Regeling van de Minister van Economische Zaken van 11 december 2012, nr. DGNR-PDJNG/12375865, houdende wijziging van de Regeling aanwijzing nationale parken (decentralisatie nationale parken)

De Minister van Economische Zaken;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling aanwijzing nationale parken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, paragraaf 2, artikel 12 en bijlage 2 vervallen.

B

In artikel 2, tweede lid, wordt ‘bijlage 1’ vervangen door: de bijlage.

C

In het opschrift van bijlage 1 wordt ‘Bijlage 1’ vervangen door: Bijlage.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s Gravenhage, 11 december 2012

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Inleiding

Ingevolge deze regeling vervallen op 1 januari 2013 de bepalingen in de Regeling aanwijzing nationale parken (hierna: de regeling) die betrekking hebben op de inrichting en de taken van de overlegorganen van de nationale parken, en op de benoeming van de voorzitters daarvan. Aanleiding voor de wijziging zijn de afspraken tussen het Rijk en de provincies in het bestuursakkoord natuur over ondermeer de nationale parken.

2. Achtergrond

Nationale parken

De gedachte die ten grondslag ligt aan het bestaande stelsel van nationale parken is dat voor de belangrijkste ecosystemen en landschappen in Nederland een gebied als nationaal park wordt aangewezen dat daarvoor representatief is en dat een uitzonderlijke kwaliteit vertegenwoordigt. Deze gebieden gelden als voorbeeld van dat ecosysteem of landschaptype.

Nationale parken kennen geen eigenstandig wettelijk beschermingsregime. Aanwijzing van de parken leidt als zodanig dus niet tot de toepasselijkheid van extra beschermingsmaatregelen. Voor zover de nationale parken tevens een beschermd natuurmonument of een Natura 2000-gebied zijn, geldt het beschermingsregime als neergelegd in hoofdstuk 3 van de Natuurbeschermingswet 1998. Voorts vallen alle huidige nationale parken binnen de ecologische hoofdstructuur, waarvoor een planologisch beschermingsregime geldt.

Bestuursakkoord natuur

Op 20 september 2011 is tussen het Rijk en het Interprovinciaal Overleg het zogenoemde ‘onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur’ gesloten.1 Dat akkoord bevat een uitwerking van de paragraaf over natuur en landelijk gebied in de in het voorjaar van 2011 tot stand gekomen overkoepelende bestuursafspraken 2011-2015 tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.2 Ter verduidelijking van en in aanvulling op de afspraken van het onderhandelingsakkoord hebben de partijen op 7 december 2011 een aanvullend akkoord gesloten.3 Bovendien hebben de partijen op 8 februari 2012 uitvoeringsafspraken gemaakt.4 Tezamen worden het onderhandelingsakkoord, het aanvullende akkoord en de uitvoeringsafspraken in deze toelichting aangeduid als ‘bestuursakkoord natuur’.

In het bestuursakkoord natuur is aangegeven dat de nationale parken niet langer onder de verantwoordelijkheid van het Rijk vallen. De planologische bescherming en het beheer van deze gebieden vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincies. Daarentegen is de wijze waarop de betrokken eigenaren en gebruikers van de nationale parken zich organiseren en hoe zij andere maatschappelijke organisaties daarbij betrekken voortaan primair een aangelegenheid van de eigenaren en gebruikers zelf.

Daarnaast is in het bestuursakkoord neergelegd dat de educatieve en voorlichtende functies van de nationale parken, evenals het nationale samenwerkingsverband, niet door de provincies worden overgenomen. Tot 1 januari 2014 zal het Rijk daarom het Samenwerkingsverband Nationale Parken financieel blijven ondersteunen. De subsidieverstrekking aan de IVN Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie wordt ook na die datum voortgezet, al zal dit mogelijk een gewijzigde vorm krijgen. Bepalingen omtrent deze subsidies maken geen onderdeel uit van Regeling aanwijzing nationale parken, maar van de Regeling LNV-subsidies.

3. Wijziging van de regeling

Om de Regeling aanwijzing nationale parken in overeenstemming te brengen met de afspraken die zijn gemaakt in het bestuursakkoord natuur, vervallen de artikelen die betrekking hebben op de taken en de inrichting van de overlegorganen van de nationale parken (artikelen 3 tot en met 6), op de benoeming van de voorzitters van overlegorganen door de Minister van Economische Zaken (artikelen 7 en 12), de inrichting van een secretariaat (artikel 8) en de procedure inzake het oplossen van verschillen (artikel 9).

Uit deze wijzigingen volgt dat ook artikel 1 en bijlage 2 van de regeling niet langer van toepassing zijn.

Artikel 2 van de regeling, dat voorziet in de toekenning van het predicaat ‘nationaal park’, blijft van kracht. Volgens het bestuursakkoord nemen de provincies de verantwoordelijkheid voor de borging van het huidige stelsel van nationale parken niet van het Rijk over. Het Rijk zal hiervoor zijn verantwoordelijkheid blijven nemen, overeenkomstig de resolutie dienaangaande van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources. Deze resolutie werd aangenomen tijdens de tiende algemene vergadering van die organisatie te New Delhi in India op 1 december 1969. De resolutie bevat de aanbeveling aan regeringen om te verzekeren dat het begrip ‘nationaal park’ wordt gereserveerd voor gebieden die voldoen aan in de resolutie nader omschreven karakteristieken. Het gaat daarbij - kort gezegd - om grotere gebieden met belangrijke natuurwetenschappelijke of landschappelijke kwaliteiten voor het behoud waarvan het bevoegd gezag in het betrokken land de nodige maatregelen heeft getroffen en die - onder voorwaarden - zijn opengesteld voor het publiek. Achtergrond van de resolutie is de wens om een wildgroei van nationale parken te voorkomen.

Omwille van meer duidelijkheid over de bevoegdheidsverdeling bevat het wetsvoorstel natuurbescherming5 een bepaling waarmee de de afspraken tussen het Rijk en de provincies als voorzien in het bestuursakkoord natuur wettelijk zullen worden verankerd. Ingevolge deze bepaling geschiedt de aanwijzing van nationale parken door de Minister van Economische Zaken. Gelet op de verantwoordelijkheid van de provincies voor het gebiedsgerichte beleid en voor de verzekering van de bescherming en het beheer van de parken, zal de minister dat uitsluitend doen op verzoek van de betrokken provincie waarin het park is gelegen. Het is dan aan de provincies om te onderbouwen dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de bepaling uit het wetsvoorstel. Als het wetsvoorstel kracht van wet verkrijgt zullen de in de Regeling aanwijzing nationale parken aangewezen parken hun grondslag in die wet vinden (artikel 8.3 en artikel 9.11 van het wetsvoorstel).

4. Lasten voor burgers en bedrijven

De wijziging betreft het vervallen van de verantwoordelijkheid van het Rijk voor de wijze waarop de inrichting van het bestuur van de nationale parken wordt georganiseerd. Het besluit heeft derhalve als zodanig geen effecten voor burgers en bedrijven.

5. Inwerkingtreding

In afwijking van het beleid van de vaste verandermomenten6 treedt deze regeling in werking op 1 januari 2013, zodat de Regeling aanwijziging nationale parken in overeenstemming is met de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt over de decentralisatie van het natuurbeleid. In het voorjaar van 2012 zijn de nationale parken door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie geïnformeerd over de betekenis van de afspraken van het bestuursakkoord natuur voor de nationale parken.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Bijlage 131283 bij Kamerstukken II 2010/11, 30 825, nr. 107.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 29 544, nr. 336.

X Noot
3

Bijlage 144712 bij Kamerstukken II 2011/12, 30 825, nr. 143.

X Noot
4

Bijlage 153993 bij Kamerstukken II 2011/12, 30 825, nr. 153.

X Noot
5

Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nrs. 1-3.

X Noot
6

Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243.

Naar boven