van bewaartermijnen.
De in dit certificatieschema genoemde projectdocumenten worden minimaal 5 jaar bewaard,
tenzij een wettelijke regeling een langere bewaartermijn vereist.
6.4.4. Beheersing van registraties
Registraties moeten worden vastgesteld en bijgehouden om het bewijs te leveren van
het voldoen aan de eisen en van de doeltreffende werking van het managementsysteem.
De organisatie dient alle voor dit doel noodzakelijke registraties alsmede de in dit
schema voorgeschreven registraties te identificeren en door middel van een gedocumenteerde
procedure te beheersen, inclusief een opgave van de bewaartermijn en de wijze van
vernietiging. Registraties moeten leesbaar, herkenbaar en terug te vinden zijn.
6.4.5. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden
De organisatie moet haar operationele organisatiestructuur vastleggen in een organisatieschema.
Uit dit schema moeten de operationele relaties tussen de vermelde functies blijken.
Het management van de organisatie moet bewerkstelligen dat de verantwoordelijkheden
en bevoegdheden zijn gedefinieerd, vastgelegd en kenbaar gemaakt in de organisatie.
De organisatie dient een lid van het management te benoemen die, ongeacht overige
verantwoordelijkheden, de verantwoordelijkheid en bevoegdheid moet hebben om:
-
• te bewerkstelligen dat processen die nodig zijn voor het functioneren van het managementsysteem
worden vastgesteld, ingevoerd en onderhouden;
-
• te rapporteren aan de directie over het functioneren van het managementsysteem en
de eventuele noodzaak tot verbetering;
-
• te bevorderen dat medewerkers zich bewust zijn van zowel de eisen van de opdrachtgever
alsmede van de eisen uit wet- en regelgeving;
-
• samen te werken met externe partijen voor zover dit betrekking heeft op het functioneren
van het managementsysteem.
6.4.6. Directieverantwoordelijkheid
De directie moet het bewijs leveren van haar betrokkenheid bij het ontwikkelen, invoeren
en functioneren van het beleid van de organisatie oor:
-
• het belang om te voldoen aan zowel de eisen van opdrachtgevers als aan wet- en regelgeving
kenbaar te maken binnen de organisatie;
-
• het gedocumenteerde en ondertekende ondernemingsbeleid zodanig in te richten dat daarmee
invulling aan dit schema wordt gegeven;
-
• het beleid ten minste één keer per drie jaar te evalueren en – zo nodig – te actualiseren;
-
• ten minste jaarlijks het managementsysteem te beoordelen op geschiktheid, doeltreffendheid
en aansluiting bij de organisatie alsmede de eisen uit dit certificatieschema;
-
• op basis van de evaluatie zo nodig verbeteringen aan te brengen en het beleid bij
te stellen;
-
• de noodzakelijke middelen ter beschikking te stellen.
6.4.7. Interne communicatie
De organisatie dient in haar managementsysteem de interne communicatieprocessen vast
te leggen voor zover deze betrekking hebben op de werkzaamheden binnen de werkingssfeer
van dit certificatieschema. Geïdentificeerd dient te worden:
Voorts dient de organisatie te beschikken over procedures/instructies voor het betrekken
van werknemers bij de ontwikkeling en invoering van veiligheidsprocedures.
6.4.8. Externe communicatie
De organisatie dient vast te leggen op welke wijze de communicatie met belanghebbende
partijen wordt georganiseerd. Hiertoe dient de organisatie per project te identificeren
welke belanghebbende partijen dit betreft en hoe deze worden geïnformeerd, hieronder
vallen minimaal:
-
a) EODD;
-
b) opdrachtgever;
-
c) gemeente(n) waarbinnen de opsporing wordt uitgevoerd en indien noodzakelijk de naburige
gemeenten;
-
d) de certificatie-instelling;
-
e) relevante hulpverleningsdiensten;
-
f) ingehuurde bedrijven.
6.4.9. Bewaking en meting
De organisatie moet de benodigde bewaking-, meet- en analyseprocessen bepalen, plannen
en invoeren om:
-
• aan te tonen dat de dienstverlening en procesbeheersing voldoet aan de eisen van dit
schema:
-
• te bewerkstelligen dat het managementsysteem voldoet aan de geldende eisen uit dit
certificatieschema;
-
• aan te tonen dat men voldoet aan wet- en regelgeving
6.4.10. Werkplekinspecties
De organisatie dient binnen haar managementsysteem te voorzien in periodieke werkplekinspecties
om tijdig te signaleren of werkplekcondities en gedrag of handelingen van medewerkers
en derden leiden tot onveilige situaties die resulteren in afwijkingen, incidenten
of ongevallen.
Daartoe dient in het managementsysteem ten minste het volgende te zijn vastgelegd:
-
• minimaal één keer per maand een inspectie door de direct leidinggevende per project;
-
• halfjaarlijkse inspectie door management;
-
• methode en registratie van inspecties;
-
• opvolging van inspectieresultaten;
-
• analyse van tekortkomingen;
-
• terugkoppeling naar medewerkers.
6.4.11. Interne audits
De organisatie moet met geplande tussenpozen interne audits uitvoeren om vast te stellen
of het managementsysteem:
-
• voldoet aan de eisen uit dit certificatieschema;
-
• voldoet aan de eisen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving;
-
• doeltreffend is geïmplementeerd en onderhouden.
Middels een gedocumenteerde auditplanning dient de organisatie aan te tonen dat jaarlijks
alle elementen van dit schema ten minste eenmaal worden getoetst. Het gewogen belang
van processen, geïdentificeerde risicogebieden en resultaten van eerdere audits dient
hierin tot uiting te komen. Tijdens de interne auditcyclus dient ook het bezoek aan
ten minste één projectlocatie te worden opgenomen, waarbij de aandacht ligt op systeemaspecten
welke niet tijdens de werkplekinspecties zijn meegenomen.
Ten aanzien van de bekwaamheid en beoordeling van auditors dient de organisatie een
procedure in te richten welke aansluit op de eisen van de NEN-EN-ISO 19011:2002 Richtlijnen
voor het uitvoeren van kwaliteits – en/of milieumanagementsysteemaudits. Door de keuze
van auditors en het uitvoeren van audits moeten de objectiviteit en onpartijdigheid
van het auditproces gegarandeerd worden. De auditors mogen geen audit uitvoeren over
hun eigen werk en dienen voldoende gekwalificeerd te zijn.
Er dient een gedocumenteerde procedure te zijn waarin is vastgelegd hoe:
-
• het auditprogramma wordt bestuurd en beheerd en wie hiervoor verantwoordelijk is;
-
• doelstellingen van de directie worden vertaald naar het auditprogramma;
-
• een auditteam wordt samengesteld;
-
• audits worden gepland, uitgevoerd en gerapporteerd;
-
• auditresultaten worden opgevolgd en geanalyseerd.
6.4.12. Beheersing van klachten en tekortkomingen
De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure en deze op peil
te houden ten aanzien van de behandeling van klachten en tekortkomingen in relatie
tot het geleverde werk en het managementsysteem. Door middel van de procedure dient
o.a. geregeld te zijn:
-
• wie de verantwoordelijke functionarissen zijn voor de behandeling;
-
• dat klachten/tekortkomingen geregistreerd en gearchiveerd worden;
-
• dat de melder wordt geïnformeerd over het resultaat van de afhandeling;
-
• dat er terugkoppeling betreffende de klacht/tekortkoming binnen de organisatie plaatsvindt.
Verder dient de organisatie in het projectplan aan te geven welke functionarissen
aanspreekbaar zijn ingeval er tijdens of na de uitvoering van het werk problemen geconstateerd
worden. Deze functionarissen dienen bevoegd te zijn om corrigerende maatregelen te
nemen om de problemen op te heffen. Dit dient in de functiebeschrijving te worden
vastgelegd.
6.4.13. Beheersing van ongevallen en incidenten
De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure, en deze op peil
te houden, voor het melden, registreren, onderzoeken en beheersen van (bijna) ongevallen
en incidenten met en zonder verzuim, brand en schade aan mens, materieel en omgeving.
Deze procedure dient ten minste te bevatten:
-
• wijze van melding en rapportage;
-
• onderzoeksmethode;
-
• afhandelingtermijnen;
-
• aanwijzing onderzoeksverantwoordelijke;
-
• vaststellen verbetermaatregelen en terugkoppeling TRA;
-
• controle op uitvoering en effectiviteit;
-
• publicatie en communicatie.
6.4.14. Voorbereiding op noodsituaties
De organisatie dient procedures en beheersmaatregelen vast te stellen en te documenteren
waarmee de waarschijnlijkheid van en reactie op mogelijke incidenten en noodsituaties
kan worden beheerst ten einde de situaties te voorkomen of uitbreiding hiervan te
beperken. Deze procedure dient ten minste de volgende taken te bevatten:
De organisatie dient haar noodplannen periodiek (minimaal jaarlijks) te evalueren
en bij te stellen op basis van de eigen evaluaties. Het noodplan dient onderdeel uit
te maken van het projectplan.
6.5. Proceseisen vooronderzoek
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van vooronderzoek. Het vooronderzoek
heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied
CE aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied af te bakenen. Het vooronderzoek
bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal.
Eindresultaat is een rapportage en een bijbehorende CE bodembelastingkaart.
De organisatie dient bij aanvang van het onderzoek na te gaan of er in het verleden
onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE, en zo ja, te rapporteren op welke
wijze deze informatie is betrokken bij het onderzoek.
6.5.1. Inventarisatie van bronnenmateriaal
Het bronnenonderzoek vindt plaats op basis van een inventarisatie van:
-
• gebeurtenis/informatie die een aanwijzing vormt dat het onderzoeksgebied, of een gedeelte
daarvan, verdacht is op de aanwezigheid van CE (indicaties);
-
• gebeurtenis/informatie die een aanwijzing vormt dat het verdacht gebied, of een gedeelte
daarvan, als onverdacht kan worden aangemerkt (contra-indicatie).
De organisatie dient ten minste de in de onderstaande tabel weergegeven verplichte
bronnen te raadplegen. Aanvullende bronnen worden in ieder geval geraadpleegd indien
sprake is van de onder de toelichting op de aanvullende bronnen beschreven situatie.
In de rapportage wordt gemotiveerd waarom een aanvullende bron wel/niet geraadpleegd
is. Eventuele leemten in kennis dienen te worden gespecificeerd in de rapportage.
Tabel: overzicht verplichte en aanvullende bronnen
Het inventariseren van bronnenmateriaal dient op een eenduidige wijze te worden gedocumenteerd,
zodanig dat gebruikte bronnen te herleiden zijn door een derde partij. De organisatie
dient te beschikken over een schriftelijke procedure waarin de methodiek van het onderzoek
is vastgelegd, waarin herleidbaarheid en volledigheid van feiten worden geborgd en
waarin de archivering van gegevens die bruikbaar kunnen zijn voor een vervolgstap
in het proces opsporen van CE is geregeld.
Toelichting verplichte bronnen
Literatuur
Aan de start van het bronnenonderzoek wordt op basis van literatuuronderzoek een lijst
opgesteld met oorlogshandelingen die relevant zijn voor de mogelijke aanwezigheid
van CE in het onderzoeksgebied (indicaties). Deze lijst bevat tevens een verwijzing
naar de datums waarop de oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden.
Gemeentelijk en provinciaal archief
Bij het raadplegen van het gemeentelijke en provinciaal archief dienen ten minste
de stukken van de luchtbeschermingsdienst, de stukken over aangetroffen/geruimde CE
en de oorlogsschaderapporten te worden geraadpleegd. Indien deze stukken niet aanwezig
zijn, dient dit te worden vermeld in de rapportage.
Indien er indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE dient in het gemeentelijke en
provinciaal archief voorts te worden gezocht naar gegevens over relevante naoorlogse
ontwikkelingen (contra indicaties), tenzij andere bronnen hierover reeds voldoende
informatie hebben opgeleverd. Indien deze gegevens niet aanwezig zijn, dient dit te
worden vermeld in de rapportage.
Explosieven Opruimings Dienst Defensie
Bij het raadplegen van het archief van de Explosieven Opruimings Dienst Defensie dient
als eerste de database met meldingen van aangetroffen CE en de collectie mijnenveldkaarten
te worden geraadpleegd. Indien in de database met meldingen van aangetroffen CE indicaties
voor de aanwezigheid van CE worden aangetroffen, dient de collectie MORA’s/UO’ste
worden geraadpleegd. Indien in de collectie mijnenveldkaarten indicaties voor de aanwezigheid
van CE worden aangetroffen, dient de collectie mijnenveld ruimrapporten te worden
geraadpleegd.
Luchtfotocollectie Wageningen Universiteit en Topografische Dienst
De organisatie dient beschikbare luchtfoto’s betreffende de datum waarop de oorlogshandelingen
hebben plaatsgevonden te inventariseren. Daaruit worden de bruikbare luchtfoto’s geselecteerd.
Bij de selectie van luchtfoto’s dient rekening te worden gehouden met: opnamedatum
in relatie tot oorlogshandelingen, kwaliteit van het fotobeeld en de schaal. De organisatie
interpreteert de geselecteerde luchtfoto’s ten minste op schade aan het landschap
als gevolg van oorlogshandelingen en de aanwezigheid van militaire werken. De interpretatie
van luchtfoto’s dient te geschieden door een deskundige met ervaring in de interpretatie
van luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945. De organisatie dient de beschikbare luchtfoto’s
te rapporteren en daarin tevens de selectie te motiveren.
Indien er indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, dient de organisatie de luchtfoto’s
en/of satellietbeelden te verzamelen met dekking van het onderzoeksgebied uit de naoorlogse
periode. De organisatie vergelijkt de luchtfoto’s/satellietbeelden met luchtfoto’s
uit het tijdvak 1940-1945, met als doel te inventariseren welke naoorlogse ontwikkelingen
in het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden waarbij grond is geroerd of verzet.
De organisatie dient de selectie van luchtfoto’s/satellietbeelden te motiveren in
het rapport.
Toelichting aanvullende bronnen
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
De organisatie raadpleegt de literatuurcollectie van het Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie indien onvoldoende informatie aanwezig is om een totaalbeeld te
vormen van oorlogshandelingen in het onderzoeksgebied.
Nederlands Instituut voor Militaire Historie
De collectie ‘Duitse verdedigingswerken in Nederland en rapporten van het Bureau Inlichtingen
te Londen (1940–1945)’ met collectienummer 575 van het Nederlands Instituut voor Militaire
Historie dient ten minste te worden geraadpleegd indien uit raadpleging van de verplichte
bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat Duitse militaire werken in het onderzoeksgebied
aanwezig waren tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De collectie ‘gevechtsverslagen en rapporten mei 1940’ met collectienummer 409 van
het Nederlands Instituut voor Militaire Historie dient ten minste te worden geraadpleegd
indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat
grondgevechten hebben plaatsgevonden in de periode mei 1940.
The National Archives Londen/Bundesarchiv-Militararchiv/The National Archives Washington
DC
Er dient aanvullend bronnenonderzoek plaats te vinden indien uit raadpleging van de
verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden,
waarbij mogelijk CE in het onderzoeksgebied terecht zijn gekomen, maar er onvoldoende
informatie aanwezig is in de Nederlandse archieven en op de geraadpleegde luchtfoto’s
over:
-
• de aard van de oorlogshandeling;
-
• het aantal en de soort CE dat tijdens de oorlogshandeling is ingezet;
-
• de inslaglocaties van CE.
Aanvullend onderzoek omvat één of meerdere van de onderstaande buitenlandse archieven:
-
• The National Archives te Londen;
-
• Bundesarchiv-Militararchiv te Freiburg;
-
• The National Archives te Washington DC.
De organisatie dient de keuze voor het te raadplegen archief/de te raadplegen archieven
te motiveren in het rapport op basis van het reeds verzamelde bronnenmateriaal.
Luchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives
Indien de verplichte luchtfotoarchieven onvoldoende resultaat opleveren, wordt aanvullend
de Luchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives geraadpleegd. Op de inventarisatie
en selectie van luchtfoto’s is hetgeen bepaald onder verplichte bronnen van toepassing.
Getuigenverklaringen
In overleg met de opdrachtgever wordt bepaald of getuigen worden gehoord. Dit wordt
gerapporteerd. Indien getuigen worden gehoord, dient een schriftelijke getuigenverklaring
te worden opgesteld en getekend door de getuige en/of door een vertegenwoordiger van
de opdrachtgever die bij het horen van de getuige aanwezig is. De getuigenverklaring
wordt opgenomen als bijlage bij het rapport.
6.5.2. Beoordelen en evalueren van bronnenmateriaal
De indicaties en contra-indicaties uit het bronnenonderzoek worden beoordeeld en op
basis daarvan wordt gemotiveerd vastgesteld:
-
• of er sprake is van een CE verdacht gebied, en zo ja;
-
• de (sub)soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoedelijke CE;
-
• horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied.
Bij de beoordeling en evalueren van het bronnenmateriaal worden de volgende uitgangspunten
gehanteerd:
-
1. Indien sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE, wordt de conclusie VERDACHT
gerapporteerd. Indien er geen sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE,
wordt de conclusie ONVERDACHT gerapporteerd.
-
2. De conclusie wordt vastgesteld op basis van twee of meer onafhankelijk verifieerbare
bronnen. Indien slechts één bron is aangetroffen, wordt dat duidelijk aangegeven in
de rapportage. In de rapportage wordt gerapporteerd hoe de betrouwbaarheid van de
bronnen is ingeschat.
-
3. Indicaties/contra-indicaties dienen een locatieverwijzing te hebben, aangezien deze
essentieel is om te bepalen of de informatie relevant is voor de aanwezigheid van
CE in het onderzoeksgebied. Voor de locatieverwijzing gelden de volgende uitgangspunten:
-
• indicaties/contra-indicaties moeten worden vertaald naar een locatie in de huidige
topografie;
-
• waar sprake is van onduidelijkheid/onbetrouwbaarheid in de locatieverwijzing, wordt
dit gedocumenteerd;
-
• bij gebruikmaking van indicaties/contra-indicaties uit geschreven bronnen, dient de
locatieverwijzing uit het bronbestand in de rapportage ongewijzigd te worden overgenomen.
-
4. Bij het vaststellen van de conclusie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
-
• Bij de beoordeling of bepaalde oorlogshandelingen een indicatie vormen voor de aanwezigheid
van CE in het onderzoeksgebied, wordt bijlage 3 als leidraad gehanteerd. Hiervan mag
alleen gemotiveerd worden afgeweken.
-
• Als er geen indicaties zijn die wijzen op de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied,
is de conclusie ONVERDACHT.
-
• Als er indicaties zijn dat bij oorlogshandelingen in het onderzoeksgebied bepaalde
hoofdsoorten van CE zijn gebruikt/betrokken geweest, dan is (een deel van) het onderzoeksgebied
VERDACHT op de aanwezigheid van deze hoofdsoorten CE, tenzij op basis van contra-indicaties
het tegendeel kan worden bewezen.
-
5. Het verdachte gebied wordt horizontaal en verticaal afgebakend, gespecificeerd per
(sub)soort CE, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoedelijke CE. Daarbij worden
de volgende uitgangspunten gehanteerd.
-
• Bij de horizontale afbakening van het verdachte gebied wordt bijlage 3 als bijlage
gehanteerd. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.
-
• Uitgangspunten verticale afbakening:
-
a) bij het bepalen van de verticale afbakening dient specifiek rekening te worden gehouden
met: bodemweerstand, verwachte indringingsnelheid en -hoek, gewicht, vorm en diameter
CE;
-
b) voor het berekenen van de penetratiediepte wordt gebruik gemaakt van een rekenmethode
waarin ten minste rekening gehouden met de volgende parameters: de afwerphoogte, de
afwerpsnelheid, het gewicht van de bom, de diameter van de bom en de weerstand van
de bodem;
-
c) indien sprake is van grondverzet/grondroering in de periode 1945 tot heden, wordt
op basis daarvan bepaald of, en zo ja tot welke diepte minus maaiveld (gerelateerd
aan NAP), de aanwezigheid van CE kan worden uitgesloten;
-
d) de verticale afbakening wordt zodanig uitgedrukt dat deze is te herleiden tot de diepte
ten opzichte van NAP.
-
• Uitgangspunten horizontale afbakening:
-
a) bij de horizontale afbakening van het verdachte gebied wordt de tolerantie gemotiveerd,
gebaseerd op het beschikbare bronnenmateriaal;
-
b) het verdachte gebied wordt weergegeven in RD coördinaten.
-
• Onder de verschijningsvorm wordt verstaan de wijze waarop CE in het verleden in de
(water)bodem zijn terechtgekomen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in: afgeworpen,
verschoten/gegooid/gelegd/weggeslingerd, opgeslagen/gedumpt/begraven (inclusief redepositie),
als restanten uit springputten of explosie en als onderdeel van (vliegtuig)wrakken
en/of gezonken vaartuigen.
6.5.3. Uitsluitingen/onderzoeksbeperkingen
In overleg met de opdrachtgever kan worden besloten om de verticale afbakening van
het verdachte gebied en/of de inventarisatie van de hoeveelheid van vermoedelijke
CE uit te sluiten van het vooronderzoek. Deze keuze kan samenhangen met de aard van
het onderzoek en/of de grootte van het onderzoeksgebied en wordt gemotiveerd in de
rapportage. De verticale afbakening is in ieder geval vereist voor het uitvoeren van
een risicoanalyse voor het toekomstige gebruik van het verdachte gebied en deze maakt
daar dan onderdeel van uit. Tevens is de verticale afbakening vereist indien het de
bedoeling is om, na opsporing, in het proces-verbaal van oplevering een uitspraak
te kunnen doen over de aanwezigheid van CE zonder beperking in het verticale vlak.
In overleg met de opdrachtgever kan voorts worden besloten om het vooronderzoek (eerst)
uitsluitend te richten op de indicaties die wijzen op de vermoedelijke aanwezigheid
van CE en geen onderzoek te doen naar mogelijke contra-indicaties over de periode
1945 – heden. In dat geval wordt (in eerste instantie) geen onderzoek gedaan naar
bijvoorbeeld naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied, die relevante contra-indicaties
kunnen opleveren. Deze onderzoeksbeperking wordt onder opgave van reden in het rapport
beschreven.
6.5.4. Rapportage en CE bodembelastingkaart
Het resultaat van het vooronderzoek omvat een rapportage en een daarbij behorende
digitale CE bodembelastingkaart.
De rapportage omvat, naast de in de voorgaande subparagraaf genoemde zaken, ten minste:
-
• aanleiding van het vooronderzoek;
-
• omschrijving en doelstelling van opdracht;
-
• begrenzing van het onderzoeksgebied;
-
• beschrijving uitvoering onderzoek (inclusief betrokken personen);
-
• verantwoording bronnenmateriaal (inclusief bronverwijzing);
-
• resultaten van de beoordeling van het bronnenmateriaal;
-
• beschrijving van leemten in kennis.
De bronverwijzingen in het rapport bevatten minimaal een collectie-, archief- en/of
inventarisnummer. Indien luchtfoto’s zijn geraadpleegd, dienen aanvullend het sortienummer
en het luchtfotonummer te worden vermeld.
Op de CE bodembelastingkaart wordt het verdachte en niet-verdachte gebied (horizontaal)
binnen het onderzoeksgebied weergegeven. De kaart dient te zijn geprojecteerd in het
Rijksdriehoekstelsel. De kaart bevat ten minste een titel, auteur, noordpijl, schaal,
datum van opmaak/versie/kenmerk en legenda. De cartografische weergave van analoge
reproducties van de kaart(en) dient te waarborgen dat de coördinaten van ingetekende
geometrische objecten nauwkeurig kunnen worden afgelezen.
Het rapport en de CE bodembelastingkaart dienen te worden geaccordeerd door een door
het management bevoegd persoon.
6.6. Proceseisen opsporing
Deze paragraaf is van toepassing op het opsporen van CE. De organisatie moet de processen
die nodig zijn voor het realiseren van de opsporing plannen, voorbereiden en uitvoeren
conform de eisen als gesteld in deze paragraaf. De organisatie dient voor de beheersing
van processen werkinstructies op te stellen waarmee wordt geborgd dat deze worden
uitgevoerd op een manier die overeenkomt met de daartoe gestelde eisen (normatief
of door de opdrachtgever vastgesteld).
Opsporing dient te gebeuren door deskundige personen. Opsporing omvat binnen het opsporingsgebied
het geheel van:
-
1. werkvoorbereiding;
-
2. detecteren;
-
3. lokaliseren;
-
4. laagsgewijs ontgraven;
-
5. identificeren;
-
6. tijdelijk veiligstellen van de situatie;
-
7. de overdracht aan de EODD;
-
8. Proces-verbaal van oplevering aan de opdrachtgever en Bevoegd Gezag.
De handelingen genoemd onder punt 2 t/m 4 kunnen cyclisch worden verricht. Dit wordt
aangeduid als benaderen. In plaats van benaderen kan er voor worden gekozen om munitiescheiding
toe te passen. In dat geval is paragraaf 6.6.6 van toepassing.
6.6.1. Personele deskundigheid opsporing
In paragraaf 6.2.1 en bijlage 2zijn eisen betreffende de personele deskundigheid opgenomen.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende deskundigheidsniveaus: Assistent
OCE-deskundige, OCE-deskundige en Senior OCE-deskundige, waarvoor in bijlage 2 eindtermen
zijn gesteld. Tevens zijn eindtermen vastgesteld voor Basiskennis OCE (overige functionarissen
in het OCE werkgebied).
Bij de uitvoering van de werkzaamheden zoals beschreven in dit hoofdstuk, dienen de
volgende regels in acht te worden genomen:
-
1. Benaderen, munitiescheiding, identificeren en tijdelijk veiligstellen van de situatie
van CE vindt plaats door minimaal een OCE-deskundige en een Assistent OCE-deskundige.
Op het project is altijd een Senior OCE-deskundige aanwezig.
-
2. De organisatie ziet er op toe dat personen die aanwezig zijn binnen het OCE werkgebied
beschikken over een certificaat Basiskennis OCE, dan wel het OCE werkgebied uitsluitend
onder begeleiding van ten minste een Assistent OCE-deskundige betreden.
-
3. De wijze waarop de uitvoering van werkzaamheden door de onderscheiden OCE-deskundigen
op projectniveau wordt ingevuld, wordt gerapporteerd in het projectplan.
Op de algemene regel zoals hierboven genoemd onder punt 1, gelden de volgende uitzonderingen:
-
1. Computerondersteund detecteren vindt plaats door minimaal twee Assistent OCE-deskundigen.
Indien op een projectlocatie met meer dan twee Assistent OCE-deskundigen computerondersteund
wordt gedetecteerd en/of er bij deze werkzaamheden risico bestaat op het spontaan
aantreffen van CE, is op de projectlocatie een OCE-deskundige aanwezig. De vraag of
tijdens het computerondersteund detecteren ook een Senior OCE-deskundige aanwezig
moet zijn, wordt beoordeeld bij de werkvoorbereiding en gerapporteerd in het projectplan.
-
2. Indien de (vermoedelijke) CE zich onder de waterspiegel bevinden en het detecteren,
benaderen, identificeren en/of tijdelijk veiligstellen wordt uitgevoerd door middel
van duikarbeid zoals bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit, gelden de navolgende
regels.
-
• Het detecteren vindt plaats door ten minste een Assistent OCE-deskundige, die tevens
bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste
een Assistent OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel
bijgestaan door een OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de Assistent
OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en).
-
• Het benaderen, identificeren en/of tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE
vindt plaats door ten minste een OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten
van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een OCE-deskundige. De duiker(s)
word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een Senior OCE-deskundige,
die verbaal in verbinding staat met de OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en).
6.6.2. Werkvoorbereiding
De organisatie moet de processen die nodig zijn voor een veilige, deskundige en juiste
uitvoering van het project identificeren en plannen. Ten behoeve daarvan dient te
worden voorzien in een schriftelijke procedure voor de werkvoorbereiding, waarin ten
minste aandacht wordt besteedt aan:
-
• verantwoordelijkheden (inclusief vaststelling en goedkeuring projectplan);
-
• samenwerking, identificatie en communicatie met verschillende disciplines;
-
• planning;
-
• documentatie en registraties.
De werkvoorbereiding dient ten minste te resulteren in een projectplan. De organisatie
dient te beschikken over een procedure inzake hoe te handelen bij het spontaan aantreffen
van CE.
6.6.2.1. Projectplan
Ten behoeve van de opsporing wordt een projectplan opgesteld. Het projectplan omvat
ten minste de volgende onderdelen:
-
1. een omschrijving en doelstelling van de opdracht;
-
2. een beschrijving van de projectorganisatie met taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
-
3. een beschrijving van de wijze van interne en externe communicatie;
-
4. de planning van de werkzaamheden en inzet van personeel;
-
5. een werktekening met daarop ten minste de ligging van het werk-/opsporingsgebied,
geprojecteerd op een ondergrond van de omgeving (gebaseerd op de Grootschalige Basiskaart
Nederland;GBKB) met daarop aangegeven de ligging ten opzichte van het Rijksdriehoeknet
(door middel van RD-coördinaten);
-
6. een omschrijving van de wijze van detectie en daarbij te gebruiken detectiemethoden
en apparatuur;
-
7. een beschrijving van de wijze van lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificatie
en daarbij te gebruiken materieel en hulpmiddelen;
-
8. een beschrijving van de wijze van tijdelijk veiligstellen van CE;
-
9. de communicatie met de EODD en informatie betreffende de eventuele vernietigingslocatie
conform bijlage 1;
-
10. een projectgebonden risico-evaluatie en een beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen
in de onderscheiden procesfasen;
-
11. een VGM-plan (veiligheid-, gezondheid- en milieuplan);
-
12. een protocol voor de inschakeling van hulpverleningsdiensten;
-
13. een beschrijving van aansprakelijkheden en verzekeringen;
-
14. een beschrijving van de projectcontroles (wat, wie en hoe controleren op welk moment),
inclusief de wijze van registratie en de terugkoppeling daarvan.
Een projectplan voor uitsluitend een detectieonderzoek omvat in ieder geval de onderdelen
genoemd onder punt 1 t/m 6.
Het projectplan en de beschrijving van de werkmethoden dienen te borgen dat alle geïdentificeerde
risico’s op adequate wijzen worden vermeden of beheerst. In het projectplan dient
te worden beschreven welke personen hebben meegewerkt aan de werkvoorbereiding. De
Senior OCE-deskundige en een bevoegd lid van het management van de organisatie dienen
aantoonbaar te hebben ingestemd met de inhoud van het projectplan.
6.6.2.2. Communicatie projectplan gemeente en opdrachtgever
Het projectplan dient aantoonbaar te zijn goedgekeurd door de opdrachtgever en de
gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen. Goedkeuring door de gemeente
dient plaats te vinden door of namens de verantwoordelijke voor openbare orde en publieke
veiligheid. Indien de uitvoering van het project ook van invloed kan zijn op de openbare
orde en publieke veiligheid in (een) omliggende gemeente(e), wordt ook aan deze gemeente(n)
om goedkeuring van het projectplan gevraagd. De goedkeuring van het projectplan door
gemeente(n) en opdrachtgever wordt opgenomen in het projectdossier, evenals de ontvangstbevestiging
van de melding aan de CKI (paragraaf 5.1).
Goedkeuring van het projectplan door de gemeente is niet vereist ingeval het project
uitsluitend een detectieonderzoek bestaande uit computerondersteunde detectie betreft.
In dat geval kan worden volstaan met een kennisgeving van de uitvoering van het project
aan de gemeente.
Bij aanpassing van de navolgende onderdelen van het projectplan dient aan de gemeente
en de opdrachtgever opnieuw om goedkeuring te worden gevraagd: projectgebonden risico-evaluatie,
de beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen en het VGM-plan.
6.6.2.3. Projectgebonden risico-evaluatie
De projectgebonden risico-evaluatie bestaat uit een adequate risico-inventarisatie
en -evaluatie voor de opsporing. Hieruit volgen ten minste de benodigde acties gericht
op:
-
• de te treffen (persoonlijke) beschermende maatregelen voor personen op de projectlocatie
en de omgeving;
-
• het tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE;
-
• de toegangsregeling en bewaking van de projectlocatie;
-
• de verkeersmaatregelen en begaanbaarheid van de projectlocatie.
De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure voor de uitvoering
van de projectgebonden risico-evaluatie, met expliciet daarin opgenomen de herleidbaarheid
en volledigheid van de evaluatie. Tevens dienen de verantwoordelijkheden van de Senior
OCE-deskundige te worden omschreven. De resultaten worden opgenomen in het projectdossier.
6.6.3. Detectieonderzoek
Detecteren omvat het vaststellen van de aanwezigheid van (mogelijke) CE door het met
behulp van detectieapparatuur uitvoeren van een meting en de beoordeling van de meetgegevens.
Voor het uitvoeren van het detectieonderzoek kunnen uiteenlopende methoden en technieken
worden ingezet. Er wordt onderscheid gemaakt in analoge detectie en computerondersteunde
detectie.
6.6.3.1. Selectie van detectiemethoden
Voorafgaand aan de detectiewerkzaamheden dient de organisatie de in te zetten detectieapparatuur
te selecteren. De selectie van detectiemethoden vindt plaats op basis van de resultaten
van de validatie (paragraaf 7.3.3) en de resultaten van het vooronderzoek. De keuze
van de detectoren dient te worden beargumenteerd in het projectplan, waarin tevens
de relevante apparaatinstellingen worden beschreven. Er worden uitsluitend detectieapparaten
ingezet die voldoen aan paragraaf 6.3.3.
6.6.3.2. Uitvoeren detectie
Bij aanvang van de detectiewerkzaamheden dienen de projectgegevens zoals opgenomen
in het projectplan te worden geverifieerd. De verificatie wordt aangetekend op de
veldwerkregistraties. Ingeval van afwijkende omstandigheden die van invloed zijn op
de kwaliteit van de detectie, dient terugkoppeling plaats te vinden met de werkvoorbereiding.
De bediening van detectieapparatuur dient te voldoen aan paragraaf 6.3.3.
6.6.3.3. Veldwerkregistraties
De resultaten van het detectieonderzoek dienen te worden geregistreerd, waarbij in
ieder geval wordt aangegeven:
-
• datum van detectie;
-
• projectgegevens (tenminste opdrachtgever, gemeente(n) en locatie);
-
• de naam van de persoon die de detectie heeft uitgevoerd;
-
• gebruikte detectieapparatuur;
-
• weersomstandigheden (tenminste temperatuur en neerslag);
-
• afgezocht gebied;
-
• relevante visuele waarnemingen;
-
• afwijkingen t.o.v. projectplan;
-
• verificatie aangeleverde gegevens.
De veldwerkregistraties worden ingevuld door of onder verantwoordelijkheid van de
OCE-deskundige.
6.6.3.4. Analoge detectie
Bij analoge detectie vindt de beoordeling van de meetgegevens direct tijdens de uitvoering
van de meting plaats door de OCE-deskundige. Van de aangetroffen CE worden in ieder
geval de volgende gegevens geregistreerd:
6.6.3.5. Computerondersteunde detectie
De computerondersteunde detectie resulteert in een objectenlijst met ten minste:
Ten behoeve van het opstellen van een objectenlijst vindt na uitvoering van de meting
een beoordeling van de meetgegevens plaats door of onder verantwoordelijkheid van
de Senior OCE-deskundige. Dit dient aantoonbaar te worden gemaakt in de rapportage
van de detectie. In deze rapportage wordt duidelijk aangegeven en beargumenteerd op
welke wijze de meetgegevens zijn gemodelleerd, mede in relatie tot de resultaten van
het vooronderzoek. In de rapportage van de detectie worden aanbevelingen gedaan voor
de verdere aanpak van benaderen.
6.6.4. Lokaliseren
Door middel van het lokaliseren wordt de ligplaats van de gedetecteerde objecten vastgesteld.
Het lokaliseren bestaat uit het:
De definitieve lokalisatiegegevens worden op de objectenlijst vastgelegd. Door middel
van het lokaliseren wordt een ontgravingsdiepte vastgesteld die vervolgens wordt ontgraven.
6.6.5. Laagsgewijs ontgraven
Door het laagsgewijs ontgraven wordt het object blootgelegd, waardoor deze kan worden
waargenomen. In het projectplan wordt aangegeven op welke wijze het laagsgewijs ontgraven
plaatsvindt en welke middelen er worden ingezet. Het projectplan wordt hiertoe zo
nodig aangevuld op basis van de resultaten van het detectieonderzoek. Alle betrokken
partijen worden over de aanpassingen geïnformeerd. De organisatie dient te beschikken
over de noodzakelijke werkinstructies voor activiteiten die in het kader van het laagsgewijs
ontgraven worden uitgevoerd. Voor de eisen aan civieltechnische activiteiten wordt
verwezen naar paragraaf 6.6.11.
6.6.6. Munitiescheiding
De organisatie dient het werkingsprincipe en het scheidingsbereik (welke CE) van gebruikte
munitiescheidingsinstallatie(s) te documenteren en ten minste jaarlijks te valideren.
Tevens dient een risico-inventarisatie & -evaluatie te worden uitgevoerd en gedocumenteerd,
op basis waarvan de te treffen veiligheidsmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen
worden bepaald en uitgevoerd.
Bij toepassing van munitiescheiding dient in het projectplan te worden gemotiveerd
waarom munitiescheiding wordt toegepast en of deze, gegeven de aanwezige CE en de
toegepaste munitiesheidingsinstallatie, het vereiste resultaat oplevert. Bij deze
motivatie worden in ieder geval de resultaten van het vooronderzoek en/of detectieonderzoek
betrokken. Bij het toepassen van munitiescheiding vindt de identificatie van CE en
het tijdelijk veilig stellen van de situatie en de overdracht van CE en schroot plaats
volgens de toepasselijke paragrafen.
6.6.7. Identificeren
De identificatie volgt op het aantreffen van het object en heeft tot doel om vast
te stellen of sprake is van een CE, en zo ja, om de soort, subsoort en wapeningstoestand
(gewapende of ongewapende CE) van eventueel geplaatste ontstekers te bepalen. Van
de identificatie wordt het volgende geregistreerd:
De geregistreerde gegevens vormen een onderdeel van het projectdossier en worden als
zodanig gearchiveerd.
6.6.8. Tijdelijk veiligstellen situatie
Het tijdelijk veiligstellen van de situatie omvat alle activiteiten na de benadering
en identificatie die benodigd zijn om de uitwerkingsrisico’s van het CE in relatie
tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van het explosief
aan EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie geen demontagehandelingen
aan het CE zelf verricht. De wijze van tijdelijk veiligstellen en de getroffen beschermende
maatregelen worden geregistreerd.
6.6.9. VTVS en transport CE
De voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE dient te voldoen
aan bijlage 6. Transport van CE dient te voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving.
6.6.10. Overdracht aan EODD en afvoer schroot
Het ruimen van aangetroffen CE tijdens opsporingswerkzaamheden wordt uitgevoerd door
de EODD. Voor aanvang van een opsporingproject, met uitzondering van een project dat
alleen een detectieonderzoek omvat, wordt de EODD geïnformeerd overeenkomstig bijlage
1.
De overdracht van CE aan de EODD vindt plaats in aanwezigheid van Senior OCE-deskundige
volgens het protocol in bijlage 1. Voorgeschreven registraties in het protocol dienen
te worden opgenomen in het projectdossier. Voorafgaand aan afvoer van schroot vindt
een eindcontrole plaats door de Senior OCE-deskundige. Deze eindcontrole wordt geregistreerd.
6.6.11. Civieltechnisch opsporingsproces
De civieltechnische ondersteuning omvat het geheel van organisatie en uitvoering van
civieltechnische activiteiten die de opsporing mogelijk maken. Indien voor de opsporing
gebruik wordt gemaakt van civieltechnisch materieel, wordt het project uitgevoerd
door een organisatie die beschikt, dan wel een combinatie van twee organisaties die
gezamenlijk beschikken, over een certificaat conform deelgebied A en B.
Indien een project in een combinatie wordt uitgevoerd, dienen de verantwoordelijkheden
en aansprakelijkheden tussen de combinanten te zijn vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst.
Dit wordt, met inachtneming van de bepalingen in dit certificatieschema, nader uitgewerkt
in het projectplan. Bij uitvoering van het project ligt de eindverantwoordelijkheid
voor de opsporing bij de organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A. Dit
laat onverlet dat elke combinant verantwoordelijk is voor de kwaliteit van haar eigen
werkzaamheden.
De organisatie dient de civieltechnische activiteiten die vallen onder werking van
dit certificatieschema en een directe invloed hebben op de (systeem)veiligheid of
een belangrijke interactie kennen met betrokkenen of gerelateerde activiteiten, te
identificeren en te plannen. Daarmee dient te worden geborgd dat de activiteiten beheerst
worden uitgevoerd en omvat:
-
• vastgelegde procedures voor de identificatie en beheersing van interactie met andere
betrokken disciplines/partijen en werkzaamheden;
-
• vastleggen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in relatie tot eventuele
andere partijen;
-
• aantoonbare beheersing van de kritische activiteiten als omschreven in paragraaf 6.6.2.1.
Indien de organisatie haar diensten verleent aan derden dient men actief bij te dragen
aan de veiligheidsbeheersing van de civieltechnische activiteiten. Eventuele adviezen
dienen te worden geregistreerd in het projectdossier.
6.6.12. Oplevering
Na uitvoering van het project dient het terrein conform afspraak te worden opgeleverd.
De wijze van opleveren staat vermeld in het projectplan. Indien daarin niets is vermeld,
dient het terrein in de oorspronkelijke staat te zijn teruggebracht. Deze oorspronkelijke
staat dient in dat geval te zijn beschreven en opgenomen in het projectdossier.
Indien na het oordeel van de Senior OCE-deskundige de locatie voldoet aan de vastgelegde
afspraak, vraagt de organisatie opname van het werk aan bij de opdrachtgever. Voor
opneming, goedkeuring en oplevering geldt de toepasselijke versie van de U.A.V. (Uniforme
administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken).
Een proces-verbaal van oplevering wordt opgesteld door of namens de opdrachtgever
en bevat ten minste de volgende gegevens:
-
• het werk-/opsporingsgebied geprojecteerd op een ondergrond van de omgeving (GBKN)
met daarop aangegeven de ligging ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (door middel
van RD-coördinaten) ;
-
• een omschrijving van de opdracht;
-
• een omschrijving van de gebruikte opsporingsmethoden;
-
• de onderzoeksresultaten;
-
• de gegevens met betrekking tot de overdracht en (indien van toepassing) de aard van
de verwijderde objecten.
In het proces-verbaal van oplevering wordt de volgende aanbeveling opgenomen: de opdrachtgever
wordt aanbevolen om een afschrift van dit proces-verbaal van oplevering toe te zenden
aan de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen.
6.6.13. Evaluatie
De organisatie dient ten behoeve van de procesbeheersing aan het eind van ieder project
een evaluatie op te stellen. Deze evaluatie kan een gezamenlijk document betreffen
van de verschillende partijen, welke in de afzonderlijke projectdossiers dient te
worden opgenomen.
Er dient ten minste aandacht te worden besteed aan:
-
• evaluatie van de procesgang;
-
• vergelijk probleemanalyse, detectie en daadwerkelijk aangetroffen CE;
-
• effectiviteit van de beheersmaatregelen;
-
• afwijkingen/tekortkomingen/bevindingen;
-
• verbetermogelijkheden.
De evaluaties dienen als belangrijke input voor de jaarlijkse beoordeling door de
directie zoals bedoeld in paragraaf 6.4.6.
6.7. Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied
Deze paragraaf is van toepassing op de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden in
OCE verdacht gebied door een organisatie die gecertificeerd is volgens deelgebied
A (hierna organisatie).
Concreet betreft het de begeleiding van onderzoeksbureaus die milieukundig, archeologisch
en of geofysisch veldwerk in OCE verdacht gebied verrichten en in het kader daarvan
boringen, peilbuizen en/of sonderingen (hierna tezamen aangeduid als boring) plaatsen.
De begeleiding heeft tot doel om de onderzoekswerkzaamheden veilig te verrichten,
inhoudende dat wordt geborgd dat geen boringen/sonderingen worden geplaatst op plaatsen
waar mogelijk een CE ligt. De organisatie dient te beschikken over een procedure waarmee
wordt geborgd dat bij de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt voldaan aan
de eisen in deze paragraaf.
-
• Op locaties waar het voornemen bestaat een boring te plaatsen wordt vooraf gedetecteerd,
ten einde vast te stellen dat er zich op en nabij deze locatie geen verstoringen bevinden
die duiden op de mogelijke aanwezigheid van CE.
-
• De grootte van het meetveld dat wordt gedetecteerd, is afhankelijk van de resultaten
van een eventueel uitgevoerd vooronderzoek, de locatiespecifieke omstandigheden en
de aard van de onderzoekswerkzaamheden die worden uitgevoerd. Dit wordt vastgelegd
in het projectplan.
-
• Indien tijdens de detectie een verstoring wordt gemeten die wijst op de mogelijke
aanwezigheid van een CE, wordt het meetveld niet vrijgegeven voor het verrichten van
de onderzoekswerkzaamheden. Indien er geen verstoringen worden gemeten die wijzen
op de mogelijke aanwezigheid van een CE, wordt het meetveld vrijgegeven voor de onderzoekswerkzaamheden.
Het (niet) vrijgeven van meetvelden voor het verrichten van de onderzoekswerkzaamheden
kan mondeling plaatsvinden, mits dit wordt aangetekend in het logboek. De vrijgave
beperkt zich strikt tot het verrichten van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden.
-
• De resultaten van de uitgevoerde detectie worden geregistreerd, waarin per meetveld
ten minste het volgende is opgenomen: coördinaten van het meetveld, meetgegevens,
resultaten van de interpretatie (vrijgegeven/niet vrijgegeven). Na afloop van de begeleiding
worden deze gegevens ter beschikking gesteld aan de opdrachtgever.
-
• De begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt daadwerkelijk uitgevoerd door een
OCE-deskundige.
-
• Ten behoeve van de begeleiding van de onderzoekswerkzaamheden wordt een verkort projectplan
opgesteld, waarin ten minste het volgende is opgenomen:
-
– omschrijving van het gebied waar de onderzoekswerkzaamheden gaan plaatsvinden;
-
– omschrijving van de onderzoekswerkzaamheden en de invloed daarvan op mogelijke CE;
-
– indien van toepassing, een samenvatting van de resultaten van het vooronderzoek betreffende
soorten van mogelijke CE;
-
– een samenvatting van de resultaten van het vooronderzoek betreffende soorten van mogelijke
CE of, wanneer er geen vooronderzoek is uitgevoerd, een evaluatie van een Senior OCE-deskundige
over welke CE er mogelijk kunnen worden aangetroffen;
-
– bepaling van de grootte van het meetveld ter plaatse van onderzoekswerkzaamheden,
in ieder geval op basis van de mogelijk soort van aanwezige CE, de locatiespecifieke
omstandigheden en de aard van de onderzoekswerkzaamheden;
-
– toe te passen (detectie)apparatuur conform paragraaf 6.6.3.1 en in te zetten personeel
en de te treffen veiligheidsmaatregelen.
-
• De Senior OCE-deskundige en een bevoegd lid van het management van de organisatie
dienen aantoonbaar te hebben ingestemd met de inhoud van het projectplan. Voorts dient
de gemeente waarin de onderzoekswerkzaamheden plaatsvinden te worden geïnformeerd.
-
• Ten behoeve van de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt een overeenkomst
gesloten tussen de organisatie en degene die de onderzoekswerkzaamheden uitvoert (opdrachtgever).
Daarin wordt, onder verwijzing naar deze paragraaf van dit certificatieschema, ten
minste bepaald dat de opdrachtgever de instructies betreffende CE veiligheid van de
OCE-deskundige die de begeleidingswerkzaamheden uitvoert opvolgt, mede inhoudende
dat de OCE-deskundige bevoegd is om bepaalde meetvelden niet vrij te geven voor de
onderzoekswerkzaamheden. Voorts wordt daarin bepaald dat de vrijgave van meetvelden
zich strikt beperkt tot het verrichten van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden.
Bijlage 1: Communicatie met EODD
Het opsporingsbedrijf dient de EODD voorafgaand aan het opsporingsproject en bij het
aantreffen van CE te informeren overeenkomstig deze bijlage.
-
• Voor aanvang van het opsporingsproject, met uitzondering van uitsluitend een detectieonderzoek,
wordt een project aangemeld bij de EODD. Deze aanmelding bevat de volgende gegevens
-
– korte omschrijving van de opsporing (werkwijze);
-
– de duur van de opsporing;
-
– de plaats van de opsporing;
-
– de te verwachten explosieven;
-
– de geplande vernietigingslocatie (indien bekend).
-
• Uit de aanmelding moet blijken dat het bevoegd gezag instemt met het uitvoeren van
de opsporing.
-
• Aangetroffen CE worden schriftelijk gemeld aan EODD. De frequentie en het tijdstip
van melding is afhankelijk van soort, aantal en toestand van de aangetroffen explosieven,
zulks ter beoordeling van de Senior OCE-deskundige.
-
• De frequentie en het tijdstip van de periodieke ruimingen zijn mede afhankelijk van
soort en aantal van de aangetroffen explosieven en de beschikbare ruimcapaciteit van
EODD, ter beoordeling van EODD.
-
• Bij het aantreffen van explosieven die naar inschatting van de Senior OCE-deskundige
van het opsporingsbedrijf ter plaatse een direct gevaar opleveren voor de openbare
orde en veiligheid wordt onverwijld een melding gedaan aan de EODD. Deze melding wordt
binnen het EODD voorzien van een verhoogde prioriteit en zal – vooruitlopend op een
periodieke ruiming – binnen een tijdsbestek worden geruimd overeenkomstig de gegeven
prioriteit.
-
• Indien van toepassing wordt door de plaatselijke overheid in overleg met EODD en
de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf gezorgd voor het beschikbaar hebben
van een geschikt vernietigingsterrein binnen de desbetreffende gemeente(n). De locatie
van het vernietigingsterrein dient te worden opgenomen in het projectplan.
-
• Betreffende de situering van de vernietigingslocatie dient rekening te worden gehouden
met de richtlijnen van de EODD.
-
• De plaatselijke overheid zorgt in samenwerking met de Senior OCE-deskundige van het
opsporingsbedrijf voor de aanwezigheid van de politie tijdens de ruiming van aangetroffen
explosieven.
-
• De aangetroffen explosieven worden namens de gemeente door de Senior OCE-deskundige
van het opsporingsbedrijf onder minimale vermelding van soort, subsoort en algemene
toestand via een schriftelijk protocol overgedragen aan de ruimploeg van EODD.
-
• Het opsporingsbedrijf meldt namens de gemeente de datum van beëindiging van de opsporingswerkzaamheden
schriftelijk aan het EODD.
Bijlage 2: Eindtermen oce-deskundigen
In dit certificatieschema zijn deskundigheidsniveaus opgenomen inzake personen die
werkzaamheden samenhangende met het opsporen van conventionele explosieven uitvoeren.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende deskundigheidsniveaus: Assistent
OCE-deskundige, OCE-deskundige en Senior OCE-deskundige. Personen die werkzaam zijn
binnen het OCE werkgebied dienen te voldoen aan de eindtermen voor Basiskennis OCE.
De eindtermen voor deze deskundigheidsniveaus zijn opgenomen in deze bijlage. De wijze
waarop het voldoen aan de toepasselijke eindtermen moet worden aangetoond staat beschreven
in paragraaf 6.2.1 van dit certificatieschema.
De opbouw van deze bijlage is als volgt:
Bijlage 2A: eindtermen Assistent OCE-deskundige
Bijlage 2B: eindtermen OCE-deskundige
Bijlage 2C: eindtermen Senior OCE-deskundige
Bijlage 2D: eindtermen Basiskennis OCE
Bijlage 2A: Eindtermen assistent oce-deskundige
Kenmerk
|
Omschrijving
|
AS.00.01
|
Beschikken over de voor Assistent OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.
|
AS.01.01
|
Het beschikken over algemene kennis van explosies.
|
AS.01.02
|
Het beschikken over algemene kennis van Zwart Buskruit (ZB).
|
AS.01.03
|
Het beschikken over algemene kennis van Rookzwak Buskruit (RB).
|
AS.01.04
|
Het beschikken over algemene kennis van pyrotechnische mengsels.
|
AS.01.05
|
Het beschikken over algemene kennis van springstoffen.
|
AS.01.06
|
Het beschikken over algemene kennis van explosies.
|
AS.02.01
|
Het beschikken over kennis van de 16 hoofdsoorten van CE en de basisprincipes voor
munitieherkenning.
|
AS.02.02
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort Klein Kaliber Munitie (KKM), alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.03
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort geschutmunitie, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.04
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort handgranaten, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.05
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort geweergranaten, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.06
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort munitie voor granaatwerpers, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.07
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort raketten, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.08
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort afwerpmunitie, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.09
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort submunitie, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.10
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort onderwatermunitie, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.11
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort mijnen, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.12
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort valstrikken, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.13
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort explosieven stoffen, alsmede de herkenning daarvan (aanvulling op eindterm
AS.01).
|
AS.02.14
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort vuurwerken, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.15
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort vernielingsmiddelen, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.16
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van
de hoofdsoort ontstekingsinrichtingen, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.02.17
|
Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling van de hoofdsoort toebehoren
van munitie, alsmede de herkenning daarvan.
|
AS.03.01
|
Het beschikken over algemene kennis van het opsporingsproces en het Certificatieschema
Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).
|
AS.03.02
|
Het beschikken over kennis van de werkingsprincipes van actieve metaaldetectoren en
passieve magnetometers.
|
AS.03.03
|
Het beschikken over kennis van het onderscheid tussen: (1) analoge en computerondersteunde
detectie en (2) oppervlakte- en dieptedetectie, alsmede het toepassingsgebied.
|
AS.03.04
|
Het beschikken over kennis van de betekenis van interpreteren en het kunnen uitvoeren
van interpretatie bij analoge detectie.
|
AS.03.05
|
Het onder begeleiding kunnen uitvoeren van een computerondersteunde en analoge detectie.
|
AS.03.06
|
Het beschikken over kennis van de betekenis van lokaliseren en het veilig en 3-dimensionaal
kunnen vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten.
|
AS.03.07
|
Het beschikken over kennis van de betekenis van laagsgewijs ontgraven en het veilig
kunnen werken tijdens ontgraven van gedetecteerde objecten (benaderen).
|
AS.03.08
|
Het beschikken over kennis van de betekenis van identificeren en tijdelijk veiligstellen
van de situatie.
|
AS.03.09
|
Basiskennis over overige bodemvreemde stoffen en objecten.
|
Bijlage 2B: Eindtermen oce-deskundige
Kenmerk
|
Omschrijving
|
DS.00.01
|
Beschikken over een geldig certificaat Assistent OCE-deskundige1.
|
DS.00.02
|
Beschikken over de voor OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.
|
DS.00.03
|
Beschikken over minimaal twee jaar projectervaring als Assistent OCE-deskundige, waarin
op een aantoonbare wijze ervaring is opgedaan met de onderscheiden onderdelen van
het opsporingsproces2.
|
DS.01.01
|
Kennis van de voor het opsporen van CE relevante regelgeving.
|
DS.01.02
|
Kennis van de inhoud van het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven
(WSCS-OCE) en in het bijzonder betreffende de eisen gesteld aan het opsporingsproces.
|
DS.02.01
|
Het beschikken over specifieke kennis van de diverse soorten explosies.
|
DS.02.02
|
Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof Zwart Buskruit (ZB).
|
DS.02.03
|
Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof Rookzwak Buskruit (RB).
|
DS.02.04
|
Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof pyrotechnische mengsels.
|
DS.02.05
|
Het beschikken over specifieke kennis van springstoffen.
|
DS.03.01
|
Het beschikken over kennis van de hoofdsoorten van CE en de betekenis daarvan.
|
DS.03.02
|
Kunnen weergeven en verklaren van de soorten kaliberaanduidingen.
|
DS.03.03
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de algemene gevaarsaspecten van CE.
|
DS.03.04
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de basisprincipes van CE herkenning.
|
DS.03.05
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van Klein Kaliber Munitie.
|
DS.03.06
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van geschutmunitie.
|
DS.03.07
|
Het kunnen weergeven van de subsoorten ontstekingsinrichtingen van geschutmunitie
en het verklaren van de werkingsprincipes.
|
DS.03.08
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van handgranaten.
|
DS.03.09
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van geweergranaten.
|
DS.03.10
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van munitie voor granaatwerpers.
|
DS.03.11
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van raketten.
|
DS.03.12
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van afwerpmunitie.
|
DS.03.13
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van submunitie.
|
DS.03.14
|
Het kunnen weergeven van de subsoorten ontstekingsinrichtingen van afwerpmunitie
en het verklaren van de werkingsprincipes.
|
DS.03.15
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten en samenstelling van onderwatermunitie.
|
DS.03.16
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van landmijnen.
|
DS.03.17
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van valstrikken.
|
DS.03.18
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van vuurwerken.
|
DS.03.19
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van vernielingsmiddelen.
|
DS.03.20
|
Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en
werking van ontstekingsinrichtingen.
|
DS.03.21
|
Het kunnen weergeven en verklaren wat wordt verstaan onder toebehoren van munitie.
|
DS.04.01
|
Het kunnen weergeven en toepassen van de proceseisen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
zoals opgenomen in het Certificeringsschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).
|
DS.04.02
|
Kunnen weergeven en verklaren van de werkingsprincipes van metaaldetectoren en magnetometers
en het toepassingsgebied.
|
DS.04.03
|
Kunnen weergeven en verklaren van het onderscheid tussen computerondersteund en analoog
detecteren en het toepassingsgebied.
|
DS.04.04
|
Kunnen weergeven en verklaren van het onderscheid tussen oppervlakte- en dieptedetectie
en het toepassingsgebied.
|
DS.04.05
|
Kunnen uitvoeren van detectie.
|
DS.04.06
|
Kunnen weergeven en verklaren wat wordt verstaan onder interpreteren.
|
DS.04.07
|
Kunnen weergeven en verklaren van de terminologie die gebruikt wordt bij interpreteren.
|
DS.04.08
|
Kunnen uitvoeren van een interpretatie van meetgegevens van een analoge en computerondersteunde
detectie.
|
DS.04.09
|
Kunnen weergeven en verklaren van de verschillende methoden voor lokaliseren
|
DS.04.10
|
Het veilig 3-dimensionaal kunnen vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten.
|
DS.04.11
|
Het veilig kunnen ontgraven van vermoedelijke CE, zodat volledige identificatie kan
plaatsvinden.
|
DS.04.12
|
Kunnen vaststellen of men in een concrete situatie al dan niet met een CE te maken
heeft en daarna kunnen bepalen van: aantal, hoofdsoort, subsoort, kaliber of type,
eventueel geplaatste ontsteker(s), wapeningstoestand en land van herkomst met eventuele
bijzonderheden.
|
DS.04.13
|
Het tijdelijk kunnen veiligstellen van de situatie.
|
DS.04.14
|
Kunnen weergeven en verklaren van de wijze van overdracht van CE aan de EODD.
|
DS.04.15
|
Beschikken over basiskennis van het vernietigen van CE.
|
X Noot
1 Deze eis geldt niet indien een kandidaat opgaat voor hercertificatie (kandidaat beschikt
of heeft beschikt over een certificaat voor dit deskundigheidsniveau, afgegeven conform
dit WSCS-OCE) en als onderdeel daarvan ook de eindtermen op de onderliggende deskundigheidsniveaus
worden afgetoetst.
X Noot
2 Gezien de bijzondere positie van de EODD (Circulaire nr 17961), de daarbij gepaard
gaande verantwoordelijkheid, de intensieve EODD opleiding en begeleiding en de daaraan
gekoppelde systematiek van examinering en kwalificering en de combinatie van opsporingswerkzaamheden
en ruimwerkzaamheden, wordt voor personen die binnen de EODD opsporingswerkzaamheden
volgens het WSCS-OCE verrichten een afwijkende ervaringseis van 1 jaar gehanteerd.
Bovendien verricht de EODD met name opsporingswerkzaamheden op (voormalige) Defensieterreinen.
Bijlage 2C: Eindtermen senior oce-deskundige
Eindterm
|
Omschrijving
|
SD.00.01
|
Beschikken over een geldig certificaat OCE-deskundige1.
|
SD.00.02
|
Beschikken over de voor Senior OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.
|
SD.00.03
|
Beschikken over minimaal drie jaar projectervaring als OCE-deskundige, waarin op een
aantoonbare wijze ervaring is opgedaan met de onderscheiden onderdelen van het opsporingsproces2.
|
SD.01.01
|
Beschikken over kennis en toepassen van de relevante bepalingen uit wet- en regelgeving
in relatie tot het opsporen van CE
|
SD.01.02
|
Beschikken over kennis van de voor het opsporen van CE relevante delen van de Uniforme
Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) en de Standaard
RAW Bepalingen.
|
SD.02.01
|
Het weergeven en verklaren van de samenstelling en werkingsprincipes van CE in gebruik
voor en na de Tweede Wereldoorlog.
|
SD.03.01
|
Kunnen beoordelen en interpreteren van een vooronderzoek volgens het WSCS-OCE.
|
SD.03.02
|
Kunnen beoordelen en interpreteren van een projectplan volgens het WSCS-OCE.
|
SD.03.03
|
Kunnen beoordelen en interpreteren van een projectcontroleplan volgens het WSCS-OCE.
|
SD.03.04
|
Kunnen beoordelen, interpreteren en toepassen van OCE-project gerelateerde rapportages.
|
SD.03.05
|
Bij calamiteiten met CE volgordelijk de noodzakelijke handelingen kunnen uitvoeren
die leiden tot een zo groot mogelijke beperking van de gevolgen van deze calamiteit.
|
SD.03.06
|
Kunnen uitvoeren van de overdracht van CE aan de EODD.
|
SD.04.01
|
Kunnen weergeven en verklaren van de eisen waaraan een vernietigingslocatie moet voldoen.
|
SD.04.02
|
Kunnen weergeven en verklaren van de methoden en procedures voor het vernietigen van
CE voor zover deze een relatie hebben met de taak en verantwoordelijkheid van de Senior
OCE-Deskundige.
|
X Noot
1 Deze eis geldt niet indien een kandidaat opgaat voor hercertificatie (kandidaat beschikt
of heeft beschikt over een certificaat voor dit deskundigheidsniveau, afgegeven conform
dit WSCS-OCE) en als onderdeel daarvan ook de eindtermen op de onderliggende deskundigheidsniveaus
worden afgetoetst.
X Noot
2 Gezien de bijzondere positie van de EODD (Circulaire nr. 17961), de daarbij gepaard
gaande verantwoordelijkheid, de intensieve EODD opleiding en begeleiding en de daaraan
gekoppelde systematiek van examinering en kwalificering en de combinatie van opsporingswerkzaamheden
en ruimwerkzaamheden, wordt voor personen die binnen de EODD opsporingswerkzaamheden
volgens het WSCS-OCE verrichten een afwijkende ervaringseis van 1,5 jaar gehanteerd.
Bovendien verricht de EODD met name opsporingswerkzaamheden op (voormalige) Defensieterreinen.
Bijlage 2D: Eindtermen basiskennis OCE
Kenmerk
|
Omschrijving
|
BS.01.01
|
Basiskennis over explosieven stoffen.
|
BS.01.02
|
Bekend zijn met de uiterlijke kenmerken van de 16 hoofdsoorten van CE.
|
BS.01.03
|
Basiskennis over de gevaren van het ongewenst tot werking komen van CE.
|
BS.02.01
|
Basiskennis over de aanpak en uitvoering van OCE projecten en over de hoofdlijnen
van het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).
|
BS.03.01
|
Op de hoogte zijn van de geldende veiligheidsregels in OCE projecten.
|
Bijlage 3: Vaststellen verdachtgebied en afbakening in vooronderzoek
Deze bijlage maakt onderdeel uit van paragraaf 6.5 van het WSCS-OCE en wordt gebruikt
om te beoordelen of bepaalde oorlogshandelingen een indicatie vormen voor de aanwezigheid
van CE (verdacht of onverdacht) en voor de horizontale afbakening van het verdachte
gebied. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.
Indicatie
|
Algemene omschrijving
|
Uitgangspunt conclusie
|
Uitgangspunten voor afbakening verdacht gebied
|
Verdacht
|
Onverdacht
|
Verdedigingswerk
|
Groepering van wapenopstellingen en/of geschutsopstellingen, rondom afgezet met een
versperring (bijvoorbeeld weerstandskern of steunpunt).
|
x
|
|
Het grondgebied binnen de grenzen van het verdedigingswerk is verdacht. De grenzen
worden bij voorkeur bepaald aan de hand van georefereerde luchtfoto's.
|
Wapenopstelling
|
Opstelling van handvuurwapen, machinegeweer of andere (semi)automatisch wapen, niet
zijnde onderdeel van een verdedigingswerk.
|
x
|
|
Locatie van de wapenopstelling.
|
Geschutopstelling (statisch en mobiel)
|
Locatie van geschut, niet zijnde onderdeel van een verdedigingswerk.
|
x
|
|
25 meter rondom het hart van de geschutopstellling, maar niet verder dan een eventueel
aangrenzende watergang.
|
Munitieopslag in open veld
|
Locatie van munitievoorraad in het open veld, niet zijnde binnen een verdedigingswerk.
|
x
|
|
Locatie van de veldopslaglocatie.
|
Loopgraaf
|
Militaire loopgraaf
|
x
|
|
Het gebied binnen de contouren van de loopgraaf is verdacht, bij voorkeur bepaald
aan de hand van georefereerde luchtfoto's.
|
Tankgracht of -geul
|
Een diepe (al dan niet droge) gracht of geul met steile wanden, aangebracht om pantservoertuigen
tegen te houden.
|
|
x
|
Niet verdacht, tenzij er aanwijzingen zijn dat er mogelijk munitie in gedumpt is.
|
Landmijnen verdacht gebied
|
Middels een aanwijzing, niet zijnde een mijnenlegrapport, op landmijnen verdacht verklaard
gebied. In het verdachte gebied zijn bij de controle door de MMOD géén landmijnen
aangetroffen.
|
|
x
|
n.v.t.
|
Landmijnen verdacht gebied
|
Middels een aanwijzing, niet zijnde een mijnenlegrapport, op landmijnen verdacht verklaard
gebied. In het verdachte gebied zijn bij de controle door de MMOD, of bij na-oorlogse
activiteiten landmijnen aangetroffen.
|
x
|
|
De grenzen zoals aangegeven in het ruimrapport.
|
Mijnenveld
|
Geregistreerd mijnenveld, waarvan mijnenlegrapport aanwezig is. Alle volgens het legrapport
gelegde landmijnen zijn geruimd.
|
|
x
|
n.v.t.
|
Mijnenveld
|
Geregistreerd mijnenveld waarvan mijnenlegrapport aanwezig is. Niet alle volgens het
mijnenlegrapport gelegde landmijnen zijn geruimd. Geen feitelijke onderbouwing bekend
waarom er landmijnen worden vermist.
|
x
|
|
De grenzen zoals aangegeven in het mijnenlegrapport en/of ruimrapport.
|
Mijnenveld
|
Mijnenlegrapport aanwezig.
Niet alle volgens het legrapport gelegde landmijnen zijn geruimd. Feitelijke onderbouwing
bekend waarom er landmijnen worden vermist.
|
|
x
|
n.v.t.
|
Versperringen
|
Versperringen, zoals strandversperringen en drakentanden .
|
|
x
|
Tenzij er indicaties zijn dat CE onderdeel uitmaken van de versperring.
|
Infrastructuur zonder geschutsopstelling of munitievoorraad
|
Militaire werken zoals woononderkomen of werken met een burgerdoel zoals schuilbunker.
|
|
x
|
Tenzij er indicaties zijn op CE vanwege de aanwezigheid van nabijverdediging in de
vorm van bijvoorbeeld wapenopstellingen.
|
Schuilloopgraaf
|
Loopgraaf voor burgerbevolking om in te schuilen.
|
|
x
|
n.v.t.
|
Kampementen
|
Grondgebied met onderkomens zoals tenten.
|
|
x
|
Tenzij er indicaties zijn op CE vanwege de aanwezigheid van munitieopslag of nabijverdediging
in de vorm van bijvoorbeeld wapenopstellingen.
|
Mangat
|
Gat in grond met schuilfunctie, niet in gebruik genomen als schuttersput.
|
|
x
|
n.v.t.
|
Vernielingslading
|
Locatie van aangebrachte vernielingslading.
|
x
|
|
Locatie van de vernielingslading.
|
Artillerie-, mortier- of raketbeschieting
|
Gebied dat is beschoten door mobiel of vast geschut, mortieren of grondgebonden (meervoudig)
raketwerpersysteem.
|
x
|
|
Situationeel te bepalen.
|
Raketbeschieting inslagenpatroon bekend
|
Gebied dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers.
|
x
|
|
Op basis van een analyse van het inslagenpatroon wordt de maximale afstand tussen
twee opeenvolgende inslagen binnen een inslagpatroon bepaald. Het verdachte gebied
wordt afgebakend door deze afstand te projecteren op de buitenste inslagen van het
inslagenpatroon. Dat is exclusief de eventuele horizontale verplaatsing van de buitenste
blindganger binnen het inslagenpatroon.
|
Inslagpunt blindganger, zijnde een vliegtuigbom
|
Vliegtuigbom die niet in werking is getreden.
|
|
|
Te bepalen volgens rekenmethode waarin ten minste rekening wordt gehouden met de volgende
parameters: de afwerphoogte, de afwerpsnelheid, het gewicht van de bom, de diameter
van de bom en de weerstand van de bodem. Op basis van in ieder geval deze vijf parameters
wordt berekend tot welke diepte CE theoretisch kunnen indringen en hoever de maximale
horizontale verplaatsing is.
|
Crashlocatie vliegtuig
|
Aanwezigheid van CE vanwege de crash.
|
x
|
|
Situationeel te bepalen.
|
Krater van gedetoneerde incidentele luchtafweergranaat
|
Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een incidentele luchtafweergranaat
bevindt.
|
|
x
|
Tenzij er indicaties zijn dat het geen incidentele luchtafweergranaat betreft.
|
Inslagpunt van een V-1 wapen
|
Gebied dat is getroffen door de inslag van een V-1 wapen.
|
x
|
|
15 meter rondom een inslagpunt vanwege de mogelijke horizontale verplaatsing onder
de grond.
|
Krater van een (gedeeltelijk) gedetoneerd V-1 wapen
|
Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een V-1 wapen bevindt.
|
x
|
|
50 meter rondom een inslagpunt vanwege de mogelijke aanwezigheid van explosieve componenten.
|
Krater van een (gedeeltelijk) gedetoneerd V-2 wapen
|
Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een V-2 wapen bevindt.
|
x
|
|
Situationeel te bepalen.
|
Dumplocatie van munitie en/of toebehoren
|
Dumplocatie van CE en/of
toebehoren in landbodem of op waterbodem.
|
x
|
|
Locatie van de dump en afbakening verder situationeel te bepalen, bijvoorbeeld dumping
in stilstaand of stromend water.
|
Ongecontroleerde (massa)explosie
|
(Sympathische) detonatie van een explosieven voorraad zoals ontploffing munitieopslag
of munitie trein.
|
x
|
|
Situationeel te bepalen
|
Vernietigingslocatie voor CE
|
Eén of meerdere springputten.
|
x
|
|
De contour(en) van de springput(ten) en afbakening verder situationeel te bepalen,
bijvoorbeeld gelet op de afstand van eventuele uitgeworpen CE buiten deze contour(en).
|
Vernielingslading (in werking gesteld)
|
Locatie van in werking gestelde vernielingslading, waarbij de mogelijkheid bestaat
op het aantreffen van niet (geheel) gedetoneerde springlading(en).
|
x
|
|
Locatie waar de vernielingslading in werking is gesteld en afbakening verder situationeel
te bepalen.
|
Tapijtbombardement
|
Gebied dat is getroffen door een bombardement met middelzware en/of zware bommenwerpers,
met als doel om schade aan te richten over een groot gebied.
|
x
|
|
Op basis van een analyse van het inslagenpatroon1 wordt de maximale afstand tussen twee opeenvolgende inslagen binnen een inslagpatroon
bepaald. Het verdachte gebied wordt afgebakend door deze afstand te projecteren op
de buitenste inslagen van het inslagenpatroon. Dat is exclusief de eventuele horizontale
verplaatsing van de buitenste blindganger binnen het inslagenpatroon.
|
Duikbombardement op zgn. ‘Pin Point Target’, inslagenpatroon onbekend
|
Gebied dat is getroffen door een bombardement met jachtbommenwerpers, met als doel
om een vooraf bepaald specifiek object te treffen.
|
x
|
|
Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 181 meter gemeten vanuit het
hart van het doel2/3.
|
Duikbombardement op zgn. ‘Line Target’, inslagenpatroon onbekend
|
Lineair gebied, nabij een spoorlijn, dat is getroffen door een bombardement met jachtbommenwerpers,
met als doel om de spoorlijn te treffen.
|
x
|
|
Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 91 meter gemeten vanuit het
hart van de spoorlijn2/4.
|
Raketbeschieting op zgn. ‘Pin Point Target’, inslagenpatroon onbekend
|
Gebied dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers, met als
doel om een vooraf bepaald specifiek object te treffen.
|
x
|
|
Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 108 meter gemeten vanuit het
hart van het doel2/5.
|
Raketbeschieting op zgn. ‘Line Target’, inslagenpatroon onbekend
|
Lineair gebied, nabij een spoorlijn, dat is getroffen door een raketbeschieting met
jachtbommenwerpers, met als doel om de spoorlijn of treinstel op deze spoorlijn te
treffen.
|
x
|
|
Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 80 meter gemeten vanuit het
hart van de spoorlijn2/6.
|
X Noot
1 Verzameling van de locaties van inslagen van één bepaald toestel of één bepaald bombardement.
X Noot
2 Afstanden zijn afkomstig van een Britse studie (empirisch onderzoek) naar de accuratesse
bij aanvallen door eenmotorige duikbommenwerpers gedurende de periode oktober 1944
– april 1945 (AIR 55/322). Eventueel effect van vijandelijk luchtafweer tijdens deze
duikbombardementen is niet in de studie meegenomen.
X Noot
3 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel waarbij opgemerkt moet
worden dat 50% van de vliegtuigbommen binnen 119 meter neer is gekomen en de maximaal
gemeten afstand t.o.v. het doel 181 meter was.
X Noot
4 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel waarbij opgemerkt moet
worden dat 50 % van de vliegtuigbommen binnen 46 meter neer is gekomen en de maximaal
afstand t.o.v. het doel 91 meter was.
X Noot
5 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel (gebouwen) waarbij
opgemerkt moet worden dat de gemiddelde spreiding van de raketten t.o.v. het middelpunt
van een salvo 69 meter was, en dat de gemiddelde afstand van het middelpunt van een
salvo t.o.v. het doel 39 meter was.
X Noot
6 De genoemde afstand is de maximale afstand gemeten n.a.v. luchtfoto-interpretatie.
Bijlage 4: Eisen te stellen aan materieel
Indien bij het benaderen van CE gebruik wordt gemaakt van materieel dient deze te
voldoen aan de onderstaande eisen:
-
• De naar de graafbak gerichte ruiten zijn voorzien van 33 mm Lexguard materiaal, of
een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening. Deze voorziening kan zijn aangebracht
door de ruiten te vervangen of door het aanbrengen van een voorzetruit. Indien voorzetruiten
worden toegepast dienen de originele ruiten te zijn vervangen door 8 mm Lexan materiaal,
of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.
-
• De overige ruiten zijn vervangen door 8 mm Lexan materiaal, of een daaraan minimaal
gelijkwaardige voorziening.
-
• Het dak van de machine is bekleed met 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een
daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.
-
• De staalvlakken die naar de graafbak zijn gericht, zijn voorzien van 7mm staalplaat
met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige
voorziening.
-
• De cabine is vervaardigd van of wordt beschermd door staalplaat met een minimale dikte
van 7 mm met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal
gelijkwaardige voorziening.
-
• De cabine is voorzien van opdekdeuren.
-
• De cabine is verankerd op de machine.
Bijlage 5: Eisen aan beschermende maatregelen
Werkwijze
In het projectplan wordt beschreven welke beschermende maatregelen in welke projectfasen
worden getroffen. De te nemen beschermende maatregelen worden goedgekeurd door de
gemeente(n) waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden. Deze goedkeuring wordt geregistreerd
in het projectdossier.
Er is geen norm beschikbaar voor het treffen van beschermende maatregelen voor de
omgeving bij het benaderen van CE. Momenteel worden beschermende maatregelen op projectniveau
vastgesteld in overleg met de gemeente(n), de opdrachtgever, het EODD en andere betrokkenen.
Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van richtlijnen die worden gehanteerd door
het Ministerie van Defensie.
Bijlage 6: Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie
De voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie (VTVS) dient te voldoen
aan de onderstaande voorwaarden.
-
1. De maximale opslag in een VTVS bedraagt 10 kg explosieve stof.
-
2. Eisen aan de constructie en opbouw van de voorziening:
-
a. de wanden, vloer- en dakconstructie van de voorziening dient 60 minuten brandwerend
te zijn, conform NEN 3884/6069;
-
b. de wanden dienen ten behoeve van scherfwering te zijn voorzien van een staalplaat
met een minimale dikte van 7 mm met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat,
of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening;
-
c. de vloer van de voorziening moet zijn voorzien van niet-geleidend materiaal;
-
d. de voorziening dient te zijn voorzien van een rechtsscharnierende deur, voorzien van
veiligheidsdraaigreep aan binnenzijde en een profielcylinderslot;
-
e. de deur van de voorziening dient te zijn voorzien van een automatische deursluiter;
-
f. elektrische installaties, inclusief verlichting, dienen gas- en explosieveilig te
zijn uitgevoerd;
-
g. de voorziening dient te zijn voorzien van een aardingspunt en een hijsvoorziening.
-
3. De voorziening dient te zijn voorzien van een alarminstallatie, die ten minste bestaat
uit een geluidsignaal, lichtsignaal en een telefonische melding aan alarmdienst of
de beheerder zoals bedoeld onder punt 9 van deze bijlage.
-
4. Aan de buitenzijde (voorzijde) van de voorziening dienen de volgende gevarenaanduiding
te zijn aangebracht.
-
5. De voorziening dient te worden opgesteld op een vlakke en verharde ondergrond. In
een cirkel van 10 meter rondom de voorziening mogen zich geen objecten en andere zaken
bevinden, met uitzondering van het hekwerk zoals hieronder bedoeld.
-
6. Rondom de voorziening dient een deugdelijk en afsluitbaar hekwerk te worden aangebracht,
tenzij de voorziening zich bevindt binnen een afgesloten en ontoegankelijk terrein.
Op het hekwerk dient aan alle zijden het volgende bord te zijn aangebracht:
-
7. Op een afstand van maximaal 50 meter van de opslagvoorziening dient een 6 kg ABC brandblusser
aanwezig te zijn.
-
8. Wijze van opslag:
-
a) de artikelen dienen zodanig te worden opgeslagen dat zij niet in direct contact met
de vloer staan (bijvoorbeeld met behulp van pallets of stapellatten);
-
b) artikelen waarvan niet is uitgesloten dat zij witte fosfor bevatten, dienen separaat
en ondergedompeld in water te worden opgeslagen;
-
c) de opslag van brisante munitie dient zodanig plaats te vinden dat sympathische detonatie
wordt voorkomen (onderlinge afstand > 3 maal R);
-
d) de CE dienen ordelijk en stabiel te worden opgeslagen;
-
e) de voorziening mag uitsluitend worden gebruikt voor de opslag van CE en hierin mogen
geen andere artikelen/zaken worden opgeslagen, behalve een branddeken, brandblusser
en alarminstallatie.
-
9. Eindverantwoordelijke voor en sleutelhouder van de voorziening is een Senior OCE-deskundige,
die in de ontheffing van de organisatie op grond van de Wet wapens en munitie tevens
als beheerder is aangemerkt. Het betreden van de voorziening mag uitsluitend plaatsvinden
door of onder begeleiding van deze Senior OCE-deskundige.
-
10. In het kader van de werkvoorbereiding wordt in overleg met de gemeente vastgesteld
of de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van CE, gelet op de specifieke
omstandigheden, vergunningsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer. De resultaten
van dit overleg worden geregistreerd.
-
11. Van opgeslagen CE wordt het volgende geregistreerd:
-
a) soort, subsoort en nationaliteit van het CE;
-
b) wapeningstoestand van eventuele ontstekers;
-
c) schatting van de explosieve inhoud.
-
12. De registratie wordt bijgehouden op een lijst die, indien de inhoud van de voorziening
wijzigt, dagelijks wordt verstuurd naar de opdrachtgever, politie en/of de brandweer.
De registraties worden tevens opgenomen in het projectdossier.
Bijlage 7: Modelcertificaat
BIJLAGE 7
Bijlage 7, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XVI behorend bij Artikel 6.1, 2e lid
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen
belast met: persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk
Document: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)
Inhoudsopgave
1
|
|
Inleiding
|
145
|
|
|
|
|
2
|
|
Definities
|
145
|
|
|
|
|
3
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
147
|
|
3.1
|
Beschrijving van het document
|
147
|
|
3.2
|
Actieve partijen
|
147
|
|
3.3
|
Risicoanalyse
|
147
|
|
|
|
|
4
|
|
Eisen ten behoeve van de aanwijzing
|
147
|
|
4.1
|
persoonscertificatie bij werken onder overdruk
|
147
|
|
4.2
|
Aanwijzingscriteria
|
149
|
|
|
|
|
5
|
|
Toezicht op de cki’s
|
150
|
|
|
|
|
6
|
|
Maatregelen
|
151
|
1 Inleiding
Werken onder overdruk betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke
belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door
de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor het werken
onder overdruk. Onder werken onder overdruk wordt in overeenstemming met artikel
6.13 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan: duikarbeid, caissonarbeid en overige
arbeid onder overdruk.
Het betreft de volgende in het Arbeidsomstandighedenbesluit genoemde activiteiten:
-
1) duiker (artikel 6.16 lid 6);
-
2) duikploegleider (artikel 6.16 lid 3);
-
3) duikmedisch begeleider (artikel 6.16 lid 7);
-
4) duikerarts (artikel 6.14a lid 3).
De certificaten voor deze werkzaamheden worden onder deze regeling verstrekt door
CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken moet een CKI hiertoe worden aangewezen
door de minister. Dit gebeurt door toetsing aan dit document betreffende aanwijzing
en toezicht. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende
CKI’s zich moeten houden.
2 Definities
Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk
in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen
zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat deze begrippen
of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen worden gehanteerd.
Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024,
gelden de definities van dit document.
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven
van een certificaat.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Beheerstichting (BHST)
|
:
|
Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale
accreditatie-instelling rapporteert aan SZW en betrokken CKI of de instelling competent
is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek
document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.
|
Caissonarbeid
|
:
|
Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof
wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit
6.13).
|
Centraal College van Deskundigen (CCvD)
|
:
|
Het college, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende
partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij
het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat
sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.
|
Certificaathouder
|
:
|
De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een certificerende instelling beoordeelt en besluit of
een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals
opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en certificerende instelling.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief onderhoud.
|
Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Examinator
|
:
|
De individuele persoon die namens de certificerende instelling de beoordeling van
het examenwerk van de kandidaat uitvoert.
|
Hyperbare behandelkamer
|
:
|
Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld
voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven
behandelprotocol.
|
Kandidaat
|
:
|
De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.
|
Risicoanalyse
|
:
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.
|
RI&E
|
:
|
Systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen met risico's voor de
veiligheid en de gezondheid met betrekking tot een activiteit op basis waarvan een
beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.
|
TRA (taak risico analyse)
|
:
|
Systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen met risico's voor de
veiligheid en de gezondheid met betrekking tot een specifieke taak op basis waarvan
een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of
zaak voldoet aan de aan de CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich
daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-WOD-P
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.
Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als
certificerende instelling voor personen, producten of systemen.
|
WSCS-WOD-A
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.
Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-B
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-D
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.
Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-E
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht
door de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-F
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
bij de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-L
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.
|
3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Beschrijving van het document
Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht op CKI’s belast met persoonscertificatie
op het gebied van werken onder overdruk wordt aangehaald als WDAT-WOD-P. Dit werkveldspecifieke
document voor aanwijzing en toezicht binnen het werkveld Werken onder druk, is door
de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan wijzigingen aanbrengen in
de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op-
en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het Centraal College
van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.
3.2 Actieve partijen
Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling
betrokken geweest:
3.3 Risicoanalyse
De volgende risico’s kunnen optreden, indien de CKI in het certificatieproces niet
voldoende functioneert:
-
1) de CKI laat na om een certificaat af te geven of geeft ten onterechte een certificaat
af door ontoereikende procedures en documentatie van het certificatieproces;
-
2) de CKI is niet in staat om openheid te betrachten over toegang tot het certificatieproces,
de uitvoering van de beoordeling en de eisen waartegen beoordeeld wordt;
-
3) de CKI is niet in staat om een adequate en objectieve beoordeling uit te voeren, doordat
de CKI geen onpartijdigheid kan betrachten wegens belangenverstrengeling met bijvoorbeeld
opleidingsinstellingen, werkgevers en opdrachtgevers;
-
4) de CKI geeft de kandidaten geen gelijke kansen bij het examen door inbreuken op de
onpartijdigheid jegens de kandidaat;
-
5) de CKI kan zich geen onafhankelijk beeld vormen van de vaardigheden van de kandidaat
door onvoldoende afstand tot de opleiding van de kandidaat;
-
6) de CKI kan zich door middel van het examen geen adequaat beeld vormen van de vaardigheden
van de kandidaat door onvoldoende gekwalificeerde examinatoren die niet over adequate
kennis, ervaring en attitude beschikken;
-
7) de CKI maakt inbreuken op vertrouwelijkheid van beoordelingsresultaten of bedrijfsgegevens
en persoonsgegevens die tijdens de beoordeling bekend zijn geworden;
-
8) de CKI is niet ontvankelijk voor klachten met betrekking tot fouten, omissies en onredelijke
gedragingen die tijdens het certificatieproces door kandidaten of belanghebbenden
ervaren worden;
-
9) de CKI oordeelt aan de hand van een aanvullende RI&E dat de veiligheid van de kandidaten
en de overige betrokkenen tijdens het praktijkexamen door de onvoldoende inzet van
eigen personeel of faciliteiten of de passende uitbesteding daarvan bij derden onvoldoende
gewaarborgd wordt;
-
10) de CKI is door onvoldoende kennis van werken onder overdruk en ontoereikende processen
in de informatievoorziening niet in staat om gevaarlijke situaties te melden;
-
11) de CKI levert geen adequate gegevens voor het centraal register , zodat belanghebbenden
en toezichthouders de geldigheid niet kunnen nagaan.
De vereisten in dit document ten aanzien van de CKI moeten de bovengenoemde risico’s
beperken.
4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing
4.1 Persoonscertificatie bij werken onder overdruk
Het beoordelen en aanwijzen van de CKI’s voor persoonscertificatie vindt plaats op
basis van de eisen die aan de certificerende instelling gesteld worden op grond van
de aanwijzing (zie paragraaf 4.5 van dit document) en de ISO/IEC 17024 en IAF GD 24
behoudens de volgende aanvullingen en afwijkingen:
4.1.1 Wijziging van het certificatieschema
Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 4.2.3 van ISO/IEC 17024 mag de CKI in
afwijking van deze paragraaf het certificatieschema niet zelf ontwikkelen of wijzigen.
De CKI moet het certificatieschema gebruiken dat door de minister is vastgesteld.
De CKI moet een eventueel wijzigingsvoorstel indienen bij de beheerstichting. Het
Centraal College van Deskundigen moet een wijzigingsvoorstel beoordelen en kan het
bestuur van de beheerstichting adviseren om een wijzigingsvoorstel voor te leggen
aan de minister. De minister zal het voorstel beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel
overgenomen wordt.
4.1.2 Voldoende personeel
De bepalingen van paragraaf 4.2.7 van ISO/IEC 17024 zijn onverkort van toepassing.
4.1.3 Ontwikkeling en onderhoud van het certificatieschema
Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 4.3 van ISO/IEC 17024 moet de CKI rekening
houden met de procedure voor wijziging van de beoordelingseisen en beoordelingsmethodiek,
indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema
heeft vastgesteld.
In aanvulling op paragraaf 4.3.3 van ISO/IEC 17024 moet de CKI bij de communicatie
over en toepassing van wijzigingen in een werkveldspecifiek certificatieschema rekeningen
houden met de procedure voor vaststelling van wijzigingen overeenkomstig paragraaf
4.2.1 van dit document voor aanwijzing en toezicht.
Op grond van de aanwijzing door de minister en de overeenkomst met de beheerstichting
moet de CKI de beoordelingseisen en beoordelingsmethodiek van het werkveldspecifiek
certificatieschema toepassen. De beheerstichting heeft de taak om de certificatieschema’s
voor de relevante werkvelden te beheren en te onderhouden. De CKI moet de verrichtingen
van het door de beheerstichting ingestelde Centraal College van Deskundigen, dat belast
is met de werkveldspecifieke certificatieschema’s, volgen en kan hieraan ook inhoudelijk
bijdragen.
De CKI moet de uitvoering van de examinering van de kandidaten overeenkomstig paragraaf
4.3.6 van ISO/IEC 17024 zelf evalueren. Indien uit de evaluatie blijkt dat het certificatieschema
aanpassingen behoeft, dan moet de CKI hiervoor een met argumenten onderbouwd voorstel
aan het Centraal College van Deskundigen doen.
4.1.4 Aan derden uitbestede werkzaamheden
De bepalingen van paragraaf 4.5 van ISO/IEC 17024 zijn onverkort van toepassing.
4.1.5 Kwalificaties van examinatoren
In aanvulling op de bepalingen van paragraaf 5 van ISO/IEC 17024 moet de CKI bij de
selectie van examinatoren en de overige betrokkenen bij het examen aan de onderstaande
eisen toepassen. De uitwerking van de eisen ten aanzien van het examenpersoneel moeten
worden opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten, zoals het
kwaliteitshandboek van de certificerende instelling.
A. Deskundigheidseisen aan examinatoren
Bij de selectie van examenpersoneel moet het examenpersoneel aan de hand van een portfolio
ten minste worden beoordeeld op de volgende eisen:
-
1. Algemeen:
-
• in staat zijn om adequaat, niet intimiderend en overtuigend te communiceren met de
kandidaten en overige betrokkenen bij het examen;
-
• in staat zijn om integer, naar eer en geweten en zonder eigenbelang op te treden;
-
• in staat zijn om orde te handhaven en waar nodig correctief op te treden;
-
• in staat zijn om punctualiteit en nauwkeurigheid te betrachten bij het uitreiken van
de opgaven en het innemen en uitwerkingen.
-
2. Vakinhoudelijk:
-
• in staat zijn om de kandidaat deskundig en objectief te beoordelen door een theoretische
en praktische training als examinator gevolgd te hebben;
-
• beschikken over kennis van het certificatieschema, het examenreglement, de normen
voor slagen en afwijzen en de nader gestelde gedragsregels;
-
• beschikken over aantoonbare en actuele kennis van het vakgebied van het betreffende
onderdeel van het praktijk- of theorie-examen en in het betreffende examenonderdeel
zelf met goed gevolg examen hebben afgelegd.
De genoemde eisen ten aanzien van het examenpersoneel gelden volledig voor de examinator
die betrokken is bij de beoordeling van het examenwerk en praktijkonderdelen. Voor
het toezicht tijdens het theorie-examen mag een medewerker worden ingezet die niet
beschikt over de inhoudelijke kennis zoals genoemd in punt 2.
B. Instructie van de overige betrokkenen bij het examen
De CKI moet ervoor zorgen dat de personen die bij het examen optreden als leden van
de duikploeg, maar niet zelf kandidaat zijn, voldoende instructie krijgen om de veiligheid
en onafhankelijkheid tijdens het examen te borgen. Indien de duikploeg uit meerdere
kandidaten bestaat, moet elk van de leden van de duikploeg overeenkomstig worden geïnstrueerd.
De CKI moet ervoor zorgen dat aan de briefing een heldere en eenduidige examencase
ten grondslag ligt. Indien betrokkenen bij het examen duiken, dienen zij te beschikken
over het persoonscertificaat duikarbeid (WSCS-WOD D of WSCS-WOD E). Indien de betrokkenen
bij het examen optreden als duikploegleider dan wel deze rol overnemen dienen zij
te beschikken over het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-F of WSCS-WOD-L)
C. Onafhankelijkheid
De examinatoren, de overige betrokkenen bij het examen en het personeel van de CKI
moeten jegens de examenkandidaat onafhankelijk en onbevooroordeeld kunnen optreden.
De onafhankelijkheid van alle betrokken omvat ten minste dat zij niet persoonlijk
betrokken zijn geweest bij de opleiding van de kandidaat en dat zij in relatie tot
de werkgever van de kandidaat aantoonbaar over voldoende onafhankelijkheid beschikken
om hun optreden tijdens het examen en jegens de kandidaat hierdoor niet te laten beïnvloeden.
De CKI moet ervoor zorgen dat de kandidaten tijdens het examen gelijke kansen krijgen
en het examen veilig kunnen uitvoeren.
4.1.6 Vermeldingen op het certificaat
In aanvulling op de bepalingen van paragraaf 6.3.3 van ISO/IEC 17024 moet op het certificaat
worden vermeld:
-
1) het inschrijvingsnummer van de CKI in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel
behoudens CKI’s die hiertoe niet wettelijk verplicht zijn;
-
2) het logo van de CKI;
-
3) het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;
-
4) het logo van de beheerstichting.
4.1.7 Toezicht op de certificaathouder
De bepalingen van paragraaf 6.4 van ISO/IEC 17024 zijn onverkort van toepassing, maar
de CKI moet rekening houden met bijzondere voorschriften ten aanzien van het toezicht
op de certificaathouder, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een
werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.
4.1.8 Hercertificatie
Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 6.5 van ISO/IEC 17024 moet de CKI rekening
houden met bijzondere voorschriften ten aanzien van de hercertificatie, indien de
minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema
heeft vastgesteld.
4.1.9 Gebruik van het beeldmerk
In aanvulling op de bepaling van paragraaf 6.6 van ISO/IEC 17024 moet de CKI zich
bij het gebruik van een beeldmerk van de beheerstichting houden aan de voorschriften
van de overeenkomst tussen de beheerstichting en de CKI.
4.2 Aanwijzingscriteria
De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d
Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:
-
4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die beoordelingen zijn belast, voeren deze uit
met de grootste mate van beroepsintegriteit.
-
4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt.
Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.
-
4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.
-
4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten
2aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het
besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.
-
4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en
dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet
openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.
-
4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking
biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.
-
4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van
ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk
door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de
instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de
betreffende overheidsinstantie.
-
4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de
minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen
CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken.
Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor
fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.
-
4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure
(afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure
(hoofdstuk 9 Awb).
-
4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg
van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland
bij het Europese NoBo-overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD.
De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.
-
4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere
CKI’s en aan de beheerstichting.
-
4.2.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie-
en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van
de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van
door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking
wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd
door de cki.
-
4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands
te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.
-
4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande
beoordeling en beslissing.
5 Toezicht
In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen
van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.
Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:
-
a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid
en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door
de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie
SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen
behandeld:
-
1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;
-
2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties,
reglementen en procedures;
-
3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;
-
4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;
-
5. aan derden uitbestede werkzaamheden;
-
6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk
hebben voorgedaan;
-
7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende
instellingen;
-
8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;
-
9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken
en de wijze van afhandeling daarvan;
-
10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.
-
11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.
-
b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de
controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd
kunnen worden) .
-
c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen
of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze
informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet
worden).
-
d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de Beheerstichting in het kader
van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan
een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie
SZW verstrekt moet worden).
-
e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten
heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders
periodiek beoordeelt.
-
f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen
aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de
Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder
geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.
-
g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.
-
h) hSZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie
of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.
6 Maatregelen
Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit
gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering
Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.
BIJLAGE 8
Bijlage 8, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XVI a behorend bij Artikel 6.5, 1e lid
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts
Document: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)
Inhoudsopgave
1
|
|
Inleiding
|
153
|
|
|
|
|
2
|
|
Definities
|
153
|
|
|
|
|
3
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
155
|
|
3.1
|
Algemeen
|
155
|
|
3.2
|
Beschrijving van het schema
|
155
|
|
3.3
|
Actieve partijen
|
155
|
|
3.4
|
Risicoanalyse en afbreukcriteria
|
155
|
|
|
|
|
4
|
|
Certificatiereglement
|
156
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
156
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
156
|
|
4.3
|
Certificatiebeslissing
|
156
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur van het certificaat
|
156
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
156
|
|
4.6
|
Klachtenregeling
|
156
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
158
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
159
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
159
|
|
4.10
|
Aanvraag van het certificaat bij herintreding
|
159
|
|
|
|
|
5
|
|
Examenreglement
|
159
|
|
5.1
|
Algemeen
|
159
|
|
5.2
|
Uitvoering van het examen
|
159
|
|
5.3
|
Eisen te stellen aan het examenpersoneel
|
160
|
|
5.4
|
Eisen te stellen aan het examen
|
160
|
|
5.5
|
Beheer centrale itembank en examenversies
|
160
|
|
|
|
|
6
|
|
Toezicht
|
161
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
161
|
|
6.2
|
Frequentie van het toezicht
|
161
|
|
6.3
|
Uitvoering van het toezicht
|
161
|
|
6.4
|
Verslag van bevindingen
|
162
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
162
|
|
6.6
|
Melding aan de Inspectie SZW
|
163
|
|
|
|
|
7
|
|
Onderwerp van de certificatie
|
163
|
|
|
|
|
8
|
|
Entreecriteria
|
164
|
|
|
|
|
9
|
|
Eindtermen
|
165
|
|
|
|
|
10
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
165
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
165
|
|
10.2
|
Uitslagregel van het examen
|
169
|
|
|
|
|
11
|
|
Hercertificatie
|
169
|
|
11.1
|
Toetstermen voor hercertificatie
|
169
|
|
11.2
|
Beoordelingsmethode
|
169
|
|
11.3
|
Cesuur van de beoordeling
|
171
|
|
|
|
|
12
|
|
Certificaat
|
171
|
|
|
|
|
13
|
|
Geldigheidscondities
|
171
|
1 Inleiding
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College
van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het
gebied van arbeidsgezondheidskundig onderzoek door duikerartsen. Het bestuur van de
Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema heeft goedgekeurd. Door het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema
vervangt eerdere versies.
De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van een arbeidsgezondheidskundig
onderzoek in verband bij werknemers die duikarbeid verrichten. Onder duikarbeid wordt
in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit
verstaan het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk.
Het betreffende arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt uitgevoerd door duikerartsen.
Het persoonscertificaat duikerarts is wettelijk vereist op grond van artikel 6.14a
lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Het certificatiesysteem van de certificerende instelling moet zijn gestructureerd
in overeenstemming met de eisen uit de ISO/IEC 17024: 2003.
2 Definities
Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk
in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen
zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting
en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen
in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het
afgeven van een certificaat.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale
accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de
instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het
vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij
internationale systematiek en normen.
|
Beheerstichting
|
:
|
Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.
|
Caissonarbeid
|
:
|
Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof
wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit
6.13).
|
CCvD WOD
|
:
|
Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting,
dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt
tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op
zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging
van deze partijen.
|
Centrale examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt
en beheert.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.
|
Certificaathouder
|
:
|
De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon,
product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het
werkveldspecifieke certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief borging van de kwaliteit.
|
Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Cesuur
|
:
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
Competentie
|
:
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Compressiekamer of -tank
|
:
|
Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden,
zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen
en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.
|
Controle
|
:
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister.
|
Duik (operationele)
|
:
|
Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de
ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband
van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.
|
Duikarbeid
|
:
|
het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van
het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling
gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk
(Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).
|
Duikklok, gesloten of droge
|
:
|
Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot
aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel
van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water
gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.
|
Duikklok, open of natte
|
:
|
Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in
geval van nood) geademd kan worden.
|
Eindtermen
|
:
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
:
|
Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om
toegelaten te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
:
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
CKI.
|
Examinator
|
:
|
De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de
kandidaat uitvoert.
|
Hyperbare behandelkamer
|
:
|
Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld
voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven
behandelprotocol.
|
Kandidaat
|
:
|
De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.
|
Portfolio
|
:
|
Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties,
onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk
stappenplan.
|
Risicoanalyse
|
:
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.
|
Saturatieduiken
|
|
Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel
zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).
|
SCUBA
|
:
|
Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel
dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen
worden.
|
SSE
|
:
|
Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt
door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of
zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna
vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
:
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
:
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-WOD-P
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.
Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als
certificerende instelling voor personen, producten of systemen.
|
WSCS-WOD-A
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.
Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-B
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-D
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.
Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-E
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht
door de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-F
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
bij de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-L
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.
|
3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Algemeen
Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang –
veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid
gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de
vakbekwaamheid van duikerartsen.
3.2 Beschrijving van het schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-A, Persoonscertificaat
duikerarts. Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD),
als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde
documenten. Dit schema vervangt eerdere versies.
3.3 Actieve partijen
Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:
-
• aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);
-
• Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;
-
• Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen
van de beheerstichting (CCvD WOD).
3.4 Risicoanalyse en afbreukcriteria
De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:
De werknemer moet over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid beschikken om werk
onder overdruk te kunnen verrichten. Deze geschiktheid kan worden vastgesteld in een
onderzoek voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden (inkeuring). Door de
lichamelijke belasting die werk onder overdruk met zich meebrengt en door verouderingsverschijnselen,
kan de geschiktheid mettertijd afnemen. Hierop wordt toegezien door jaarlijks herhaalde
onderzoeken (herkeuringen).
De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie
in combinatie met de onderdompeling in water op. De gevolgen van een incident kunnen
daarom zeer ernstig zijn en vereisen door de natuurkundige en lichamelijke verschijnselen
in verband met de overdruk een specifieke behandeling. Voor de behandeling van incidenten
onder overdruk is een gedegen kennis van de aard van de duikarbeid, duikerziekten
en behandeling in compressiefaciliteiten noodzakelijk.
Een meer omvangrijke risicoanalyse is opgenomen in het document Werkveldspecifiek
document voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen belast met
persoonscertificatie op het gebied van duikarbeid (WDAT-WOD-P).
4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing
van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures
van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities
met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren
van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De aanvrager dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag tot
(her)certificatie in voor het persoonscertificaat duikerarts (WSCS-WOD-A) bij een
CKI. Vervolgens verstrekt de certificerende instelling alle relevante informatie over
de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebeslissing
De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende
instelling die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij
is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures
die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor
aanwijzing en toezicht.
4.4 Geldigheidsduur van het certificaat
De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar.
De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de
verrichtingen en bekendheid met de technieken en de werkzaamheden bij duikarbeid.
Gedurende deze periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk
om de doorlopende beroepservaring te onderhouden en te ontwikkelen. De geldigheidsduur
van het certificaat is wettelijk vastgelegd in artikel 6.3a lid 2 van de Arbeidsomstandighedenregeling.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld.
Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat.
De condities en de wijze van toezicht daarop door de certificerende instelling worden
beschreven in deel II van het certificatieschema.
4.6 Klachtenregeling
4.6.1 Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
4.6.2 Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
4.6.3 Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
4.7 Bezwaarprocedure
4.7.1 Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
4.7.2 Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
4.7.3 Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
4.7.4 Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
4.7.5 Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze
gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden
aan het de beheerstichting. De overeenkomst met de certificerende instelling zal voorschrijven
welk digitale formaat de toelevering van gegevens moet hebben, zodat de gegevens kunnen
worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in
overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt.
De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt
geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.
4.9 Norminterpretatie
Het CCvD WOD moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema.
Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties
bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde
begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, certificerende instellingen
of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.
4.10 Aanvraag van het certificaat bij herintreding
De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen
en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet
een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van
het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan
worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen.
De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:
-
1) opleiding tot duikerarts op grond waarvan de kandidaat eerder gecertificeerd is geweest;
-
2) historische ervaring als duikerarts blijkend uit een volledig overzicht van de door
hem behandelde medische dossiers.
5 Examenreglement
5.1 Algemeen
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikerarts (WSCS-WOD-A).
Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikerarts. De examinering
geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificerende instelling en bestaat uit
de volgende onderdelen:
-
• praktijkexamen;
-
• theorie-examen.
Het examen wordt door de certificerende instelling afgenomen.
5.2 Uitvoering van het examen
De certificerende instelling stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een
uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat
ten minste de volgende bepalingen:
-
1) Ingangsdatum van het certificaat
-
2) Entree-eisen voor deelname aan het examen
-
3) Aanvraagprocedure
-
4) Bevestiging van deelname en oproep
-
5) Identificatie van de deelnemers
-
6) Toelating en afwezigheid
-
7) Examenduur en wijze van examinering
-
8) Gedragsregels voor kandidaten
-
9) Regeling aangepast examen
-
10) Normen voor slagen en afwijzen
-
11) Bekendmaking van de uitslag
-
12) Bewaartermijn
-
13) Inzagerecht
-
14) Geldigheidsduur
-
15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)
5.3 Eisen te stellen aan het examenpersoneel
Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede
onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing
en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).
In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij de
beoordeling van het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:
5.4 Eisen te stellen aan het examen
5.4.1 Beslotenheid
De medewerkers van de certificerende instelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding
van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de certificerende
instelling.
5.4.2 Algemene regels
De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:
-
• absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;
-
• sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;
-
• voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;
-
• individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten
minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;
-
• ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos
uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.
De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:
-
• een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;
-
• voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;
-
• voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat,
tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.
Het theorie-examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Het theorie-examen wordt
in beginsel schriftelijk afgenomen. Het afnemen van een examen op andere wijze behoeft
voorafgaande instemming van het Centraal College van Deskundigen. Op indicatie van
de certificerende instelling wordt het examen bij kandidaten met buitenlandse voorkwalificaties
afgenomen in de Engelse taal.
De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor het praktijkexamen worden nauwkeurig
uitgewerkt door de certificerende instelling.
5.5 Beheer centrale itembank en examenversies
Indien de beheerstichting met meerdere certificerende instellingen samenwerkt op onderhavig
WSCS, wordt onder verantwoordelijkheid van de beheerstichting een centrale itembank
ingericht.
In de centrale itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en
casus voor het praktijkeindexamen vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten
en het praktijkeindexamen bevat daarentegen specifieke toetsopdrachten. Het gebruik
van de centrale itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten bij verschillende certificerende
instellingen gelijkwaardige examens afleggen. De certificerende instellingen moeten
medewerken aan de totstandkoming van de centrale itembank.
De beheerstichting stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering
van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering
op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.
6 Toezicht
6.1 Medewerking aan toezicht
Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen.
De certificerende instelling is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft
voldoen aan de gestelde eisen. Alhoewel de certificerende instelling normaliter geen
tussentijds toezicht uitvoert vanwege de beperkte geldigheidsduur van vier jaar, moet
de certificerende instelling in bepaalde situaties wel tussentijds toezicht uitvoeren.
Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht
mee te werken aan toezicht door de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instelling
en de Inspectie SZW.
In de overeenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder worden
de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen
van de certificaathouder behoren:
-
1) op verzoek van de certificerende instelling te allen tijde inzage in het overzicht
van de behandelde duikmedische dossiers;
-
2) op verzoek van de certificerende instelling zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse
beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;
-
3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;
-
4) toestemming te geven aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen
zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de
Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat
alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid
van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven
certificaat worden gereguleerd.
6.2 Frequentie van het toezicht
De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder
in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:
-
1. bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een
afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid
of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
-
2. naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf
4.6.2 en verder;
-
3. op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.
De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de
verrichtingen en bekendheid met de technieken en de werkzaamheden bij duikarbeid.
Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om
de doorlopende beroepservaring te onderhouden en te ontwikkelen.
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie.
De certificaathouder geeft de CI inzage in zijn doorlopende jaarlijkse beroepservaring
door een jaarlijks overzicht te overleggen van verrichtte her- dan wel inkeuringen
en studiepunten. Hierdoor kan de CI de doorlopende beroepservaring met het oog op
hercertificatie tijdig bijhouden
6.3 Uitvoering van het toezicht
6.3.1 Uitvoeringsplan
De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf
6.2.
Het plan beschrijft ten minste:
-
1. aanleiding voor de controle;
-
2. wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;
-
3. wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.
Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder
moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering
van de controle.
6.3.2 Inzage in het overzicht van dossiers
Indien de certificerende instelling inzage neemt in het overzicht van dossiers van
de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de wijze van administreren en aanwezigheid
van onlogische gegevens.
6.3.3 Beoordeling van een praktijkverrichting
Indien de certificerende instelling de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk
acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan
tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.
Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking
tot het tijdstip. Het uitvoeringsplan beschrijft verder de locatie en de partij die
het materieel, de medische behandelkamer en eventueel de duikploeg ter beschikking
stelt en de partij die de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en
de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De partij waarmee wordt samengewerkt
is naar keuze van de certificerende instelling. De praktijkverrichting die in de controle
betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.
6.4 Verslag van bevindingen
De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding
van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan
op:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;
-
3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;
-
4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende
examinering kunnen worden gecorrigeerd;
-
5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;
-
6) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.
Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel
opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek
tot herziening indienen.
6.5 Maatregelen
6.5.1 Schorsing
De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de
certificaathouder:
-
1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;
-
2) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren
van een beoordeling van praktijkverrichtingen;
-
3) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
5) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de
beheerstichting voldoet;
-
6) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.
Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder
punt 3 en 4 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld
om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en
een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder
de tekortkoming heeft gecorrigeerd.
De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan
de verplichtingen genoemd onder punt 1, 2 en 5 of het misbruik van het beeldmerk heeft
gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.
De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in
het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.2 Intrekking
De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de
certificaathouder:
-
1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming
die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;
-
2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals
bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek
door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;
-
5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige
fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten
bij de verrichting van duikwerkzaamheden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden,
moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen
van een sanctie moet de certificerende instelling aangeven en registreren dat na een
periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie
kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende
instelling moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal
register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde
wachtperiode.
De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.3 Weigering
De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de
certificaathouder:
-
1) aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
2) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register
van de beheerstichting.
6.6 Melding aan de Inspectie SZW
De certificerende instelling moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken
van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de
volgende gevallen:
-
1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;
-
2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;
-
3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.
7 Onderwerp van de certificatie
De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft de beoordeling van de lichamelijk
en geestelijke geschiktheid van personen die worden belast met het verrichten van
duikarbeid. In het werkveld van arbeid onder overdruk wordt onderscheiden:
-
• duikarbeid: het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met
inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor
de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische
druk;
-
• caissonarbeid: het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten
minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door vloeistof wordt
omgeven alsmede het verblijf en transport van en naar die ruimte;
-
• overige arbeid onder overdruk: het verrichten van andere arbeid dan duik- of caissonarbeid
in een ruimte onder druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk met inbegrip van verblijf in die ruimte.
Voor alle vormen van duikarbeid is het noodzakelijk dat de persoon die met die arbeid
belast wordt, in een zodanige lichamelijke en geestelijk toestand verkeert, dat hij
in staat is de gevaren, die verbonden zijn aan de door hem te verrichten arbeid, te
onderkennen en zo mogelijk te voorkomen of te beperken. Een persoon mag daarom slechts
duikarbeid verrichten als uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt dat het verrichten
van die arbeid op medische gronden toelaatbaar is.
De geschiktheid wordt aangetoond met een bewijs van geschiktheid tot het verrichten
van duikarbeid, dat is afgegeven door een duikerarts. Als blijkt dat een persoon slechts
in beperkte mate in staat is om bepaalde vormen van duikarbeid te verrichten, dan
moet het bewijs van geschiktheid beperkende voorschriften bevatten.
Ten aan zien van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt een onderscheid gemaakt
tussen een initieel onderzoek (inkeuring) en een periodiek onderzoek (herkeuring).
De inkeuring moet voorafgaand aan het verrichten van duikarbeid gedaan worden. Bij
een herkeuring wordt vervolgens iedere twaalf maanden beoordeeld of de persoon blijft
voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan zijn lichamelijke en geestelijk
toestand.
De herkeuring moet worden uitgevoerd door een duikerarts die in bezit is van een certificaat
van vakbekwaamheid om een herhaling van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij
personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid uit te voeren (duikerarts
A)..
De duikerarts die het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die
belast worden met het verrichten van duikarbeid uitvoert, dan wel een klinische behandeling
na een duikmedisch incident uitvoert, dan wel optreedt als duikmedisch begeleider
dan wel als duikmedisch adviseur moet in het bezit zijn van het certificaat duikerarts
B. Voor deze werkzaamheden gelden namelijk zwaardere eisen.
Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan:
-
a) de duikerarts die bekwaam is in het uitvoeren van een herhaling van het arbeidsgezondheidskundig
onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van arbeid onder overdruk
(duikerarts A);
-
b) de duikerarts die bekwaam is in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundig
onderzoek bij personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk ,
optreedt als duikmedisch begeleider dan wel als duikmeidsch adviseur dan wel de klinische
behandeling na duikmedische incidenten uitvoert (duikerarts B).
8 Entreecriteria
De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk
vereiste persoonscertificaat duikerarts, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:
-
1) hij is ingeschreven als arts voor arbeid en gezondheid in het BIG-register op grond
van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg;
-
2) hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van
ten minste 25 lesuren en 3 praktijkuren tot duikerarts die periodiek arbeidsgezondheidskundig
onderzoek uitvoert bij personen die arbeid onder overdruk verrichten.
Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B moet de kandidaat
bovendien voldoen aan de volgende aanvullende entreecriteria:
-
1) hij beschikt op grond van het verslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek over
de geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van duikarbeid;
-
2) hij voldoet ten minste 2 kalenderjaren aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor
het verkrijgen van het persoonscertificaat duikerarts met bekwaamheid in het uitvoeren
van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met
duikarbeid;
-
3) hij heeft in de voorgaande 2 kalenderjaren aantoonbaar ten minste 10 duikmedische
herhalingskeuringen per jaar uitgevoerd;
-
4) hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van
ten minste 60 lesuren (aanvullend op de onder punt 2 genoemde 25 lesuren) tot duikerarts
die geschoold is het uitvoeren van initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij
personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk en het klinisch
behandelen na duikmedische incidenten . In het kader van deze opleiding heeft de kandidaat
een praktijkstage gelopen bij een duikerarts in categorie B.
De certificerende instelling heeft tot taak om in samenspraak met een examinator op
onderhavig WSCS te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding
tot duikerarts in Nederland door de medische beroepsvereniging erkend wordt. In het
verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen
op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn.
9 Eindtermen
De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:
-
1. hij heeft uitgebreide kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie
tot het verrichten van duikarbeid;
-
2. hij heeft basale kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide
kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving;
-
3. hij heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke
geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk;
-
4. hij heeft uitgebreide kennis van de medische gevolgen van een duikongeval, weet hoe
duikincidenten behandeld moeten worden en kan informatie over duikincidenten inventariseren,
groeperen naar resultaat en op grond hiervan conclusies trekken;
-
5. hij heeft kennis van het praktische verloop van het verrichten van duikarbeid;
-
6. hij heeft kennis van het praktische verloop van een behandeling in een compressiefaciliteit.
Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B voldoet de kandidaat
bovendien de volgende aanvullende eindtermen:
-
7. hij heeft expertise op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het
verrichten van duikarbeid;
-
8. hij heeft expertise op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante
standaarden en wet- en regelgeving;
-
9. hij heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke
geschiktheid voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk;
-
10. hij heeft expertise op het gebied van oorzaken en behandeling van duikongevallen en
duikincidenten alsmede de revalidatie na een duikongeval;
-
11. hij heeft uitgebreide kennis van de ontwikkelingen in nationaal en internationaal
duikmedisch onderzoek;
-
12. hij beschikt over praktische ervaring in het ter plaatse verlenen van medische hulp
bij duikongevallen;
-
13. hij heeft praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen in de compressiekamer
en heeft uitgebreide kennis van de complicaties die kunnen optreden bij een hyperbare
behandeling alsmede van revalidatie na duikongevallen.
10 Toetsmethodiek bij initiële certificatie
In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over basale kennis,
uitgebreide kennis en expertise. Deze drie indicaties van het kennisniveau zijn ontleend
aan de ‘Diving Industry Personnel Competence Standards’, die zijn uitgegeven door
het European Diving Technology Committee in maart 2003. In dit certificatieschema
worden de kennisniveaus als volgt geïnterpreteerd:
|
|
Elementair of basaal:
|
de kandidaat kent de kernbegrippen en elementaire logica van de theorie van dit kennisgebied,
waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten
|
uitgebreid:
|
de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met
de redenen en gevolgen van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen
|
expertise
|
de kandidaat kent de achterliggende theorie op dit kennisgebied en kan op dit gebied
zelfstandig zijn kennis vergroten, waardoor hij een rolmodel vormt en zijn kennis
aan anderen kan overdragen
|
10.1 Toetstermen
De certificerende instelling draagt er zorg voor dat de toetstermen minimaal blijven
voldoen aan de vigerende EDTC regeling. De certificerende instelling hanteert een
standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De
vakbekwaamheid van de kandidaat wordt getoetst aan de volgende toetscriteria:
1. De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van de fysiologie en
pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid
|
1.1
|
Uitgebreide kennis van hyperbare fysica, waaronder ten minste kennis van gaswetten,
stromingsleer, bellenmodellen, weefseltheorieën en M-waarden
|
1.2
|
Uitgebreide kennis van duikmedische fysiologie en de gevolgen van overdruk en onderdompeling
in een vloeistof voor de longfunctie, het gehoor- en evenwichtsorgaan en de warmteregulatie
|
1.3
|
Uitgebreide kennis van hyperbare pathofysiologie, waaronder ten minste de duikreflex,
het blackout-mechanisme inclusief apneu, psychologie, arbeid en uithoudingsvermogen
onder water, de theorieën over decompressie en het ontstaan van gasbellen
|
1.4
|
Uitgebreide kennis van hyperbare pathologie, waaronder acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte)
en chronische aandoeningen (lange termijn effecten)
|
1.5
|
Elementaire kennis van de werking van medicamenten onder overdruk
|
1.6
|
Uitgebreide kennis van zuurstofintoxicatie, effecten van hypoxie, intoxicatie met
CO2 en CO en effecten van inerte gassen, zoals narcose en high pressure nervous syndrome
(HPNS)
|
1.7
|
Basale kennis van verdrinking, de invloed van hypothermie en ongevallen onder water
|
2. De kandidaat beschikt over basale kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid
alsmede uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving
|
2.1
|
Basale kennis van operationele duikprocedures
|
2.2
|
Basale kennis van duik- en caissonmaterieel
|
2.3
|
Basale kennis van duiktabellen
|
2.4
|
Basale kennis van veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie
|
2.5
|
Uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving
|
3. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en
lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk
|
3.1
|
Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en
geestelijke geschiktheid
|
3.2
|
Expertise op het gebied van diagnostisch onderzoek bij de duiker
|
3.3
|
Expertise op het gebied van nationale en internationale standaarden en wet- en regelgeving
ten aanzien van de duikmedische keuring
|
4. De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van de medische gevolgen van een
duikongeval alsmede basale kennis van de behandeling van duikongevallen en duikincidenten
|
4.1
|
Basale kennis van de oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten tijdens
het verrichten van arbeid onder overdruk
|
4.2
|
Basale kennis van de behandeling van duikongevallen
|
4.3
|
Basale kennis van revalidatie na een duikongeval en het toepassen van criteria om
de duiker fit te verklaren voor zijn werkzaamheden
|
5. De kandidaat is bekend met het praktische verloop van het verrichten van duikarbeid
|
5.1
|
Elementaire kennis van duikarbeid
|
6. De kandidaat is bekend met het praktische verloop van een behandeling in een compressiefaciliteit
|
6.1
|
Elementaire kennis van de behandeling van een duikongeval in een compressiefaciliteit
|
Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van de duikerarts
B toetst de certificerende instelling bovendien aan de volgende aanvullende toetscriteria:
7. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie
tot het verrichten van arbeid onder overdruk alsmede duikongevallen
|
7.1
|
Expertise op alle kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 1 van de eindtermen
|
7.2
|
Expertise op het gebied van de toepassing van hyperbare zuurstof en de hierbij behorende
behandelingstabellen
|
8. De kandidaat heeft expertise op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede
relevante standaarden en wet- en regelgeving
|
8.1
|
Uitgebreide kennis van operationele duikprocedures
|
8.2
|
Expertise op alle overige kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 2 van de eindtermen
|
9. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en
lichamelijke geschiktheid voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk
|
9.1
|
Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en
geestelijke geschiktheid
|
9.2
|
Praktijkervaring waarbij de kandidaat onder toezicht van een gecertificeerde duikerarts
B bij ten minste 5 patiënten een inkeuring uitvoert.
|
10. De kandidaat heeft expertise op het gebied van oorzaken en behandeling van duikongevallen
en duikincidenten alsmede de revalidatie na een duikongeval
|
10.1
|
Expertise op alle kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 3, 4, 5 en 6 van de eindtermen
|
11. De kandidaat is bekend met de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch
onderzoek
|
11.1
|
Deelname aan minimaal 2 congressen of het minimaal verzorgen van 2 publicatiesof een
combinatie van minimaal 1 congres en minimaal 1 publicatie
|
12. De kandidaat beschikt over praktische ervaring in het ter plaatse verlenen van
medische hulp bij duikongevallen
|
12.1
|
Door fysieke aanwezigheid of telefonische bereikbaarheid opgetreden zijn als duikerarts
bij ten minste 5 werksituaties waarbij sprake is van duikarbeid en waarbij aantoonbaar
rekening is gehouden met ongevalscenario’s in en rondom de compressietank of hyperbare
behandelkamer
|
13. De kandidaat beschikt over praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen
en revalidatie na duikongevallen
|
13.1
|
Betrokken zijn geweest bij de behandeling ten minste 5 klinische gevallen van duikongevallen,
waarbij de aard van de aandoeningen wordt bepaald door het actuele aanbod van patiënten
bij de instelling waar de kandidaat zijn ervaring opdoet
|
Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een schriftelijk examen, een
praktijkexamen en een verrichtingenboekje. Het schriftelijk examen duurt maximaal
1,5 uur. Aan de hand van iedere examenopgave wordt de kennis van de kandidaat ten
aanzien van elk van de toetstermen getoetst. De kandidaat kan maximaal 200 punten
volgens de onderstaande tabel behalen.
Weging van de toetstermen duikerarts A:
|
Toetsterm
|
Punten
|
1
|
Fysiologie en pathologie
|
|
1.1
|
Hyperbare fysica
|
10
|
1.2
|
Duikmedische fysiologie
|
10
|
1.3
|
Hyperbare pathofysiologie
|
10
|
1.4
|
Hyperbare pathologie
|
10
|
1.5
|
Werking van medicamenten onder overdruk
|
10
|
1.6
|
Zuurstofintoxicatie en effecten van inerte gassen
|
10
|
1.7
|
Verdrinking
|
10
|
2
|
Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving
|
|
2.1
|
Operationele duikprocedures
|
5
|
2.2
|
Duik- en caissonmaterieel (standaard)
|
5
|
2.3
|
Samenstelling van duiktabellen
|
5
|
2.4
|
Veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie
|
5
|
2.5
|
Relevante standaarden, arboregels en wet- en regelgeving met betrekking tot duikarbeid
|
20
|
3
|
Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid
|
|
3.1
|
Contra-indicaties voor arbeid onder overdruk
|
30
|
3.2
|
Preventief diagnostisch onderzoek
|
30
|
3.3
|
Standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring
|
15
|
4
|
Duikongevallen en duikincidenten
|
|
4.1
|
Monitoren van duikongevallen en incidenten, diagnostiseren en opstellen van een behandelplan
|
5
|
4.2
|
Behandeling van duikslachtoffers
|
5
|
4.3
|
Revalidatie na een duikongeval
|
5
|
|
Totaal
|
200
|
De toetstermen 5.1 en 6.1 worden getoetst door controle van het verrichtingenboekje
van de kandidaat. Het verrichtingenboekje moet worden afgetekend door de duikploegleider
in het geval van bijgewoonde duikwerkzaamheden en door een duikerarts in categorie
B in geval van een demonstratie in een compressiefaciliteit. De verrichtingen ten
behoeve van de toetstermen 5.1 en 6.1 omvatten gezamenlijk ten minste 3 praktijkuren
van de kandidaat. De kandidaat kan met het verrichtingenboekje 50 punten per toetsterm,
dus in totaal 100 punten behalen.
Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van de initiële
duikmedische keuring en het uitvoeren van een klinische behandeling na een duikmedisch
incident moet een specifiek examen worden afgelegd. Het examen bestaat uit een schriftelijk
en mondeling gedeelte. Het schriftelijk examen duurt maximaal 1,5 uur en bestaat uit
5 hoofdonderdelen waarvoor in totaal 150 punten behaald kunnen worden volgens onderstaande
tabel.
Aanvullende weging van de toetstermen duikerarts B:
|
Toetsterm
|
Punten
|
7
|
Fysiologie en pathologie
|
|
7.1
|
Hyperbare fysica, duikmedische fysiologie, hyperbare pathofysiologie, hyperbare pathologie
en werking van medicamenten onder overdruk
|
40
|
7.2
|
Toepassing van hyperbare zuurstof en de hierbij behorende behandelingstabellen
|
10
|
8
|
Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving
|
|
8.1
|
Operationele duikprocedures
|
10
|
8.2
|
Duik- en caissonmaterieel, duiktabellen, relevante standaarden en wet- en regelgeving
en veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie
|
40
|
9
|
Inkeuring
|
|
9.1
|
Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en
geestelijke geschiktheid
|
25
|
10
|
Voorkoming en behandeling van duikongevallen en duikincidenten
|
|
10.1
|
Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid, oorzaken en gevolgen van
duikongevallen en incidenten, behandeling van duikongevallen
|
25
|
|
Totaal
|
150
|
Het mondelinge gedeelte van het examen bestaat uit de beoordeling van de wijze waarop
de kandidaat zich op de hoogte houdt van ontwikkelingen op het vakgebied en zijn praktijkervaring
op de duiklocatie en in een klinische omgeving. Het mondelinge examen duurt maximaal
1,5 uur. De onderwerpen worden weergegeven door de toetstermen 11, 12 en 13. De bespreking
van de verrichtingenboekje maakt deel uit van het mondeling examen. De kandidaat moet
de bestudeerde cases in de samenhang van de theorie van de toetstermen 7, 8, 9 en
10 kunnen plaatsen. De supervisie en eindbeoordeling is in handen van een gecertificeerde
duikerarts in categorie B, die bovendien buiten de examinering geen functionele relatie
met de kandidaat heeft.
Toetsterm 9.2 wordt getoetst door een praktijkexamen dat bestaat uit minimaal 10 praktijkuren
waarbij de kandidaat onder toezicht van een gecertificeerde duikerarts bij ten minste
5 patiënten een inkeuring uitvoert. De supervisie en eindbeoordeling is in handen
van een gecertificeerde duikerarts in categorie B, die bovendien buiten het praktijkexamen
geen functionele relatie met de kandidaat heeft. De kandidaat kan met het praktijkexamen
maximaal 100 punten behalen.
Toetsterm 11 wordt getoetst op grond van behaalde studiepunten. Iedere deelname aan
een congres of publicatie levert per publicatie, per dag of gedeelte daarvan 15 studiepunt
op. Het behalen van het studiepunt wordt door de kandidaat aangetoond door de publicatie,
een bewijs van aanwezigheid of een verslag van de gebeurtenis die wordt opgevoerd.
De kandidaat moet in het jaar voorafgaand aan de certificatie 30 studiepunten hebben
behaald. Als de kandidaat 4 of meer gebeurtenissen opvoert is het maximale aantal
punten 50. Toetstermen 12 en 13 worden getoetst door controle van het verrichtingenboekje.
Het verrichtingenboekje moet zijn afgetekend door een leidinggevende in het geval
werksituaties onder overdruk. In het geval van bijgewoonde klinische behandelingen
van duikincidenten moet het verrichtingenboekje zijn afgetekend door een duikerarts
in categorie B. Op grond van het verrichtingenboekje kunnen maximaal 100 punten worden
behaald. De praktijkervaring die wordt getoetst in het kader van toetsterm 9.2, 12.1
en 13.1 omvatten gezamenlijk ten minste 10 praktijkuren van de kandidaat.
10.2 Uitslagregel van het examen
De uitslagregel van het examen wordt geregeld in de centrale itembank en in het uitvoeringsbesluit
van de CKI.
11 Hercertificatie
11.1 Toetstermen voor hercertificatie
Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikerarts
gelden de volgende toetstermen:
1. De kandidaat beschikt over toegepaste kennis op het gebied van de fysiologie en
pathologie in relatie tot het verrichten van arbeid onder overdruk
|
1.1
|
Herkennen van hyperbare pathologie, waaronder acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte)
en chronische aandoeningen (lange termijn effecten)
|
2. De kandidaat beschikt over actuele kennis op het gebied van duiktechnologie en
veiligheid alsmede uitgebreide kennis van geldende standaarden en wet- en regelgeving
|
2.1
|
Basale kennis van ontwikkelingen in de veiligheidsaspecten van operationele duikprocedures
en het gebruik van duik- en caissonmaterieel
|
2.1
|
Actuele kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving
|
3. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en
lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk
|
3.1
|
Actuele kennis op het gebied van nationale en internationale standaarden en wet- en
regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring
|
3.2
|
Praktijkervaring met het uitvoeren van minimaal 10 periodieke duikmedische keuringen
(herkeuringen) per jaar in de voorgaande 2 jaren
|
4. De kandidaat beschikt over actuele kennis van de oorzaken van recente duikongevallen
en duikincidenten alsmede de behandeling van de medische gevolgen
|
4.1
|
Actuele kennis van de oorzaken en gevolgen van recente duikongevallen en incidenten
tijdens het verrichten van arbeid onder overdruk
|
4.2
|
Ervaring of uitgebreide kennis op het gebied van revalidatie na een duikongeval en
het opnieuw vervolgen van de werkzaamheden door de duikarbeider
|
Om bij hercertficatie opnieuw de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van
het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek te verkrijgen, moet de kandidaat
bovendien voldoen aan de volgende toetstermen:
5. De kandidaat is actief als expert op het gebied van hyperbare geneeskunde inclusief
de behandeling van duikongevallen en revalidatie na een duikongeval
|
5.1
|
Geestelijke en lichamelijke geschiktheid om arbeid onder overdruk te verrichten
|
5.2
|
Doorlopende werkzaamheid in een instelling met een specialisatie op het gebied van
arbeid onder overdruk of praktijkervaring met het uitvoeren van minimaal 10 initiële
duikmedische keuringen (inkeuringen) per jaar in de voorgaande 2 jaren
|
6. De kandidaat is op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van duiktechnologie
en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving
|
6.1
|
Uitgebreide kennis van ontwikkelingen in de veiligheidsaspecten van operationele duikprocedures
en het gebruik van duik- en caissonmaterieel
|
6.2
|
Actuele kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving
|
7. De kandidaat is bekend met de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch
onderzoek
|
7.1
|
Deelname aan congressen of verzorgen van publicaties
|
7.2
|
Verzorgen van cursussen als instructeur, docent of opleider
|
11.2 Beoordelingsmethode
11.2.1 Hercertificatie
De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek en het
aantonen van studiepunten. Het documentenonderzoek ten aanzien de praktijkervaring
levert de kandidaat per opgevoerde keuring 5 punten, doch gezamenlijk maximaal 100 punten
op en bestaat uit:
De kandidaat moet aantonen dat hij op de hoogte blijft van nieuwe ontwikkelingen op
zijn vakgebied en dat hij zijn vakkennis voortdurend uitbreidt. Hij doet dit door
publicaties, deelname aan cursussen, seminars en congressen. Iedere deelname aan een
congres, publicatie of dag waarop op het vakgebied geaccrediteerd onderwijs is gegeven
levert 15 studiepunt op. Het behalen van het studiepunt wordt door de kandidaat aangetoond
door de publicatie of een verslag van de gebeurtenis die wordt opgevoerd. De kandidaat
moet in de 2 kalenderjaren voorafgaand aan de certificatie 30 studiepunten hebben
behaald. Als de kandidaat 4 of meer gebeurtenissen opvoert is het maximale aantal
punten 50.
De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen.
De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten
aan te vullen of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.
De certificerende instelling kan de kandidaat uitnodigen voor een toelichtend gesprek.
De certificerende instelling moet met ten minste 30% van de kandidaten een toelichtend
gesprek voeren en iedere kandidaat moet minstens eens in de twaalf jaar een toelichtend
gesprek gevoerd hebben.
Het toelichtende gesprek vindt plaats nadat de kandidaat de bewijzen voor het documentenonderzoek
en de studiepunten heeft aangetoond. In het toelichtende gesprek wordt het overzicht
van de uitgevoerde duikmedische keuringen doorgenomen en in verband gebracht met de
toetstermen 1 tot en met 4. De toetstermen 1.1 en 4.1 nemen hierbij de voornaamste
positie in. Het toelichtende gesprek duurt maximaal 1,5 uur en levert de kandidaat
maximaal 150 punten op volgende verdeling:
|
Toetsterm
|
Punten
|
1
|
Fysiologie en pathologie
|
|
1.1
|
Acute en chronische aandoeningen
|
40
|
2
|
Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving
|
|
2.1
|
Operationele duikprocedures en duik- en caissonmaterieel
|
10
|
2.2
|
Relevante standaarden en wet- en regelgeving
|
10
|
3
|
Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid
|
|
3.1
|
Actuele kennis
|
40
|
4
|
Duikongevallen en duikincidenten
|
|
4.1
|
Oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten
|
40
|
4.3
|
Behandeling en revalidatie na een duikongeval
|
10
|
|
Totaal
|
150
|
11.2.2 Hercertificatie met aantekening
De hercertificatie met de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het duikerarts
B wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek bestaande uit:
-
1) bewijs van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voor het verrichten van arbeid
onder overdruk;
-
2) verklaring van een verbintenis met een instelling met een specialisatie op het gebied
van arbeid onder overdruk;
-
3) publicaties, bewijzen van deelname aan congressen of verklaringen dat de kandidaat
is opgetreden als instructeur, docent of opleider.
De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen.
De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten
aan te vullen of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.
De certificerende instelling kan de kandidaat uitnodigen voor een toelichtend gesprek.
De certificerende instelling moet met ten minste 30% van de kandidaten een toelichtend
gesprek voeren en iedere kandidaat moet minstens eens in de twaalf jaar een toelichtend
gesprek gevoerd hebben.
Om de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundige
onderzoek opnieuw te verkrijgen, moet de kandidaat reeds in het bezit zijn van een
geldig certificaat duikerarts met diezelfde aantekening.
11.3 Cesuur van de beoordeling
De cesuur van de beoordeling wordt nader vastgelegd in de centrale itembank en in
het uitvoeringsbesluit van de CKI.
12 Certificaat
Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:
-
1) naam van de gecertificeerde persoon;
-
2) eenduidig certificaatnummer;
-
3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van
de CKI;
-
4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;
-
5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW
-
6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-A persoonscertificaat duikerarts
-
7) geldigheidscondities en categorie van het certificaat, zijnde periodiek arbeidsgezondheidskundig
onderzoek (herkeuring) of initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek (inkeuring,
klinische behandeling duikmedische incidenten);
-
8) ingangsdatum en de datum waarop de geldigheid eindigt.
Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart
dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-A Persoonscertificaat
duikerarts en dientengevolge als duikerarts vakbekwaam is in het uitvoeren van het
periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die duikarbeid verrichten.
Hieraan wordt in de gevallen van certificatie met aantekening de tekst toegevoegd
dat de bekwaamheid mede betreft het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij
personen die belast worden met duikarbeid.
De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie
of een hercertificatie.
13 Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties
hebben voor het certificaat.
-
1) De duikerarts blijft voldoen aan de gestelde entreecriteria en de daarin gestelde
opname in de registers voor bedrijfsartsen;
-
2) De duikerarts blijft aantoonbaar werkzaam op het niveau en specialisatiegebied waarvoor
het certificaat is afgegeven;
-
3) De duikerarts met de aantekening voor het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek
blijft verbonden aan een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid
onder overdruk.
Het certificaat kan worden geschorst wanneer de certificaathouder geen relevante werkervaring
kan aantonen.
BIJLAGE 9
Bijlage 9, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XVI b behorend bij Artikel 6.5, 2e lid
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
Document: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)
Inhoudsopgave
1
|
|
Inleiding
|
173
|
|
|
|
|
2
|
|
Definities
|
173
|
|
|
|
|
3
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
175
|
|
3.1
|
Algemeen
|
175
|
|
3.2
|
Beschrijving van het schema
|
175
|
|
3.3
|
Actieve partijen
|
175
|
|
3.4
|
Risicoanalyse en afbreukcriteria
|
175
|
|
|
|
|
4
|
|
Certificatiereglement
|
176
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
176
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
176
|
|
4.3
|
Certificatiebeslissing
|
176
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur van het certificaat
|
176
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
176
|
|
4.6
|
Klachtenregeling
|
177
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
178
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
179
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
179
|
|
4.10
|
Aanvraag van het certificaat bij herintreding
|
179
|
|
|
|
|
5
|
|
Examenreglement
|
179
|
|
5.1
|
Algemeen
|
179
|
|
5.2
|
Uitvoering van het examen
|
180
|
|
5.3
|
Eisen te stellen aan het examenpersoneel
|
180
|
|
5.4
|
Eisen te stellen aan het examen
|
180
|
|
5.5
|
Beheer centrale itembank en examenversies
|
181
|
|
|
|
|
6
|
|
Toezicht
|
181
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
181
|
|
6.2
|
Frequentie van het toezicht
|
182
|
|
6.3
|
Uitvoering van het toezicht
|
182
|
|
6.4
|
Verslag van bevindingen
|
182
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
183
|
|
6.6
|
Melding aan de Inspectie SZW
|
184
|
|
|
|
|
7
|
|
Onderwerp van de certificatie
|
184
|
|
|
|
|
8
|
|
Entreecriteria
|
184
|
|
8.1
|
Duikploegleider
|
184
|
|
|
|
|
9
|
|
Eindtermen
|
185
|
|
9.1
|
Algemeen
|
185
|
|
9.2
|
Duikploegleider
|
185
|
|
|
|
|
10
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
185
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
185
|
|
10.2
|
Beoordelingsmethode
|
186
|
|
10.3
|
Cesuur van het examen
|
188
|
|
|
|
|
11
|
|
Hercertificatie
|
188
|
|
11.1
|
Toetstermen voor hercertificatie
|
188
|
|
11.2
|
Beoordelingsmethode
|
189
|
|
11.3
|
Uitslagregel van de beoordeling
|
189
|
|
|
|
|
12
|
|
Certificaat
|
189
|
|
|
|
|
13
|
|
Geldigheidscondities
|
189
|
1 Inleiding
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College
van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het
gebied van het leidinggeven aan een duikploeg. Het bestuur van de Stichting werken
onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd. Dit schema is vastgesteld door
het Ministerie van Sociale Zaken en vervangt eerdere versies.
De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikploegleider. Het certificaat
duikploegleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De duikploegleider geeft leiding aan een duikploeg waarin door ten minste één persoon
duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13
lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten
van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf
in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt
gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met
de eisen uit WDAT-WOD-P.
2 Definities
Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk
in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen
zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting
en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen
in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.
Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024
en mandatory documents, gelden de definities van dit document.
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het
afgeven van een certificaat.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale
accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de
instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het
vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij
internationale systematiek en normen.
|
Beheerstichting
|
:
|
Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.
|
Caissonarbeid
|
:
|
Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof
wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit
6.13).
|
CCvD WOD
|
:
|
Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting,
dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt
tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op
zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging
van deze partijen.
|
Centrale examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt
en beheert.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.
|
Certificaathouder
|
:
|
De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon,
product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het
werkveldspecifieke certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief borging van de kwaliteit.
|
Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Cesuur
|
:
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
Competentie
|
:
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Compressiekamer of -tank
|
:
|
Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden,
zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen
en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.
|
Controle
|
:
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister.
|
Duik (operationele)
|
:
|
Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de
ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband
van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.
|
Duikarbeid
|
:
|
het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van
het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling
gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk
(Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).
|
Duikklok, gesloten of droge
|
:
|
Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot
aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel
van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water
gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.
|
Duikklok, open of natte
|
:
|
Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in
geval van nood) geademd kan worden.
|
Eindtermen
|
:
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
:
|
Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om
toegelaten te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
:
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
CKI.
|
Examinator
|
:
|
De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de
kandidaat uitvoert.
|
Hyperbare behandelkamer
|
:
|
Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld
voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven
behandelprotocol.
|
Kandidaat
|
:
|
De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.
|
Portfolio
|
:
|
Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties,
onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk
stappenplan.
|
Risicoanalyse
|
:
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.
|
Saturatieduiken
|
|
Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel
zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).
|
SCUBA
|
:
|
Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel
dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen
worden.
|
SSE
|
:
|
Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt
door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of
zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna
vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
:
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
:
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-WOD-P
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.
Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als
certificerende instelling voor personen, producten of systemen.
|
WSCS-WOD-A
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.
Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-B
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-D
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.
Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-E
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht
door de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-F
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
bij de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-L
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.
|
3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Algemeen
Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang –
veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid
gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de
vakbekwaamheid van personen die leiding geven aan een duikploeg.
3.2 Beschrijving van het schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat
duikploegleider. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-L.
Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting
goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
kan op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit
vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.
3.3 Actieve partijen
Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:
-
• aangewezen certificatie-instellingen;
-
• Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;
-
• Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen
van de beheerstichting (CCvD WOD).
3.4 Risicoanalyse en afbreukcriteria
De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:
De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie
in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident
kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften
en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren
ter voorkoming van incidenten te zijn.
Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:
-
• naleving van wet- en regelgeving;
-
• elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;
-
• uitgebreide kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het
functioneren van de duikploeg;
-
• effectief leiderschap in de duikploeg, waaronder leidinggeven in crisissituaties.
Het is voor de veiligheid en gezondheid van de duiker van belang dat de arbeids- en
rusttijden worden nageleefd en dat onder alle omstandigheden effectief leiding wordt
gegeven aan de duikploeg. De duikploegleider ziet toe op het naleven van de verantwoordelijkheid
van de duiker dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. De duikploegleider
ziet toe op de geldigheid van de certificaten van de duikploeg. De duiker is verantwoordelijk
dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. Indien de (reserve)duiker
twijfels heeft over zijn gereedheid dan wel zeker weet dat hij niet gereed is voor
duikwerkzaamheden moet hij dit terstond melden aan de duikploegleider. De persoon
die duikarbeid verricht, is daarnaast afhankelijk van materieel en van de andere leden
van de duikploeg. De duikploegleider ziet erop toe dat de duikploeg en het duikmaterieel
goed worden ingezet.
4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing
van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures
van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt
wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures
bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken
om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De kandidaat dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in
voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L) bij
een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken
bij het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebeslissing
De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet
betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd
en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling
heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.
4.4 Geldigheidsduur van het certificaat
De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar.
De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het
leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren
van een duikploeg. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder
noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld.
Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat.
De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel
II van het certificatieschema.
4.6. Klachtenregeling
4.6.1 Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
4.6.2 Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
4.6.3 Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
4.7 Bezwaarprocedure
4.7.1 Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
4.7.2 Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
4.7.3 Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
4.7.4 Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
4.7.5 Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste
zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting.
De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal formaat de toelevering
van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het
SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke
bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk
voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele
onvolkomenheden.
4.9 Norminterpretatie
Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige
norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de
operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke
certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders,
CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.
4.10 Aanvraag van het certificaat bij herintreding
De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen
en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet
een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van
het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan
worden getoetst. De kandidaat dient in elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.
De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:
-
1) opleiding tot duikploegleider op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd
bevonden;
-
2) historische ervaring als duikploegleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd
duikploegleiderlogboek.
5 Examenreglement
5.1 Algemeen
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L). Het
examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikploegleider. Het examen
wordt door de CKI afgenomen.
De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende
onderdelen:
-
• portfoliobeoordeling;
-
• theorie-examen;
-
• praktijkexamen.
5.2 Uitvoering van het examen
De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten
aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende
bepalingen:
-
1) Ingangsdatum van het certificaat
-
2) Entree-eisen voor deelname aan het examen
-
3) Aanvraagprocedure
-
4) Bevestiging van deelname en oproep
-
5) Identificatie van de deelnemers
-
6) Toelating en afwezigheid
-
7) Examenduur en wijze van examinering
-
8) Gedragsregels voor kandidaten
-
9) Regeling aangepast examen
-
10) Normen voor slagen en afwijzen
-
11) Bekendmaking van de uitslag
-
12) Bewaartermijn
-
13) Inzagerecht
-
14) Geldigheidsduur
-
15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)
5.3 Eisen te stellen aan het examenpersoneel
Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede
onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing
en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).
In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij het
praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:
-
1) Is in staat duikprocedures en veiligheidsmaatregelen nauwkeurig uit te voeren;
-
2) heeft kennis van het verrichten van noodprocedures en het verlenen van assistentie
bij calamiteiten;
-
3) is in staat kandidaten te instrueren, te begeleiden in een zelfstandige uitvoering
van de werkzaamheden en hen feedback te geven op de verrichtingen;
-
4) is in staat de kandidaat tijdens de demonstratie tussentijds te beoordelen en te beslissen
over het verdere verloop van de demonstratie;
-
5) heeft minimaal de navolgende ervaring in de te beoordelen subcategorie;
-
6)
-
a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider,
of
-
b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider, of
-
c. een doorlopende beroepservaring als examinator op het niveau duikploegleider zoals
vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens
het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid
(WSCS-WOD-D);
-
7) heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen
en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider
afgelegd. In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of
overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L).
5.4 Eisen te stellen aan het examen
5.4.1 Beslotenheid
De medewerkers van de CKI dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven.
De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de CKI.
5.4.2 Algemene regels
De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:
-
• absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;
-
• sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;
-
• voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;
-
• individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten
minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;
-
• ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos
uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.
De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:
-
• een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;
-
• voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;
-
• voorschriften en duiktabellen die nodig zijn voor de uitwerking;
-
• voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat,
tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.
Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal.
De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende
vaardigheid worden nauwkeurig uitgewerkt in de overeenkomst tussen de opleidingsinstelling
en de CKI. De CKI ziet toe op de juiste inrichting, het onderhoud en juiste gebruik
van de faciliteiten. De CKI kan hiertoe controles uitvoeren en zich laten bijstaan
door externe adviseurs.
De faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid en het praktijkexamen
voldoen ten minste aan de volgende eisen:
-
• processen zijn ingericht op grond van een risico-inventarisatie en -evaluatie en een
taakrisico-analyse, waarvan de beschrijving aan de CKI bekend gemaakt wordt;
-
• voldoende accommodatie, sanitaire voorzieningen, ontspanningsruimte, voedsel en drinkwaren,
te gebruiken door de kandidaat voor en na de verrichtingen;
-
• adequaat duikmaterieel en gereedschap voor uiteenlopende verrichtingen alsmede materieel
voor noodgevallen;
-
• volledige en gekwalificeerde duikploeg, waarvan de leden in bezit zijn van de wettelijk
vereiste persoonscertificaten.
5.5 Beheer centrale itembank en examenversies
Indien de beheerstichting met meerdere CKI’s samenwerkt op onderhavig WSCS, wordt
onder verantwoordelijkheid van de beheerstichting een centrale itembank ingericht.
In de centrale itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en
casus voor de demonstratie van de duikvaardigheid en het praktijkexamen vastgelegd.
Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten en het praktijkexamen bevat daarentegen
specifieke toetsopdrachten.
Het gebruik van de centrale itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten bij verschillende
CKI’s gelijkwaardige examens afleggen. De CKI’s moeten meewerken aan de totstandkoming
van de centrale itembank.
De beheerstichting stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering
van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering
op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.
6 Toezicht
6.1 Medewerking aan toezicht
Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen.
De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde
eisen. De CI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties
zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te
werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie
SZW.
In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde
bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder
behoren:
-
1) op verzoek van de CKI te allen tijde inzage in zijn duikploegleiderlogboek te geven;
-
2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling
van praktijkverrichtingen uit te voeren;
-
3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;
-
4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf
6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval
van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde
situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers
of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat
worden gereguleerd.
6.2 Frequentie van het toezicht
De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder
in elk geval controleren in de volgende situaties:
-
1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een
afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid
of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
-
2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf
4.6.2 en verder;
-
3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.
De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het
leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren
van een duikploeg. De periode van twee jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk
om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De controle van de doorlopende
beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft
de ten minste twee jaarlijks CI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten
minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor subcategorie A1, A2 en
B1 dan wel ten minste 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij de leiding
heeft gegeven en door hiervan ten minste twee jaarlijks een overzicht te overleggen
dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring per 24 maanden is voldaan.
6.3 Uitvoering van het toezicht
6.3.1 Uitvoeringsplan
De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf
6.2.
Het plan beschrijft ten minste:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;
-
3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.
Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder
moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering
van de controle.
6.3.2 Inzage in het duikploegleiderlogboek
Indien de CKI inzage neemt in het duikploegleiderlogboek van de certificaathouder,
dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
-
1) wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;
-
2) aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;
-
3) niveau van de duiken waaraan leiding is gegeven in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden
waarvoor het certificaat is afgegeven.
6.3.3 Beoordeling van een praktijkverrichting
Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet
de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding
voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.
Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen voor wat
betreft tijdstip. Daarnaast beschrijft het plan tevens het de locatie en de partij
die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid
over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt.
De CKI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit
dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer. De partij waarmee wordt samengewerkt
is naar keuze van de CKI De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige
toepassing.
De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld
volgens de eisen van het certificatieschema.
6.4 Verslag van bevindingen
De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het
kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;
-
3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;
-
4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende
examinering kunnen worden gecorrigeerd;
-
5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;
-
6) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5
Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel
opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek
tot herziening indienen.
6.5 Maatregelen
6.5.1 Schorsing
De CKI besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het duikploegleiderlogboek overlegt;
-
2) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren
van een beoordeling van praktijkverrichtingen;
-
3) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
5) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de CKI en de beheerstichting voldoet;
-
6) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de CKI.
Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder
punt 3 en 4 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld
om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en
een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder
de tekortkoming heeft gecorrigeerd. De schorsing wordt verder opgeheven, indien de
certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder punt 1, 2 en 5
of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.
De schorsing alsmede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in
het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.2 Intrekking
De CKI besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming
die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;
-
2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals
bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek
door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;
-
5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige
fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten
bij de verrichting van duikwerkzaamheden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden,
moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen
van een sanctie moet de CKI aangeven en registreren dat na een periode van één jaar
certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend
vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De CKI moet voorafgaand aan de verstrekking
van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake is van een
intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.
De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.3 Weigering
De CKI besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
2) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register
van de beheerstichting.
6.6 Melding aan de Inspectie SZW
De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten
ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:
-
1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;
-
2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;
-
3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.
7 Onderwerp van de certificatie
De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het leiden van een duikploeg,
waarin duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt verstaan het verrichten van
arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf
in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt
gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
In het certificatieschema worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte
duikmaterieel, de maximaal bereikbare diepte en de aard van de omgeving waarin gedoken
wordt. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid
in de volgende categorieën:
duikploegleider, waarbij de aard van de werkzaamheden waaraan leiding gegeven wordt,
vermeld wordt:
-
1) duikarbeid met behulp van SCUBA (categorie A);
-
2) duikarbeid met behulp van SSE (categorie B);
-
3) duikarbeid met een gesloten duikklok (categorie C).
8 Entreecriteria
8.1 Duikploegleider
De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk
vereiste persoonscertificaat duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:
-
1.1 hij heeft de leeftijd van minimaal 21 jaar bereikt voor A1 en voor duikploegleider
bij A2 en A3, A3, B1, B2, B3 of B4 minimaal 24 jaar bereikt;
-
1.2 hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen
van het persoonscertificaat duikmedisch begeleider;
-
1.3 hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen
van het certificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid
die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht;
-
1.4 hij heeft minimaal 1 kalenderjaar ervaring met duikarbeid A1 en heeft tenminste 30
duiken gemaakt, danwel heeft hij 2 kalenderjaren werkervaring als duiker en ten minste
100 duiken gemaakt voor de overige certificaten (A2, A3, B1, B2, B3 of B4);
-
1.5 hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische
en praktische opleiding tot duikploegleider in de categorie van duikwerkzaamheden
waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende
eisen:
-
a. de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding op grond
van een toetsing door een onafhankelijke en competente organisatie aantoonbaar voldoen
aan de eisen van ISO 9001 voor sector 37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling
kan aantonen door het overleggen van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door
een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner;
-
b. de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling
afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar
voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum,
te weten:
9 Eindtermen
9.1 Algemeen
In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis
en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema
als volgt geïnterpreteerd:
|
|
Elementair:
|
de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie
van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten
|
Uitgebreid:
|
de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met
achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen
|
9.2 Duikploegleider
De kandidaat is vakbekwaam als duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende
eindtermen:
-
1.1 hij beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van relevante wet- en regelgeving;
-
1.2 hij beschikt over elementaire kennis op het gebied van gassen en drukhouders;
-
1.3 hij beschikt over elementaire kennis over decompressieprocedures voor A1 en A2;
-
1.4 hij beschikt over uitgebreide kennis over decompressieprocedures voor A3, B1, B2,
B3 en B4;
-
1.5 hij is in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten;
-
1.6 hij beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden;
-
1.7 hij is in staat effectief leiding te geven aan een duikploeg.
10 Toetsmethodiek bij initiële certificatie
10.1 Toetstermen
10.1.1 Duikploegleider
De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan
de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het
persoonscertificaat duikploegleider getoetst aan de volgende toetscriteria:
Toetstermen aangegeven met een ster zijn niet van toepassing voor duikploegleider
A1 en A2.
1.1 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van wet- en
regelgeving
|
1.1.1
|
Relevante regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, waaronder ten minste
Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3, afdeling 2 ‘Aanvullende voorschriften bouwplaats’
en hoofdstuk 6, afdeling 5 ‘Werken onder overdruk’
|
1.1.2
|
Relevante regelgeving in de mijnbouw
|
1.1.3
|
Relevante Europese regelgeving, waaronder Engelse regels voor de offshore en Duitse
regels voor het binnenwater
|
1.2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van van gassen
en drukhouders
|
1.2.1
|
Theorie over de gedragingen van gassen, waaronder zuurstof en nitrox
|
1.2.2
|
Praktijk van het gebruik van ademgassen, waaronder ademgasmeting, zuurstofniveau en
gasanalyse-apparatuur
|
1.2.3
|
Kennis van het gebruikte materieel op grond van productinformatiebladen
|
1.3 De kandidaat beschikt over kennis over decompressieprocedures
|
1.3.1
|
Duikploegleider A1 en A2
De kandidaat beschikt over elementaire kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures
Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4
De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures
en kan de decompressietabellen en decompressieprocedures toepassen
|
1.4 De kandidaat past de noodprocedures toe en neemt de leiding bij calamiteiten
|
1.4.1
|
Uitgebreide kennis van noodzakelijke duikmedische verzorging, waaronder ten minste
de zuurstofkoffer en andere hulpmiddelen en de inzet van personeel
|
1.4.2
|
Toepassen van ongevalmanagement bij calamiteiten en onverwachte omstandigheden
|
1.5 De kandidaat beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden
|
1.5.1
|
Zorgen voor veiligheid en gezondheid binnen de duikploeg, waaronder kennis van het
opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en deze in de dagelijkse werksituatie
kunnen uitvoeren
|
1.5.2
|
Toepassen van kwaliteitszorg
|
1.5.3
|
Houden van toezicht op documentatie en registratie, waaronder ten minste de duikerlogboeken
van de leden van de duikploeg
|
1.5.4
|
Houden van toezicht op het gebruikersonderhoud en verifiëren van staat van onderhoud
van het materieel
|
1.5.5
|
Omgang met uitvoering van opdrachten, taken en verantwoordelijkheden, waaronder eventueel
contractbewaking, communicatie met de opdrachtgever en organisatie
|
1.6 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg
|
1.6.1
|
Effectief werkinstructies, briefings en debriefings kunnen verstrekken aan de duikploeg
|
1.6.2
|
Leidinggeven en in het bijzonder leidinggeven bij calamiteiten
|
1.6.3
|
Duikploegleider A1 en A2
Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie
(casus) waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen
Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4
Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie
(casus) of rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie en waarbij
decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen
|
1.6.4
|
Duikploegleider A1 en A2
Demonstratie met ten minste 1 duik waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij
noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen
Duikploegleider A3, B1, B2. B3, B4
Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat
leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij
calamiteiten aan de orde zijn gekomen
|
10.2 Beoordelingsmethode
10.2.1 Algemene eisen ten aanzien van het duikploegleiderlogboek
De leidinggevende ervaring van de kandidaat mede beoordeeld aan de hand van het duikploegleiderslogboek,
waarin ten minste melding wordt gemaakt van:
-
1) aard van de duik;
-
2) gevolgde schema van de vermelde duik;
-
3) gevolgde decompressieverloop;
-
4) verblijftijd onder water.
-
5) datum van de duik;
-
6) aanvangstijdstip en eindtijd van de duik;
-
7) aard van het gebruikte duikequipment;
-
8) aard van de verrichte werkzaamheden;
-
9) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;
-
10) maximaal bereikte diepte;
-
11) handtekening van de duikploegleider bij iedere duik waaraan leiding is gegeven;
-
12) aftekening door de werkgever bij iedere duik waaraan leiding is gegeven.
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie.
De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende
beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor
de duikploegleider A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken waaraan hij de leiding
heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende
beroepservaring is voldaan.
10.2.2 Entreecriteria
Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de
door de kandidaat overlegde documenten. De documenten voor de respectievelijke categorieën
uit:
Duikploegleider:
-
1. kopie van het geldig identiteitsbewijs;
-
2. persoonscertificaat beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) of vergelijkbaar
bewijs van vakbekwaamheid voor A1 of persoonscertificaat (uitgebreid) duikmedisch
begeleider (mad A of mad B) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A2, A3,
B1, B2, B3 en B4;
-
3. persoonscertificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid
die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht of vergelijkbaar bewijs van
vakbekwaamheid en eventueel bewijsstukken van de sinds het vervallen van het certificaat
opgedane relevante werkervaring;
-
4. volledig en correct geadministreerd duikerlogboek;
-
5. getuigschrift of bewijs van toelating tot een opleiding tot duikploegleider algemeen
met de aangevraagde scope van de duikwerkzaamheden.
De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van
fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen
overleggen. De CKI mag desalniettemin het initiatief nemen om te verifiëren bij de
instantie die de documenten heeft afgegeven.
10.2.3 Algemeen
Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een portfoliobeoordeling, een
theorie-examen en een praktijkexamen.
10.2.4 Portfoliobeoordeling
De kandidaat toont zijn leidinggevende vaardigheid in het kader van een documentenonderzoek
aan met een portfolio waarin:
-
1) bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de
opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;
-
2) een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek dat is afgetekend;
-
3) een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse
evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt
en welke is afgetekend door de instructeur.
Uit het portfolio moet blijken dat de kandidaat in het kader van zijn opleiding heeft
opgetreden als leidinggevende bij ten minste 2 oefeningen:
Het rollenspel is een nagespeelde situatie waarbij de kandidaat het gedrag dat bij
een duikploegleider hoort, moet nabootsen of in bepaalde situaties moeten handelen
om daardoor aan te tonen dat hij over als duikploegleider over leidinggevende vaardigheden
beschikt.
De opleidingsinstelling kan aan de CKI een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking
stellen, waarmee de CKI inzicht wordt verschaft over:
-
1) bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de
opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;
-
2) een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse
evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt
en welke is afgetekend door de instructeur.
10.2.5 Theorie-examen voor duikploegleider
Het theorie-examen voor de duikploegleider bestaat uit 2 delen:
In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:
Vakken van het theorie-examen (Deel 1)
|
Toetstermen
|
Operationele procedures en noodprocedures
|
1.4.1; 1.4.2; 1.5.1
|
Veiligheid en decompressie
|
Voor A1 en A2: 1.3.1
Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.1; 1.3.1
|
Vakken van het theorie-examen (Deel 2)
|
Toetstermen
|
Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel
|
Voor A1 en A2: 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5
Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.2; 1.2.3; 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5
|
Wet- en regelgeving
|
1.1.1; 1.1.2; 1.1.3
|
Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens
worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande
uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze,
15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.
10.2.6 Praktijkexamen
De leidinggevende vaardigheid van de duikploegleider wordt getoetst aan toetstermen
1.6.1 tot en met 1.6.4, waarbij tevens de praktische toepassing van de overige toetstermen
wordt betrokken.
Het praktijkexamen bestaat uit een door de CKI geleverde casus waarin de kandidaat
de rol van leidinggevende moet vervullen. Het praktijkexamen kan bestaan uit een daadwerkelijk
verrichte duikoperatie of een rollenspel.
De examinator besteedt tijdens het praktijkexamen aandacht aan de praktische verrichtingen
van de kandidaat, waartoe ten minste behoren:
-
a) functioneren als leidinggevende in een duikploeg;
-
b) verstrekking en naleving van de werkinstructies;
-
c) toepassing van de veiligheidsmaatregelen;
-
d) vaardigheid in het leidinggeven aan de duikoperatie.
10.3 Cesuur van het examen
De uitwerking van de cesuur wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van de
CKI en bij meerdere CKI’s op onderhavig WSCS eveneens in de centrale itembank. De
uitwerkingen van het examen voor duikploegleider worden gewaardeerd met een cijfer
op een schaal van 1 tot 10 waarvoor geldt:
1 = zeer slecht
2 = slecht
3 = zeer onvoldoende
4 = onvoldoende
5 = niet voldoende
|
6 = voldoende
7 = ruim voldoende
8 = goed
9 = zeer goed
10 = uitmuntend
|
De kandidaat slaagt voor het theorie-examen, indien hij voor ieder examenvak afzonderlijk
een cijfer van ten minste 6 heeft gehaald. Hiervoor dient hij ten minste 70% van de
vragen juist hebben beantwoord. Het examenresultaat bestaat uit het cijfer voor het
theorie-examen, de demonstratie van leidinggevende vaardigheden en het praktijkexamen.
11 Hercertificatie
11.1 Toetstermen voor hercertificatie
Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikploegleider
gelden de volgende toetstermen:
H 1 De kandidaat is als duikploegleider werkzaam bij werkzaamheden in de scope
van zijn geldige certificaat
|
H1.1
|
Praktijkervaring bestaande uit 20 duiken voor duikploegleider met de scope subcategorie
A1, A2 en B1 en 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij in de voorgaande
24 maanden leiding heeft gegeven.
|
H 2 De kandidaat heeft als duikploegleider kennis van het toepassen van decompressie
richtlijnen en laten uitvoeren van decompressietechnieken
|
H2.1
|
Uitgebreide kennis en vaardigheden van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden
inclusief de werking en de bediening van de compressietank
|
H 3 De kandidaat geeft als duikploegleider leiding aan het oefenen van (nood)procedures
in duikploeg
|
H3.1
|
Leidinggeven aan het oefenen van (nood)procedures door de duikers een duikploeg, waartoe
afhankelijk van de aard van de duikarbeid kunnen behoren:
a) het opbrengen van een duiker in nood, of
b) het werken met aangedreven gereedschappen, of
c) het uitvoeren van inspectie aan kunstwerken of schepen, of
d) het opsporen van mensen en dieren op en in het water tot een maximale diepte van
15 meter en redt deze, of
e) het werken met takels of een hefballon, of
f) Het werken met een open duikklok.
|
H.2.1 is niet van toepassing voor de duikploegleider A1 en A2.
11.2 Beoordelingsmethode
De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek, een theorie-examen
en een praktijkexamen. In het documentenonderzoek wordt toetsterm H1.1 beoordeeld
en het documentenonderzoek bestaat ten minste uit de controle van een volledig geadministreerd
duikploegleiderlogboek, waaruit de praktijkervaring in de afgelopen 24 maanden blijkt.
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie.
De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende
beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor
de subcategorie A1 en A2 dan wel 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor
de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring
is voldaan.
Het voldoen aan toetsterm H2.1 wordt geëxamineerd in een theorie-examen voor duikploegleider
A3, B1, B2, B3 en B4. Het voldoen aan de toetsterm H3.1 wordt geëxamineerd eens in
de vier jaar in een praktijkexamen bestaande uit een werkoefening in de praktijk.
Als examinator bij het uitvoeren van het praktijkexamen behorend bij toetsterm H3.1
kan optreden iedere duikploegleider die:
-
1) het uitvoeren van de oefeningen vooraf meldt bij de CKI;
-
2) de uitgevoerde oefeningen onder verantwoordelijkheid van de CKI aftekent;
-
3) heeft de navolgende ervaring ervaring;a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee
jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of b. de afgelopen acht jaar tenminste
zes jaar als duikploegleider of c, een doorlopende beroepservaring als examinator
zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator
tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid
(WSCS-WOD-D). In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft
of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider
(WSCS-WOD-L);
-
4) vooraf training en instructie heeft gekregen over het uitvoeren en examineren van
de oefeningen;
-
5) voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de vakbekwaamheid van duikploegleider
zoals gesteld in het certificatieschema WSCS-WOD-L, hetgeen de duikploegleider kan
aantonen door het overleggen een persoonscertificaat afgegeven door een CKI of een
vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid of heeft actuele en aantoonbare kennis van
duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur
van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd..
11.3 Uitslagregel van de beoordeling
De hercertificatie wordt verleend, indien de met het duikploegleiderlogboek aangetoonde
praktijkervaring aan de gestelde eis voldoet en het theorie-examen en praktijkexamen
voor hercertificatie met voldoende resultaat is afgerond.
12 Certificaat
Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:
-
1) naam van de gecertificeerde persoon;
-
2) eenduidig certificaatnummer;
-
3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van
de CKI;
-
4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;
-
5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;
-
6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-L, Persoonscertificaat duikploegleider;
-
7) scope van duikploegleideren geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;
-
8) ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.
Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende
persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-L persoonscertificaat duikploegleider
en dientengevolge als duikploegleider vakbekwaam is om leiding te geven aan duikwerkzaamheden
in de categorie die wordt vermeld op certificaat.
De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie
of een hercertificatie.
13 Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden:
-
1) De certificaathouder blijft actief als duikploegleider bij duikwerkzaamheden in de
categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven;
-
2) De certificaathouder neemt als duikploegleider deel aan ten minste 30 duiken in elke
periode van 24 maanden;
Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan het certificaat worden geschorst
of ingetrokken.
BIJLAGE 10
Bijlage 10, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XVI c behorend bij Artikel 6.5, 3e lid
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid
Document: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)
Inhoudsopgave
1
|
|
Inleiding
|
192
|
|
|
|
|
2
|
|
Definities
|
192
|
|
|
|
|
3
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
194
|
|
3.1
|
Algemeen
|
194
|
|
3.2
|
Beschrijving van het schema
|
194
|
|
3.3
|
Actieve partijen
|
194
|
|
3.4
|
Risicoanalyse en afbreukcriteria
|
194
|
|
|
|
|
4
|
|
Certificatiereglement
|
195
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
195
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
195
|
|
4.3
|
Certificatiebeslissing
|
195
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur van het certificaat
|
195
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
195
|
|
4.6
|
Klachtenregeling
|
196
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
197
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
198
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
198
|
|
|
|
|
5
|
|
Examenreglement
|
198
|
|
5.1
|
Algemeen
|
198
|
|
5.2
|
Uitvoering van het examen
|
199
|
|
5.3
|
Eisen te stellen aan het examenpersoneel
|
199
|
|
5.4
|
Eisen te stellen aan het examen
|
199
|
|
5.5
|
Beheer centrale itembank en examenversies
|
200
|
|
|
|
|
6
|
|
Toezicht
|
200
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
200
|
|
6.2
|
Frequentie van het toezicht
|
201
|
|
6.3
|
Uitvoering van het toezicht
|
201
|
|
6.4
|
Verslag van bevindingen
|
202
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
202
|
|
6.6
|
Melding aan de Inspectie SZW
|
203
|
|
|
|
|
7
|
|
Onderwerp van de certificatie
|
203
|
|
|
|
|
8
|
|
Entreecriteria
|
203
|
|
8.1
|
Duikarbeid met SCUBA
|
203
|
|
8.2
|
Duikarbeid met SSE
|
204
|
|
8.3
|
Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)
|
204
|
|
8.4
|
Eisen aan het opleidingscurriculum
|
205
|
|
8.5
|
Algemene eisen ten aanzien van het duikerlogboek
|
209
|
|
8.6
|
Beoordeling van de entreecriteria
|
210
|
|
|
|
|
9
|
|
Eindtermen
|
210
|
|
9.1
|
Duikarbeid met SCUBA
|
210
|
|
9.2
|
Duikarbeid met SSE
|
211
|
|
9.3
|
Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)
|
212
|
|
|
|
|
10
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
212
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
212
|
|
10.2
|
Opbouw van het examen
|
215
|
|
10.3
|
Uitslagregel van het examen
|
218
|
|
|
|
|
11
|
|
Hercertificatie
|
218
|
|
11.1
|
Toetstermen voor hercertificatie
|
218
|
|
11.2
|
Toetsingsmethode
|
219
|
|
11.3
|
Cesuur van de beoordeling
|
219
|
|
|
|
|
12
|
|
Certificaat
|
219
|
|
|
|
|
13
|
|
Geldigheidscondities
|
219
|
1 Inleiding
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gewijzigde vorm vastgesteld aan de hand van een
door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld schema.
Dit schema vervangt eerdere versies.
De te certificeren vakbekwaamheid betreft duikarbeid. Het persoonscertificaat duikarbeid
is wettelijk vereist op grond van de Arbowetgeving. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming
met artikel 6.13, lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan
het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip
van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling
gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
Het certificatiesysteem van de certificerende instelling (CKI) moet zijn gestructureerd
in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.
2 Definities
Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk
in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen
zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting
en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen
in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.
Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024
en mandatory documents, dan gelden de definities van dit document.
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het
afgeven van een certificaat.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale
accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de
instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het
vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij
internationale systematiek en normen.
|
Beheerstichting
|
:
|
Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.
|
Caissonarbeid
|
:
|
Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof
wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit
6.13).
|
CCvD WOD
|
:
|
Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting,
dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt
tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op
zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging
van deze partijen.
|
Centrale examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt
en beheert.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.
|
Certificaathouder
|
:
|
De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon,
product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het
werkveldspecifieke certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief borging van de kwaliteit.
|
Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Cesuur
|
:
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
Competentie
|
:
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Compressiekamer of -tank
|
:
|
Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden,
zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen
en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.
|
Controle
|
:
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister.
|
Duik (operationele)
|
:
|
Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de
ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband
van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.
|
Duikarbeid
|
:
|
het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van
het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling
gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk
(Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).
|
Duikklok, gesloten of droge
|
:
|
Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot
aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel
van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water
gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.
|
Duikklok, open of natte
|
:
|
Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in
geval van nood) geademd kan worden.
|
Eindtermen
|
:
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
:
|
Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om
toegelaten te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
:
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
CKI.
|
Examinator
|
:
|
De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de
kandidaat uitvoert.
|
Hyperbare behandelkamer
|
:
|
Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld
voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven
behandelprotocol.
|
Kandidaat
|
:
|
De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.
|
Portfolio
|
:
|
Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties,
onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk
stappenplan.
|
Risicoanalyse
|
:
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.
|
Saturatieduiken
|
|
Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel
zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).
|
SCUBA
|
:
|
Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel
dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen
worden.
|
SSE
|
:
|
Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt
door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of
zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna
vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
:
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
:
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-WOD-P
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.
Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als
certificerende instelling voor personen, producten of systemen.
|
WSCS-WOD-A
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.
Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-B
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-D
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.
Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-E
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht
door de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-F
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
bij de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-L
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.
|
3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Algemeen
Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang –
veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid
gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de
vakbekwaamheid van personen die belast worden met duikarbeid.
3.2 Beschrijving van het schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-D. Dit werkveldspecifieke
certificatieschema voor personen is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
in gewijzigde vorm vastgesteld aan de hand van een door het Centraal College van
Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld schema. Dit vastgestelde schema vervangt
daarmee eerdere versies. Op- en aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden
ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.
3.3 Actieve partijen
Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:
-
• aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);
-
• Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;
-
• Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’, als college van deskundigen
van de beheerstichting (CCvD WOD).
3.4 Risicoanalyse en afbreukcriteria
De risico’s bij het verrichten van duikarbeid liggen op het gebied van:
De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie
in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident
kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van wet- en regelgeving
of procedures en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste
factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.
Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:
-
• kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;
-
• vaardigheid in het hanteren van duikmaterieel en gereedschappen;
-
• kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren
van de duikploeg;
-
• correcte en volledige administratie van het duikerlogboek;
-
• zorgvuldige naleving van arbeids- en rusttijden.
De praktijkervaring met duikwerkzaamheden is bepalend voor het beoordelen van de duiker,
omdat slechts hieruit zijn welbevinden en goede functioneren blijkt. De theoretische
instructie van duikers is van randvoorwaardelijk belang. De toetsing van de praktische
duikvaardigheden neemt daarom een centrale plaats in.
4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing
van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures
van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt
wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures
bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken
om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De kandidaat dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag tot
(her)certificatie in voor het SWOD Persoonscertificaat duikarbeid bij een CKI. Vervolgens
verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebeslissing
De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet
betrokken is geweest bij de examinering van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd
en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond
van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.
4.4 Geldigheidsduur van het certificaat
De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse 4 jaar. De
risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen,
vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg.
De periode van 4 jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende
beroepservaring te onderhouden.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld.
Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat.
De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel
II van het certificatieschema.
4.6. Klachtenregeling
4.6.1 Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
4.6.2 Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
4.6.3 Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
4.7 Bezwaarprocedure
4.7.1 Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
4.7.2 Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
4.7.3 Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
4.7.4 Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
4.7.5 Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden ten
minste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting.
De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal formaat de toelevering
van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het
SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke
bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk
voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele
onvolkomenheden.
4.9 Norminterpretatie
Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige
norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de
operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke
certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders,
CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.
4.10 Aanvraag van het certificaat bij herintreding
De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen
en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet
een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van
het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan
worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen. De CI
kan, uit het oogpunt van veiligheid, als aanvullende maatregel opleggen dat de kandidaat
eerst een opleiding(module) moet volgen alvorens een examen afgenomen kan worden.
De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:
-
1. duikopleiding of certificatie op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd
bevonden;
-
2. historische ervaring met duikarbeid blijkend uit een volledig en correct geadministreerd
duikerlogboek.
5 Examenreglement
5.1 Algemeen
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikarbeid (WDAT-WOD-D). Het examenreglement
is onderdeel van het certificatieschema duikarbeid. De examinering geschiedt onder
verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende examenonderdelen:
-
• portfoliobeoordeling;
-
• theorie-examen;
-
• praktijkexamen.
Het examen wordt door de CKI afgenomen.
5.2 Uitvoering van het examen
De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten
aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende
bepalingen:
-
1. Ingangsdatum van het certificaat
-
2. Entree-eisen voor deelname aan het examen
-
3. Aanvraagprocedure
-
4. Bevestiging van deelname en oproep
-
5. Identificatie van de deelnemers
-
6. Toelating en afwezigheid
-
7. Examenduur en wijze van examinering
-
8. Gedragsregels voor kandidaten
-
9. Regeling aangepast examen
-
10. Normen voor slagen en afwijzen
-
11. Bekendmaking van de uitslag
-
12. Bewaartermijn
-
13. Inzagerecht
-
14. Geldigheidsduur
-
15. Kansen en herkansen cvan een examen(onderdeel)
5.3 Eisen te stellen aan het examenpersoneel
Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede
onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing
en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).
In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij het
praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:
-
1. Is in staat een duikerlogboek te lezen en de leerprogressie van de kandidaat aan de
hand van het portfolio te beoordelen;
-
2. Is in staat te beoordelen of de kandidaat in staat is om zelfstandig verrichtingen
uit te voeren, waarbij de briefing en begeleiding vanuit de duikploeg beperkt blijft
tot het niveau dat gebruikelijk is bij een duik;
-
3. heeft de navolgende ervaring ervaring;a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee
jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of b. de afgelopen acht jaar tenminste
zes jaar als duikploegleider of c, een doorlopende beroepservaring als examinator
zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CI. In het geval dat de examinator
tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid
(WSCS-WOD-D);
-
4. heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen
en heeft met een geldigheidsduur van vier jaar met goed gevolg het theorie-examen
duikploegleider afgelegd. In het geval dat de examinator optreedt als duikploegleider
dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-P).
5.4 Eisen te stellen aan het examen
5.4.1 Beslotenheid
De medewerkers van de CKI dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven.
De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de CKI.
5.4.2 Algemene regels
De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor de onderdelen van het theorie-examen
zijn:
-
• absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;
-
• sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;
-
• voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;
-
• individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten
minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;
-
• ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos
uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.
De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:
-
• een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;
-
• voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;
-
• voorschriften en duiktabellen die nodig zijn voor de uitwerking;
-
• voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat,
tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.
Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal.
De faciliteiten voor het praktijkexamen moeten ten minste aan de volgende eisen voldoen:
-
• processen zijn ingericht op grond van een risico-inventarisatie en -evaluatie en een
taakrisicoanalyse, waarvan de beschrijving aan de CKI bekend gemaakt wordt;
-
• voldoende accommodatie, sanitaire voorzieningen, ontspanningsruimte, voedsel en drinkwaren,
te gebruiken door de kandidaat voor en na de verrichtingen;
-
• adequaat duikmaterieel en gereedschap voor uiteenlopende verrichtingen alsmede materieel
voor noodgevallen;
-
• volledige en gekwalificeerde duikploeg, waarvan de leden in bezit zijn van de wettelijk
vereiste persoonscertificaten;
-
• voldoende begeleiders en instructeurs om de kandidaat tijdens de duur van het praktijkexamen
te begeleiden.
5.5 Beheer centrale itembank en examenversies
Indien de beheerstichting met meerdere CKI’s samenwerkt op onderhavig WSCS, wordt
onder verantwoordelijkheid van de beheerstichting een centrale itembank ingericht.
In de centrale itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en
casus voor het praktijkexamen vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten
en het praktijkexamen bevat daarentegen specifieke toetsopdrachten. Het gebruik van
de centrale itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten bij verschillende CKI’s
gelijkwaardige examens afleggen. De CKI’s moeten meewerken aan de totstandkoming van
de centrale itembank.
De beheerstichting stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering
van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering
op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.
6 Toezicht
6.1 Medewerking aan toezicht
Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen.
De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde
eisen. De CKI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties
zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken
aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.
In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde
bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder
behoren:
-
1. op verzoek van de CKI binnen de door de CKI te benoemen termijn inzage in zijn duikerlogboek
te geven;
-
2. op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling
van praktijkverrichtingen uit te voeren;
-
3. binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;
-
4. toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf
6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval
van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde
situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers
of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat
worden gereguleerd.
6.2 Frequentie van het toezicht
De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder
in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:
-
1. bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een
afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid
of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
-
2. naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf
4.6.2 en verder;
-
3. op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.
De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de
verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren
van een duikploeg. De periode van twee kalenderjaren is voor de certificaathouder
noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De beoordeling van
de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder
geeft ten minste tweejaarlijks de CI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van
ten minste 20 duiken voor subcategorie A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken voor
de overige categorieën A3 en B2, B3, B4. Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden
tenminste 10 keer een bell-run (gesloten bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden
als bell-man en waarbij 5 keer een lock out is gemaakt. Zodra aan de eis van doorlopende
beroepservaring per 24 maanden is voldaan van betrokken (sub)categorie kan de certificaathouder
reeds inzage geven aan de CKI.
6.3 Uitvoering van het toezicht
6.3.1 Uitvoeringsplan
De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle zoals bedoeld in paragraaf
6.2.
Het plan beschrijft ten minste:
-
1. aanleiding voor de controle;
-
2. wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;
-
3. wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.
Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder
moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering
van de controle.
6.3.2 Inzage in het duikerlogboek
Indien de CKI inzage neemt in het duikerlogboek van de certificaathouder, dan wordt
ingegaan op de volgende onderwerpen:
-
1. wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;
-
2. aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;
-
3. niveau van de duiken in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het
certificaat is afgegeven.
6.3.3 Beoordeling van een praktijkverrichting
Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet
de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding
voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema. Het uitvoeringsplan
kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip.
Het uitvoeringsplan behandelt verder de locatie, de partij die het materieel en de
duikploeg ter beschikking stelt en de partij die de verantwoordelijkheid over het
materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De CI
treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien
hoofde dan ook geen werkgever-werknemer verantwoordelijkheid. De partij waarmee wordt
samengewerkt is naar keuze van de CKI De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier
overeenkomstige toepassing. De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt,
moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.
6.3.4 Beoordeling naar aanleiding van klachten
Indien de CKI van belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, moet
de CKI beoordelen of de klacht aanleiding geeft tot een controle in het kader van
toezicht. De klager en de certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld
van de beslissing. Een eventuele controle wordt uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf
6.3.1 tot en met 6.3.3.
6.4 Verslag van bevindingen
De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het
kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:
-
1. aanleiding voor de controle;
-
2. wijze waarop de controle is uitgevoerd;
-
3. bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;
-
4. tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende
examinering kunnen worden gecorrigeerd;
-
5. geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;
-
6. eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.
Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel
opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek
tot herziening indienen.
6.5 Maatregelen
6.5.1 Schorsing
De CKI besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het duikerlogboek overlegt;
-
2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren
van een beoordeling van praktijkverrichtingen;
-
3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de CKI en de beheerstichting voldoet;
-
6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de CKI.
Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder
punt 3 en 4 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld
om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en
een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder
de tekortkoming heeft gecorrigeerd.
De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan
de verplichtingen genoemd onder punt 1, 2 en 5 of het misbruik van het beeldmerk heeft
gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld. De schorsing alsmede de opheffing
van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.2 Intrekking
De CKI besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming
die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;
-
2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals
bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek
door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;
-
5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige
fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten
bij de verrichting van duikwerkzaamheden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden,
moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen
van een sanctie moet de CKI aangeven en registreren dat certificatie na één jaar weer
is toegestaan. Opnieuw certificeren na intrekking kan pas een jaar na de datum van
intrekking. De CKI moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het
centraal register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan
gekoppelde wachtperiode. De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar
register van de beheerstichting.
6.5.3 Weigering
De CKI besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register
van de beheerstichting.
6.6 Melding aan de Inspectie SZW
De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten
ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:
-
1. schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;
-
2. intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;
-
3. weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.
7 Onderwerp van de certificatie
De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het verrichten van duikarbeid.
In het certificatieschema worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte
duikmaterieel en de maximaal bereikte diepte. Het certificatieschema beschrijft de
volgende categorieën van duikarbeid:
-
A Duikarbeid met behulp van SCUBA, waarbij de volgende subcategorieën worden onderscheiden:
-
A1 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht in zwembaden, aquaria en vergelijkbare
gesloten bassins die voldoen aan elk van de volgende criteria:
-
a) maximaal bereikbare diepte van 9 meter;
-
b) ten minste 4 meter zicht, indien de omvang van het zwembad, aquarium of vergelijkbare
gesloten bassin die toelaat;
-
c) een stroomsnelheid van minder dan 0,5 meter per seconde;
-
d) te allen tijde mogelijkheid tot vrije opstijging.
-
A2 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht in het kader van de uitoefening van
het handhaven van de openbare orde en veiligheid tot en met een duikdiepte van 15
meter en met een maximale duiktijd van 60 minuten.
-
A3 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht tot en met een diepte van 30 meter.
-
B Duikarbeid met behulp van SSE, waarbij de volgende subcategorieën worden onderscheiden:
-
B1 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht in het kader van de uitoefening van het
handhaven van de openbare orde en veiligheid tot en met een duikdiepte van 15 meter
en met een maximale duiktijd van 60 minuten.
-
B2 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 30 meter.
-
B3 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 50 meter, exclusief
duiken vanuit een open duikklok (wet bell).
-
B4 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 50 meter, inclusief
duiken vanuit een open duikklok (wet bell).
-
C Duikarbeid met behulp van een gesloten duikklok (closed bell) met mengselgas.
De scope van het certificaat moet altijd de volledige aanduiding van de betreffende
categorie inclusief de eventueel gestelde voorwaarden vermelden.
8 Entreecriteria
8.1 Duikarbeid met SCUBA
De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk
vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie A1, A2 of A3,
indien hij voldoet aan elk van de volgende entreecriteria:
-
1. hij heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;
-
2. hij kan een geheel ingevuld duikerlogboek overleggen, dat, in aanvulling op de criteria
gesteld in paragraaf 10.2.1, voldoet aan de volgende extra eisen:
-
a) het is voorzien van een pasfoto van de kandidaat;
-
b) het is voorzien van een door een duikerarts getekende verklaring dat de kandidaat
duikmedisch is goedgekeurd (zie artikel 6.14a lid 3 Arbobesluit);
-
c) het vermeldt de duiken die zijn verricht.
-
3. hij kan een getuigschrift van een opleiding overleggen of een bewijs van toelating
tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden
in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet
aan de volgende eisen:
-
a) in het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie A2 moet de opleidingsinstelling
voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door
de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen;
-
b) in het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie A1 of A3 moet de opleidingsinstelling
voor het geven van de betreffende opleiding op grond van een toetsing door een onafhankelijke
en competente organisatie aantoonbaar voldoen aan de eisen van ISO 9001 voor sector
37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling kan aantonen door het overleggen
van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door een instelling die is geaccrediteerd
door een IAF/MRA-partner;
-
c) in alle gevallen moet de door de kandidaat gevolgde opleiding blijkens een door de
opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van
de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan
het betreffende opleidingscurriculum.
8.2 Duikarbeid met SSE
De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk
vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie B1, B2, B3 of
B4, indien hij voldoet aan elk van de volgende entreecriteria:
-
1. in het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B1 voldoet hij blijkens
het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen
praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen
van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A2, hetgeen de kandidaat kan
aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een
CKI is afgegeven;
-
2. in het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B2, B3 of B4 voldoet
hij blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie
afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het
verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A3, hetgeen de kandidaat
kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door
een CKI is afgegeven;
-
3. hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende
eisen:
-
a) het is voorzien van een pasfoto;
-
b) het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts (zie
artikel 6.14a lid 3 Arbobesluit);
-
c) het vermeldt de duiken die zijn verricht;
-
4. hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische
en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie
waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende
eisen:
-
a) de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding op grond
van een toetsing door een onafhankelijke en competente organisatie aantoonbaar voldoen
aan de eisen van ISO 9001 voor sector 37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling
kan aantonen door het overleggen van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door
een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner;
-
b) de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling
afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar
voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.
8.3 Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)
De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk
vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie C, indien hij
voldoet aan elk van de volgende entreecriteria:
-
1. hij voldoet blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente
organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden
voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie B4, hetgeen
de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat
dat door een CKI is afgegeven;
-
2. hij heeft tenminste 50 uren duikarbeid met SSE gemaakt;
-
3. hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende
eisen:
-
a) het is voorzien van een pasfoto;
-
b) het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts (zie
artikel 6.14a lid 3 Arbobesluit);
-
c) het vermeldt de duiken die zijn verricht;
-
4. hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische
en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de hoofdcategorie
waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende
eisen:
-
a) de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding blijkens
een openbaar gemaakte lijst door de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte
kwaliteitseisen;
-
b) de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling
afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar
voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.
8.4 Eisen aan het opleidingscurriculum
8.4.1 Opleidingscurriculum A1 (SCUBA in zwembaden en aquaria of vergelijkbare bassins)
tot en met een diepte van 9 meter)
Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A1 worden
in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikvaardigheid
De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor
het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de
cursist ten minste 600 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
-
a) minimaal 400 duikminuten tot en met een diepte van 3,5 meter in een zwembad:
-
b) minimaal 200 duikminuten in een duiktoren of geconditioneerd duikbassin tot een maximaal
bereikte diepte van 9 meter, waarbij ten minste 6 duiken worden gemaakt.
Duikoefeningen
In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het
verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren
kennis en ervaring op gedaan met:
-
a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA afgestemd op
het gebruik in aquaria, zwembaden of daarmee vergelijkbare bassins tot een diepte
van 9 meter;
-
b) het uitvoeren van noodprocedures, waaronder het opbrengen van een duiker in nood en
het uitvoeren van een gecontroleerde opstijging;
-
c) het uitvoeren van volledige pre-dive checks;
-
d) het uitvoeren van volledige post-dive checks;
-
e) het uitvoeren van relevante werkmethoden;
-
f) het uitvoeren van eenvoudig schiemanswerk;
-
g) het verzorgen van rapportage.
Theoretische instructie
In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:
-
a) elementaire natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden
EHBO-procedures conform de opleiding EHBO Duikarbeid;
-
b) decompresssierichtlijnen;
-
c) onderwatertechniek en -veiligheid waaronder teamverantwoordelijkheden, duikprocedures
en noodprocedures;
-
d) communicatie, waaronder lijnsignalen en visuele seinen;
-
e) eenvoudig schiemanswerk;
-
f) relevante wet- en regelgeving;
-
g) toepassing van de Arbocatalogus.
8.4.2 Opleidingscurriculum A2(SCUBA tot en met een diepte van 15 meter/maximale duiktijd
van 60 minuten)
Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A2 worden
in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikvaardigheid
De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor
het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de
cursist ten minste 300 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
-
a) maximaal 100 duikminuten in een zwembad of geconditioneerd duikbassin met een maximaal
bereikte diepte van 15 meter voor het oefenen van werkzaamheden onder water;
-
b) minimaal 200 duikminuten in buitenwater, waarbij ten minste 6 duiken worden gemaakt
op een diepte van 9 tot 15 meter.
Duikoefeningen
In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het
verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren
kennis en ervaring op gedaan met:
-
a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA;
-
b) ervaring met inwaterdecompressie behorend bij duiken tot en met een diepte van 15
meter;
-
c) werkzaamheden met niet-aangedreven handgereedschappen, zoals ruitenhamer, gordelsnijder,
mes en handzaag;
-
d) inspecties, zoek- en werkmethoden;
-
e) het verzorgen van rapportage.
Theoretische instructie
In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:
-
a) decompressierichtlijnen en -methodes tot een diepte van 15 meter;
-
b) elementaire meteorologie en elementaire nautische theorie;
-
c) onderwatercommunicatie en -navigatie;
-
d) relevante wet- en regelgeving;
-
e) toepassing van de Arbocatalogus.
8.4.3 Opleidingscurriculum A3 (SCUBA tot en met 30 meter)
Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A3 worden
in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikvaardigheid
De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor
het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de
cursist ten minste 200 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
Duikoefeningen
In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het
verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren
kennis en ervaring op gedaan met:
-
a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA;
-
b) ervaring met inwater- en oppervlaktedecompressie;
-
c) uitvoeren van meer uitgebreid schiemanswerk en tuigage (rigging)
-
d) werkzaamheden met diverse gereedschappen en gebruik van takels en een hefballon (lifting);
-
e) inspecties, zoek- en werkmethoden;
-
f) het verzorgen van rapportage.
Theoretische instructie
In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:
-
a) decompressierichtlijnen en -methodes;
-
b) relevante wet- en regelgeving;
-
c) toepassing van de Arbocatalogus.
8.4.4 Opleidingscurriculum B1 (SSE tot en met 15 meter/max duiktijd 60 min)
Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B1 worden
in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikvaardigheid
De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening
van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 300 duikminuten worden gemaakt en
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a) minimaal 70 duikminuten in een zwembad;
-
b) minimaal 30 duikminuten in een duiktoren met een bereikbare diepte van 9 meter;
-
c) minimaal 150 duikminuten in buitenwater op een diepte tot en met 10 meter;
-
d) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 10 en 15 meter.
Duikoefeningen
In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het
verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren
kennis en ervaring op gedaan met:
-
a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte
(SSE);
-
b) het uitvoeren van noodprocedures, waaronder het opbrengen van een duiker in nood en
het uitvoeren van noodopstijging;
-
c) het uitvoeren van volledige pre-dive checks;
-
d) het uitvoeren van volledige post-dive checks;
-
e) het uitvoeren van zoek- en werkmethoden waaronder het uitvoeren van inspecties;
-
f) het uitvoeren van eenvoudig schiemanswerk en rigging (hijsbanden en kabels);
-
g) het verzorgen van rapportage.
Theoretische instructie
In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:
-
a) relevante wet- en regelgeving;
-
b) toepassing van de arbocatalogus;
-
c) diverse duikuitrustingen;
-
d) duikprocedures;
-
e) noodprocedures;
-
f) teamverantwoordelijkheden;
-
g) decompresssiemethoden;
-
h) eenvoudige schiemanswerk en rigging (hijsbanden en kabels).
8.4.5 Opleidingscurriculum B2 (SSE tot en met 30 meter)
Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B2 worden
in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie
B1 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikvaardigheid
De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening
van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 600 duikminuten worden gemaakt en
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a) minimaal 500 duikminuten voor werkzaamheden op een diepte tot en met 10 meter;
-
b) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 10 en 20 meter gekoppeld
aan inwater-decompressie en oppervlakte-decompressie;
-
c) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 20 en 30 meter gekoppeld
aan inwater-decompressie en oppervlakte-decompressie.
Duikoefeningen
In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het
verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren
kennis en ervaring op gedaan met:
-
a) uitvoeren van inwater-decompressie en oppervlaktedecompressie;
-
b) gebruik van mechanisch (tenminste de boutenschiethamer), luchtaangedrevengereedschap
(ten minste de reactiespuit), hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap (ten
minste de snijbrander, onderwaterbrand- en lasapparatuur);
-
c) het duiken in buitenwater met stroomsnelheid van maximaal een 0,5 meter per seconde;
-
d) inspectiemethoden ten aanzien van schepen en kunstwerken;
-
e) meer uitgebreid schiemanswerk en rigging.
Theoretische instructie
In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:
-
a) meer uitgebreide relevante wet- en regelgeving;
-
b) meer uitgebreide toepassing van de Abocatalogus;
-
c) theorie van het gebruik van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap,
waaronder bijvoorbeeld schiethamer, snijbrander, onderwaterbrand- en lasapparatuur;
-
d) meer uitgebreide decompressiemethoden inclusief de werking en bediening van de decompressietank;
-
e) inspectie van kunstwerken;
-
f) meer uitgebreid schiemanswerk en rigging;
8.4.6 Opleidingscurriculum B3 (SSE op tot 50 meter)
Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B3 worden
in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie
B1 en B2 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikvaardigheid
De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening
van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 150 duikminuten worden gemaakt en
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a) minimaal 80 duikminuten op een diepte van 30 tot 40 meter in ten minste 6 duiken van
ten minste 10 duikminuten;
-
b) minimaal 70 duikminuten op een diepte van 40 tot 50 meter, waarbij ten minste 2 duiken
van minimaal 25 minuten;
-
c) minimaal één duik in een heetwaterpak in een geconditioneerd duikbassin;
-
d) ervaring met zowel inwater- als oppervlaktedecompressie.
Duikoefeningen
In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het
verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren
kennis en ervaring op gedaan met:
Theoretische instructie
In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:
8.4.7 Opleidingscurriculum B4 (SSE met open duikklok)
Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B4 worden
in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie
B1, B2 en B3 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikvaardigheid
De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening
van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 230 duikminuten worden gemaakt
en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a) minimaal 30 duikminuten op een diepte van 0 tot 15 meter vanuit een open duikklok;
-
b) minimaal 60 duikminuten op een diepte van 15 tot 30 meter vanuit een open duikklok;
-
c) minimaal 40 duikminuten op een diepte van 30 tot 40 meter, waarvan ten minste 2 duiken
vanuit een open duikklok duiken met een duiktijd van minimaal 10 minuten;
-
d) minimaal 100 minuten duiktijd op een diepte van 40 tot 50 meter, waarvan ten minste
1 duik vanuit een open duikklok met een minimale duiktijd van 25 minuten.
Duikoefeningen
In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het
verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren
kennis en ervaring op gedaan met:
Theoretische instructie
In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:
8.4.8 Opleidingscurriculum C (Gesloten duikklok met mengselgas)
Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in hoofdcategorie C worden
in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikvaardigheid
De cursist heeft ervaring met het gebruik van een gesloten duikklok voor het verrichten
van werkzaamheden in het verband van een duikploeg door het uitvoeren van:
-
a) minimaal drie bounceduiken met de duikklok tot respectievelijk 55, 75 en 100 meter;
-
b) minimaal één saturatieduik.
Duikoefeningen
In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het
verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren
kennis en ervaring op gedaan met:
-
a) het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke
procedures;
-
b) het werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als verzadigingsduiken;
-
c) het uitvoeren als duiker en bellman van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out)
en vervoer onder druk (transport under pressure (TUP)) volgens het vereiste programma;
-
d) het bedienen van de droge duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles
en noodprocedures.
Theoretische instructie
In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van
een duikploeg vanuit een gesloten duikklok heeft de cursist theoretische kennis opgedaan
ten aanzien van:
-
a) natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures
voor mengselgasduiken;
-
b) theorie met betrekking tot decompressietank (gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding,
sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures);
-
c) theorie met betrekking tot de duikklok (gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie
en het ballasten);
-
d) theorie met betrekking tot gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur;
-
e) relevante regelgeving.
8.5 Algemene eisen ten aanzien van het duikerlogboek
De duikervaring van de kandidaat ten aanzien van de entreecriteria en de toetstermen
wordt mede beoordeeld aan de hand van het duikerlogboek. Het bijhouden van een duikerlogboek
is op grond van artikel 6.16 lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht
voor iedere persoon die duikarbeid heeft verricht. Het duikerlogboek maakt uitsluitend
melding van uitgevoerde duikarbeid.
Het besluit vereist dat het duikerlogboek ten minste melding maakt van:
In aanvulling op deze eisen en onverlet het in paragraaf 8.1 bepaalde, moet het duikerlogboek
voor de beoordelingen in het kader van dit certificatieschema aan volgende aanvullende
vereisten voldoen:
-
• datum van de duik
-
• aanvangstijdstip en eindtijd van de duik
-
• aard van het gebruikte duikmaterieel
-
• aard van de verrichte werkzaamheden
-
• bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties
-
• maximaal bereikte diepte
-
• handtekening van de duiker bij iedere duik
-
• aftekening door de duikploegleider bij iedere duik
-
• het duikerlogboek heeft paginanummers en is doorgenummerd
8.6 Beoordeling van de entreecriteria
Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door controle van het portfolio..
Het portfolio bestaat voor de respectievelijke categorieën ten minste uit:
De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van
fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen
overleggen. De CKI mag het initiatief nemen om de documenten of te verifiëren bij
de instantie die de documenten heeft afgegeven.
9 Eindtermen
9.1 Duikarbeid met SCUBA
De kandidaat is in staat duikarbeid te verrichten in categorie A1, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:
-
T1 hij heeft kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten.
-
T2 hij is in staat individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk te verrichten
in een duikploeg.
-
T3 hij is in staat op te treden als reserveduiker.
-
T4 hij is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van duikarbeid.
-
T5 hij is in staat noodprocedures uit te voeren en assistentie te verlenen bij noodgevallen.
-
T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid tot en met een diepte van 9 meter en
is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren.
-
T7 hij is in staat om in een aquarium, zwembad(of gelijkend bassin) onder water lichte
werkzaamheden te verrichten.
De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid in categorie A2, indien hij aan de eindtermen T1 tot en met T5 voldoet en ter vervanging van T6 en
T7 voldoet aan de volgende eindtermen:
-
T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid in buitenwater tot en met een diepte
van 15 meter gedurende maximaal 60 minuten en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen
uit te voeren.
-
T7 hij is in staat uiteenlopende lichte werkzaamheden te verrichten in buitenwater tot
een diepte van 15 meter met behulp van SCUBA en hierbij niet-aangedreven handgereedschappen,
te gebruiken, zoals een ruitenhamer, gordelsnijder, mes en handzaag.
De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid in categorie A3, indien hij aan de eindtermen T1 tot en met T5 voldoet en ter vervanging van T6 en
T7 voldoet aan de volgende eindtermen:
-
T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid in buitenwater tot en met een diepte
van 30 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren.
-
T7 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden in buitenwater tot en met een diepte van
30 meter met behulp van SCUBA uit te voeren en hierbij gereedschappen en hulpmiddelen
te gebruiken, zoals takels en een hefballon.
9.2 Duikarbeid met SSE
De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B1, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A2 voldoet aan de volgende
eindtermen:
-
T8 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te bedienen
en te onderhouden.
-
T9 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE
wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 15 meter. En is in staat andere
duikers bij het verrichten van hun werkzaamheden te ondersteunen en op te treden als
reserveduiker.
-
T10 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte
tot en met een diepte van 15 meter en gedurende een duiktijd van maximaal 60 minuten
en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren;
-
T11 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water uit te voeren en is in staat
zich van handgereedschappen te bedienen.
De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B2, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 voldoet aan de volgende
eindtermen:
-
T8b2 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken
en te onderhouden, zoals dat gebruikt wordt bij werkzaamheden tot en met 30 meter.
-
T9b2 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE
wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 30 meter. En is in staat andere
duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als
reserveduiker.
-
T10b2 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte
tot en met een diepte van 30 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen
en noodprocedures uit te voeren.
-
T11b2 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water te verrichten en zich te bedienen
van aangedreven gereedschappen.
De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B3, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 voldoet aan de eindterm
T11b2 en ter vervanging van de eindtermen T8b2, T9b2 en T10b2 voldoet aan de volgende
eindtermen:
-
T8b3 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken
en te onderhouden, zoals dat gebruikt wordt bij werkzaamheden tot en met 50 meter.
-
T9b3 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE
wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 50 meter. En is in staat andere
duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als
reserveduiker.
-
T10b3 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte
tot en met een diepte van 50 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen
en noodprocedures uit te voeren.
De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B4, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 en B3 aan de volgende
eindtermen:
-
T8b4 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken
en te onderhouden, waaronder de open duikklok.
-
T9b4 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE
wordt gedoken vanuit een open duikklok in buitenwater. En is in staat andere duikers
te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker.
-
T10b4 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte
in en rond een open duikklok en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en
noodprocedures uit te voeren;
-
T11b4 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water uit te voeren vanuit een open
duikklok.
9.3 Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)
De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie C, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A en B voldoet aan de volgende
eindtermen:
-
T12 hij heeft uitgebreide kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en acute en
chronische duikerziekten in relatie tot duikarbeid waarbij in het lichaam van de duiker
saturatie optreedt.
-
T13 hij is in staat voor zichzelf en anderen het equipment te bedienen dat wordt gebruikt
bij duiken met een gesloten duikklok en saturatieduiken.
-
T14 hij heeft kennis van de gevaren van het gebruik van de gesloten duikklok en is in
staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.
-
T15 hij is in staat de procedures voor het in- en uitsluizen (lock-out) en het vervoer
onder druk uit te voeren.
10 Toetsmethodiek bij initiële certificatie
10.1 Toetstermen
In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis
en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema
als volgt geïnterpreteerd:
|
|
Elementair of basaal:
|
de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie
van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten
|
|
|
uitgebreid:
|
de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met
achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen
|
10.1.1 Duikarbeid met SCUBA
De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan
de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het
persoonscertificaat duikarbeid in categorie A1, A2 en A3 getoetst aan de volgende
relevante toetscriteria:
T1 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van natuurkunde,
fysiologie en duikerziekten
|
T1.1
|
Elementaire kennis van natuurkunde, waaronder ten minste hyperbare fysica, de gaswetten
en de natuurkundige effecten van overdruk
|
T1.2
|
Elementaire kennis van duikmedische fysiologie, duikerziekten en de lange termijneffecten
van het duiken
|
T2 De kandidaat verricht individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend
werk in een duikploeg
|
T2.1
|
Uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gereed zetten en opruimen van
eenvoudig gereedschap voor gebruik onder water en verschillende types van SCUBA inclusief
het gebruikersonderhoud hiervan, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de
maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.
|
T2.2
|
Voor A1:
Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk bestaande uit omgang
met touwwerk, het opschieten van lijnen en het leggen van elementaire knopen, met
name de platte knoop, mastworp met halve steken en paalsteek.
Voor A2:
Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging)
bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk, hijsbanden en kabels
en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken.
Voor A3:
Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van schiemanswerk en
tuigage (rigging) bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk en
kabels en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken
|
T2.3
|
Voor A1:
Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek
Voor A2:
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek
Voor A3:
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek
en elementaire kennis en vaardigheden ten aanzien van het rapporteren over verrichtte
werkzaamheden onder water
|
T3 De kandidaat treedt op als reserveduiker
|
T3.1
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis van de deelname als reserveduiker aan het duikploeg,
dit alles afgestemd op het duiken tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie
van het aangevraagde certificaat.
|
T4 De kandidaat ondersteunt andere duikers bij het verrichten van duikarbeid
|
T4.1
|
Voor A1:
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder
water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnsignalen en visuele seinen
Voor A2 en A3:
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder
water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnsignalen en visuele seinen
alsmede elektronische communicatie-apparatuur
|
T5 De kandidaat voert noodprocedures uit en verleent assistentie bij noodgevallen
|
T5.1
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de voorgeschreven handelswijze
in het geval van een ongeval of incident
|
T5.2
|
Voor A1:
Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures:
a) Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken
b) Uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks
c) Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen
d) Noodopstijging als vrije opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter
Voor A2:
Als voor A1 met de toevoeging dat de casus wordt uitgevoerd bij (gesimuleerde) werkzaamheden
met handgereedschappen
Voor A3:
Als voor A1 met de toevoeging dat de casus wordt uitgevoerd bij (gesimuleerde) werkzaamheden
met takels of een hefballon
|
T6 De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid en voert de relevante
veiligheidsmaatregelen uit
|
T6.1
|
Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving
|
T6.2
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de operationele duikprocedures,
veiligheid en verschillende communicatiemiddelen
|
T6.3
|
Elementaire kennis van de toepassing van decompressierichtlijnen en de decompressiemethodes
|
T6.4
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de controle en gebruikeronderhoud
van SCUBA, dit alles afgestemd op het duiken tot en met de maximale diepte behorende
bij de categorie van het aangevraagde certificaat.
|
T6.5
|
Uitgebreide kennis van de risico-inventarisatie en -evaluatie van specifieke gevaren
die verbonden zijn aan de omgeving waarin wordt gewerkt
|
T6.6
|
Alleen voor A2 en A3:
Elementaire kennis van de specifieke gevaren die verbonden zijn aan de omgeving waarin
wordt gewerkt, bijvoorbeeld het werken in omgevingen met scheepvaartverkeer, slecht
zicht of stroming
|
T6.7
|
Alleen voor A2 en A3:
Elementaire kennis ten aanzien van zeemanschap, waaronder ten minste nautische theorie,
navigatie, elementaire meteorologie en het gebruik van getijde-atlassen en stroomkaarten
|
T7 De kandidaat verricht uiteenlopende werkzaamheden onder water met behulp van
SCUBA
|
T7.1
|
Duikervaring met SCUBA volgens het schema dat voor de categorieën A1, A2 of A3 vereist
is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 ‘Entree-eisen’ van
dit certificatieschema
|
T7.2
|
Voor A1 en A2:
Uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte en hierbij op de juiste wijze trimmen
Voor A3:
Uitvoeren van een afdaling naar 20 meter diepte en hierbij op de juiste wijze trimmen
gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie
|
T7.3
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gebruik van
verschillende typen SCUBA, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale
diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.
|
T7.4
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gebruik van
trimmethodes, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende
bij de categorie van het aangevraagde certificaat.
|
T7.5
|
Voor A3:
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van inspectiemethoden aan schepen,
bouwkundige kunstwerken
|
T7.6
|
Voor A3:
Vaardigheden en uitgebreide kennis en aanzien van het gebruik van de hefballon.
|
T7.7
|
Voor A1 elementaire kennis van het droogpak en ten minste 1 duik met droogduikpak
Voor A2 en A3 vaardigheden en uitgebreide kennis van het droogpak
|
10.1.2 Duikarbeid met SSE
De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de beoordeling ter verkrijging van het
persoonscertificaat duikarbeid:
-
a) in categorie B1 getoetst aan de toetscriteria voor het persoonscertificaat duikarbeid
in categorie A2, en;
-
b) in categorie B2, B3 of B4 getoetst aan de toetscriteria voor het persoonscertificaat
duikarbeid in categorie A3,
die elk worden aangevuld met de volgende relevante toetscriteria:
T8 De kandidaat gebruikt en onderhoudt materieel voor ademgasvoorziening van
de oppervlakte
|
T8.1
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging)
ten aanzien van materieel met ademgasvoorziening van de oppervlakte, dit alles afgestemd
op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde
certificaat:
B1: maximaal 15 meter
B2: maximaal 30 meter
B3: maximaal 50 meter
B4: maximaal 50 meter vanuit een open duikklok
|
T8.2
|
Voor B1, B2, B3 en B4:
Uitgebreide kennis van de theorie over de werking van ademgasvoorziening van de oppervlakte
en samenstelling van het ademgas
|
T9 De kandidaat neemt deel in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE
wordt gedoken, ondersteunt andere duikers bij het verrichten van hun werkzaamheden
en treedt op als reserveduiker
|
T9.1
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers in uiteenlopende
situaties tijdens de duikoperatie, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de
maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.
|
T9.2
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van de ondersteuning
van duikers bij de verrichting van hun werkzaamheden, dit alles afgestemd op het gebruik
tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.
|
T9.3
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van noodprocedures en deelname als
reserveduiker aan het duikploeg, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de
maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.
|
T10 De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening
van de oppervlakte en voert de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures
uit
|
T10.1
|
Uitgebreide kennis van de gedragingen van ademgassen onder overdruk bij het gebruik
van SSE
|
T10.2
|
Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving
|
T10.3
|
Voor B1:
Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin (gesimuleerd) wordt
gewerkt met handgereedschap:
a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken
b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks
c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen
d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte
van 9 meter
Voor B2 en B3:
Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin (gesimuleerd) wordt
gewerkt met aangedreven gereedschap:
a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken
b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks
c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen
d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte
van 9 meter
Voor B4:
Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin vanuit een open duikklok
(gesimuleerd) wordt gewerkt met aangedreven gereedschap:
a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken
b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks
c) op een diepte van 12 meter een duiker in nood op veilige wijze in de open duikklok
brengen op een diepte van 9 meter en procedures uitvoeren
|
T10.4
|
Voor B1:
Vaardigheden en uitgebreide kennis van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden
bij duiken tot een diepte van 15 meter
Voor B2, B3 en B4:
Vaardigheden en uitgebreide kennis van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden
inclusief de werking en de bediening van de compressietank
|
T10.5
|
Voor B4:
Vaardigheden en uitgebreide kennis met betrekking tot de open duikklok, inclusief
noodprocedures
|
T11 De kandidaat verricht uiteenlopende werkzaamheden onder water en bedient zich
van meerdere typen van materieel met ademgasvoorziening van de oppervlakte, hulpmaterieel
en verschillende gereedschappen
|
T11.1
|
Duikervaring met SSE volgens het schema dat voor de categorieën B1, B2, B3 of B4 vereist
is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 van dit certificatieschema
|
T11.2
|
Voor B1:
Uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte
Voor B2 en B3:
Uitvoeren van een afdaling naar 20 meter diepte gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie
Voor B4:
Uitvoeren van een afdaling en opstijging met behulp van een open duikklok in open
water gekoppeld aan inwaterdecompressie
|
T11.3
|
Voor B2,B3 en B4
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het gebruik van een onderwatercamera
|
T11.4
|
Voor B2, B3 en B4:
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van mechanisch, hydraulisch en elektrisch
onderwatergereedschap
|
T11.5
|
Voor B3 en B4:
Elementaire kennis van de theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen
|
10.1.3 Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)
De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt ter verkrijging van het persoonscertificaat
duikarbeid in categorie C getoetst aan de volgende aanvullende toetscriteria:
T12 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van natuurkunde,
fysiologie en acute en chronische duikerziekten in relatie tot duikarbeid waarbij
in het lichaam van de duiker saturatie optreedt
|
T12.1
|
Uitgebreide kennis van de fysische theorie over het gebruik van mengselgas en de gevolgen
hiervoor voor de anatomie
|
T12.2
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het functioneren van de duikploeg
bij het gebruik van mengselgas en saturatie
|
T13 Kandidaat bedient voor zichzelf en anderen het equipment dat wordt gebruikt
bij duiken met een gesloten duikklok en saturatieduiken
|
T13.1
|
Uitgebreide theoretische kennis met betrekking tot het saturatiesysteem, waaronder
gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures
|
T13.2
|
Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van het bedienen van een compressietank
en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures
|
T13.3
|
Vaardigheden en uitgebreide theoretische kennis ten aanzien van de gesloten duikklok,
waaronder gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten
|
T13.4
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de bediening van de gesloten duikklok
inclusief het uitvoeren van de noodzakelijk controles
|
T14 De kandidaat onderkent de gevaren van het gebruik van de gesloten duikklok
en voert de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit
|
T14.1
|
Uitgebreide theoretische kennis en één duik waarbij overlevingsapparatuur gebruikt
wordt dan wel gesimuleerd wordt.
|
T14.2
|
Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving
|
T15 De kandidaat is vaardig in de uitvoering van de procedures voor het in- en
uitsluizen (lock-out) en het vervoer onder druk
|
T15.1
|
Ervaring als lid van de oppervlakte- en duikploeg bij zowel bounce- als saturatieduiken
|
T15.2
|
Duikervaring met een open duikklok volgens het schema dat voor categorie C vereist
is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 ‘Entree-eisen’ van
dit certificatieschema
|
10.2 Opbouw van het examen
Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een examen dat wordt afgenomen
door de CKI. Het examen bestaat uit elk van de volgende onderdelen:
-
1. portfoliobeoordeling;
-
2. theorie-examen;
-
3. praktijkexamen.
10.2.1 Portfoliobeoordeling
De duikvaardigheid wordt door een documentenonderzoek tijdens de portfoliobeoordeling
beoordeeld tegen de toetstermen T7.1, T11.1en T15.2. Het getuigschrift van de afgeronde
duikopleiding van de kandidaat alsmede zijn duikerlogboek moeten aantonen dat de kandidaat
minimaal de duikminuten en duikoefeningen gemaakt heeft die in het opleidingscurriculum
vereist worden.
De opleidingsinstelling kan aan de CKI een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking
stellen, waarmee de CKI inzicht wordt verschaft over:
-
a) omschrijving van iedere verrichting die in het kader van de opleiding is gedaan;
-
b) aanwezigheid van de kandidaat tijdens alle theoretische en praktische onderdelen van
de opleiding;
-
c) vermelding van bijzonderheden;
-
d) een beoordeling;
-
e) een indicatie van de leerprogressie;
-
f) tussentijdse evaluaties die zijn afgetekend door de instructeur.
Indien de duikvaardigheid van de kandidaat in het kader van de entreecriteria voor
het examen als onvoldoende wordt beoordeeld, moet de certificatie worden geweigerd
of moet als maatregel worden voorgeschreven dat de kandidaat zijn duikvaardigheid
aanvult in het kader van een duikopleiding die aan de kwaliteitseisen voldoet.
10.2.2 Theorie-examen SCUBA
Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie A1, A2 en A3 bestaat uit 6 vakken,
die zijn onderverdeeld in hoofd- en bijvakken:
-
1. Duikerziekten (hoofdvak);
-
2. Decompressie (hoofdvak);
-
3. Duiken algemeen (hoofdvak);
-
4. Veiligheid , wet- en regelgeving (hoofdvak);
-
5. Natuurkunde (bijvak);
-
6. Zeemanschap (bijvak).
Het theorie-examen moet door de CKI worden afgestemd op de categorie van certificatie
die door de kandidaat is aangevraagd. Indien onderdelen van de theorie niet voor de
categorie van toepassing zijn, komen deze onderdelen te vervallen. In de examenvakken
moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de relevante toetstermen aantonen:
Hoofdvakken van het theorie-examen
|
Toetstermen
|
Duikerziekten
|
T1.2
|
Decompressie
|
T6.3
|
Duiken algemeen
|
T2.1; T2.2; T2.3; T3.1; T4.1; T5.1; T6.2; T6.4;; T7.3; T7.4; T7.5; T7.6
|
Veiligheid , wet- en regelgeving
|
T6.1; T6.5
|
Bijvakken van het theorie-examen
|
|
Natuurkunde
|
T1.1
|
Zeemanschap
|
T2.1; T6.6; T6.7
|
Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens
worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande
uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze,
15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.
10.2.3 Theorie-examen SSE
Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie B bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld
in hoofd- en bijvakken:
-
1. Decompressie (hoofdvak);
-
2. Duiken algemeen (hoofdvak);
-
3. Veiligheid, wet- en regelgeving (hoofdvak)
-
4. Natuurkunde (bijvak).
In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:
Hoofdvakken van het theorie-examen
|
Toetstermen
|
Decompressie
|
T10.4
|
Duiken algemeen
|
T8.1; T8.2;T9.1; T9.2; T9.3; T10.5; T11.3; T11.4; T11.5
|
Veiligheid, wet- en regelgeving en organisatie
|
T10.2; T10.5
|
Bijvakken van het theorie-examen
|
|
Natuurkunde
|
T10.1
|
Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens
worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande
uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze,
15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.
10.2.4 Theorie-examen Gesloten duikklok
Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie C bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld
in hoofd- en bijvakken:
-
1. Decompressie (hoofdvak);
-
2. Bediening gesloten duikklok (hoofdvak);
-
3. Veiligheid, wet- en regelgeving (hoofdvak);
-
4. Natuurkunde (bijvak).
In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:
Hoofdvakken van het theorie-examen
|
Toetstermen
|
Decompressie
|
T12.2
|
Bediening gesloten duikklok
|
T13.1; T13.2; T13.3; T13.4; T15.1
|
Veiligheid, wet- en regelgeving en organisatie
|
T14.1; T14.2
|
Bijvakken van het theorie-examen
|
|
Natuurkunde
|
T12.1
|
Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens
worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande
uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze,
15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.
10.2.5 Praktijkexamen
De kandidaat wordt toegelaten wanneer de portfoliobeoordeling met voldoende eindresultaat
is uitgevoerd. De praktijkexamens moeten door de CKI zodanig worden ingericht dat
zij voldoen aan de volgende criteria:
Praktijkexamen A1
Toetstermen:
|
A5.2 en A7.2
|
Locatie:
|
Duiktoren of geconditioneerd duikbasssin
|
Onderdelen:
|
In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden in het verband van een duikploeg:
1. Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken
2. Volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren
3. Afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen
4. Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen
5. Gecontroleerde opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter
|
Praktijkexamen A2
Gelijk als voor A1, doch in aanvulling hierop in een casus met (simuleerde) werkzaamheden
met handgereedschappen in het verband van een duikploeg.
Praktijkexamen A3
Gelijk als voor A1 en in aanvulling hierop:
-
1. een afdaling tot een diepte van 20 meter gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie;
-
2. in een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met takels of een hefballon in het verband
van een duikploeg.
Praktijkexamen B1
Toetstermen:
|
T10.3 en T11.2
|
Locatie:
|
Duiktoren of geconditioneerd duikbasssin
|
Onderdelen:
|
In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met handgereedschappen in het verband
van een duikploeg:
1. Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken
2. Volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren
3. Afdaling naar 9 meter diepte maken
4. Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen
5. vanaf een diepte van 9 meter over schakelen op bail-out en een opstijging te maken.
|
Praktijkexamen B2
Gelijk als voor B1 en in aanvulling hierop:
-
1. een afdaling tot een diepte van 20 meter gevolgd door een opstijging met inwaterdecompressie;
-
2. in een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met aangedreven gereedschappen in het
verband van een duikploeg.
Praktijkexamen B3
Gelijk als voor B2.
Praktijkexamen B4
Toetstermen:
|
T10.3 en T11.2
|
Locatie:
|
Buitenwater
|
Onderdelen:
|
In een casus met gesimuleerde noodprocedure in het verband van een duikploeg:
1. bell check uitvoeren en voor gebruik gereedmaken;
2. volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren;
3. afdaling maken met een open duikklok op een diepte van 9 meter naar een diepte
van 12 meter;
4. op een diepte van 12 meter een duiker in nood op veilige wijze in de open duikklok
op 9 meter brengen en procedures uitvoeren.
|
Portfoliobeoordeling C
Voor categorie C voert de CKI een portfoliobeoordeling uit, indien hieruit blijkt
dat de kandidaat tijdens zijn opleiding getoetst is.
10.3 Uitslagregel van het examen
De uitslagregel wordt door de CKI nader vastgelegd in het uitvoeringsbesluit.
11 Hercertificatie
11.1 Toetstermen voor hercertificatie
Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikarbeid
gelden de volgende toetstermen:
H 1 De kandidaat is als duiker werkzaam en verricht werkzaamheden onder water
|
H1.1
|
Doorlopende duikervaring van ten minste 20 duiken in 24 maanden voor subcategorie
A1 en A2 dan wel ten minste 30 duiken in 24 maanden voor de overige subcategorieën
A en B. Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden tenminste 10 keer een bell-run
(gesloten bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5
keer een lock out is gemaakt.
|
H 2 De kandidaat heeft kennis en inzicht met betrekking tot het uitvoeren van
(nood)procedures binnen de scope van de subcategorie
|
H2.1
|
Algemeen:
Procedures bij het in veiligheid brengen van een duiker in nood.
Voor A1, A2 en B1:
Omhoog brengen van een duiker in nood vanaf een maximale diepte van 9 meter.
A3, B2, B3 en B4:
Vigerende veiligheids- en (nood)procedures uitvoeren
Voor C:
Vigerende veiligheids- en (nood)procedures uitvoeren.
|
11.2 Toetsingsmethode
Het voldoen aan toetsterm H1 wordt beoordeeld aan de hand van het duikerlogboek. Het
voldoen aan toetsterm H2.1 wordt minimaal 1 keer in de vier jaar getoetst door een
examinator van de CKI. Indien de certificaathouder certificaten heeft in meerdere
categorieën kan volstaan worden met één hercertificatie voor de meest uitgebreide
scope .
Als examinator bij het uitvoeren van het praktijkexamen behorend bij toetsterm H2.1
kan optreden iedere duikploegleider die:
-
1) het uitvoeren van de oefeningen vooraf meldt bij de CKI;
-
2) de uitgevoerde oefeningen aftekent met vermelding van zijn rol als examinator;
-
3) vooraf training en instructie heeft gekregen over het uitvoeren en examineren van
de oefeningen;
-
4) voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de vakbekwaamheid van duikploegleider
zoals gesteld in het certificatieschema WOD-L, hetgeen de duikploegleider kan aantonen
door het overleggen een persoonscertificaat afgegeven door een CKI of een vergelijkbaar
bewijs van vakbekwaamheid.
Indien uit de beoordeling van het duikerlogboek blijkt dat de certificaathouder niet
voldoet aan de eisen voor hercertificatie, dan moet de certificaathouder een praktijkexamen
zoals vereist voor initiële certificatie afleggen.
11.3 Cesuur van de beoordeling
De hercertificatie wordt verleend, indien de met het duiklogboek aangetoonde praktijkervaring
en door de CKI beoordeelde oefeningen aan de toetstermen H1 en H2 voldoen.
12 Certificaat
Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:
-
1. naam van de gecertificeerde persoon;
-
2. eenduidig certificaatnummer;
-
3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel, en logo van de CKI;
-
4. naam en logo Stichting Werken onder Overdruk
-
5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;
-
6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-D, Persoonscertificaat duikarbeid;
-
7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;
-
8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.
Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende
persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-D Persoonscertificaat duikarbeid
en dientengevolge als duiker vakbekwaam is in het verrichten van duikarbeid met het
materieel in de categorie van certificaat.
De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie
of een hercertificatie.
13 Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden:
-
1. De certificaathouder blijft actief bij duikarbeid;
-
2. De certificaathouder maakt ten minste 20 duiken in de subcategorie A1, A2 en B1 dan
wel voor de overige subcategorieën ten minste 30 duiken in elke periode van 24 maanden.
Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden tenminste 10 keer een bell-run (gesloten
bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5 keer een lock
out is gemaakt.
Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit tot consequentie hebben dat het
certificaat wordt geschorst of ingetrokken.
BIJLAGE 11
Bijlage 11, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XVI d behorend bij Artikel 6.5, 4e lid
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider
Document: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)
Inhoudsopgave
1
|
|
Inleiding
|
221
|
|
|
|
|
2
|
|
Definities
|
221
|
|
|
|
|
3
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
223
|
|
3.1
|
Algemeen
|
223
|
|
3.2
|
Beschrijving van het schema
|
223
|
|
3.3
|
Actieve partijen
|
223
|
|
3.4
|
Risicoanalyse en afbreukcriteria
|
223
|
|
|
|
|
4
|
|
Certificatiereglement
|
224
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
224
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
224
|
|
4.3
|
Certificatiebeslissing
|
224
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur van het certificaat
|
224
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
224
|
|
4.6
|
Klachtenregeling
|
225
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
226
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
227
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
227
|
|
4.10
|
Aanvraag van het certificaat bij herintreding
|
227
|
|
|
|
|
5
|
|
Examenreglement
|
228
|
|
5.1
|
Algemeen
|
228
|
|
5.2
|
Uitvoering van het examen
|
228
|
|
5.3
|
Eisen te stellen aan het examenpersoneel
|
228
|
|
5.4
|
Eisen te stellen aan het examen
|
228
|
|
5.5
|
Beheer centrale itembank en examenversies
|
229
|
|
|
|
|
6
|
|
Toezicht
|
229
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
229
|
|
6.2
|
Frequentie van het toezicht
|
229
|
|
6.3
|
Uitvoering van het toezicht
|
230
|
|
6.4
|
Verslag van bevindingen
|
230
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
230
|
|
6.6
|
Melding aan de Inspectie SZW
|
231
|
|
|
|
|
7
|
|
Onderwerp van de certificatie
|
231
|
|
|
|
|
8
|
|
Entreecriteria
|
232
|
|
|
|
|
9
|
|
Eindtermen
|
232
|
|
|
|
|
10
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
233
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
233
|
|
10.2
|
Beoordelingsmethode
|
234
|
|
10.3
|
Uitslagregel van het examen
|
234
|
|
|
|
|
11
|
|
Hercertificatie
|
235
|
|
11.1
|
Toetstermen voor hercertificatie
|
235
|
|
11.2
|
Beoordelingsmethode
|
235
|
|
11.3
|
Cesuur van de beoordeling
|
235
|
|
|
|
|
12
|
|
Certificaat
|
235
|
|
|
|
|
13
|
|
Geldigheidscondities
|
236
|
1 Inleiding
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College
van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het
gebied van duikmedische begeleiding in een duikploeg. Dit schema is goedgekeurd door
de Stichting werken onder overdruk en is vastgesteld door het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. Dit schema vervangt eerdere versies.
De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikmedisch begeleider.
Het persoonscertificaat duikmedisch begeleider is wettelijk vereist op grond van artikel
6.16 lid 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikmedisch begeleider maakt deel
uit van de duikploeg en ondersteunt de persoon die duikarbeid verricht. Onder duikarbeid
wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit
verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met
inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor
de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische
druk.
Het certificatiesysteem van de certificerende instelling moet zijn gestructureerd
in overeenstemming met de eisen uit de ISO/IEC 17024: 2003.
2 Definities
Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk
in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen
zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting
en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen
in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.
Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024
en mandatory documents, gelden de definities van dit document.
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het
afgeven van een certificaat.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen
op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale
accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de
instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het
vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij
internationale systematiek en normen.
|
Beheerstichting
|
:
|
Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.
|
Caissonarbeid
|
:
|
Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof
wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit
6.13).
|
CCvD WOD
|
:
|
Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting,
dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt
tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op
zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging
van deze partijen.
|
Centrale examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt
en beheert.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.
|
Certificaathouder
|
:
|
De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon,
product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het
werkveldspecifieke certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief borging van de kwaliteit.
|
Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Cesuur
|
:
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
Competentie
|
:
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Compressiekamer of -tank
|
:
|
Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden,
zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen
en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.
|
Controle
|
:
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister.
|
Duik (operationele)
|
:
|
Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de
ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband
van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.
|
Duikarbeid
|
:
|
het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van
het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling
gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk
(Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).
|
Duikklok, gesloten of droge
|
:
|
Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot
aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel
van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water
gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.
|
Duikklok, open of natte
|
:
|
Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in
geval van nood) geademd kan worden.
|
Eindtermen
|
:
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
:
|
Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om
toegelaten te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
:
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
CKI.
|
Examinator
|
:
|
De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de
kandidaat uitvoert.
|
Hyperbare behandelkamer
|
:
|
Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld
voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven
behandelprotocol.
|
Kandidaat
|
:
|
De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.
|
Portfolio
|
:
|
Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties,
onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk
stappenplan.
|
Risicoanalyse
|
:
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.
|
Saturatieduiken
|
|
Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel
zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).
|
SCUBA
|
:
|
Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel
dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen
worden.
|
SSE
|
:
|
Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt
door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of
zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna
vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
:
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
:
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-WOD-P
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.
Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als
certificerende instelling voor personen, producten of systemen.
|
WSCS-WOD-A
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.
Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-B
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-D
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.
Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-E
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht
door de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-F
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
bij de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-L
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.
|
3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Algemeen
Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang –
veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid
gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de
vakbekwaamheid van personen die duikmedische begeleiding verlenen.
3.2 Beschrijving van het schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-B. Het certificatieschema
is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd
en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere
versies. Op- en aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij
het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.
3.3 Actieve partijen
Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:
-
• aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);
-
• Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;
-
• Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’, als college van deskundigen
van de beheerstichting (CCvD WOD).
3.4 Risicoanalyse en afbreukcriteria
De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:
De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie
in combinatie met de onderdompeling in water op. De gevolgen van een incident kunnen
daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften in
wet- en regelgeving en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste
factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.
Deze incidenten kunnen verder worden voorkomen door:
-
• elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;
-
• kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren
van de duikploeg;
-
• duikmedische assistentie op de duiklocatie in geval van crisissituaties.
De persoon die duikarbeid verricht, is afhankelijk van materieel en van de andere
leden van de duikploeg. De duiklocatie is vaak ver verwijderd van medische assistentie
en in relatie tot duiken kunnen specifieke complicaties optreden. De duikmedisch begeleider
in de duikploeg is in staat om in het geval van calamiteiten onmiddellijk assistentie
te verlenen.
Een meer omvangrijke risicoanalyse is opgenomen in het document Werkveldspecifiek
document voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen belast met
persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk (WDAT-WOD-P).
4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing
van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures
van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities
met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren
van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De aanvrager dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in
voor het Persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider bij een certificerende instelling
(CKI). Vervolgens verstrekt de certificerende instelling alle relevante informatie
over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebeslissing
De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende
instelling die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij
is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures
die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor
aanwijzing en toezicht.
4.4 Geldigheidsduur van het certificaat
De geldigheidsduur van het certificaat beperkt duikmedische begeleider (EHBO duikarbeid),
duikmedisch begeleider (mad A) en uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) is op
grond van de risicoanalyse twee kalenderjaren. De risico’s van de werkzaamheden worden
beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving
en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Na vier jaar volgt de certificaathouder
een herhalingsopleiding en moet opnieuw een theorie- en praktijkexamen afleggen. De
herhalingsopleiding en examinering is noodzakelijk, omdat de vakbekwaamheid verrichtingen
betreft die slechts in noodsituaties worden toegepast en waarin de certificaathouder
normaliter geen praktijkervaring opdoet. Voor de uitgebreid duikmedisch begeleider
(mad B) is de geldigheid op basis van andere wet en regelgeving beperkt tot 1 jaar
vanwege de voorbehouden medische handelingen.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld.
Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat.
De condities en de wijze van toezicht daarop door de certificerende instelling worden
beschreven in deel II van het certificatieschema.
4.6 Klachtenregeling
4.6.1 Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
4.6.2 Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
4.6.3 Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
4.7 Bezwaarprocedure
4.7.1 Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
4.7.2 Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
4.7.3 Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
4.7.4 Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
4.7.5 Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze
gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden
aan de beheerstichting. De overeenkomst met de certificerende instelling zal voorschrijven
welk digitale formaat de toelevering van gegevens moet hebben, zodat de gegevens kunnen
worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in
overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt.
De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt
geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.
4.9 Norminterpretatie
Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige
norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de
operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke
certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders,
certificerende instellingen of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren
en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden
voorgelegd aan het college.
4.10 Aanvraag van het certificaat bij herintreding
De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen
en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet
een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van
het theorie-examen en/of praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat
kan worden getoetst. De kandidaat voor uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) dient
een praktijkstage in een ziekenhuis te volgen om voorbehouden handelingen te mogen
doen gevolgd door een pratijkexamen door de begeleidend arts. De kandidaat dient in
elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.
De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:
-
1) opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad B op grond waarvan de kandidaat
eerder vakbekwaam werd bevonden;
-
2) actuele werkervaring die relevant is voor de functie als (beperkt/uitgebreid) duikmedisch
begeleider;
-
3) historische ervaring als (beperkt/uitgebreid) duikmedisch begeleider blijkend uit
een volledig en correct geadministreerd verslag van zijn werkzaamheden in het recente
verleden.
5 Examenreglement
5.1 Algemeen
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B).
Het examenreglement is onderdeel van WSCS-WOD-B. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid
van de certificerende instelling en bestaat uit de volgende onderdelen:
-
• praktijkexamen
-
• theorie-examen
Het examen wordt door de certificerende instelling afgenomen.
5.2 Uitvoering van het examen
De certificerende instelling stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een
uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat
ten minste de volgende bepalingen:
-
1) Ingangsdatum van het certificaat
-
2) Entree-eisen voor deelname aan het examen
-
3) Aanvraagprocedure
-
4) Bevestiging van deelname en oproep
-
5) Identificatie van de deelnemers
-
6) Toelating en afwezigheid
-
7) Examenduur en wijze van examinering
-
8) Gedragsregels voor kandidaten
-
9) Regeling aangepast examen
-
10) Normen voor slagen en afwijzen
-
11) Bekendmaking van de uitslag
-
12) Bewaartermijn
-
13) Inzagerecht
-
14) Geldigheidsduur
-
15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)
5.3 Eisen te stellen aan het examenpersoneel
Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijk eisen alsmede onafhankelijkheidseisen
die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aan wijzing en toezicht voor
certificerende instellingen bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).
In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij de
beoordeling van de demonstratie van praktische vaardigheden en het praktijkeindexamen
de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:
-
1. Is aantoonbaar deskundig op het gebied van EHBO-duikarbeid en duikmedische begeleiding,
In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over
het persoonscertificaat duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B). In het geval dat de examinator
de duikleiding heeft dient hij te beschikken over het persoonscertificaat Duikploegleider
(WSCS-WOD-L).
5.4 Eisen te stellen aan het examen
5.4.1 Beslotenheid
De medewerkers van de certificerende instelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding
van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de certificerende
instelling.
5.4.2 Algemene regels
De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:
-
• absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;
-
• sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;
-
• voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;
-
• individuele werktafels) met stoelen voor de kandidaten die met gelijke tussenruimten
van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;
-
• ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos
uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.
De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:
-
• een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;
-
• voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;
-
• voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat,
tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.
Het theorie-examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Het theorie-examen wordt
in beginsel schriftelijk afgenomen. Het afnemen van een examen op andere wijze behoeft
voorafgaande instemming van het Centraal College van Deskundigen. Op indicatie van
de certificerende instelling wordt het examen bij kandidaten met buitenlandse voorkwalificaties
afgenomen in de Engelse taal.
De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor het praktijkexamen worden uitgewerkt
door de certificerende instelling. De certificerende instelling ziet toe op de juiste
inrichting, het onderhoud en juiste gebruik van de faciliteiten. De certificerende
instelling kan hiertoe controles uitvoeren.
5.5 Beheer centrale itembank en examenversies
Indien de beheerstichting met meerdere certificerende instellingen samenwerkt op onderhavig
WSCS, wordt onder verantwoordelijkheid van de beheerstichting een centrale itembank
ingericht.
In de centrale itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en
het praktijkeindexamen vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten
en het praktijkeindexamen bevat daarentegen specifieke toetsopdrachten. Het gebruik
van de centrale itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten bij verschillende certificerende
instellingen gelijkwaardige examens afleggen. De certificerende instellingen moeten
medewerken aan de totstandkoming van de centrale itembank.
De beheerstichting stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering
van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering
op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.
6 Toezicht
6.1 Medewerking aan toezicht
Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen.
De certificerende instelling is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft
voldoen aan de gestelde eisen. Alhoewel de certificerende instelling normaliter geen
tussentijds toezicht uitvoert vanwege de beperkte geldigheidsduur van twee kalenderjaren,
moet de certificerende instelling wel tussentijds toezicht uitvoeren. Voor de uitgebreid
duikmedisch begeleider is op grond van andere wet en regelgeving een doorlopende jaarlijkse
beroepservaring geëist om voorbehouden medische handelingen te mogen uitvoeren. De
CKI dient hierop tussentijds toezicht uit te voeren. Deze situaties zijn nader uitgewerkt
in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door
de certificerende instelling, de nationale accreditatie-instelling en de Inspectie
SZW.
In de overeenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder worden
de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen
van de certificaathouder behoren:
-
1) op verzoek van de certificerende instelling zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse
beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;
-
2) binnen 6 weken aan het hierboven genoemde verzoek gehoor te geven;
-
3) toestemming te geven aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen
zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de
Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat
alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid
van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven
certificaat worden gereguleerd.
6.2 Frequentie van het toezicht
De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder
in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:
-
1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een
afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid
of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
-
2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf
4.6.2 en verder;
-
3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.
De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de
verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren
van een duikploeg. Na twee kalenderjaren volgt de certificaathouder een herhalingsopleiding
en moet opnieuw een theorie- en praktijkexamen afleggen. De herhalingsopleiding en
examinering is noodzakelijk, omdat de vakbekwaamheid verrichtingen betreft die slechts
in noodsituaties worden toegepast en waarin de certificaathouder normaliter geen praktijkervaring
opdoet.
6.3 Uitvoering van het toezicht
6.3.1 Uitvoeringsplan
De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle zoals bedoeld in paragraaf
6.2.
Het plan beschrijft ten minste:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;
-
3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.
Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder
moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering
van de controle.
6.3.2 Beoordeling van een praktijkverrichting
Indien de certificerende instelling de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk
acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan
tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.
Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen en beschrijft
tevens het tijdstip en de locatie van de controle.
De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld
volgens de eisen van het certificatieschema.
6.4 Verslag van bevindingen
De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding
van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan
op:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;
-
3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;
-
4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende
examinering kunnen worden gecorrigeerd;
-
5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;
-
6) eventueel opgelegde maatregel.
Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel
opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek
tot herziening indienen.
6.5 Maatregelen
6.5.1 Schorsing
De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de
certificaathouder:
-
1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren
van een beoordeling van praktijkverrichtingen;
-
2) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
3) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de
beheerstichting voldoet;
-
5) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.
Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder
punt 2 en 3 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld
om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en
een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder
de tekortkoming heeft gecorrigeerd.
De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan
de verplichtingen genoemd onder punt 1 en 4 of het misbruik van het beeldmerk heeft
gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld. De schorsing alsmede de opheffing
van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.2 Intrekking
De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de
certificaathouder:
-
1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming
die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;
-
2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals
bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude;
-
5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige
fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten
bij de verrichting van duikwerkzaamheden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden,
moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen
van een sanctie moet de certificerende instelling aangeven en registreren dat na één
kalenderjaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan
worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende
instelling moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal
register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde
wachtperiode.
De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.3 Weigering
De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de
certificaathouder:
-
1) aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
2) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register
van de beheerstichting.
6.6 Melding aan de Inspectie SZW
De certificerende instelling moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken
van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de
volgende gevallen:
-
1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;
-
2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;
-
3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.
7 Onderwerp van de certificatie
De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft de deelname aan een duikploeg
als duikmedisch begeleider. De duikmedisch begeleider ondersteunt de duiker bij het
verrichten van duikarbeid. Onder duikarbeid wordt in dit document verstaan het verrichten
van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf
in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt
gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
De duikploeg, die de duiker ondersteunt bij het verrichten van duikarbeid bestaat
ten minste uit de duiker, een reserveduiker en een duikploegleider. In de duikploeg
moet tevens een persoon met de kwalificaties als duikmedisch begeleider aanwezig zijn.
Meestal treedt de duikploegleider als duikmedisch begeleider op, maar deze functie
kan ook door een ander lid van de duikploeg niet zijnde de duiker of de reserveduiker
worden waargenomen.
Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan:
-
• de persoon die bekwaam is in het verlenen van beperkte duikmedische begeleiding: EHBO
Duikarbeid (WSCS-WOD-B-B1) ;
-
• de persoon die bekwaam is in het verlenen van duikmedische begeleiding (mad A) (WSCS-WOD-B-B2);
-
• de persoon die bekwaam is in het verlenen van uitgebreide duikmedische begeleiding
met de aantekening dat hij bevoegd is om voorbehouden medische handelingen te verrichten
(mad B) (WSCS-WOD-B-B3).
8 Entreecriteria
Voor de certificatie van beperkte duikmedisch begeleiding (WSCS-WOD-B-B1) met beperking
tot duikarbeid geldt geen entreecriterium.
Het voldoen aan de entreecriteria voor de duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B-B2) wordt
beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten.
De documenten bestaan uit:
-
1) EHBO-diploma met reanimatiecertificaat of een ander document waaruit blijkt dat de
kandidaat een opleiding heeft gevolgd ten aanzien van EHBO;
-
2) bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding inclusief praktijkuren
tot duikmedisch begeleider.
Ter verkrijging van de aantekening van bevoegdheid tot het uitvoeren van uitgebreide
duikmedische begeleiding (WSCS-WOD-B-B3) met voorbehouden medische handelingen (mad
B) wordt de portfoliobeoordeling uitgebreid met het onderzoek van de volgende aanvullende
documenten:
-
1) geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A) of vergelijkbaar bewijs
van vakbekwaamheid;
-
2) bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding van tot uitgebreid
duikmedisch begeleider met bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden medische
handelingen.
De certificerende instelling heeft tot taak om te bepalen of en in hoeverre een in
het buitenland afgeronde opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B in Nederland
erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke
eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn
om vervolgens ingeschaald te kunnen worden.
De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen.
Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs
kunnen overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief
nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.
De certificerende instelling kan de kandidaat opdragen om van zijn opleiding tot EHBO
duikarbeid, mad A, dan wel mad B nadere gegevens te verstrekken om het niveau van
deze opleiding te beoordelen. Deze gegevens kunnen bestaan uit de contactgegevens
van de opleidingsinstelling en opleiders en het curriculum van de opleiding. Als de
certificerende instelling niet over gegevens voor de beoordeling van het niveau van
de opleiding kan beschikken, dan wordt de opleiding niet erkend.
9 Eindtermen
Voor de beperkt duikmedisch begeleider met beperking tot duikarbeid bij bassins (EHBO-duikarbeid) gelden de volgende eindtermen(WSCS-WOD-B-B1):
-
1.1 hij is in staat EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe te passen;
-
1.2 hij heeft kennis van de medische risico’s met betrekking tot duiken en is in staat
preventieve maatregelen te nemen;
-
1.3 hij heeft kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie;
-
1.4 hij is in staat de symptomen van duikerziekten te herkennen;
-
1.5 hij is in staat de eerste-hulpbehandeling van basale duikmedische aandoeningen toe
te passen;
Voor de duikmedisch begeleider (mad A) gelden de volgende eindtermen (WSCS-WOD-B-B2):
-
2.1 hij is in staat EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe te passen;
-
2.2 hij heeft kennis van de medische risico’s met betrekking tot duiken en is in staat
preventieve maatregelen te nemen;
-
2.3 hij heeft kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie;
-
2.4 hij is in staat de symptomen van duikerziekten te herkennen en basaal lichamelijk
en neurologisch onderzoek uit te voeren;
-
2.5 hij is in staat de eerste-hulpbehandeling van duikmedische aandoeningen toe te passen;
Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van voorbehouden
medische handelingen (mad B) voldoet de kandidaat bovendien de volgende eindtermen (WSCS-WOD-B-B3):
-
3.1 hij is in staat uitgebreid lichamelijk onderzoek uit te voeren;
-
3.2 hij is in staat voorbehouden medische handelingen te verrichten;
-
3.3 hij heeft praktijkervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding en het verrichten
van voorbehouden medische handelingen.
10 Toetsmethodiek bij initiële certificatie
De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende
hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen
wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van
het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:
Elementair of basaal:
|
de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie
van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten
|
|
|
Uitgebreid:
|
de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met
achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen
|
10.1 Toetstermen
De certificerende instelling hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de
kandidaat voldoet aan de eindtermen. Voor de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid)
gelden onderstaande toetstermen (WSCS-WOD-B-B1) 2.1 tot en met 2.6, doch met uitzondering
van de toetstermen 2.4.2 en 2.5.1.
De vakbekwaamheid van de kandidaat-duikmedisch begeleider (mad A) wordt getoetst aan
de volgende toetscriteria(WSCS-WOD-B-B2):
2.1 De kandidaat past EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe
|
2.1.1
|
Uitgebreide kennis van de lesstof en praktijkoefeningen met betrekking tot EHBO-duikarbeid
|
2.1.2
|
Uitgebreide kennis van de lesstof en praktijkoefeningen met betrekking tot cardiopulmonaire
resuscitatie
|
2.2 De kandidaat kent de medische risico’s met betrekking tot duiken en is op
de hoogte van preventieve maatregelen
|
2.2.1
|
Uitgebreide kennis van de specifieke medische risico’s met betrekking tot duikarbeid
|
2.2.2
|
Uitgebreide kennis van de preventie van ongevallen en acute en chronische duikerziekten
|
2.3 De kandidaat beschikt over elementaire kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide
kennis van anatomie en fysiologie
|
2.3.1
|
Uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie
|
2.3.2
|
Elementaire kennis van de natuurkundige aspecten van duikarbeid
|
2.4 De kandidaat stelt de diagnose van duikerziekten en voert lichamelijk onderzoek
uit
|
2.4.1
|
Elementaire kennis van het stellen van diagnoses met betrekking tot duikerziekten
|
2.4.2
|
Elementaire kennis van het uitvoeren van lichamelijk onderzoek inclusief neurologisch
onderzoek
|
2.5 De kandidaat begint met de behandeling van aandoeningen
|
2.5.1
|
Uitgebreide kennis van de behandeling van decompressieziekten en longembolie
|
2.5.2
|
Uitgebreide kennis van het gebruik van de zuurstofkoffer
|
2.6 De kandidaat beschikt over praktijkervaring in het verlenen van duikmedische
begeleiding
|
2.6.1
|
Demonstratie van praktische vaardigheden aan hand van ten minste 3 cases waarbij gebruik
wordt gemaakt van simulaties
|
Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van voorbehouden
medische handelingen (mad B) wordt bovendien getoetst aan de volgende toetscriteria
(WSCS-WOD-B-B3):
3.1 De kandidaat voert uitgebreid lichamelijk onderzoek uit
|
3.1.1
|
Uitgebreide kennis van het uitvoeren van lichamelijk onderzoek
|
3.2 De kandidaat verricht voorbehouden medische handelingen onder toezicht van
een arts
|
3.2.1
|
Subcutaan, intramusculair en intraveneus injecteren
|
3.2.2
|
Hechten van wonden
|
3.2.3
|
Assisteren bij de uitvoering van een thoraxpunctie
|
3.2.4
|
Inbrengen van een blaascatheter
|
3.2.5
|
Inbrengen van een intraveneus infuus en uitvoering van het infuusbeleid
|
3.2.6
|
Kunstmatig mechanisch beademen
|
3.2.7
|
Intuberen
|
3.3 De kandidaat beschikt over praktijk ervaring in het verlenen van duikmedische
begeleiding en het verrichten van voorbehouden medische handelingen
|
3.3.1
|
Praktijkstage als kandidaat duikmedisch begeleider onder toezicht van een arts
|
10.2 Beoordelingsmethode
Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een theorie-examen en een praktijkexamen.
Voor de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) gelden onderstaande toetstermen
2.1 tot en met 2.6, doch met uitzondering van de toetstermen 2.4.2 en 2.5.1.
Het theorie-examen voor de duikmedisch begeleider (mad A) bestaat uit 4 vakken, die
zijn onderverdeeld in hoofdvakken en bijvakken:
-
1) Anatomie (hoofdvak);
-
2) Pathologie (hoofdvak);
-
3) Diagnostiek en behandeling (hoofdvak);
-
4) Natuurkundige aspecten (bijvak).
In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:
Vakken van het theorie-examen
|
Toetstermen
|
Anatomie
|
2.3.1
|
Pathologie
|
2.2.1; 2.2.2
|
Diagnostiek en behandeling
|
2.1.1; 2.1.2; 2.4.1; 2.4.2; 2.5.1; 2.5.2
|
Natuurkundige aspecten
|
2.3.2
|
Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Het theorie-examen
duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten en na ieder vak wordt 5 minuten pauze gehouden.
Iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, wordt 15 minuten pauze gehouden.
Het theorie-examen wordt in beginsel op 1 dag afgenomen. De eindterm 2.6.1 voor het
certificaat EHBO duikarbeid dan wel mad A wordt beoordeeld in een praktijkexamen.
De kandidaat toont zijn verrichting voor het praktijkexamen aan door middel van een
verrichtingenboekje. Het praktijkexamen wordt uitgevoerd onder toezicht van een examinator.
Het praktijkexamen geldt als een hoofdvak.
Ter verkrijging van de aantekening van uitgebreide duikmedische bevoegdheid met het
verrichten van voorbehouden medische handelingen moet een specifiek examen worden
afgelegd. De kandidaat toont zijn verrichting voor het praktijkexamen aan door middel
van een verrichtingenboekje. Dit examen bestaat geheel uit een praktijkexamen onder
begeleiding van een arts.
10.3 Uitslagregel van het examen
De uitslagregel van het examen wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van
de CKI en indien er een centrale itembank is, is het tevens aldaar vastgelegd.
11 Hercertificatie
11.1 Toetstermen voor hercertificatie
De hercertificatie van EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad Bis gelijk aan de initiële
certificatie. De kandidaat moet iedere 2 kalenderjaren een herhalingsopleiding EHBO-duikarbeid
of duikmedisch begeleider te volgen en het praktijk- en theorie-examen afleggen.
Om bij hercertificatie opnieuw de aantekening van uitgebreid duikmedisch begeleider
met de bevoegdheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B)
te verkrijgen, moet de kandidaat op grond van andere wet en regelgeving bovendien
jaarlijks een ziekenhuisstage onder begeleiding van een arts lopen. De duur van de
stage is ten minste 2 weken en de aard van de stage is ter beoordeling van de begeleidende
arts.
11.2 Beoordelingsmethode
11.2.1 Hercertificatie
De hercertificatie van beperkt duikmedisch begeleider (EHBO Duikarbeid/WSCS-WOD-B-B1))
en duikmedisch begeleider (mad A/WSCS-WOD-B-B2)) wordt beoordeeld door middel van
een documentenonderzoek en een theorie- en praktijkexamen. Bij het documentenonderzoek
moet een getuigschrift of diploma kunnen worden overlegd van een herhalingsopleiding
duikmedisch begeleider dat niet ouder is dan 3 maanden.
Het af te leggen praktijk- en theorie-examen is gelijk als bij initiële certificatie.
11.2.2 Hercertificatie uitgebreid duikmedische begeleider (WSCS-WOD-B-B3)
De hercertificatie met de aantekening van uitvoeren van voorbehouden medische handelingen
(mad B) wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek bestaande uit:
-
1) een geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A);
-
2) getuigschrift van een arts waaruit blijkt dat de kandidaat minder dan een jaar geleden
een praktijkstage van ten minste 2 weken in een ziekenhuis heeft doorlopen en het
verrichtingenboekje is afgetekend.
De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen.
De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten
te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.
De certificerende instelling controleert jaarlijks of de uitgebreid duikmedisch begeleider
(mad B) de ziekenhuisstage onder begeleiding van een arts tijdig heeft herhaald.
11.3 Cesuur van de beoordeling
De cesuur van het praktijk- en theorie-examen is gelijk aan de cesuur bij initiële
certificatie.
12 Certificaat
Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:
-
1. naam van de gecertificeerde persoon;
-
2. eenduidig certificaatnummer;
-
3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van
de CKI;
-
4. naam en logo Stichting Werken onder Overdruk
-
5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;
-
6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-B, Persoonscertificaat duikmedisch begeleider;
-
7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid (WSCS-WOD-B-B1,
B2 of B3);
-
8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.
Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart
dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-B Persoonscertificaat
duikmedisch begeleider en dientengevolge als vakbekwaam als duikmedisch begeleider
in de categorie die wordt vermeld op certificaat.
De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie
of een hercertificatie.
13 Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties
hebben voor het certificaat.
De houder van het certificaat met de aantekening uitgebreid duikmedisch begeleider
(mad B/WSCS-WOD-B-B3) om voorbehouden medische handelingen uit te voeren moet elk
kalenderjaar opnieuw zijn ziekenhuisstage herhalen. Het certificaat wordt ingetrokken
en vervangen door een certificaat duikmedisch begeleider (mad A/WSCS-WOD-B-B2), indien
de kandidaat niet aan deze voorwaarde voldoet.
BIJLAGE 12
Bijlage 12, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XVI e behorend bij Artikel 6.6, 1e lid
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
bij de brandweer
Document: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)
Inhoudsopgave
1
|
|
Inleiding
|
238
|
|
|
|
|
2
|
|
Definities
|
238
|
|
|
|
|
3
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
240
|
|
3.1
|
Algemeen
|
240
|
|
3.2
|
Beschrijving van het schema
|
240
|
|
3.3
|
Actieve partijen
|
240
|
|
3.4
|
Risicoanalyse en afbreukcriteria
|
240
|
|
|
|
|
4
|
|
Certificatiereglement
|
241
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
241
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
241
|
|
4.3
|
Certificatiebeslissing
|
241
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur van het certificaat
|
241
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
241
|
|
4.6
|
Klachtenregeling
|
241
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
243
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
244
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
244
|
|
4.10
|
Aanvraag van het certificaat bij herintreding
|
244
|
|
|
|
|
5
|
|
Examenreglement
|
244
|
|
5.1
|
Algemeen
|
244
|
|
5.2
|
Uitvoering van het examen
|
244
|
|
5.3
|
Eisen te stellen aan het examenpersoneel
|
245
|
|
5.4
|
Eisen te stellen aan het examen
|
245
|
|
5.5
|
Beheer itembank en examenversies
|
245
|
|
|
|
|
6
|
|
Toezicht
|
245
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
245
|
|
6.2
|
Frequentie van het toezicht
|
246
|
|
6.3
|
Uitvoering van het toezicht
|
246
|
|
6.4
|
Verslag van bevindingen
|
247
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
247
|
|
6.6
|
Melding aan de Inspectie SZW
|
248
|
|
|
|
|
7
|
|
Onderwerp van de certificatie
|
248
|
|
|
|
|
8
|
|
Entreecriteria
|
248
|
|
|
|
|
9
|
|
Eindtermen
|
248
|
|
9.1
|
Algemeen
|
248
|
|
9.2
|
Duikploegleider
|
249
|
|
|
|
|
10
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
249
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
249
|
|
10.2
|
Beoordelingsmethode
|
249
|
|
10.3
|
Opbouw van het examen
|
250
|
|
10.4
|
Cesuur van het examen
|
250
|
|
|
|
|
11
|
|
Hercertificatie
|
250
|
|
11.1
|
Toetstermen voor hercertificatie
|
250
|
|
11.2
|
Beoordelingsmethode
|
250
|
|
11.3
|
Uitslagregel van de beoordeling
|
251
|
|
|
|
|
12
|
|
Certificaat
|
251
|
|
|
|
|
13
|
|
Geldigheidscondities
|
251
|
1 Inleiding
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College
van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld. Het betreft certificatie op het
gebied van het leidinggeven aan een duikploeg bij de brandweer. Het bestuur van de
Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd door het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema vervangt
eerdere versies.
De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikploegleider bij de
brandweer. Het certificaat duikploegleider is wettelijk vereist op grond van artikel
6.16 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikploegleider geeft leiding
aan een duikploeg waarin door ten minste één persoon duikarbeid wordt verricht. Onder
duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het
Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of
in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die
gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder
een hogere druk dan de atmosferische druk.
Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met
de eisen uit WDAT-WOD-P.
2 Definities
Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk
in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen
zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting
en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen
in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.
Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024
en de mandatory documents, gelden de definities van dit document.
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het
afgeven van een certificaat.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instelling van instellingen
op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale
accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI of de
instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het
vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij
internationale systematiek en normen.
|
Beheerstichting
|
:
|
Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.
|
CCvD WOD
|
:
|
Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting,
dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt
tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op
zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging
van deze partijen.
|
Centrale examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt
en beheert.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.
|
Certificaathouder
|
:
|
De (rechts)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product
of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke
certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief onderhoud.
|
Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Cesuur
|
:
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
Competentie
|
:
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Controle
|
:
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister.
|
Duik
|
:
|
Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de
ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband
van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.
|
Duikarbeid
|
:
|
Het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van
het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling
gebruik wordt gemaakt van een ademgas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
|
Eindtermen
|
:
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
:
|
Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om
toegelaten te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
:
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
CKI.
|
Reddingsduiker
|
:
|
De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de duiktaak, zoals het
opsporen, redden en bergen.
|
Risicoanalyse
|
:
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.
|
SCUBA
|
:
|
Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel
dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen
worden.
|
SSE
|
:
|
Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt
door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of
zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna
vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
:
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
:
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
Veiligheidsduiker
|
:
|
De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de rol als reserveduiker.
|
Verzuimherstel
|
:
|
Gecontroleerde opstijging Noodprocedure waarbij de duiker zonder gebruik van duikapparatuur
op een gecontroleerde wijze al uitademend naar de oppervlakte gaat.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-WOD-P
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk. Documentnummer:
WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als
certificerende instelling voor personen, producten of systemen.
|
WSCS-WOD-A
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.
Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-B
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-D
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.
Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-E
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht
door de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-F
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
bij de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-L
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.
|
3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Algemeen
Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang –
veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid
gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de
vakbekwaamheid van personen die leiding geven aan een duikploeg.
3.2 Beschrijving van het schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat
duikploegleider bij de brandweer. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-F.
Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting
goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast en kan wijzigingen aanbrengen in de
vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies.
3.3 Actieve partijen
Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:
-
• aangewezen certificatie-instelling (CKI);
-
• Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;
-
• Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ (CCvD WOD).
3.4 Risicoanalyse en afbreukcriteria
De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:
De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie
in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident
kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften
en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren
ter voorkoming van incidenten te zijn.
Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:
-
• naleving van wet- en regelgeving;
-
• elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;
-
• uitgebreide kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het
functioneren van de duikploeg;
-
• effectief leiderschap in de duikploeg, waaronder leidinggeven in crisissituaties.
Het is voor de veiligheid en gezondheid van de duiker van belang dat de arbeids- en
rusttijden worden nageleefd en dat onder alle omstandigheden effectief leiding wordt
gegeven aan de duikploeg. De duikploegleider ziet toe op het naleven van de verantwoordelijkheid
van de reddings- en de veiligheidsduiker dat zij psychisch en fysiek gereed zijn voor
de werkzaamheden. De duikploegleider ziet toe op de geldigheid van de certificaten
van de duikploeg. De veiligheids- en de reddingsduiker zijn verantwoordelijk dat
zij psychisch en fysiek gereed zijn voor de werkzaamheden. Indien de veiligheids-
of reddingsduiker twijfels heeft over zijn gereedheid dan wel zeker weet dat hij niet
gereed is voor duikwerkzaamheden moet hij dit terstond melden aan de duikploegleider.
De persoon die duikarbeid verricht, is daarnaast afhankelijk van materieel en van
de andere leden van de duikploeg. De duikploegleider ziet erop toe dat de duikploeg
en het duikmaterieel goed worden ingezet.
4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing
van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures
van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt
wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures
bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken
om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De kandidaat moet in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag indienen
voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikploegleiderbij de brandweer
bij de CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van
zaken bij het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebeslissing
De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet
betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd
en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling
heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.
4.4 Geldigheidsduur van het certificaat
De geldigheidsduur van het certificaat is vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden
worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met
de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de
periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende
beroepservaring te onderhouden.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld.
Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat.
De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel
II van het certificatieschema.
4.6 Klachtenregeling
4.6.1 Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
4.6.2 Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
4.6.3 Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
4.7 Bezwaarprocedure
4.7.1 Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
4.7.2 Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
4.7.3 Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
4.7.4 Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
4.7.5 Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden elektronisch
verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in
welk digitaal format de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens
kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet
in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt.
Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. SWOD is verantwoordelijk voor
het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.
4.9 Norminterpretatie
Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige
norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de
operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke
certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders,
CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.
4.10 Aanvraag van het certificaat bij herintreding
De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen
en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet
een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van
het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de huidige vakbekwaamheid van de kandidaat
kan worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen.
De CKI houdt hierbij rekening met:
-
1) opleiding tot duikploegleider op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd
bevonden;
-
2) historische ervaring, die kan bestaan uit leiding geven aan een andere categorie van
duikarbeid (WSCS-WOD-L) als duikploegleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd
duikploegleiderlogboek.
5 Examenreglement
5.1 Algemeen
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer.
Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikploegleider bij de
brandweer (WSCS-WOD-F).
De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende
onderdelen:
Het examen wordt afgenomen door de CKI.
5.2 Uitvoering van het examen
De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten
aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende
bepalingen:
-
1) ingangsdatum van het certificaat;
-
2) eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen
-
3) de aanvraagprocedure bij de CKI;
-
4) bevestiging van deelname en oproep;
-
5) identificatie van de deelnemers;
-
6) toelating en afwezigheid;
-
7) examenduur en wijze van examinering;
-
8) gedragsregels voor kandidaten;
-
9) regeling aangepast examen;
-
10) normen voor slagen en afwijzen;
-
11) bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;
-
12) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;
-
13) inzagerecht;
-
14) geldigheidsduur van het examenresultaat.
-
15) regels voor kansen en herkansen van een examen(onderdeel)
Voor de toepassing van dit certificatieschema is als examenreglement het document
‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur
van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.
5.3 Eisen te stellen aan het examenpersoneel
Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen
van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten.
Voor de toepassing van dit certificatieschema zijn als eisen aan het examenpersoneel
mede de eisen uit het document ‘Regeling benoemingseisen examencommissieleden functiegerichte
leergangen binnen Nederland en Caribisch Nederland’ van toepassing.
5.4 Eisen te stellen aan het examen
5.4.1 Beslotenheid
Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding
van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke
norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling.
Medewerkers van de exameninstelling moeten een verklaring van geheimhouding hebben
ondertekend.
5.4.2 Algemene regels
Het document ‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door
het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) is van toepassing.
5.5 Beheer itembank en examenversies
In de itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en casus voor
de demonstratie van de duikvaardigheid en het praktijkeindexamen vastgelegd. Het theorie-examen
bevat generieke toetsopdrachten en het praktijkeindexamen bevat daarentegen specifieke
toetsopdrachten. Het gebruik van de itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten
gelijkwaardige examens afleggen.
6 Toezicht
6.1 Medewerking aan toezicht
Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen.
De CKI moet beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen.
De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale
accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.
In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde
bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder
behoren:
-
1) op verzoek van de CKI inzage in zijn duikploegleiderlogboek te geven;
-
2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling
van praktijkverrichtingen uit te voeren;
-
3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;
-
4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf
6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval
van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde
situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers
of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat
worden gereguleerd.
6.2 Frequentie van het toezicht
De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder
in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:
-
1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een
afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid
of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
-
2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf
4.6.2 en verder;
-
3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.
De beoordeling van de relevante beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie.
De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende
beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan
wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.
6.3 Uitvoering van het toezicht
6.3.1 Uitvoeringsplan
De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, wanneer zich een situatie
voordoet, waarin zij op grond van paragraaf 6.2 moet controleren.
Het plan beschrijft ten minste:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;
-
3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.
Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder
moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering
van de controle.
6.3.2 Inzage in het duikploegleiderlogboek
Indien de CKI inzage neemt in het duikploegleiderlogboek van de certificaathouder,
dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
6.3.3 Beoordeling van een praktijkverrichting
Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet
de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding
voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.
Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking
tot het tijdstip. Het uivoeringsplan beschrijft verder de locatie en de partij die
het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid
over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt.
De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI. De CKI treedt louter
op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook
geen werkgever-werknemer De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige
toepassing.
De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld
volgens de eisen van het certificatieschema.
6.3.4 Beoordeling naar aanleiding van klachten
Indien de CKI van belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, moet
de CKI beoordelen of de klacht aanleiding geeft tot een controle. De klager en de
certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing. Een
eventuele controle wordt uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 6.3.1 tot en met
6.3.3.
6.4 Verslag van bevindingen
De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het
kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;
-
3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;
-
4) tekortkomingen;
-
5) corrigerende maatregelen in de vorm van een nadere opleiding of praktijkervaring
en een daarop volgende examinering;
-
6) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;
-
7) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.
Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel
opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek
tot herziening indienen.
6.5 Maatregelen
6.5.1 Schorsing
De CKI besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het duikploegleiderlogboek overlegt;
-
2) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren
van een beoordeling van praktijkverrichtingen;
-
3) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
5) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de CKI en de beheerstichting voldoet;
-
6) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de CKI.
Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder
punt 3 en 4 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld
om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en
een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder
de tekortkoming heeft gecorrigeerd.
De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan
de verplichtingen genoemd onder punt 1, 2 en 5 of het misbruik van het beeldmerk heeft
gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.
De schorsing alsmede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in
het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.2 Intrekking
De CKI besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming
die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;
-
2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals
bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikploegleiderrlogboek
door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;
-
5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige
fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten
bij de verrichting van duikwerkzaamheden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden,
moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen
van een sanctie moet de CKI aangeven en registreren dat na een periode van één jaar
certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend
vanaf één jaar na intrekking van het certificaat.. De CKI moet voorafgaand aan de
verstrekking van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake
is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.
De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.3 Weigering
De CKI besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
2) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register
van de beheerstichting.
6.6 Melding aan de Inspectie SZW
De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten
ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:
-
1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;
-
2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;
-
3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.
7 Onderwerp van de certificatie
De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het leiden van een duikploeg bij
de brandweer. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan de
vakbekwaamheid van de duikploegleider met de expliciete beperking dat leiding wordt
gegeven aan een duikploeg bij de uitoefening van de brandweertaak.
8 Entreecriteria
De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk
vereiste persoonscertificaat duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:
-
1) hij heeft de leeftijd van minimaal 24 jaar bereikt;
-
2) hij is in het bezit of is minder dan 2 jaar gelden in het bezit geweest van een geldig
certificaat duikarbeid brandweer (WSCS-WOD-B);
-
3) hij voldoet of heeft minder dan 2 jaar geleden voldaan aan de beoordelingseisen zoals
die gelden voor het verkrijgen van het certificaat duikarbeid bij de brandweer;
-
4) hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen
van het persoonscertificaat duikmedisch begeleider;
-
5) hij heeft minimaal 2 jaar werkervaring als duiker en heeft ten minste 20 duiken gemaakt
met een totaal van minimaal 600 minuten ;
-
6) hij heeft een getuigschrift van of is door een opleidingsinstelling toegelaten tot
de opleiding tot duikploegleider in de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het
certificaat aangevraagd wordt;
-
7) hij is in bezit van een geheel ingevuld duikploegleiderlogboek dat voldoet aan de
volgende eisen:
9 Eindtermen
9.1 Algemeen
De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende
hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen
wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van
het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:
|
|
Elementair:
|
de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie
van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten
|
Uitgebreid:
|
de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met
achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen
|
9.2 Duikploegleider
De kandidaat is vakbekwaam als duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende
eindtermen:
-
1) hij heeft uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving;
-
2) hij heeft elementaire kennis van gassen en drukhouders;
-
3) hij heeft kennis van decompressieprocedures;
-
4) hij is in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten;
-
5) hij beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden;
-
6) hij is in staat effectief leiding te geven aan een duikploeg.
10 Toetsmethodiek bij initiële certificatie
10.1 Toetstermen
10.1.1 Duikploegleider
De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan
de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het
persoonscertificaat duikploegleider getoetst aan de volgende toetscriteria:
1 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van wet- en regelgeving
|
1.1
|
Relevante regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, waaronder ten minste
Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3 en hoofdstuk 6, afdeling 5 ‘Werken onder
overdruk’
|
2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van van gassen en
drukhouders
|
2.1
|
Theorie over de gedragingen van gassen
|
2.2
|
Kennis van het gebruikte materieel op grond van productinformatiebladen
|
3 De kandidaat beschikt over elementaire kennis over decompressieprocedures
|
3.1
|
Toepassing van decompressietabellen en decompressieprocedures
|
4 De kandidaat past de noodprocedures toe en neemt de leiding bij calamiteiten
|
4.1
|
Elementaire kennis van noodzakelijke duikmedische verzorging, waaronder ten minste
de zuurstofkoffer en andere hulpmiddelen en de inzet van personeel
|
4.2
|
Toepassen van ongevalmanagement bij calamiteiten en onverwachte omstandigheden
|
5 De kandidaat beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden
|
5.1
|
Zorgen voor veiligheid en gezondheid binnen de duikploeg, waaronder kennis van het
opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en deze in de dagelijkse werksituatie
kunnen uitvoeren
|
5.2
|
Houden van toezicht op documentatie en registratie, waaronder ten minste de duikerlogboeken
van de leden van de duikploeg
|
5.3
|
Houden van toezicht op het gebruikersonderhoud en verifiëren van staat van onderhoud
van het materieel
|
6 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg
|
6.1
|
Effectief werkinstructies, briefings en debriefings kunnen verstrekken aan de duikploeg
|
6.2
|
Leidinggeven en in het bijzonder leidinggeven bij calamiteiten
|
6.3
|
Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie
(casus) of rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie en waarbij
decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen
|
6.4
|
Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat
leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij
calamiteiten aan de orde zijn gekomen
|
10.2 Beoordelingsmethode
De leidinggevende ervaring van de kandidaat wordt beoordeeld aan de hand van gegevens
uit het duikploegleiderlogboek, waarin ten minste melding wordt gemaakt van:
-
1) aard van de duik;
-
2) gevolgde schema van de vermelde duik;
-
3) gevolgde decompressieverloop;
-
4) datum van de duik;
-
5) aard van het gebruikte duikequipment;
-
6) aard van de verrichte werkzaamheden;
-
7) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;
-
8) maximaal bereikte diepte;
-
9) handtekening van de duikploegleider bij iedere duik waaraan leiding is gegeven;
-
10) aftekening door of namens de werkgever bij iedere duik waaraan leiding is gegeven.
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie.
De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende
beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan
wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.
10.3 Opbouw van het examen
Het examen bestaat ten minste uit:
Voor de wijze van beoordelen is naast de toetstermen uit dit schema tevens van toepassing
het document ‘Proeve van vakbekwaamheid brandweer duikploegleider’ zoals vastgesteld
in het uitvoeringsbesluit van de CKI.
10.3.1 Praktijkexamen
Voor de wijze van beoordelen van de toetstermen is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid
duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens
(Nbbe) van toepassing.
10.3.2 Toetstermen: Theorie-examen voor duikploegleider
Voor de wijze van beoordelen van de toetstermen is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid
duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens
(Nbbe) van toepassing.
10.4 Cesuur van het examen
Voor de bepaling van het slagen van de kandidaat is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid
voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau
brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.
11 Hercertificatie
11.1 Toetstermen voor hercertificatie
Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikploegleider
bij de brandweer gelden de volgende toetstermen:
1 De kandidaat is als duikploegleider werkzaam bij werkzaamheden in de scope van
zijn geldige certificaat
|
1.1
|
Praktijkervaring bestaande uit 20 duiken waaraan hij in de voorgaande 24 maanden leiding
heeft gegeven.
|
2 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg
|
2.1
|
Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat
leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij
calamiteiten aan de orde zijn gekomen
|
11.2 Beoordelingsmethode
11.2.1 Algemeen
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie.
De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende
beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan
wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.
11.2.2 Beoordeling duikploegleiderlogboek en toetskaart
De hercertificatie na iedere periode van vier jaar wordt beoordeeld door middel van:
-
1) beoordeling van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek, waaruit de doorlopende
beroepservaring in de voorgaande 24 maanden blijkt;
-
2) beoordeling van een toetskaart waarop de verrichtingen behorende bij de examinering
van de toetsterm voor hercertificatie 2.1 door een beoordelaar van de CKI zijn afgetekend.
11.3 Uitslagregel van de beoordeling
De hercertificatie wordt na een periode van vier jaar verleend, indien aan de hercertificatie-eis
na een wordt voldaan en tevens de toetskaart met voldoende resultaat is beoordeeld.
12 Certificaat
Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:
-
1. naam van de gecertificeerde persoon;
-
2. eenduidig certificaatnummer;
-
3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van
de CKI;
-
4. naam en logo beheerstichting;
-
5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;
-
6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-F, Persoonscertificaat duikploegleider bij
de brandweer;
-
7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;
-
8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.
Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende
persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-F, persoonscertificaat duikploegleider
bij de brandweer en dientengevolge als duikploegleider vakbekwaam is om leiding te
geven aan duikwerkzaamheden in de categorie die wordt vermeld op certificaat.
De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie
of een hercertificatie.
13 Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden:
-
1) De certificaathouder blijft actief als duikploegleider bij duikwerkzaamheden in de
categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven;
-
2) De certificaathouder neemt als duikploegleider deel aan ten minste 20 duiken in elke
periode van 24 maanden;
Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan het certificaat worden geschorst
of ingetrokken.
BIJLAGE 13
Bijlage 13, behorend bij de ministeriële regeling van 28 februari 2012, nr. G&VW/GW/2012/2776,
houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de gefaseerde
invoering van het stelsel van certificatie (fase 2).
Bijlage XVI f behorend bij Artikel 6.6, 2e lid
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht
door de brandweer
Document: WSCS-WOD-E: 2012, versie 1
Onder beheer van:
Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)
Inhoudsopgave
1
|
|
Inleiding
|
253
|
|
|
|
|
2
|
|
Definities
|
253
|
|
|
|
|
3
|
|
Werkveldspecifieke kenmerken
|
255
|
|
3.1
|
Algemeen
|
255
|
|
3.2
|
Beschrijving van het schema
|
255
|
|
3.3
|
Actieve partijen
|
255
|
|
3.4
|
Risicoanalyse en afbreukcriteria
|
255
|
|
|
|
|
4
|
|
Certificatiereglement
|
256
|
|
4.1
|
Doelstelling
|
256
|
|
4.2
|
Certificatieprocedure
|
256
|
|
4.3
|
Certificatiebeslissing
|
256
|
|
4.4
|
Geldigheidsduur van het certificaat
|
256
|
|
4.5
|
Geldigheidscondities
|
256
|
|
4.6
|
Klachtenregeling
|
256
|
|
4.7
|
Bezwaarprocedure
|
258
|
|
4.8
|
Register voor vakbekwaamheid
|
259
|
|
4.9
|
Norminterpretatie
|
259
|
|
4.10
|
Aanvraag van het certificaat bij herintreding
|
259
|
|
|
|
|
5
|
|
Examenreglement
|
259
|
|
5.1
|
Algemeen
|
259
|
|
5.2
|
De exameninstelling
|
260
|
|
5.3
|
Eisen te stellen aan het examenpersoneel
|
260
|
|
5.4
|
Eisen te stellen aan het examen
|
260
|
|
5.5
|
Beheer itembank en examenversies
|
260
|
|
|
|
|
6
|
|
Toezicht
|
260
|
|
6.1
|
Medewerking aan toezicht
|
260
|
|
6.2
|
Frequentie van het toezicht
|
261
|
|
6.3
|
Uitvoering van het toezicht
|
261
|
|
6.4
|
Verslag van bevindingen
|
262
|
|
6.5
|
Maatregelen
|
262
|
|
6.6
|
Melding aan de Inspectie SZW
|
263
|
|
|
|
|
7
|
|
Onderwerp van de certificatie
|
263
|
|
|
|
|
8
|
|
Entreecriteria
|
263
|
|
8.1
|
Duikarbeid verricht door de brandweer
|
263
|
|
|
|
|
9
|
|
Eindtermen
|
264
|
|
9.1
|
Algemeen
|
264
|
|
9.2
|
Duikarbeid verricht door de brandweer
|
264
|
|
|
|
|
10
|
|
Toetsmethodiek bij initiële certificatie
|
264
|
|
10.1
|
Toetstermen
|
264
|
|
10.2
|
Beoordelingsmethode
|
265
|
|
10.3
|
Cesuur van het examen
|
266
|
|
|
|
|
11
|
|
Hercertificatie
|
266
|
|
11.1
|
Toetstermen voor hercertificatie
|
266
|
|
11.2
|
Beoordelingsmethode
|
267
|
|
11.3
|
Uitslagregel van de beoordeling
|
267
|
|
|
|
|
12
|
|
Certificaat
|
267
|
|
|
|
|
13
|
|
Geldigheidscondities
|
267
|
1 Inleiding
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College
van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het
gebied van duikarbeid verricht door de brandweer. Het bestuur van de Stichting werken
onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd door het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema vervangt eerdere versies.
De te certificeren vakbekwaamheid betreft duikarbeid verricht door de brandweer bij
de uitoefening van hun specifieke taken (WSCS-WOD-E). Binnen het Centraal College
van deskundigen is vastgesteld dat harmonisatie van WSCS-WOD-E door alle betrokken
partijen wenselijk is en op korte termijn mogelijk wordt geacht. Gelet op de voortgang
van de wijziging in het certificatiestelsel is echter gekozen om in deze fase WSCS-WOD-E
voor duikarbeid verricht door de brandweer vast te stellen. Voor overige duikarbeid
geldt het certificatieschema duikarbeid (WSCS-WOD-D).
Het persoonscertificaat duikarbeid is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16
lid 6 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming
met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan
het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip
van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling
gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
Het certificaat duikarbeid verricht door de brandweer richt zich specifiek op de taak
van de brandweerduiker. Binnen het optreden van de brandweerduiker wordt onderscheiden
het optreden als reddingsduiker en als veiligheidsduiker. Als reddingsduiker vervult
de brandweerduiker binnen de duikploeg de duiktaak met betrekking tot het opsporen
van mensen en dieren op en in het water tot een maximale diepte van 15 meter en redt
deze. Als veiligheidsduiker vervult de brandweerduiker binnen de duikploeg de rol
van reserveduiker volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit en treedt hij op om de
reddingsduiker in nood te hulp te komen.
De CKI moet beoordelen of de kandidaat de elementen uit de het kwalificatieprofiel
beheerst. Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming
met de eisen uit het WDAT-WOD-P.
2 Definities
Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk
in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen
zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting
en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen
in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.
Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024
en de mandatory documents, gelden de definities van dit document.
Begrip of afkorting
|
:
|
Betekenis
|
Aanvrager van een certificaat
|
:
|
De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het
afgeven van een certificaat.
|
Aanwijzing
|
:
|
Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
|
Beoordeling
|
:
|
Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instelling van instellingen
op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde
Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale
accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI of de
instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het
vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij
internationale systematiek en normen.
|
Beheerstichting
|
:
|
Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.
|
CCvD WOD
|
:
|
Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting,
dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt
tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op
zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging
van deze partijen.
|
Centrale examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt
en beheert.
|
Certificaat
|
:
|
Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast
moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring)
zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.
|
Certificaathouder
|
:
|
De (rechts)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.
|
Certificatieproces
|
:
|
Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product
of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke
certificatieschema.
|
Certificatiereglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat
en CKI.
|
Certificatiesysteem
|
:
|
Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per
certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid,
inclusief onderhoud.
|
Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)
|
:
|
Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen,
keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.
|
Cesuur
|
:
|
De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore
waaraan een voldoende wordt toegekend.
|
Competentie
|
:
|
Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant,
gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.
|
Controle
|
:
|
Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI’s tegen de
voor beoordeling geldende regels van de minister.
|
Duik
|
:
|
Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de
ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband
van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.
|
Duikarbeid
|
:
|
Het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van
het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling
gebruik wordt gemaakt van een ademgas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
|
Eindtermen
|
:
|
Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek
vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.
|
Entreecriteria
|
:
|
Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om
toegelaten te worden tot het certificatieproces.
|
Examen
|
:
|
Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele
kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform
de normen voldoet.
|
Examencommissie
|
:
|
Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens
worden afgenomen.
|
Examenreglement
|
:
|
Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de
CKI.
|
Reddingsduiker
|
:
|
De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de duiktaak, zoals het
opsporen, redden en bergen.
|
Risicoanalyse
|
:
|
Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied,
blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.
|
SCUBA
|
:
|
Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel
dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen
worden.
|
SSE
|
:
|
Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt
door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.
|
Toezicht
|
:
|
Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of
zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna
vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
|
Vakbekwaamheidsgebied
|
:
|
Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen
op betrekking hebben.
|
Vakbekwaamheidseisen
|
:
|
De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden
aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke
handelingen of taken.
|
Veiligheidsduiker
|
:
|
De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de rol als reserveduiker.
|
Verzuimherstel
|
:
|
Gecontroleerde opstijging Noodprocedure waarbij de duiker zonder gebruik van duikapparatuur
op een gecontroleerde wijze al uitademend naar de oppervlakte gaat.
|
WDA&T
|
:
|
Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht.
Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te
worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing
plaatsvindt.
|
WDAT-WOD-P
|
:
|
Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk. Documentnummer:
WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.
|
WSCS
|
:
|
Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als
certificerende instelling voor personen, producten of systemen.
|
WSCS-WOD-A
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.
Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-B
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-D
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.
Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-E
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht
door de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-F
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
bij de brandweer.
Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.
|
WSCS-WOD-L
|
:
|
Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.
Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.
|
3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Algemeen
Duikarbeid verricht door de brandweer is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het
maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen,
is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor
de borging van de vakbekwaamheid van brandweerpersoneel dat belast worden met duikarbeid.
3.2 Beschrijving van het schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat
duikarbeid verricht door de brandweer. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-E.
Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting
goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
kan op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit
vastgestelde schema vervangt eerdere versies.
3.3 Actieve partijen
Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:
-
• een aangewezen certificatie-instelling;
-
• Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;
-
• Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’
3.4 Risicoanalyse en afbreukcriteria
Ten aanzien van duikarbeid verricht door de brandweer kunnen de hieronder met hun
beheersmaatregelen in het kader van de persoonscertificatie genoemde risico’s worden
onderscheiden:
-
1. Duikvaardigheid van de duiker
-
2. Afhankelijkheid van equipment en ademgas
-
3. Barotrauma's en gasvergiftigingen
-
4. Communicatie in de duikploeg
-
5. Functioneren in de duikploeg
-
6. Noodsituaties en toepassen noodprocedures
-
7. Kennis van de arboregels en werkwijzen
-
8. Begrip en opvolging van de werkinstructies
-
9. Psychische belasting
-
10. Weeromstandigheden en omstandigheden onder water (stroming, zicht, temperatuur)
-
11. Overige omgevingsfactoren (scheepvaart, obstakels, topografie)
-
12. Desoriëntatie
De vereisten in dit document ten aanzien van de vakbekwaamheid van de kandidaat moeten
de bovengenoemde risico’s beperken.
4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing
van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures
van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt
wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures
bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken
om herziening.
4.2 Certificatieprocedure
De kandidaat moet in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in
voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer
indienen bij de CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de
gang van zaken bij het gehele certificatieproces.
4.3 Certificatiebeslissing
De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet
betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd
en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond
van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.
4.4 Geldigheidsduur van het certificaat
De geldigheidsduur van het certificaat is vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden
worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met
de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de
periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende
beroepservaring te onderhouden.
4.5 Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld.
Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat.
De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel
II van het certificatieschema.
4.6 Klachtenregeling
4.6.1 Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen
in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders
als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
-
• Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
-
• de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces
van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de
klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve
acties worden uitgevoerd.
-
• De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die
niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
-
• Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van
de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
4.6.2 Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen
of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van
de certificaathouder.
4.6.3 Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere
afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar
gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt
deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk
is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur
CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar
aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en
brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar
informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener
op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht
door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft
of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De
klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen
van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier.
Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar
binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en
betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering
inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van
het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het
klachtenformulier wordt gearchiveerd.
4.7 Bezwaarprocedure
4.7.1 Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een
bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen
besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van
een certificaat.
4.7.2 Werkwijze
Algemeen:
-
• Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel,
wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
-
• Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig
nemen van een beslissing.
-
• De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid
van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende
met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet
binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend
bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven
besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie
van het bestreden besluit toe te voegen.’
-
• Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
-
• indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als
de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
-
• in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door
de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
-
• het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing
zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer
het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
-
• Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
-
• Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
4.7.3 Procedure
-
• De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
-
• De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
-
• Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
-
• Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit
en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan
de orde is, plaats te vinden.
-
• Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter
zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken
is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de
belanghebbende.
-
• Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
-
• Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen
gedurende een week voor de zitting ter inzage.
-
• Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk
of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien
belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
-
• Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het
bezwaar om herziening gevoegd.
-
• De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
4.7.4 Beslissing op het bezwaarschrift
-
• De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd.
Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
-
• De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en
een nieuwe beslissing ter zake nemen.
-
• Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende
meedelen.
4.7.5 Bestuursrechter
-
• Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding
geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
-
• De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
4.8 Register voor vakbekwaamheid
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden elektronisch
verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CI zal voorschrijven in welk
digitaal format de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens
kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet
in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt.
. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. SWOD is verantwoordelijk voor
het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.
4.9 Norminterpretatie
Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige
norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de
operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke
certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders,
CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen
bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.
4.10 Aanvraag van het certificaat bij herintreding
De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen
en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet
een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van
het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan
worden getoetst. De kandidaat dient in elk geval het praktijkexamen af te voldoen
aan de gestelde entree-eisen.
De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:
-
1) duikopleiding of certificatie op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd
bevonden;
-
2) historische ervaring met duikarbeid, die kan bestaan uit een andere categorie van
duikarbeid (WSCS-WOD-D), blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikerlogboek.
5 Examenreglement
5.1 Algemeen
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van
examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer
(WSCS-WOD-E). Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikarbeid
verricht door de brandweer.
De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende
examenonderdelen:
-
• theorie-examen bestaande uit:
-
• gesloten vragentoets;
-
• een portfoliobeoordeling bestaande uit:
-
• toetskaart zwembad/duiktoren;
-
• toetskaart buitenwater;
-
• een praktijkexamen bestaande uit:
-
• praktijksimulatie ‘inzet als reddings- en veiligheidsduiker’.
Het examen wordt door de CKI afgenomen.
5.2 De exameninstelling
De CI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten
aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende
bepalingen:
-
1) ingangsdatum van het certificaat;
-
2) eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen
-
3) de aanvraagprocedure bij de CKI;
-
4) bevestiging van deelname en oproep;
-
5) identificatie van de deelnemers;
-
6) toelating en afwezigheid;
-
7) examenduur en wijze van examinering;
-
8) gedragsregels voor kandidaten;
-
9) regeling aangepast examen;
-
10) normen voor slagen en afwijzen;
-
11) bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;
-
12) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;
-
13) inzagerecht;
-
14) geldigheidsduur van het examenresultaat.
-
15) Regels voor kansen en herkansen van een examen(onderdeel)
5.3 Eisen te stellen aan het examenpersoneel
Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen
van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten.
Voor de toepassing van dit certificatieschema zijn als eisen aan het examenpersoneel
de eisen uit het document ‘Regeling benoemingseisen examencommissieleden functiegerichte
leergangen binnen Nederland en Caribisch Nederland’ van toepassing.
5.4 Eisen te stellen aan het examen
5.4.1 Beslotenheid
Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding
van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke
norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling.
Medewerkers van de exameninstelling moeten een verklaring van geheimhouding hebben
ondertekend.
5.4.2 Algemene regels
Het document ‘Proeve van vakbekwaamheid brandweerduiker’ zoals vastgesteld door het
bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) is van toepassing.
5.5 Beheer itembank en examenversies
Voor onderhavig WSCS wordt slechts één CI aangewezen.
In de itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en casus voor
de demonstratie van de duikvaardigheid en het praktijkeindexamen vastgelegd. Het theorie-examen
bevat generieke toetsopdrachten en het praktijkeindexamen bevat daarentegen specifieke
toetsopdrachten. Het gebruik van de itembank zorgt er voor dat de kandidaten gelijkwaardige
examens afleggen
6 Toezicht
6.1 Medewerking aan toezicht
Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van certificaathouders te borgen.
De CKI moet beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen.
De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de Nationale
accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.
In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde
bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder
behoren:
-
1) op verzoek van de CKI te allen tijde inzage in zijn duikerlogboek te geven;
-
2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling
van praktijkverrichtingen uit te voeren;
-
3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;
-
4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf
6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval
van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde
situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers
of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat
worden gereguleerd.
6.2 Frequentie van het toezicht
De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder
in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:
-
1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een
afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid
of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
-
2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf
4.6.2 en verder;
-
3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.
De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de
verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren
van een duikploeg. De periode van twee jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk
om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De beoordeling van de doorlopende
beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft
de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten
minste 20 duiken dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.
6.3 Uitvoering van het toezicht
6.3.1 Uitvoeringsplan
De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf
6.2 moet controleren.
Het plan beschrijft ten minste:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;
-
3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.
Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder
moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering
van de controle.
6.3.2 Inzage in het duikerlogboek
Indien de CKI inzage neemt in het duikerlogboek van de certificaathouder, dan wordt
ingegaan op de volgende onderwerpen:
-
1) wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;
-
2) aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;
-
3) niveau van de duiken in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het
certificaat is afgegeven.
6.3.3 Beoordeling van een praktijkverrichting
Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet
de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding
voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.
Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking
tot het tijdstip. Verder beschrijft het uitvoeringsplan de locatie en de partij die
het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid
over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt.
De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI. De CKI treedt louter
op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook
geen werkgever-werknemer relatie. De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige
toepassing.
De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld
volgens de eisen van het certificatieschema.
6.3.4 Beoordeling naar aanleiding van klachten
Indien de CKI van belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, moet
de CKI beoordelen of de klacht aanleiding geeft tot een controle in het kader van
toezicht. De klager en de certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld
van de beslissing. Een eventuele controle wordt uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf
6.3.1 tot en met 6.3.3.
6.4 Verslag van bevindingen
De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het
kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:
-
1) aanleiding voor de controle;
-
2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;
-
3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;
-
4) tekortkomingen;
-
5) corrigerende maatregelen in de vorm van een nadere opleiding of praktijkervaring
en een daarop volgende examinering;
-
6) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;
-
7) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.
Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel
opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek
tot herziening indienen.
6.5 Maatregelen
6.5.1 Schorsing
De CKI besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het duikerlogboek overlegt;
-
2) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren
van een beoordeling van praktijkverrichtingen;
-
3) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
5) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de CKI en de beheerstichting voldoet;
-
6) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de CKI.
Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder
punt 3 en 4 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld
om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en
een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder
de tekortkoming heeft gecorrigeerd.
De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan
de verplichtingen genoemd onder punt 1, 2 en 5 of het misbruik van het beeldmerk heeft
gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.
De schorsing alsmede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in
het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.2 Intrekking
De CKI besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming
die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;
-
2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals
bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek
door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;
-
5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige
fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten
bij de verrichting van duikwerkzaamheden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden,
moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen
van een sanctie moet de CKI aangeven en registreren dat na een periode van één jaar
certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend
vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De CKI moet voorafgaand aan de verstrekking
van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake is van een
intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.
De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.3 Weigering
De CKI besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:
-
1) aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld
in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
-
2) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven
certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers
of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten
vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register
van de beheerstichting.
6.6 Melding aan de Inspectie SZW
De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten
ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:
-
1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;
-
2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;
-
3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.
7 Onderwerp van de certificatie
De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het verrichten van duikarbeid
door de brandweer. Hieronder wordt verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof,
waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk
dan de atmosferische druk in het kader van de uitoefening van de brandweertaak. Het
certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan vakbekwaamheid bij duikarbeid
verricht door de brandweer met de expliciete beperkingen dat de duikarbeid wordt verricht:
8 Entreecriteria
8.1 Duikarbeid verricht door de brandweer
De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk
vereiste persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer, indien hij voldoet
aan de volgende entreecriteria:
-
A1 hij heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;
-
A2 hij is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten
van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en
welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:
-
a) de opleiding is blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend op grond van
kenbaar gemaakte kwaliteitseisen;
-
b) de door de kandidaat gevolgde opleiding voldoet blijkens een door de opleidingsinstelling
afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar
aan de eis dat de opleiding heeft bestaan uit 700 minuten inwatertijd tot een bereikte
diepte van 15 meter, waarbij ten minste twee duikoefeningen hebben plaats gevonden
op een diepte tussen de 10 en 15 meter;
-
A3 hij is in bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende
eisen:
9 Eindtermen
9.1 Algemeen
De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende
hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen
wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van
het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:
|
|
elementair of basaal:
|
de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie
van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten
|
uitgebreid:
|
de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met
achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen
|
9.2 Duikarbeid verricht door de brandweer
De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid door de brandweer,
indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:
-
A1 hij heeft kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten
-
A2 hij is in staat individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk te verrichten
in een duikploeg
-
A3 hij is in staat op te treden als veiligheidsduiker
-
A4 hij is in staat andere duikers bij het verrichten van duikarbeid te ondersteunen
-
A5 hij onderkent de gevaren van de duikarbeid en voert de relevante veiligheidsmaatregelen
uit
-
A6 hij is in staat noodprocedures uit te voeren en assistentie te verlenen bij noodgevallen
-
A7 hij is in staat om duikarbeid te verrichten als reddingsduiker met behulp van SCUBA
tot een diepte van 15 meter
10 Toetsmethodiek bij initiële certificatie
In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis
en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema
als volgt geïnterpreteerd:
|
|
elementair of basaal:
|
de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie
van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten
|
|
|
uitgebreid:
|
de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met
achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen
|
10.1 Toetstermen
10.1.1 Duikarbeid verricht door de brandweer
De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan
de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het
persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer getoetst aan de volgende
toetscriteria:
1. De kandidaat beschikt over kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en
duikerziekten
|
A1.1
|
Elementaire kennis van natuurkunde, waaronder ten minste hyperbare fysica, de gaswetten
en de natuurkundige effecten van overdruk
|
A1.2
|
Elementaire kennis van duikerziekten en de lange termijneffecten
|
2. De kandidaat verricht individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend
werk in een duikploeg
|
A2.1
|
Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging)
bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk, hijsbanden en kabels
en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken.
|
A2.2
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het gereed zetten en opruimen van
eenvoudig handgereedschap voor gebruik onder water en verschillende types van SCUBA
inclusief het gebruikersonderhoud hiervan
|
A2.3
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek
|
3. De kandidaat treedt op als veiligheidsduiker
|
A3.1
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis van de deelname als veiligheidsduiker in het duikteam
|
4. De kandidaat ondersteunt andere duikers bij het verrichten van duikarbeid
|
A4.1
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder
water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnseinen en visuele seinen alsmede
elektronische communicatie-apparatuur
|
5. De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid en voert de relevante veiligheidsmaatregelen
uit
|
A5.1
|
Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving
|
A5.2
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de operationele duikprocedures,
veiligheid en verschillende communicatiemiddelen
|
A5.3
|
Elementaire kennis van de toepassing van decompressierichtlijnen en de decompressiemethodes
|
A5.4
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de controle en gebruikeronderhoud
van SCUBA
|
A5.5
|
Elementaire kennis van de specifieke gevaren die verbonden zijn aan de omgeving waarin
wordt gewerkt, bijvoorbeeld het werken in omgevingen met scheepvaartverkeer, slecht
zicht of stroming
|
A5.6
|
Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van zeemanschap, waaronder ten minste
nautische theorie, navigatie, elementaire meteorologie en het gebruik van getijdeatlassen
en stroomkaarten
|
6. De kandidaat voert noodprocedures uit en verleent assistentie bij noodgevallen
|
A6.1
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de voorgeschreven handelswijze
in het geval van een ongeval of incident
|
A6.2
|
Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures:
a) Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken
b) Uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks
c) Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen
d) Noodopstijging als vrije opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter
|
7. De kandidaat verricht duikarbeid als reddingsduiker water met behulp van SCUBA
tot een diepte van 15 mtr
|
A7.1
|
Duikervaring van ten minste 700 minuten inwatertijd met SCUBA op een diepte tot 15
meter waarvan ten minste 2 duiken op een diepte tussen 10 en 15 meter
En uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen
|
A7.2
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het gebruik van verschillende
typen SCUBA
|
A7.3
|
Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van werkmethoden, oriëntatie en navigatie
onder water en verschillende zoekmethoden
|
|
|
A7.4
|
Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de gebruikte trimmethode
|
10.2 Beoordelingsmethode
10.2.1 Eisen aan het duikerlogboek
De duikervaring van de kandidaat ten aanzien van de entreecriteria en de toetstermen
wordt mede beoordeeld aan de hand van gegevens uit het duikerlogboek. Het bijhouden
van een duikerlogboek is op grond van artikel 6.16 lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
verplicht voor iedere persoon die duikarbeid heeft verricht. Het duikerlogboek maakt
uitsluitend melding van uitgevoerde duikarbeid.
Het besluit vereist dat het duikerlogboek ten minste melding maakt van:
In aanvulling op deze eisen moet het duikerlogboek voor de beoordelingen in het kader
van dit certificatieschema aan volgende aanvullende vereisten voldoen:
-
1) datum van de duik;
-
2) aanvangstijdstip en eindtijd van de duik;
-
3) aard van het gebruikte duikmaterieel;
-
4) aard van de verrichte werkzaamheden;
-
5) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;
-
6) maximaal bereikte diepte;
-
7) handtekening van de duiker bij iedere duik;
-
8) aftekening door de duikploegleider bij iedere duik;
-
9) het duikerlogboek heeft paginanummers en is doorgenummerd.
10.2.2 Entreecriteria
Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de
door de kandidaat overlegde documenten.
De documenten voor het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer zijn:
-
1) kopie van het geldig identiteitsbewijs;
-
2) bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten
van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt;
-
3) kopie van een volledig ingevuld duikerlogboek, waarin een geldige duikmedische verklaring
van een duikerarts is opgenomen.
De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van
fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen
overleggen. De CKI mag het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de
instantie die de documenten heeft afgegeven.
10.2.3 Opbouw van het examen
Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een examen dat wordt afgenomen
door de CKI. Voor de wijze van beoordelen is naast de toetstermen uit dit schema
tevens van toepassing het document ‘Proeve van vakbekwaamheid brandweerduiker’ zoals
vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van de CKI.
10.3 Cesuur van het examen
Voor de bepaling van het slagen van de kandidaat is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid
brandweerduiker’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens
(Nbbe) van toepassing.
11 Hercertificatie
11.1 Toetstermen voor hercertificatie
Voor de vervolgafgifte van het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer
gelden de volgende toetstermen:
1. De kandidaat is als duiker werkzaam en verricht werkzaamheden in de categorie van
zijn geldige certificaat
|
1.1
|
Praktijkervaring bestaande uit ten minste 20 duiken in de voorgaande 24 maanden.
|
2. De kandidaat is vaardig in het uitvoeren van noodprocedures en kan optreden als
veiligheidsduiker
|
2.1
|
Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken
|
2.2
|
Buddy check ondergaan en uitvoeren
|
2.3
|
Afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen
|
2.4
|
Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen
|
2.5
|
Gecontroleerde opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter
|
11.2 Beoordelingsmethode
11.2.1 Algemeen
De duikervaring van de kandidaat ten aanzien van de toetstermen voor hercertificatie
wordt mede beoordeeld aan de hand van het duikerlogboek.
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie.
De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende
beroepservaring van tenminste 20 duiken dan wel zodra aan deze eis van doorlopende
beroepservaring is voldaan.
11.2.2 Beoordeling duikerlogboek en toetskaart
De hercertificatie na iedere periode van 4 jaar wordt beoordeeld door middel van:
-
1) beoordeling van een volledig geadministreerd duikerlogboek, waaruit de doorlopende
beroepservaring in de voorgaande 24 maanden blijkt;
-
2) beoordeling van een toetskaart waarop de verrichtingen behorende bij de examinering
van de toetstermen voor hercertificatie 2.1 tot en met 2.5 door een beoordelaar van
de CKI zijn afgetekend.
11.3 Uitslagregel van de beoordeling
Hercertificatie wordt na een periode van vier jaar verleend, indien aan de hercertificatie-eis
wordt voldaan en tevens de toetskaart met voldoende resultaat is beoordeeld.
12 Certificaat
Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:
-
1) naam van de gecertificeerde persoon;
-
2) eenduidig certificaatnummer;
-
3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van
de CKI;
-
4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;
-
5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;
-
6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-E, persoonscertificaat duikarbeid;
-
7) categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;
-
8) ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.
Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende
persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-E Persoonscertificaat duikarbeid
verricht door de brandweer en dientengevolge als duiker vakbekwaam is in het verrichten
van duikarbeid met het materieel in de categorie van certificaat met de aantekening
van eventuele beperkingen ten aanzien van de maximale diepte en omgeving.
De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie
of een hercertificatie.
13 Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich
aan moet houden:
Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit tot consequentie hebben dat het
certificaat wordt geschorst of ingetrokken.
TOELICHTING
Algemeen
De vernieuwde certificatieprocedure op het terrein van de arbeidsomstandigheden- en
warenwetgeving wordt in fasen ingevoerd. De eerste fase is per 1 januari 2012 respectievelijk
1 februari 2012 inwerking getreden (Stb. 2011, 429, Stcrt. 2011, 18269, en Stcrt. 2011, 22513). Met deze regeling wordt de tweede fase doorgevoerd. Voor de aanleiding en opzet
van de nieuwe procedure wordt in zijn algemeenheid verwezen naar de Nota van toelichting
bij het Besluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit en enige Warenwetbesluiten
in verband met de herziening van het stelsel van certificatie (Stb. 2009, 395).
Een cruciale rol bij de nieuwe certificatieprocedure spelen:
-
1. de schema’s voor aanwijzing en toezicht, die maatgevend zijn voor de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) bij de aanwijzing van en het toezicht op certificerende
en keuringsinstanties (hierna cki’s), die belast zijn met verstrekken van certificaten
c.q. het verrichten van (her)keuringen;
-
2. de certificatieschema’s, die maatgevend zijn voor de cki’s bij het verrichten van
hun uitvoerende werkzaamheden en het toezicht op de certificaathouders.
Artikelsgewijs
Artikel I
De regeling voorziet in de vaststelling van eerdergenoemde schema’s voor de werkvelden
arbodeskundigen (veiligheidskundige, arbeidshygiënist en arbeids- en organisatiedeskundige),
opsporing van conventionele explosieven en duikarbeid. In totaal gaat het om 13 schema’s.
Concreet betekent dit, dat voor genoemde terreinen de nieuwe schema’s voor aanwijzing
en toezicht van kracht worden, welke de eisen bevatten waaraan cki’s moeten voldoen,
alsmede de bijbehorende certificatieschema’s met de eisen waaraan certificaathouders
moeten voldoen.
De onderdelen A tot en met F hebben betrekking op de drie hierboven genoemde arbo-deskundigen.
Met het (nieuwe) artikel 2.14 wordt het schema voor aanwijzing en toezicht voor cki’s
op het werkveld van de arbodeskundigen vastgesteld. In verband daarmee kunnen de artikelen
2.9 en 2.10 vervallen, aangezien de hier genoemde eisen thans zijn opgenomen in het
schema voor aanwijzing en toezicht. Met de wijziging van de artikelen 2.15, 2.16 en
2.17 worden de bestaande certificatie-eisen voor de drie arbodeskundigen vervangen
door nieuwe certificatieschema’s.
Onderdeel G strekt ertoe om voor het werkveld opsporen van conventionele explosieven
het nieuwe schema voor aanwijzing en toezicht vast te stellen en wijzigt daartoe artikel
4.17e. Het oorspronkelijke tweede lid van artikel 4.17e vervalt. Dit artikellid voegt
niets toe aan de verplichting voor een cki om, voorafgaand aan de afgifte van een
certificaat, de (potentiële) certificaathouder te toetsen aan de eisen in het certificatieschema.
Met onderdeel H wordt een nieuw artikel 4.17f ingevoegd, waarmee het certificatieschema
opsporen conventionele explosieven wordt vastgesteld. Het oorspronkelijk in bijlage
XII opgenomen schema wordt hiermee vervangen.
De onderdelen I tot en met L hebben betrekking op het werkveld duikarbeid. Het gaat
hier om persoonscertificaten voor de (beroeps)duiker, de duikploegleider, de duikmedisch
begeleider en de duikerarts. Met het nieuwe artikel 6.1 wordt het schema voor aanwijzing
en toezicht vastgesteld op basis waarvan cki’s door de minister van SZW kunnen worden
aangewezen. Op het werkterrein duikarbeid zijn, in afwijking van andere werkvelden,
twee overheidsinstellingen actief die certificaten verstrekken voor defensiepersoneel
respectievelijk brandweerpersoneel. Deze overheidsinstellingen opereren, anders dan
private cki’s, niet vanuit commerciële belangen. Deze twee ‘overheids’ cki’s worden
daarom niet aangewezen voor een beperkte duur van 4 jaar, maar van rechtswege voor
onbepaalde tijd. Dit was in het oude systeem al het geval en er is geen noodzaak dit
nu aan te passen. Deze cki’s kennen niet het risico van ‘bezwijken onder commerciële
druk’, waardoor periodieke heroverweging van de aanwijzing niet nodig is. Het tweede
lid van artikel 6.1 (oud) is derhalve ongewijzigd overgenomen (artikel 6.1, derde
lid). Het eerste lid van artikel 6.1 heeft betrekking op het instituten die opleidingen
verzorgen betreffende arbeidsgezondheidskundig onderzoek van duikers, en is ongewijzigd
ten opzichte van oude eerste lid, met dien verstande dat bepaald wordt dat de betreffende
instelling dient te voldoen aan de criteria zoals neergelegd in het schema voor aanwijzing
en toezicht genoemd in het tweede lid. In verband daarmee komt met onderdeel M paragraaf
6.3 met artikel 6.7, dat voorheen de eisen bevatte waar het arbeidsgezondheidskundig
onderzoek aan moest voldoen, te vervallen.
Onderdeel N betreft de strafbaarstelling van het per 1 januari 2012 in werking getraden
nieuwe artikel 4.18. Deze strafbaarstelling is per abuis niet meegenomen bij de ministeriele
regeling van 28 november 2011 (Stcr. 2011, 21798 ; zie ook Stb. 2011, 399).
Onderdeel O heeft betrekking op de kosten die een cki aan de aanvrager of houder van
een certificaat in rekening brengt. De regeling inzake de vergoeding van de kosten
verbonden aan het verkrijgen van een certificaat is met de invoering van de eerste
fase geregeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit, waardoor de meer specifieke bepalingen
ten aanzien van de kosten voor de thans aan de orde zijnde werkvelden kunnen worden
geschrapt.
Onderdelen P tot en met V hebben betrekking op de bij deze regeling behorende bijlagen
die worden vervangen door de nieuwe schema’s.
Artikelen II en III
Alle onderdelen treden in werking op 1 juli 2012, behoudens de certificatieschema’s
voor de brandweerduiker en de brandweerduikploegleider (artikel 6.5a met bijlagen),
welke in werking treden op november 2012 (artikel III).
De certificatieschema’s voor de brandweerduiker en de brandweerduikploegleider worden
per 1 november 2012 van kracht omdat zo wordt aangesloten bij de voor de brandweer
gangbare cyclus van (her)certificatie van brandweerduikers en brandweerduikploegleiders.
Hiermee worden de administratieve lasten beperkt.Tot dat moment blijft, voor de brandweerduiker
en de brandweerduikploegleider, ingevolge artikel II, de bestaande situatie van kracht
(de artikelen 6.3, 6.4, 6.5 en 6.6 in combinatie met een vrijstellingsregeling; Stcrt. 2010, 21198, en Stcrt. 2011, 22582).
Vanaf 1 juli 2012 kunnen (en moeten) de op bovengenoemde werkvelden actieve cki’s
een verzoek tot beoordeling op de nieuwe eisen bij de Raad voor Accreditatie indienen.
Doen zij tijdig (binnen vijf maanden) een dergelijk verzoek, dan loopt de huidige
aanwijzing, voor zover die tussentijds zou eindigen, door totdat op het verzoek om
hernieuwde aanwijzing is beslist door de Minister van SZW. De komende tijd moeten
zij de uit de nieuwe schema’s voortvloeiende aanpassingen doorvoeren. De hele overgangsprocedure
moet binnen 2 jaar zijn afgerond.
Voor de certificaathouders geldt dat het certificaat in ieder geval doorloopt tot
de eerstvolgende controle door de cki. Op dat moment zullen zij moeten voldoen aan
de nieuwe eisen. Is dat niet het geval dan lopen zij het risico dat er maatregelen
worden getroffen door de cki. Ook de certificaat-houders doen er dus goed aan de komende
tijd te gebruiken voor de noodzakelijke aanpassingen.
Wat betreft het overgangsrecht zij verder verwezen naar de Nota van toelichting bij
het Besluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit en enige Warenwetbesluiten
in verband met de herziening van het stelsel van certificatie (Stb. 2009, 395).
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom.