Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen en van enige overige uitvoeringsregelingen

21 december 2012

Nr. DB 2012-475M

Directoraat-generaal voor Fiscale ZakenDirectie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende wat artikel 3.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001 betreft, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Handelende wat artikel 28 van de Wet op de loonbelasting 1964 betreft, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 3.22, 3.119aa, 3.119g, 5.14, 6.17, 6.18 en 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 13, 25, 28, 28a, 29 en 39c van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen 6 en 32 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, artikel 9 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de artikelen 34c, 34e en 35a en tabel II van de Wet op de omzetbelasting 1968, artikel 9 van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de artikelen 3, 10, 14a en 14b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, de artikelen 3 en 37f van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, artikel 7a van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, de artikelen 11 en 14a van de Wet belasting zware motorrijtuigen, de artikelen 1:3, 2:1, 3:2 en 6:1 van de Algemene douanewet, de artikelen 1a, 2d, 40, 70, 71h en 73 van de Wet op de accijns, artikel 14 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten, de artikelen 3, 5b, 19, 62 en 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 22bis, 26, 34, 35 en 67 van de Invorderingswet 1990 en – in samenhang met artikel 26 van de Invorderingswet 1990 – artikel 93a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 10 van de Registratiewet 1970, artikel 44 van de Wet belastingen op milieugrondslag, artikel 18 van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag, artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, artikel 22 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, de artikelen 6.1, 6.11, 6.20, 7.4 en 8.21 van de Belastingwet BES, de artikelen 4.23, 4.24, 4.39, 4.49, 4.50, 4.50a, 4.61, 4.62 en 4.65 van de Douane- en Accijnswet BES, de artikelen 2.64, 2.79, 2.85 en 4.7 van de Wet op het financieel toezicht, artikel 2.8 van de Wet wegvervoer goederen en artikel XXXIII van Overige fiscale maatregelen 2013;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt ‘3.22, 3.27’ vervangen door ‘3.27’ en wordt ‘3.104, 3.119a, 3.138’ vervangen door ‘3.104, 3.119aa, 3.119g, 3.138’. Voorts wordt ‘5.15, 5.17, 5.18, 5.18a, 6.14’ vervangen door ‘6.14’. Ten slotte wordt ‘9.6 en 10a.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001’ vervangen door: 9.6, 10bis.5 en 10a.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

B

Artikel 9a vervalt.

C

Artikel 17bis vervalt.

D

Artikel 17a komt te luiden:

Artikel 17a Aanvullende bepalingen met betrekking tot de eigenwoningreserve

Indien in de overeenkomst ter zake van de verwerving van een eigen woning, ten behoeve van de uitvoering van het woonbeleid van de rijksoverheid of een gemeente, een clausule is opgenomen op grond waarvan bij niet-nakoming van die clausule een bedrag verschuldigd is, kan bij de vervreemding van die woning het bedrag dat ter zake van het niet nakomen van de clausule is betaald in mindering worden gebracht op het vervreemdingssaldo eigen woning, bedoeld in artikel 3.119aa, eerste lid, van de wet.

E

Na artikel 17a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17b Informatieplicht bij schulden bij niet-administratieplichtigen; te verstrekken gegevens

Als gegevens als bedoeld in artikel 3.119g van de wet worden aangewezen:

  • a. de datum van aangaan van de schuld;

  • b. het startbedrag van de schuld;

  • c. de maandelijkse rentevoet;

  • d. de contractueel vastgelegde looptijd in maanden;

  • e. de contractueel vastgelegde wijze van aflossing;

  • f. indien de leningverstrekker een natuurlijk persoon is: de naam, het adres en het burgerservicenummer of, bij het ontbreken van het burgerservicenummer, het sociaal-fiscaalnummer of, bij het ook ontbreken daarvan en indien dat bestaat, een hiermee vergelijkbaar door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer van de leningverstrekker;

  • g. indien de leningverstrekker een rechtspersoon is: de naam, het adres en een uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of, bij het ontbreken van een dergelijk nummer en indien dat bestaat, een hiermee vergelijkbaar door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer van de leningverstrekker.

F

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28 Reikwijdte en definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. inspecteur:

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Amsterdam;

b. project:

groenproject, zijnde een project waarvoor ingevolge de Regeling groenprojecten 2010, de Regeling groenprojecten buitenland 2002 dan wel de Regeling groenprojecten Nederlandse Antillen en Aruba 2002 een verklaring als bedoeld in artikel 5.14, derde lid, van de wet is afgegeven;

c. fonds:

groenfonds, zijnde een bank of beleggingsinstelling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.14, tweede lid, van de wet en die door de inspecteur ingevolge artikel 5.14, eerste lid, van de wet is aangewezen;

d. hoofdzakelijkheidscriterium:

de voorwaarde inzake hoofdzakelijk als bedoeld in artikel 5.14, tweede lid, van de wet;

e. aanloopperiode:

de periode, bedoeld in artikel 5.14, vierde lid, van de wet;

f. ingroeiperiode:

de periode, bedoeld in artikel 5.14, vijfde lid, van de wet.

G

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt ‘, sociaal-ethisch fonds of cultureel fonds,’.

2. In het vijfde lid vervalt ‘als bedoeld in artikel 28, onderdeel i,’.

H

De artikelen 30 tot en met 33 vervallen.

I

Artikel 45c wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt ‘of participatiemaatschappij’.

2. In het eerste lid vervalt ‘, onderscheidenlijk artikel 5.15 of artikel 5.18a’.

3. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

J

De in artikel 37, eerste lid, opgenomen tabel wordt vervangen door:

Voor het dieet bij het ziektebeeld en de aandoening

op welk dieet de in deze kolom genoemde typering van toepassing is

bedragen de extra uitgaven

Algemene symptomen

groeiachterstand bij kinderen

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

energieverrijkt

€ 600

ondervoeding

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

energieverrijkt

€ 600

decubitus

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

Hartziekten

decompensatio cordis, hartfalen

natriumbeperkt

€ 100

Infectieziekten

aids

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

Luchtwegen

chronische obstructieve longziekten (COPD)

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

   

energieverrijkt

€ 600

Maag-, darm- en leverziekten

dumpingsyndroom

lactosebeperkt/lactosevrij

€ 200

chronische pancreatitis

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

cystic fibrosis

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

energieverrijkt

€ 600

coeliakie en ziekte van Dühring

glutenvrij

€ 1250

glutenvrij in combinatie met lactosebeperkt/lactosevrij

€ 1400

overige

energieverrijkt met vitaminepreparaat

€ 650

   

energieverrijkt

€ 600

   

energieverrijkt in combinatie met

MCT-vetverrijkt (met en zonder vitaminepreparaat)

€ 1500

 

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt en lactosebeperkt/lactosevrij

€ 1100

Metabole ziekten

hypercholesterolemie

verzadigd vetbeperkt in combinatie met fyto/plantensterolenverrijkt

€ 100

vetstofwisselingsstoornis

vetbeperkt in combinatie met MCT-vetverrijkt

€ 1050

fructose-intolerantie

fructosebeperkt

€ 100

galactosemie

galactosevrij

€ 100

 

sacharase isomaltase deficiëntie

sterk sacharosebeperkt in combinatie met (iso)maltosebeperkt

€ 3650

eiwitstofwisselings stoornis (zoals PKU en hyperlysinemie )

sterk eiwitbeperkt

€ 2850

Nierziekten

nierziekten

natriumbeperkt

€ 100

chronische nierinsufficiëntie met hemodialyse/peritoneale dialyse

eiwitverrijkt in combinatie met natriumbeperkt

€ 250

nefrotisch syndroom

natriumbeperkt

€ 100

Oncologie

oncologie

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

   

energieverrijkt

€ 600

Overige

voedselovergevoeligheid

koemelkeiwitvrij

€ 200

soja-eiwitvrij

€ 50

kippenei-eiwitvrij

€ 50

lactosebeperkt/lactosevrij

€ 200

tarwevrij

€ 900

tarwevrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij

€ 1000

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij

€ 250

koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij

€ 400

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij en soja-eiwitvrij

€ 450

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij, soja-eiwitvrij en tarwevrij

€ 1250

koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij

€ 1350

 

koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij en tarwevrij

€ 1350

brandwonden

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 850

 

lymfe lekkage

eiwitverrijkt in combinatie met sterk (LCT-)vetbeperkt en MCT-vetverrijkt

€ 1300

 

epilepsie

sterk eiwitbeperkt en koolhydraatbeperkt in combinatie met vetverrijkt en MCT-vetverrijkt

€ 800

K

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a Uitgaven voor specifieke zorgkosten; van aftrek uitgesloten aangewezen uitgaven

Als uitgaven als bedoeld in artikel 6.18, eerste lid, onderdeel h, van de wet worden aangewezen:

  • a. uitgaven voor in-vitrofertilisatie voor een vrouw die ten tijde van de behandeling 43 jaar of ouder is;

  • b. uitgaven voor de eerste twee in-vitrofertilisatiebehandelingen indien meer dan één embryo per poging wordt teruggeplaatst en de vrouw ten tijde van de behandeling jonger is dan 38 jaar;

  • c. uitgaven voor een elleboogkruk, een gipssteun, een looprek, een okselkruk, een onderarmschaalkruk, een rollator of een loophulp met drie of vier poten.

L

Na hoofdstuk 10 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 10BIS OVERGANGSRECHT TEN GEVOLGE VAN WET HERZIENING FISCALE BEHANDELING EIGEN WONING

Artikel 10bis.1 Verdeling spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning bij meer dan één gerechtigde
  • 1. Ingeval een spaarrekening eigen woning meer dan één rekeninghouder heeft, wordt het tegoed van de rekening in gelijke delen toegerekend aan die rekeninghouders.

  • 2. Ingeval een beleggingsrecht eigen woning meer dan één eigenaar heeft, wordt de waarde van het recht in gelijke delen toegerekend aan die eigenaren.

ARTIKEL II

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.2, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

h. jaaropgaaf:

de opgave van het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon, de op dat loon ingehouden belasting en premie voor de volksverzekeringen, de over dat loon door de inhoudingsplichtige verschuldigde premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de op dat loon ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de met de loonbelasting en premie volksverzekeringen verrekende arbeidskorting;.

B

Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 2,95’ vervangen door: € 3,05.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 5,10’ vervangen door: € 5,25.

C

Artikel 6.3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘het correspondentienummer’ vervangen door: het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer.

2. In onderdeel b wordt ‘het registratienummer’ vervangen door: het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer.

D

In artikel 7.4 worden, onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, na het eerste lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De jaaropgaaf, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval de volgende gegevens:

    • a. de naam van de werknemer;

    • b. het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van den werknemer;

    • c. de naam van de inhoudingsplichtige;

    • d. het in het voorafgaande kalenderjaar door de werknemer genoten loon;

    • e. de op het loon, bedoeld in onderdeel d, ingehouden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;

    • f. de door de inhoudingsplichtige over het loon, bedoeld in onderdeel d, verschuldigde premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet;

    • g. de op het loon, bedoeld in onderdeel d, ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet;

    • h. de met de loonbelasting en premie volksverzekeringen verrekende arbeidskorting.

  • 3. De verstrekking van de jaaropgaaf, bedoeld in het eerste lid, kan achterwege blijven indien aan de werknemer opgave van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, is verstrekt in de vorm van een opgave als bedoeld in artikel 626 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

E

Artikel 7.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘degene die is opgehouden inhoudingsplichtige te zijn binnen de in artikel 28a, eerste lid, van de wet bedoelde termijn van vijf jaren’ vervangen door ‘de gewezen inhoudingsplichtige binnen de in artikel 28a, tweede lid, onderdelen a of c, van de wet bedoelde termijn’ en wordt ‘door middel van een correctiebericht’ vervangen door: al dan niet door middel van een correctiebericht.

2. In het tweede lid wordt ‘degene die is opgehouden inhoudingsplichtige te zijn binnen de in artikel 28a, tweede lid, van de wet bedoelde termijn van vijf jaren’ vervangen door ‘de gewezen inhoudingsplichtige binnen de in artikel 28a, tweede lid, onderdelen b, d of e, van de wet bedoelde termijn’ en wordt ‘door middel van een correctiebericht’ vervangen door: al dan niet door middel van een correctiebericht.

3. In het derde lid wordt ‘artikel 28a, eerste lid’ vervangen door: artikel 28a, tweede lid, onderdelen a en c.

4. In het vierde lid wordt ‘artikel 28a, tweede lid’ vervangen door: artikel 28a, tweede lid, onderdelen b en d.

5. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 28a, eerste lid’ vervangen door: artikel 28a, tweede lid, onderdeel c.

6. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 28a, tweede lid’ vervangen door: artikel 28a, tweede lid, onderdeel d.

F

Artikel 7.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdelen d, e en f, wordt ‘de leeftijd van 65 jaar’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet,.

2. In het vierde lid wordt ‘vierde lid’ vervangen door: derde lid.

ARTIKEL III

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zoals deze op 31 december 2010 luidde wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 34, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ’€ 13,50’ vervangen door: € 13,00.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 57,00’ vervangen door ‘€ 62,00’, wordt ‘€ 13,25’ vervangen door ‘€ 14,25’ en wordt ‘€ 2,65’ vervangen door: € 2,85.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 31,50’ vervangen door ‘€ 34,25’, wordt ‘€ 7,25’ vervangen door ‘€ 8,00’ en wordt ‘€ 1,45’ vervangen door: € 1,60.

4. In onderdeel d wordt ‘€ 13,50’ vervangen door ‘€ 14,25’, wordt ‘€ 3,00’ vervangen door ‘€ 3,25’ en wordt ‘€ 0,60’ vervangen door: € 0,65.

5. In onderdeel e wordt ‘€ 6,25’ vervangen door: € 6,00.

B

In artikel 35, eerste lid, wordt ‘€ 164,50’ vervangen door ‘€ 167,50’, wordt ‘€ 38,00’ vervangen door ‘€ 38,75’ en wordt ‘€ 7,60’ vervangen door: € 7,75.

C

In artikel 51 wordt de tabel vervangen door:

Huisvesting:

Per maand

Per week

Per dag

a. aan boord van binnenschepen – andere dan vissersschepen – en baggermaterieel:

     

1. voor de werknemer die met zijn gezin aan boord woont:

     

– van een schip van meer dan 2000 ton:

€ 153,00

€ 35,00

€ 7,00

– van een schip van meer dan 500, doch niet meer dan 2000 ton:

€ 114,75

€ 26,25

€ 5,25

– van een ander schip of van baggermaterieel:

€ 76,50

€ 17,50

€ 3,50

2. voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:

€ 62,00

€ 14,25

€ 2,85

b. aan boord van zeeschepen – andere dan vissersschepen – en op boorplatforms:

     

1. voor de werknemer die met zijn gezin aan boord woont:

   

€ 10,70

2. voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft

     

– voor een kapitein en voor een officier:

   

€ 5,00

– voor een andere werknemer:

   

€ 2,50

c. aan boord van vissersschepen:

     

voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:

   

€ 3,45

d. in pakwagens van kermisexploitanten:

     

voor de werknemer die in een pakwagen woont en geen gezin heeft:

€ 62,00

€ 14,25

€ 2,85

e. voor de werknemer die niet is aangeduid in de onderdelen a, b, c en d:

nihil

nihil

nihil

D

In artikel 55 wordt ‘€ 2,25’ telkens vervangen door ‘€ 2,30’ en wordt ‘€ 4,30’ vervangen door: € 4,45.

E

In artikel 59, eerste lid, wordt ‘2,85%’ vervangen door: 3%.

ARTIKEL IV

De Regeling gegevensuitvraag loonaangifte wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 1 komt te luiden:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Reikwijdte

Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 28 en 28a van de Wet op de loonbelasting 1964.

B

Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 1A GEGEVENSVERSTREKKING

Artikel 1a.1 Gegevens opgave bij aangifte
  • 1. De opgave, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964, bevat de algemene gegevens, genoemd in het tweede lid, de collectieve gegevens, genoemd in het derde lid, en de nominatieve gegevens, genoemd in het vierde lid.

  • 2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, bevat de volgende algemene gegevens:

    • a. bericht:

      • 1°. belastingjaar;

      • 2°. berichtversie;

      • 3°. bericht kenmerk aanleveraar;

      • 4°. datum en tijdstip aanmaak;

      • 5°. contactpersoon aanleveraar;

      • 6°. telefoonnummer contactpersoon aanleveraar;

      • 7°. relatienummer;

      • 8°. gebruikt softwarepakket;

    • b. administratieve eenheid:

      • 1°. loonheffingennummer;

      • 2°. naam inhoudingsplichtige;

    • c. tijdvak:

      • 1°. datum aanvang tijdvak;

      • 2°. datum einde tijdvak.

  • 3. De opgave, bedoeld in het eerste lid, bevat de volgende collectieve gegevens:

    • a. collectieve aangifte:

      • 1°. totaal loon LB/PH;

      • 2°. totaal loon SV;

      • 3°. totaal aanwas in het cumulatieve premieloon Ufo;

      • 4°. ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen;

      • 5°. eindheffing publiekrechtelijke uitkeringen en tijdelijke knelpunten van ernstige aard;

      • 6°. eindheffing loon met een bestemmingskarakter;

      • 7°. eindheffing bezwaarlijk te individualiseren loon;

      • 8°. eindheffing geschenken in natura;

      • 9°. eindheffing bovenmatige vergoedingen en verstrekkingen;

      • 10°. eindheffing doorlopend afwisselend gebruik bestelauto;

      • 11°. eindheffing VUT-regeling;

      • 12°. eindheffing overschrijding forfaitaire werkkostenregeling;

      • 13°. pseudo-eindheffing hoog loon;

      • 14°. afdrachtvermindering zeevaart;

      • 15°. afdrachtvermindering onderwijs;

      • 16°. afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk;

      • 17°. totaal basispremie WAO/IVA/WGA;

      • 18°. totaal gedifferentieerde premie WGA;

      • 19°. totaal premie WW Awf;

      • 20°. totaal premie Ufo;

      • 21°. totaal ingehouden bijdragen Zvw;

      • 22°. totaal werkgeversheffing Zvw;

      • 23°. premiekorting arbeidsgehandicapten;

      • 24°. premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers;

      • 25°. totaal te betalen over tijdvak;

      • 26°. totaal generaal;

    • b. specificatie premie sectorfonds:

      • 1°. risicopremiegroep;

      • 2°. totaal aanwas in het cumulatieve premieloon sectorfonds;

      • 3°. totaal premie sectorfonds;

    • c. saldo correcties voorgaand aangiftetijdvak:

      • 1°. datum aanvang aangiftetijdvak;

      • 2°. datum einde aangiftetijdvak;

      • 3°. saldo.

  • 4. De opgave, bedoeld in het eerste lid, bevat de volgende nominatieve gegevens (per inkomstenverhouding):

    • a. inkomstenverhouding initieel:

      • 1°. nummer inkomstenverhouding;

      • 2°. datum aanvang inkomstenverhouding;

      • 3°. datum einde inkomstenverhouding;

      • 4°. code reden einde inkomstenverhouding flexwerker;

      • 5°. personeelsnummer;

    • b. natuurlijk persoon:

      • 1°. BSN/sofinummer;

      • 2°. voorletters;

      • 3°. voorvoegsel;

      • 4°. significant deel van de achternaam;

      • 5°. geboortedatum;

      • 6°. nationaliteit;

      • 7°. geslacht;

    • c. adres binnenland:

      • 1°. straatnaam;

      • 2°. huisnummer;

      • 3°. huisnummer toevoeging;

      • 4°. locatieomschrijving;

      • 5°. postcode;

      • 6°. woonplaatsnaam;

    • d. adres buitenland:

      • 1°. straatnaam buitenland;

      • 2°. huisnummer buitenland;

      • 3°. locatieomschrijving buitenland;

      • 4°. postcode buitenland;

      • 5°. woonplaatsnaam buitenland;

      • 6°. regionaam buitenland;

      • 7°. landcode ISO buitenland;

    • e. inkomstenperiode:

      • 1°. datum aanvang inkomstenperiode;

      • 2°. code soort inkomstenverhouding / inkomenscode;

      • 3°. code aard arbeidsverhouding;

      • 4°. code invloed verzekeringsplicht;

      • 5°. code contract onbepaalde/bepaalde tijd;

      • 6°. code fase indeling F&Z;

      • 7°. code CAO;

      • 8°. indicatie premiekorting arbeidsgehandicapten;

      • 9°. indicatie premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers;

      • 10°. indicatie loonheffingskorting;

      • 11°. code reden geen bijtelling auto;

      • 12°. code loonbelastingtabel;

      • 13°. indicatie verzekerd WAO/IVA/WGA;

      • 14°. indicatie verzekerd WW;

      • 15°. indicatie verzekerd ZW;

      • 16°. indicatie premievrijstelling marginale arbeid;

      • 17°. indicatie wachtgeld oude regeling;

      • 18°. code verzekeringssituatie Zvw;

      • 19°. indicatie vakantiebonnen toegepast;

      • 20°. indicatie loon bestaat (mede) uit een AOW-uitkering voor alleenstaande (met of zonder kinderen);

      • 21°. indicatie loon inclusief Wajong-uitkering;

      • 22°. indicatie personeelslening waarvan de rente- en/of kostenvoordelen niet tot het loon zijn gerekend;

      • 23°. indicatie vervoer vanwege de inhoudingsplichtige;

      • 24°. code incidentele inkomstenvermindering;

      • 25°. indicatie tijdelijke heffingskorting;

    • f. werknemersgegevens:

      • 1°. loon LB/PH;

      • 2°. loon SV;

      • 3°. aanwas in het cumulatieve premieloon Ufo;

      • 4°. loon belast volgens tabel bijzondere beloningen;

      • 5°. vakantiebijslag;

      • 6°. opgebouwde recht vakantiebijslag;

      • 7°. extra periode salaris;

      • 8°. opgebouwde recht extra periode salaris;

      • 9°. loon in geld;

      • 10°. waarde niet in geld uitgekeerd loon;

      • 11°. loon uit overwerk;

      • 12°. verstrekte aanvulling op uitkering werknemersverzekering;

      • 13°. ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen;

      • 14°. basispremie WAO/IVA/WGA;

      • 15°. gedifferentieerde premie WGA;

      • 16°. premie WW Awf;

      • 17°. premie Ufo;

      • 18°. ingehouden bijdrage Zvw;

      • 19°. werkgeversheffing Zvw;

      • 20°. waarde privégebruik auto;

      • 21°. werknemersbijdrage privégebruik auto;

      • 22°. gespaard bedrag levensloopregeling;

      • 23°. toegepast bedrag levensloopverlofkorting;

      • 24°. bedrag vergoeding reiskosten;

      • 25°. verrekende arbeidskorting;

      • 26°. aantal SV-dagen;

      • 27°. aantal verloonde uren;

      • 28°. bedrag in uitkering begrepen doorbetaalde alimentatie;

      • 29°. bedrag rechtstreeks betaalde alimentatie;

    • g. sector risicogroep:

      • 1°. datum aanvang sectorrisicogroep;

      • 2°. datum einde sectorrisicogroep;

      • 3°. sector;

      • 4°. risicopremiegroep;

      • 5°. aanwas in het cumulatieve premieloon sectorfonds;

      • 6°. premie sectorfonds.

Artikel 1a.2 Gegevens opgave bij onjuiste of onvolledige aangifte

De opgave, bedoeld in artikel 28a, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, van de Wet op de loonbelasting 1964, bevat de gegevens, genoemd in artikel 1a.1.

Artikel 1a.3 Gegevens opgave bij verwijtbaar onjuiste of onvolledige aangifte over verstreken kalenderjaar (jaarloonopgave)
  • 1. De opgave, bedoeld in artikel 28a, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964, bevat de algemene gegevens, genoemd in het tweede lid, en de nominatieve gegevens, genoemd in het derde lid.

  • 2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, bevat de volgende algemene gegevens:

    • a. bericht:

      • 1°. bericht kenmerk aanleveraar;

      • 2°. datum en tijdstip aanmaak;

      • 3°. contactpersoon aanleveraar;

      • 4°. telefoonnummer contactpersoon aanleveraar;

      • 5°. relatienummer;

      • 6°. gebruikt softwarepakket;

    • b. administratieve eenheid:

      • 1°. loonheffingennummer;

      • 2°. naam inhoudingsplichtige;

    • c. tijdvak:

      • 1°. datum aanvang tijdvak;

      • 2°. datum einde tijdvak.

  • 3. De opgave, bedoeld in het eerste lid, bevat de volgende nominatieve gegevens (per inkomenstenverhouding):

    • a. inkomstenverhouding initieel:

      • 1°. nummer inkomstenverhouding;

      • 2°. datum aanvang inkomstenverhouding;

      • 3°. datum einde inkomstenverhouding;

      • 4°. personeelsnummer;

    • b. natuurlijk persoon:

      • 1°. BSN/sofinummer;

      • 2°. geboortedatum;

      • 3°. significant deel van de achternaam;

    • c. inkomstenperiode initieel:

      • 1°. datum aanvang inkomstenperiode;

      • 2°. code soort inkomstenverhouding/inkomenscode;

      • 3°. code aard arbeidsverhouding;

      • 4°. code invloed verzekeringsplicht;

      • 5°. code contract onbepaalde/bepaalde tijd;

      • 6°. code fase indeling F&Z;

      • 7°. indicatie premiekorting arbeidsgehandicapten;

      • 8°. indicatie premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers;

      • 9°. indicatie premiekorting in dienst hebben oudere werknemers;

      • 10°. indicatie loonheffingskorting;

      • 11°. code reden geen bijtelling auto;

      • 12°. code loonbelastingtabel;

      • 13°. indicatie verzekerd WAO/IVA/WGA;

      • 14°. indicatie verzekerd WW;

      • 15°. indicatie verzekerd ZW;

      • 16°. indicatie premievrijstelling marginale arbeid;

      • 17°. indicatie wachtgeld oude regeling;

      • 18°. code verzekeringssituatie Zvw;

      • 19°. indicatie loon bestaat (mede) uit een AOW-uitkering voor alleenstaande (met of zonder kinderen);

      • 20°. indicatie loon inclusief WAJONG-uitkering;

      • 21°. indicatie personeelslening waarvan de rente en/of kostenvoordelen niet tot het loon zijn gerekend;

      • 22°. indicatie vervoer vanwege inhoudingsplichtige;

    • d. werknemersgegevens (gecumuleerd):

      • 1°. loon LB/PH;

      • 2°. loon SV;

      • 3°. premieloon WAO/IVA/WGA;

      • 4°. premieloon uniforme premie WAO/gedifferentieerde premie WGA;

      • 5°. premieloon WW Awf;

      • 6°. premieloon Ufo;

      • 7°. loon belast volgens tabel bijzondere beloningen;

      • 8°. ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen;

      • 9°. basispremie WAO/IVA/WGA;

      • 10°. uniforme premie WAO/gedifferentieerde premie WGA;

      • 11°. premie WW Awf;

      • 12°. premie Ufo;

      • 13°. ingehouden bijdrage Zvw;

      • 14°. bedrag vergoeding Zvw door inhoudingsplichtige;

      • 15°. waarde privégebruik auto;

      • 16°. werknemersbijdrage privégebruik auto;

      • 17°. gespaard bedrag levensloopregeling;

      • 18°. toegepast bedrag levensloopverlofkorting;

      • 19°. bedrag vergoeding reiskosten;

      • 20°. verrekende arbeidskorting;

      • 21°. bedrag in uitkering begrepen doorbetaalde alimentatie;

      • 22°. bedrag rechtstreeks betaalde alimentatie;

    • e. sector risicogroep:

      • 1°. datum aanvang sectorrisicogroep;

      • 2°. datum einde sectorrisicogroep;

      • 3°. sector;

      • 4°. risicopremiegroep;

      • 5°. premieloon premie sectorfonds;

      • 6°. premie sectorfonds.

  • 4. De opgave wordt op dezelfde wijze en in dezelfde vorm verstrekt als de aangifte.

ARTIKEL V

De Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘20, 32 en 33’ vervangen door: 20 en 32.

2. In het tweede lid vervalt onderdeel c onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.

B

In artikel 6, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:

Indien hij de leeftijd heeft bereikt van

doch niet de leeftijd van

 

15 jaren

16 jaren:

€ 5 290

16 jaren

17 jaren:

€ 6 084

17 jaren

18 jaren:

€ 6 965

18 jaren

19 jaren:

€ 8 024

19 jaren

20 jaren:

€ 9 258

20 jaren

21 jaren:

€ 10 845

21 jaren

22 jaren:

€ 12 784

22 jaren

23 jaren:

€ 14 988

23 jaren

 

€ 17 633

C

In artikel 8, tweede volzin, wordt ‘de de afdrachtvermindering’ vervangen door: de afdrachtvermindering.

D

Artikel 26a vervalt.

ARTIKEL VI

In de Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971 wordt in artikel 2 ‘artikel 2, eerste lid, onderdeel f,’ vervangen door: artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de wet.

ARTIKEL VII

De Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt ‘35, tweede en derde lid, 35a, vierde lid,’ vervangen door: 34c, tweede lid, 34e, 35a, zesde lid,.

B

In artikel 4a, derde lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 35’ vervangen door: artikel 34c.

C

In artikel 16b, zesde lid, wordt ‘de artikelen 14, 35, 35a en 37a’ vervangen door: de artikelen 14, 34c, 35a en 37a.

D

In artikel 25, eerste lid, wordt ‘de artikelen 34 en 35’ vervangen door: de artikelen 34 en 34c.

E

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 35, tweede lid,’ vervangen door: artikel 34e.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 35, derde lid,’ vervangen door: artikel 34c, tweede lid,.

F

In artikel 33, eerste lid, wordt ‘mits daarin in elk geval de volgende vermeldingen zijn opgenomen:

  • 1°. de datum van uitreiking;

  • 2°. een identificatie van de ondernemer die de prestatie verricht;

  • 3°. een identificatie van de aard van de geleverde goederen of de verrichte diensten;

  • 4°. het te betalen bedrag van de belasting of de gegevens aan de hand waarvan dat bedrag kan worden berekend.’ vervangen door: mits daarop de vermeldingen, bedoeld in artikel 35a, tweede lid, van de wet staan.

G

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In de opsomming wordt ‘Diverse produkten van de chemische industrie ... 3801 t/m 3824’ vervangen door: Diverse producten van de chemische industrie ... 3801 t/m 3826;.

2. In de opsomming wordt na de goederenomschrijving met vermelding van post 2712 ingevoegd: Petroleumbitumen ... 2713 20 00;.

ARTIKEL VIII

In de Uitvoeringsregeling BTW-compensatiefonds wordt in artikel 10, tweede, derde en vierde lid ‘heffingsrente’ vervangen door: belastingrente.

ARTIKEL IX

De Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘9, elfde lid, 9a, tweede lid, 9b, derde lid,’ vervangen door: 9, elfde lid, 9b, derde lid,.

B

Aan artikel 2, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit lid wordt, ingeval de open laadbak van een motorrijtuig van het type pick-up is voorzien van een al dan niet eenvoudig te demonteren overkapping, de laadruimte in aanmerking genomen met gesloten overkapping, tenzij deze overkapping slechts bestaat uit een platte deksel die direct op de opstaande zijkanten van de laadbak is geplaatst.

C

In artikel 6a wordt ‘de artikelen 9, elfde lid, 9a, tweede lid en 9c, derde lid,’ vervangen door: de artikelen 9, elfde lid, en 9c, derde lid,.

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot eerste tot en met achtste lid.

2. Aan het vierde lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij het doen van de opgaaf wordt slechts gebruikgemaakt van de gegevens van niet meer dan één koerslijst als bedoeld onder a.

E

Artikel 8d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘artikel 8, zesde lid’ vervangen door: artikel 8, vijfde lid.

2. In het vierde lid wordt ‘artikel 8, zesde lid’ telkens vervangen door: artikel 8, vijfde lid.

3. In het vijfde lid wordt ‘artikel 4a, eerste lid, onderdeel c,’ vervangen door ‘artikel 4a, eerste lid, onderdeel d,’. Voorts wordt ‘artikel 4b, eerste lid, onderdeel c,’ vervangen door: artikel 4b, eerste lid, onderdeel d,.

F

Artikel 8da komt te luiden:

Artikel 8da

  • 1. Bij een verkorting of verlenging van de overeengekomen periode van terbeschikkingstelling, bedoeld in artikel 14b, tweede lid, van de wet, worden, in geval van een verkorting, bij het verzoek om teruggaaf, dan wel, in geval van een verlenging, bij de voldoening op aangifte, gegevens overgelegd waaruit de voor het motorrijtuig in totaal overeengekomen nieuwe periode van terbeschikkingstelling ondubbelzinnig blijkt. Wanneer de in de eerste volzin bedoelde gegevens niet zijn opgemaakt in de Nederlandse of Engelse taal, wordt een vertaling in één van deze talen bijgevoegd.

  • 2. In het verzoek, dan wel bij de aangifte, bedoeld in het eerste lid, vermeldt degene aan wie het motorrijtuig ter beschikking is gesteld de nieuwe in totaal overeengekomen periode van terbeschikkingstelling en verklaart hij dat overigens geen andere afspraken zijn gemaakt met degene die het motorrijtuig aan hem ter beschikking stelt over de periode waarin het motorrijtuig tot zijn beschikking zal staan.

  • 3. Op verzoek van de inspecteur worden aanvullende gegevens verstrekt die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn om de nieuwe periode van terbeschikkingstelling van het motorrijtuig vast te stellen.

ARTIKEL X

De Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit lid wordt, ingeval de open laadbak van een motorrijtuig van het type pick-up is voorzien van een al dan niet eenvoudig te demonteren overkapping, de laadruimte in aanmerking genomen met gesloten overkapping, tenzij deze overkapping slechts bestaat uit een platte deksel die direct op de opstaande zijkanten van de laadbak is geplaatst.

B

Artikel 5 vervalt.

C

Artikel 5a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. afschriften van de kentekenbewijzen van de vrachtauto’s en aanhangwagens die deel uit zullen maken van het bedrijfsvoertuigenpark;.

2. Onderdeel b vervalt onder verlettering van de onderdelen c en d tot b, respectievelijk c.

3. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘vrachtwagens’ vervangen door: vrachtauto’s.

ARTIKEL XI

De Uitvoeringsregeling belasting zware motorrijtuigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘www.belastingdienst.nl/tiny/61623_073’ vervangen door: http://www.belastingdienst.nl.

B

In artikel 3a, eerste lid, wordt ‘www.belastingdienst.nl/tiny/61623_080’ vervangen door: http://www.belastingdienst.nl.

ARTIKEL XII

De Algemene douaneregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:2, onderdeel e, komt te luiden:

e. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit:

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken;.

B

In artikel 1:8, eerste lid, wordt ‘De directeur van de Algemene Inspectiedienst’ vervangen door: De inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

C

In artikel 2:3, eerste lid, wordt ‘De artikelen 2:0, 2:1,’ vervangen door: De artikelen 2:0, 2:0a, 2:1,.

D

In de artikelen 3:23, vijfde lid, 3:26, vierde lid, 3:29, eerste lid, 3:30, derde lid, 3:31, eerste lid, en 3:32, vierde en zesde lid, wordt ‘Algemene Inspectiedienst’ vervangen door: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

E

In de tabel van artikel 7:17 worden ‘€ 5,72’, ‘53,9%’ en ‘62,5%’ vervangen door ‘ € 6,06’, ‘66%’ respectievelijk ‘69,8%’.

F

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

1. In titel I, onderdeel B, wordt na de eerste alinea een alinea ingevoegd, luidende:

Wanneer de formaliteiten in verband met het douanevervoer door de uitwisseling van EDI-berichten worden vervuld, geldt het bepaalde in deze bijlage behoudens andersluidende bepalingen in de bijlagen 37bis of 37quater van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek.

2. In titel I, onderdeel B, nationale matrix, wordt bij vak nr. 8 (No) in kolom F een X ingevoegd alsmede voetnoot 27 geplaatst.

3. In titel II, deel D, vak 33: Goederencode, wordt vóór ‘Statistische codes’ een alinea ingevoegd, luidende:

9990.99.0200: Bij plaatsing onder de douaneregeling douane-entrepot van de typen B en C, indien op grond van de vergunning van het douane-entrepot de vermelding van de goederencode niet is vereist.

G

Bijlage IX wordt vervangen door de bijlage opgenomen in bijlage I van deze regeling.

H

Bijlage X wordt vervangen door de bijlage opgenomen in bijlage II van deze regeling.

I

Bijlage XI wordt vervangen door de bijlage opgenomen in bijlage III van deze regeling.

J

In bijlage XIII vervalt ’- Erasmus M.C., Rotterdam’.

K

Bijlage XV wordt vervangen door de bijlage opgenomen in bijlage IV van deze regeling.

ARTIKEL XIII

De Uitvoeringsregeling accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘71e, vierde lid, 71f, vierde lid, 71g, eerste lid,’ vervangen door ‘71e, vierde lid, 71g, eerste lid,’. Voorts vervalt ‘91, vijfde lid,’.

B

Artikel 3a komt te luiden:

Artikel 3a

De hoeveelheden, bedoeld in artikel 2d, tweede lid, van de wet, bedragen voor:

  • a. bier: 110 L;

  • b. wijn: 90 L (waarvan maximaal 60 L mousserende wijn);

  • c. tussenproducten: 20 L;

  • d. overige alcoholhoudende producten: 10 L;

  • e. sigaretten: 800 stuks;

  • f. sigaren: 200 stuks;

  • g. cigarillo’s (sigaren met een maximumgewicht van 3 g/stuk): 400 stuks;

  • h. rooktabak: 1 kg.

C

In artikel 13, eerste en tweede lid, wordt ‘Als herkenningsmiddel, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet’ vervangen door: Als herkenningsmiddel als bedoeld in artikel 1a, derde lid, van de wet.

D

Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, kan de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden een vergunning voor een accijnsgoederenplaats verlenen indien de gemiddelde voorraad lager is dan de in dat onderdeel genoemde hoeveelheden mits:

    • a. die accijnsgoederenplaats uitsluitend wordt aangewezen voor minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 13 die met vrijstelling van accijns worden afgeleverd om te worden gebruikt voor de aandrijving van schepen of als scheepsbehoeften aan boord van schepen, niet zijnde pleziervaartuigen; of

    • b. die accijnsgoederenplaats uitsluitend wordt aangewezen voor het voorhanden hebben, ontvangen en verzenden van minerale oliën van de GN-codes 3811 11 10, 3811 11 90, 3811 19 00 en 3811 90 00.

E

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d vervalt.

2. De onderdelen e en f worden geletterd d, respectievelijk e.

F

Artikel 33, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d vervalt.

2. De onderdelen e en f worden geletterd d, respectievelijk e.

3. In onderdeel e (nieuw) wordt ‘artikel 70, eerste lid, onderdeel e,’ vervangen door: artikel 70, eerste lid, onderdeel d,.

G

Artikel 35b vervalt.

H

In artikel 35k, tweede lid, onderdeel b, vervalt ‘op de weg’.

I

Artikel 36, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers en door henzelf voor eigen behoeften vanuit een derde land of derdelandsgebied worden meegenomen; of.

J

Artikel 60 vervalt.

ARTIKEL XIV

In de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten komt artikel 10 te luiden:

Artikel 10

In afwijking van het in artikel 14, tweede lid, van de wet van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 40, tweede lid, van de Wet op de accijns kunnen als inrichting in aanmerking komen:

  • a. plaatsen vanwaaruit alcoholvrije dranken worden geleverd met vrijstelling van belasting als bedoeld in artikel 19;

  • b. plaatsen vanwaaruit, onder door de inspecteur te stellen voorwaarden, alcoholvrije dranken worden afgeleverd aan verbruikers.

ARTIKEL XV

De Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1a, eerste lid, onderdeel h, wordt ‘ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling met een gelijksoortige doelstelling’ vervangen door: ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling met een soortgelijke doelstelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt en die een soortgelijke doelstelling heeft.

B

In artikel 26, eerste lid, vervalt ‘en van pruimtabak en snuiftabak’.

C

Artikel 27 vervalt.

D

In artikel 31, eerste, tweede en derde lid, wordt ‘heffingsrente’ vervangen door: belastingrente.

E

In artikel 43c, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt ‘de Rijksauditdienst’ telkens vervangen door: de Auditdienst Rijk.

ARTIKEL XVI

De Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, derde lid, onderdeel c, wordt ‘alsmede de algemene bestedingsbelasting bij invoer;’ vervangen door: alsmede de algemene bestedingsbelasting;.

B

In artikel 18 wordt ‘artikel 8, derde lid’ vervangen door: artikel 8, vierde lid.

ARTIKEL XVII

De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt ‘19’ vervangen door: 19, 22bis.

B

Na hoofdstuk IA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IAa. MEDEDELINGSPLICHT BODEMZAKEN

Artikel 1ci

De mededeling, bedoeld in artikel 22bis, tweede lid, van de wet, geschiedt door het invullen van het daartoe langs elektronische weg ter beschikking gestelde modelformulier en het per post aan de ontvanger toezenden van het ingevulde modelformulier.

Artikel 1cj

De drempel, bedoeld in artikel 22bis, zeventiende lid, van de wet, bedraagt € 10 000.

C

In artikel 15, eerste lid, onderdeel f, wordt ‘€ 9,55’ vervangen door: € 9,80.

D

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 21, eerste lid’ telkens vervangen door: artikel 21, onderdeel c.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt "artikel 20, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk het tweede lid, onderdeel b’ vervangen door: artikel 21, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 22, onderdeel c’ vervangen door: artikel 22, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel d.

4. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘verhoogd met € 37,58, onderscheidenlijk € 18,79’ vervangen door: verhoogd met € 26,56, onderscheidenlijk € 13,28.

5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘verhoogd met € 18,79’ vervangen door: verhoogd met € 13,28.

E

In artikel 28, tweede lid, onderdeel e, wordt ‘de directeur Financiële en Economische Zaken van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’ vervangen door: de directeur Financieel Economische Zaken van het Ministerie van Economische Zaken.

ARTIKEL XVIII

In de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 wordt in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, aanhef, ‘artikel 35’ vervangen door: artikel 35a.

ARTIKEL XIX

De Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘44, vijfde lid,’ vervangen door ‘44, vierde lid,’ en wordt ‘18, vijfde lid,’ vervangen door: 18, vierde lid,.

2. In het eerste lid vervallen ‘80, onderdeel a, onder 4°, 86, tweede lid,’ en ‘28i,’.

3. In het tweede lid vervallen de onderdelen d en e.

B

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 69, tweede lid, onderdelen a en b,’ vervangen door: artikel 69, tweede lid, onderdelen a, b en d,.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘artikel 69, tweede lid, onderdeel d,’ vervangen door: artikel 69, tweede lid, onderdeel e,.

3. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘artikel 69, tweede lid, onderdeel d,’ vervangen door: artikel 69, tweede lid, onderdeel e,.

C

Hoofdstuk VIII vervalt.

D

De bijlage vervalt.

ARTIKEL XX

De Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, onderdeel 13°, wordt ‘Tegemoetkomingen’ vervangen door ‘tegemoetkomingen’. Voorts wordt de punt aan het slot van dat onderdeel vervangen door een puntkomma.

2. Aan het eerste lid, onderdeel b, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • 14°. vergoedingen op grond van de compensatieregeling van de Rooms-Katholieke Kerk Nederland voor slachtoffers van seksueel misbruik;

  • 15°. bijzondere uitkeringen van het Ministerie van Defensie op grond van artikel 21a van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen of op grond van artikel 21a van het Besluit bijzondere militaire pensioenen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan, met overeenkomstige toepassing van het tweede, derde en vierde lid, eveneens worden gedaan met betrekking tot het buiten toepassing laten van artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget indien de belanghebbende wel aanspraak op zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou hebben indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met een bedrag ter grootte van de eenmalige uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

B

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9bis. Overgangsrecht vermogenstoets letselschade-uitkeringen

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, tot 1 januari 2023 buiten toepassing ten aanzien van degene die in het berekeningsjaar aanspraak op zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou hebben indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met een bedrag ter grootte van een in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar ontvangen eenmalige uitkering:

    • a. die een schadevergoeding vormt voor een letselschade; en

    • b. waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak die is gedateerd voor 11 oktober 2010, dan wel, indien de uitkering op andere grond tot stand is gekomen, de hoogte is vastgesteld voor 11 oktober 2010.

  • 2. Artikel 9, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL XXI

De Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘artikel 4a, derde lid, artikel 7a, derde lid, en artikel 8a, derde lid,’ vervangen door: de artikelen 4a, derde lid, en 22.

B

Vóór artikel 3 vervalt de paragraafaanduiding ‘Paragraaf 1. Notificatie van stukken’.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. De Minister van Financiën draagt zorg voor de uitvoering van een verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat tot betekening van stukken met toepassing van de wettelijke voorschriften betreffende de betekening van stukken van een overeenkomstig Nederlands document.

  • 2. Ingeval het niet mogelijk is in een verzoek tot betekening van stukken te bewilligen, stelt de Minister van Financiën de bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, onverwijld op de hoogte van de redenen die zich verzetten tegen de bewilliging in het verzoek.

D

Paragraaf 2 vervalt.

ARTIKEL XXII

De Uitvoeringsregeling Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c tot en met h worden geletterd e tot en met j.

2. Na onderdeel b worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • c. zijn ingericht om te worden gebruikt door de Koninklijke Marechaussee en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

  • d. zijn ingericht om te worden gebruikt door de Belastingdienst/Douane en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;.

B

Artikel 6.5 vervalt.

C

Artikel 6.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De vrijstelling van belasting, bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel a, van de wet, is slechts van toepassing voor goederen ingedeeld in de hoofdstukken 4, 7 tot en met 11, 15, 17 en 19 van het geharmoniseerde systeem, genoemd in artikel 3.1, tweede lid, onderdeel a, van de Douane- en Accijnswet BES.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot derde tot en met zevende lid.

D

Artikel 6.11, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. De invoer van eerste levensbehoeften, bedoeld in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel c, van de wet, is vrijgesteld van belasting, voor zover deze goederen zijn te rangschikken onder de goederen, bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, en indien voor het overige is voldaan aan de daarvoor in de douanewetgeving ter zake van de invoer van goederen, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van die wetgeving, opgenomen bepalingen.

E

In hoofdstuk 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.1

De vrijstelling van belasting, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, onderdeel g, van de wet, is alleen van toepassing voor zover ter zake van de levering van de in dat onderdeel genoemde onroerende zaken algemene bestedingsbelasting verschuldigd is.

F

In artikel 8.9, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de Rijksauditdienst’ telkens vervangen door: de Auditdienst Rijk.

ARTIKEL XXIII

De Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt ‘3.137, eerste lid, onderdeel c, en 5.7 van de Douane- en Accijnswet BES’ vervangen door: 3.137, eerste lid, onderdeel c, 4.10, tweede lid, 4.23, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, 4.24, tweede lid, 4.25, tweede lid, 4.36, derde lid, 4.39, derde lid, 4.49, derde lid, 4.50, 4.50a, derde lid, 4.51, derde lid, 4.53, derde lid, 4.56, derde lid, 4.57, tweede en derde lid, 4.58, tweede lid, 4.60, tweede lid, 4.61, derde lid, 4.62, tweede lid, 4.65, tweede lid, 4.66, zevende lid, en 5.7 van de Douane- en Accijnswet BES.

B

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘gedistilleerd’ vervangen door: overige alcoholhoudende producten.

2. In het tweede lid vervalt ‘indien en voor zover de accijnsgoederen vanuit die plaats in belangrijke mate worden overgebracht naar een douane-entrepot of naar het buitenland’.

C

In artikel 4.5, vijfde lid, wordt ‘Indien gedistilleerd wordt vervaardigd,’ vervangen door: Indien overige alcoholhoudende producten worden vervaardigd,.

D

Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘naar een andere accijnsgoederenplaats, een entrepot of het buitenland’ vervangen door: naar een andere accijnsgoederenplaats of naar het buitenland.

2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘vanuit een entrepot of’ vervangen door: vanuit een douane-entrepot of een handels- en dienstenentrepot dan wel.

E

Na artikel 4.8 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

AFDELING 4.3A. VRIJSTELLING

F

In artikel 4.9 wordt ‘gedistilleerd dat is vermengd’ vervangen door: ethylalcohol en andere alcoholhoudende producten als bedoeld in artikel 4.13, onderdelen a en d, van de wet die zijn vermengd.

G

Na artikel 4.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.9a

De verklaring, bedoeld in artikel 3.6 van het besluit, bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a. een uniek doorlopend nummer;

  • b. in geval van uitslag van benzine uit een accijnsgoederenplaats, de naam, het adres en het vergunningnummer van de vergunninghouder van die accijnsgoederenplaats;

  • c. in geval van invoer, de naam en het adres van degene die de benzine levert;

  • d. de naam en het adres van de exploitant van het schip of het luchtvaartuig;

  • e. de naam en het registratienummer van het schip of het luchtvaartuig;

  • f. de plaats en de datum van levering;

  • g. de hoeveelheid benzine die is geleverd;

  • h. de naam en de handtekening van de eigenaar of de exploitant van het schip of het luchtvaartuig of van diens vertegenwoordiger aan boord van het schip of het luchtvaartuig;

  • i. in geval van aflevering uit een schip, de naam en het registratienummer van het schip vanwaaruit is afgeleverd.

H

Na artikel 4.9a wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 4.3B. TERUGGAAF

Artikel 4.9b
  • 1. Tenzij anders bepaald wordt een verzoek om teruggaaf van accijns ingediend bij de inspecteur uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.

  • 2. In het verzoek om teruggaaf is een overzichtelijke berekening opgenomen van het terug te vragen bedrag aan accijns.

  • 3. Degene die verzoekt om teruggaaf van accijns neemt in zijn administratie de aankoopfacturen van de desbetreffende accijnsgoederen op alsmede alle andere bescheiden die in verband met het verzoek om teruggaaf zijn vereist.

  • 4. De administratie van degene die verzoekt om teruggaaf van accijns is voorts zodanig ingericht, dat daarin op overzichtelijke wijze alle van belang zijnde gegevens zijn opgenomen voor de beoordeling van het bedrag van de teruggaaf.

  • 5. Voor zover teruggaaf van accijns wordt gevraagd voor sigaretten die naar een plaats buiten de BES eilanden worden gebracht, worden de accijnszegels van deze sigaretten op een door de inspecteur te bepalen wijze door belanghebbende onbruikbaar gemaakt.

  • 6. Teruggaaf van accijns wordt alleen verleend indien het bedrag aan accijns per uitvoerzending ten minste USD 200 bedraagt.

Artikel 4.9c

Voor teruggaaf van accijns op grond van artikel 4.50a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet, is artikel 4.9a van overeenkomstige toepassing.

I

Na artikel 4.16 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4.16a

Ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 4.61, tweede lid, van de wet is de Regeling vordering tot stilhouden Belastingdienst/Caribisch Nederland van toepassing.

Artikel 4.16b

  • 1. Een op grond van artikel 4.62, eerste lid, van de wet gevorderd monster wordt:

    • a. genomen onder toezicht van de inspecteur of een door hem aangewezen ambtenaar;

    • b. zodanig verpakt, dat de identiteit van het monster is gewaarborgd; en

    • c. onderzocht in een door de Belastingdienst aangewezen laboratorium met gebruikmaking van internationaal erkende onderzoeksmethoden.

  • 2. Ter zake van het onderzoek van goederen en het nemen van monsters is artikel 2.35, behoudens het tweede, achtste en negende lid, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL XXIV

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3a, aanhef, wordt ‘artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001’ vervangen door: artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

B

In artikel 5a, aanhef, wordt ‘artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001’ vervangen door: artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

C

In artikel 6a, aanhef, wordt ‘artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001’ vervangen door: artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

D

In artikel 39a, aanhef, wordt ‘artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001’ vervangen door: artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL XXV

In de Regeling wegvervoer goederen vervalt in artikel 6, tweede lid, ‘, vermeerderd met een belegging in durfkapitaal, zoals geregeld bij of krachtens de artikelen 5.17 en 5.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001’.

ARTIKEL XXVI

Op een verzoek om teruggaaf gedaan op de voet van artikel XXXIII, eerste lid, van Overige fiscale maatregelen 2013 zijn de artikelen 89, vierde lid, en 91 van de Wet belastingen op milieugrondslag zoals deze luidden op 31 december 2012 van toepassing. Voor de toepassing van artikel 87b, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag zoals dit luidde op 31 december 2012 wordt het eerste kwartaal van het kalenderjaar 2013 aangemerkt als het betreffende tijdvak.

ARTIKEL XXVII

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, met dien verstande dat:

    • a. artikel VI terugwerkt tot en met 1 januari 2008;

    • b. artikel II, onderdeel F, onder 2, terugwerkt tot en met 1 januari 2011;

    • c. de artikelen VII, onderdeel G, onder 1, IX, onderdelen A en C, XVII, onderdeel D, onder 1, 2 en 3, XIX, onderdeel B, en XXIV terugwerken tot en met 1 januari 2012;

    • d. de artikelen XV, onderdeel E, en XXII, onderdeel F, terugwerken tot en met 1 mei 2012.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II, onderdelen A en D, in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

BIJLAGE I

Bijlage IX

Model van het aangifteformulier als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene douaneregeling.

BIJLAGE II

Bijlage X

Instellingen en organisaties als bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van Verordening 1186/2009.

  • Algemeen Pedagogisch studiecentrum, Amsterdam

  • Anne Frank Stichting, Amsterdam

  • Avans Hogeschool, locatie Breda, Breda

  • Avans Hogeschool, locatie Den Bosch, ’s-Hertogenbosch

  • Avans Hogeschool, locatie Tilburg, Tilburg

  • Conservatorium van Amsterdam, Amsterdam

  • De Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, Amsterdam

  • Fontys Hogescholen, Maastricht

  • Fontys Hogescholen, Venlo

  • Fontys Hogeschool, Eindhoven

  • Fontys Hogeschool, Sittard

  • Fryske Akademy, Leeuwarden

  • Gemeente Delft, Erfgoed Delft eo, Delft

  • Hendrick Hamel Foundation, Gorinchem

  • Het Nederlandse Rode Kruis, ’s-Gravenhage

  • Hogeschool Enschede, Enschede

  • Hogeschool Haarlem, Haarlem

  • Instituut voor de Lerarenopleiding, Amsterdam

  • Internationaal Agrarisch Centrum, Wageningen

  • Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam

  • KWF Kankerbestrijding, Amsterdam

  • Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

  • Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Leiden

  • Museum der Koninklijke Marechaussee, Buren

  • Nederlands Bijbelgenootschap, Haarlem

  • Nederlandsch Economisch Historisch Archief, Amsterdam

  • Nederlandse Hartstichting, ’s-Gravenhage

  • Nederlandse Stichting voor Leprabestrijding, Amsterdam

  • EYE Film Instituut, Amsterdam

  • Nederlandse Omroep Stichting, Hilversum

  • Rotary Administratie Nederland, Amsterdam

  • Secretariaat Rooms Katholiek Kerkgenootschap, Utrecht

  • Stichting Afasietherapie Amsterdam, Amsterdam

  • Stichting Afrika Studiecentrum, Leiden

  • Stichting Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie (SNV), ’s-Gravenhage

  • Stichting Gemeentemuseum Den Haag, Den Haag

  • Stichting Hanzehogeschool, Groningen

  • Stichting Leerplan Ontwikkeling, Enschede

  • Stichting Maritiem Museum, Rotterdam

  • Stichting Museon (Museum voor het Onderwijs), Den Haag

  • Stichting Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden

  • Stichting Natuur en Milieu, Utrecht

  • Stichting Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, Hilversum

  • Stichting Nuffic, Den Haag

  • Stichting Rijksmuseum van Oudheden, Leiden

  • Stichting Rijksmuseum voor Volkenkunde, Leiden

  • Stichting tot Exploitatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag

  • Stichting vrienden van het Mauritshuis, ’s-Gravenhage

  • Stichting Vroege Vogels, Lelystad

  • Technische Universiteit Delft, Afdeling Bibliotheek, Delft

  • Theologische Universiteit, Kampen

  • Toneel Academie Maastricht, Maastricht

  • Universiteit Leiden, Leiden

  • Universiteit Nyenrode, Breukelen

  • Universiteitsbibliotheek Universiteit van Amsterdam, Amsterdam

  • Vereniging Koninklijk Instituut voor de Tropen, KIT bibliotheek, Amsterdam

  • Vereniging voor Christelijk wetenschappelijk onderwijs,Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit, Amsterdam

  • Vrienden van de Hartstichting, ’s-Gravenhage

  • Wereld Esperanto-Vereniging (UEA), Rotterdam

BIJLAGE III

Bijlage XI

Instellingen als bedoeld in artikel 44, tweede lid, onderdeel b, van Verordening 1186/2009.

  • Academie Jan van Eyck, Maastricht

  • Academisch Ziekenhuis Leiden, handelend onder de naam Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden

  • Centraalbureau voor Schimmelcultures, Utrecht

  • Centrum Wiskunde & Informatica, Amsterdam

  • Europees Instituut voor Bestuurskunde, Maastricht

  • FOM-Instituut Nikhef, Amsterdam

  • FOM-Instituut AMOLF, Amsterdam

  • FOM-Instituut DIFFER, Nieuwegein

  • Hubrecht Instituut, Utrecht

  • Instituut Collectie Nederland, Amsterdam

  • Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Haren, Groningen

  • Integraal Kankercentrum Nederland, Groningen

  • Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland, Utrecht

  • J.A. Cohen Instituut Interuniversitair Onderzoeksinstituut voor Radiopathologieën Stralenbescherming/Universiteit Leiden, Leiden

  • Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam

  • Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek, Den Burg

  • Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, De Bilt

  • Koninklijke Militaire Academie, Breda

  • Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam

  • Laboratorium van de Vereniging Natura Docet, Denekamp

  • Laboratorium voor de Volksgezondheid in Friesland, Leeuwarden

  • Nationaal Herbarium Nederland Universiteit Leiden, Leiden

  • Nationaal Lucht en Ruimtevaartlaboratorium, Amsterdam

  • Nederlands Instituut voor Ecologie, Wageningen

  • Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam

  • Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, ’s-Gravenhage

  • Radbout Universiteit Nijmegen, Nijmegen

  • Rijksuniversiteit Groningen, Groningen

  • Rotary Wing Training Center BV, Etten-Leur

  • ECN, Petten

  • Stichting Internationaal Instituut voor Luchtkartering en Aardkunde, Enschede

  • Stichting Netherlands Institute for Metals Research, Delft

  • Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, Wateringen

  • Stichting Sanquin Bloedvoorziening, Amsterdam

  • Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie, Utrecht

  • Stichting voor Internationaal Vlamonderzoek, Velsen-Noord

  • Stichting Deltares, Delft

  • Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek van de Tropen, ’s-Gravenhage

  • Technische Universiteit Delft, Delft

  • Technische Universiteit Eindhoven, Eindhoven

  • TNO locatie Den Haag, ’s-Gravenhage

  • Universiteit Leiden, Leiden

  • Universiteit Twente, Enschede

  • Universiteit Utrecht, Onderzoek, Utrecht

  • Universiteit van Amsterdam, Amsterdam

  • Universiteit van Tilburg, Tilburg

  • Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam

  • Wageningen Universiteit Researchcentrum, Wageningen

Algemene aantekening:

Onder de universiteiten worden mede begrepen de academische ziekenhuizen.

BIJLAGE IV

Bijlage XV

Instellingen en organisaties als bedoeld in de artikelen 67, eerste lid, onderdeel b, en 68, eerste lid, onderdeel b, van Verordening 1186/2009.

  • Bartiméus Onderwijs, Zeist

  • Blindenbibliotheek ‘Le Sage ten Broek’, Nijmegen

  • Loket aangepast lezen, ’s-Gravenhage

  • Nederlandse Schaakvereniging voor Visueel Gehandicapten, Bovensmilde

  • Nederlandse Stomavereniging Harry Bacon, Amsterdam

  • Sarcoidose Belangenvereniging Nederland, Nijkerk

  • Sensis Nijmegen, Nijmegen

  • Stichting Adriaan Moonen Licht en Liefde verzorgingshuis voor visueel gehandicapten, Maastricht

  • Stichting Bralectah, Zwolle

  • Dedicon, Grave

  • Stichting Fokus Exploitatie, Groningen

  • Stichting Koninklijk Nederlands Geleidehonden Fonds, Amstelveen

  • Landelijke Stichting voor Blinden en Slechtzienden, Utrecht

  • Vereniging spierziekten Nederland, Baarn

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige ministeriële regeling wijzigt enkele fiscale uitvoeringsregelingen en enige overige uitvoeringsregelingen. Een deel van deze wijzigingen vloeit voort uit het Belastingplan 2013 (hierna: BP 2013), Overige fiscale maatregelen 2013 (hierna: OFM 2013), de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning en de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 (hierna: Wet UFM 2013). Daarnaast zijn zelfstandige wijzigingen aangebracht en vindt implementatie van Europese regelgeving plaats. Ook worden enige omissies hersteld en redactionele wijzigingen doorgevoerd.

Aan de wijzigingen van de diverse regelingen zijn geen zelfstandige budgettaire-, nalevings- of uitvoeringseffecten verbonden.

Alle in de onderhavige regeling opgenomen wijzigingen treden in werking op een van de voorziene vaste verandermomenten. Het merendeel van de wijzigingen treedt in werking op 1 januari 2013, waarvan enkele met terugwerkende kracht, en de overige wijzigingen treden in werking met ingang van 1 januari 2014. De invoeringstermijn van twee maanden wordt voor wat de eerstgenoemde wijzigingen betreft niet gehaald nu deze wijzigingen nauw samenhangen met het BP 2013 c.a. Het tijdstip waarop de maatregelen uit het BP 2013 c.a. definitief zijn komen vast te staan, laat gelet op de vereiste datum van inwerkingtreding niet toe dat de invoeringstermijn in dit geval in acht wordt genomen.

De in de onderhavige regeling opgenomen wijzigingen worden nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. Het betreft wijzigingen in: de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001), de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011), de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zoals deze op 31 december 2010 luidde (hierna: URLB 2001), de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte, de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (hierna: UR AV), de Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971, de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: Uitvoeringsbeschikking OB 1968), de Uitvoeringsregeling BTW-compensatiefonds, de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: UR BPM 1992), de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: UR MRB 1994), de Uitvoeringsregeling belasting zware motorrijtuigen, de Algemene douaneregeling (hierna: Adr), de Uitvoeringsregeling accijns (hierna: UR accijns), de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten (hierna: UR verbruiksbelasting), de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: UR AWR 1994), de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (hierna: URBD 2003), de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (hierna: URIW 1990), de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004, de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (hierna: URbm), de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: UR Awir), de Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna: UR WIB), de Uitvoeringsregeling Belastingwet Bes (hierna: UR BELBES), de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES (hierna: UR DABES), de vrijstellingsregeling Wft en de Regeling wegvervoer goederen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De wijziging van artikel 1 van de URIB 2001 betreft vijf technische wijzigingen.

Ten eerste vervalt de verwijzing naar artikel 3.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in verband met het vervallen van artikel 9a van de URIB 2001.

Ten tweede wordt de verwijzing naar het tot 1 januari 2013 geldende artikel 3.119a van de Wet IB 2001 vervangen door een verwijzing naar 3.119aa van de Wet IB 2001, omdat de bepalingen aangaande de eigenwoningreserve omwille van de leesbaarheid met ingang van 1 januari 2013 niet langer in artikel 3.119a van de Wet IB 2001, maar in artikel 3.119aa van de Wet IB 2001 worden opgenomen.

Ten derde gaat de URIB 2001 door het invoegen van een artikel 17b ook uitvoering geven aan artikel 3.119g van de Wet IB 2001.

Ten vierde vervalt de verwijzing naar de artikelen 5.15 tot en met 5.18a van de Wet IB 2001 in verband met het vervallen van die artikelen per 1 januari 2013 ingevolge de Wet UFM 2013.

Ten vijfde wordt artikel 10bis.5 van de Wet IB 2001 aan de opsomming toegevoegd. Dit artikel bevat de grondslag voor artikel 10bis.1 van de URIB 2001. Laatstgenoemd artikel is gelijk aan het tot 1 januari 2013 geldende artikel 17bis van de URIB 2001. Aangezien artikel 10bis.5 van de Wet IB 2001 uitsluitend van toepassing is op onder het overgangsrecht van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning vallende spaarrekeningen en beleggingsrechten eigen woning, worden de daarop betrekking hebbende bepalingen eveneens in de vorm van overgangsrecht opgenomen.

Artikel I, onderdeel B (artikel 9a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Een schip kan slechts in aanmerking komen voor de tonnageregeling indien de vlag van een van de lidstaten van de Europese Unie of een van de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna: de lidstaten) wordt gevoerd. De communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer maken het evenwel mogelijk dat hierop in een drietal situaties een uitzondering wordt gemaakt. Een uitzondering is onder meer toegestaan indien op landelijk niveau het aandeel van kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de lidstaten gemiddeld niet is afgenomen ten opzichte van een voorgaande periode. Dit is het geval indien de netto-tonnage van de landelijke vloot onder de vlag van een van de lidstaten als percentage van de netto-tonnage van het totaal van de landelijke vloot van kwalificerende schepen niet is afgenomen. Ingevolge artikel 3.22, zesde lid, onderdeel c, en tiende lid, van de Wet IB 2001 wordt alsdan bij ministeriële regeling bepaald dat op landelijk niveau de netto-tonnage van kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de lidstaten als percentage van de netto-tonnage van kwalificerende schepen in een bepaalde periode vergeleken met de daaraan voorafgaande periode, niet is afgenomen. De bedoelde ministeriële regeling wordt vastgesteld in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu. Uit berekeningen blijkt dat het aandeel van de tonnage onder Nederlandse vlag, of de vlag van een andere lidstaat, in de periode 2009 tot en met 2011 ten opzichte van de periode 2008 tot en met 2010 is gedaald van 66,500% naar 66,206%. Omdat is vastgesteld dat op landelijk niveau de netto-tonnage van voor de tonnageregeling kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de lidstaten gedurende de periode 2009 tot en met 2011 ten opzichte van de periode 2008 tot en met 2010 is afgenomen, kan voor het jaar 2013 niet een met – het voor het jaar 2012 geldende – artikel 9a van de URIB 2001 overeenkomende bepaling worden getroffen. Dit houdt in dat voor schepen die in het kalenderjaar 2013 in gebruik worden genomen de voorwaarde geldt dat het schip de vlag voert van een van de lidstaten, tenzij een van de uitzonderingsgronden van artikel 3.22, zesde lid, onderdelen a of b, van de Wet IB 2001 van toepassing is.

Artikel I, onderdeel C (artikel 17bis van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Met deze wijziging wordt geregeld dat het tot 1 januari 2013 geldende artikel 17bis van de URIB 2001 vervalt. Aangezien dit artikel met ingang van 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing zou zijn op onder het overgangsrecht van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning vallende spaarrekeningen en beleggingsrechten eigen woning, wordt hetgeen tot 1 januari 2013 in dit artikel is geregeld vanaf die datum eveneens in de vorm van overgangsrecht opgenomen in artikel 10bis.1 van de URIB 2001, dat wordt opgenomen in hoofdstuk 10bis van de URIB 2001.

Artikel I, onderdeel D (artikel 17a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 17a van de URIB 2001 bevat twee aanpassingen.

Het tot 1 januari 2013 geldende eerste lid van artikel 17a van de URIB 2001 vervalt, omdat de daarin opgenomen regels ten aanzien van de eigenwoningreserve niet meer nodig zijn. Het tot 1 januari 2013 geldende artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, van de URIB 2001 bevat nadere regels voor het gebruikmaken van de keuzemogelijkheid om de tot een algehele huwelijksgemeenschap behorende eigenwoningreserve te verdelen in de onderlinge verhouding waarin de belastingplichtigen tot die gemeenschap gerechtigd zijn. Aangezien het aansluiten bij de economische gerechtigdheid tot inkomen en vermogen in het nieuwe regime geen keuze, maar de hoofdregel is, kan de onderhavige bepaling vervallen. Hetzelfde geldt voor de tot 1 januari 2013 in artikel 17a, eerste lid, onderdeel b, van de URIB 2001 opgenomen regel ten aanzien van de tot een huwelijksgemeenschap behorende eigen woning.

Het tot 1 januari 2013 geldende tweede lid van artikel 17a van de URIB 2001 wordt daardoor in de vanaf 1 januari 2013 geldende tekst de enige bepaling. Deze bepaling is ongewijzigd ten opzichte van de tot 1 januari 2013 geldende tekst, met dien verstande dat in de vanaf 1 januari 2013 geldende tekst verwezen wordt naar artikel 3.119aa van de Wet IB 2001 in plaats van naar artikel 3.119a van de Wet IB 2001, omdat de bepalingen aangaande de eigenwoningreserve omwille van de leesbaarheid met ingang van 1 januari 2013 niet langer in artikel 3.119a van de Wet IB 2001, maar in artikel 3.119aa van de Wet IB 2001 worden opgenomen.

Artikel I onderdeel E (artikel 17b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

In artikel 3.119g van de Wet IB 2001 wordt per 1 januari 2013 een informatieplicht opgenomen voor belastingplichtigen die een overeenkomst van geldlening aangaan bij een leningverstrekker die niet is aangewezen als administratieplichtige in de zin van artikel 10.8 van de Wet IB 2001 (hierna: renseigneringsplichtige) en de uit deze overeenkomst voortvloeiende schuld willen rekenen tot de eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a van de Wet IB 2001. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een lening wordt afgesloten bij een familielid, een werkgever of een buitenlandse bank die niet is aangewezen als renseigneringsplichtige. De Belastingdienst zal in 2013 zo spoedig mogelijk bekendmaken welke buitenlandse banken wel en niet renseigneringsplichtig zijn, zodat voor belastingplichtigen die een lening afsluiten bij een buitenlandse bank duidelijk is of zij zelf aan genoemde informatieplicht moeten voldoen. Als namelijk een schuld wordt aangegaan bij een niet-renseigneringsplichtige leningverstrekker als bedoeld in artikel 3.119g van de Wet IB 2001 en de belastingplichtige wil deze schuld aanmerken als eigenwoningschuld en derhalve in aanmerking komen voor fiscale renteaftrek, moet de belastingplichtige de bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens aan de Belastingdienst verstrekken. De te verstrekken gegevens worden opgenomen in het in de URIB 2001 in te voegen artikel 17b. Door éénmalig deze gegevens te verstrekken bij het aangaan van de lening staat de lening geregistreerd bij de Belastingdienst en mag de schuld, indien voldaan wordt aan de overige voorwaarden, gerekend worden tot de eigenwoningschuld.

Naast de mededeling bij het aangaan van de lening, dient ook bij wijziging van (één van) de in genoemd artikel 17b opgenomen gegevens gedurende de looptijd, op grond van artikel 3.119g, tweede lid, van de Wet IB 2001, hiervan mededeling te worden gedaan. In dat geval hoeven alleen de gewijzigde gegevens te worden verstrekt. Van een wijziging kan bijvoorbeeld sprake zijn als een nieuw contractueel aflossingsschema wordt overeengekomen als gevolg van betalingsproblemen of als de contractueel vastgelegde looptijd in maanden wijzigt, omdat wordt overeengekomen dat de schuld sneller wordt afgelost. In dat geval hoeft alleen de nieuwe wijze van aflossing, respectievelijk de nieuwe contractueel vastgelegde looptijd in maanden, te worden doorgegeven.

Verstrekking van de gegevens aan de Belastingdienst dient zowel bij het aangaan van de overeenkomst als bij een wijziging plaats te vinden via een door de Belastingdienst langs elektronische weg ter beschikking gesteld modelformulier.

Artikel I, onderdelen F, G, H en I (artikelen 28 tot en met 33 en 45c van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Deze aanpassingen betreffen technische aanpassingen en vloeien voort uit het vervallen van de artikelen 5.15 tot en met 5.18a van de Wet IB 2001 per 1 januari 2013 ingevolge de Wet UFM 2013.

Artikel I, onderdeel J (artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

In artikel 37, eerste lid, van de URIB 2001 is de zogenoemde dieetkostentabel opgenomen. De dieetkostentabel bevat een limitatieve opsomming van de meerkosten die behoren bij de combinatie van type dieet, ziektebeeld en aandoening. Deze meerkosten zijn aftrekbaar als dieetkosten binnen de regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten. De wijzigingen in de tabel vloeien voort uit een prijsactualisatie voor het jaar 2013 die is uitgevoerd door het Nibud. Daarbij worden de meerkosten van een dieet bepaald door het verschil tussen de prijs van het referentiedieetadvies en die van de referentievoeding, omgerekend naar een bedrag per jaar. De meerkosten worden daarbij op € 50 naar boven afgerond. Verschillen in meerkosten kunnen optreden doordat de kosten van bepaalde producten in de referentievoeding of de kosten van dieetproducten hoger of lager uitvallen ten opzichte van het voorgaande jaar.

Artikel I, onderdeel K (artikel 39a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

In artikel 6.18, eerste lid, onderdeel h, van de Wet IB 2001 wordt met ingang van 1 januari 2013 een delegatiebevoegdheid opgenomen waarmee bij ministeriële regeling uitgaven die voorheen vielen onder het ingevolge de Zorgverzekeringswet verplicht te verzekeren risico kunnen worden uitgezonderd van aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Met de invoering van artikel 39a van de URIB 2001 wordt uitvoering gegeven aan deze delegatiebevoegdheid. Met ingang van 1 januari 2013 worden de volgende uitgaven niet langer vergoed binnen het basispakket en worden deze uitgaven als gevolg daarvan uitgesloten als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft ten eerste uitgaven voor in-vitrofertilisatie (hierna: ivf) voor vrouwen van 43 jaar en ouder. Ten tweede gaat het om uitgaven voor de eerste twee ivf-behandelingen indien meer dan één embryo per poging wordt teruggeplaatst en de vrouw jonger is dan 38 jaar. Ten derde betreft het uitgaven voor bepaalde hulpmiddelen voor de mobiliteit, te weten uitgaven voor een elleboogkruk, een gipssteun, een looprek, een okselkruk, een onderarmschaalkruk, een rollator of een loophulp met drie of vier poten.

Artikel I, onderdeel L (hoofdstuk 10bis van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Door deze wijziging wordt, net als in de Wet IB 2001, in de URIB 2001 een hoofdstuk 10bis opgenomen. Dit hoofdstuk bevat de wijzigingen in de URIB 2001 voor wat betreft het overgangsrecht ten gevolge van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning.

In het in dat hoofdstuk op te nemen artikel 10bis.1 van de URIB 2001 wordt het bepaalde in het tot 1 januari 2013 geldende artikel 17bis van de URIB 2001 opgenomen. Aangezien artikel 17bis van de URIB 2001 uitsluitend van toepassing zou zijn op onder het overgangsrecht van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning vallende spaarrekeningen en beleggingsrechten eigen woning, wordt deze bepaling eveneens in de vorm van overgangsrecht opgenomen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A (artikel 1.2 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

De tekst van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel h, van de URLB 2011 wordt in overeenstemming gebracht met de in de onderhavige regeling opgenomen wijziging van artikel 7.4 van de URLB 2011.

Artikel II, onderdeel B (artikel 3.8 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

De bedragen van de in artikel 3.8, onderdelen a en b, van de URLB 2011 opgenomen waarderingsvoorschriften voor maaltijden, respectievelijk huisvesting en inwoning, worden ingevolge artikel 13, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna Wet LB 1964) per 1 januari 2013 geactualiseerd.

Artikel II, onderdeel C (artikel 6.3 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

In overeenstemming met het gebruik van het burgerservicenummer door de Dienst Uitvoering Onderwijs en door de Sociale Verzekeringsbank wordt artikel 6.3, derde lid, van de URLB 2011 aangepast op het punt van de daarin opgenomen voorwaarde waaraan de voor de toepassing van de studenten- en scholierenregeling vereiste verklaring moet voldoen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel II, onderdeel D (artikel 7.4 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

In het ingevolge de onderhavige wijziging in artikel 7.4 van de URLB 2011 in te voegen nieuwe tweede lid wordt geregeld welke gegevens op de zogenoemde jaaropgaaf dienen te worden vermeld. Op grond van die bepaling dienen onder meer de door de inhoudingsplichtige over het in het voorafgaande kalenderjaar aan de werknemer verstrekte loon verschuldigde premies werknemersverzekeringen en inkomenafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet te worden vermeld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de toezegging aan de Tweede Kamer om deze gegevens inzichtelijk te maken voor de werknemer op de jaaropgaaf.1

Het in de genoemde bepaling opnemen van de op het loon ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de met de loonbelasting en premie volksverzekeringen verrekende arbeidskorting betreft een codificatie van hetgeen reeds op de jaaropgaaf pleegt te worden vermeld.

In het ingevolge de onderhavige wijziging in artikel 7.4 van de URLB 2011 in te voegen nieuwe derde lid wordt de werkgever de mogelijkheid geboden om de in het hiervoor bedoelde tweede lid opgenomen gegevens (cumulatief) op de aan de werknemer verstrekte loonstrook te vermelden. Hiermee wordt de werkgever de mogelijkheid geboden om zijn uitvoeringslast te beperken. Indien de werkgever reeds de jaarbedragen op het loonstrookje vermeldt, kan een separate jaaropgaaf achterwege blijven.

De bovengenoemde wijzigingen gelden vanaf 1 januari 2014 en betreffen dus ook eerst de jaargegevens over 2013. Voor een jaaropgaaf die betrekking heeft op een aan 2013 voorafgaand kalenderjaar, alsmede een jaaropgaaf welke in de loop van 2013 wordt verstrekt, blijft de huidige regeling van toepassing en hoeven de op het loon ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de over het loon door de inhoudingsplichtige verschuldigde premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet dus nog niet op een jaaropgaaf dan wel (cumulatief) op de loonstrook te worden vermeld.

Artikel II, onderdeel E (artikel 7.8 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

Met de aanpassing van artikel 7.8 van de URLB 2011 wordt de tekst van dat artikel in overeenstemming gebracht met de ingevolge OFM 2013 per 1 januari 2013 geldende tekst van artikel 28a van de Wet LB 1964. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel II, onderdeel F (artikel 7.9 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

Artikel 7.9, derde lid, van de URLB 2011 wordt per 1 januari 2013 aangepast aan de AOW-gerechtigde leeftijd die op grond van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd geldt. Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om een verwijzing in het vierde lid van genoemd artikel 7.9 aan te passen. Deze aanpassing houdt verband met een per 1 januari 2011 doorgevoerde vernummering. Daarom bepaalt artikel XXVII dat deze aanpassing terugwerkt tot en met 1 januari 2011.

Artikel III

Artikel III, onderdeel A (artikel 34 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zoals deze op 31 december 2010 luidde)

De bedragen van het in artikel 34 van de URLB 2001 zoals deze regeling op 31 december 2010 luidde opgenomen waarderingsvoorschrift van het genot van bewassing, energie en water worden ingevolge artikel 39c, vierde lid, van de Wet LB 1964 per 1 januari 2013 geactualiseerd. Door de combinatie van een geringe mutatie in de onderliggende indexcijfers en de wijze van afronding blijven de in genoemd artikel 34, eerste lid, onderdelen a en e, genoemde bedragen per dag en per week voor bewassing en water ongewijzigd.

Artikel III, onderdeel B (artikel 35 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zoals deze op 31 december 2010 luidde)

De bedragen van het in artikel 35 van de URLB 2001 zoals deze regeling op 31 december 2010 luidde opgenomen waarderingsvoorschrift voor inwoning worden ingevolge artikel 39c, vierde lid, van de Wet LB 1964 per 1 januari 2013 geactualiseerd.

Artikel III, onderdeel C (artikel 51 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zoals deze op 31 december 2010 luidde)

De bedragen van het in artikel 51 van de URLB 2001 zoals deze regeling per 31 december 2010 luidde opgenomen waarderingsvoorschrift voor huisvesting aan boord van schepen en op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten worden ingevolge artikel 39c, vierde lid, van de Wet LB 1964 per 1 januari 2013 geactualiseerd. Door de combinatie van een geringe mutatie in de onderliggende indexcijfers en de wijze van afronding blijven de in genoemd artikel 51 genoemde bedragen per dag en per week voor een werknemer welke met zijn gezin aan boord woont van een schip van meer dan 2000 ton of op een schip van meer dan 500 maar minder dan 2000 ton, alsmede het bedrag per week voor een ander schip, ongewijzigd.

Artikel III, onderdeel D (artikel 55 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zoals deze op 31 december 2010 luidde)

De bedragen van het in artikel 55 van de URLB 2001 zoals deze regeling per 31 december 2010 luidde opgenomen waarderingsvoorschrift voor maaltijden in bedrijfskantines worden ingevolge artikel 39c, vierde lid, van de Wet LB 1964 per 1 januari 2013 geactualiseerd.

Artikel III, onderdeel E (artikel 59 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zoals deze op 31 december 2010 luidde)

Het in artikel 59, eerste lid, van de URLB 2001 zoals deze regeling per 31 december 2010 luidde genoemde rentepercentage wordt per 1 januari 2013 gesteld op 3%.

Artikel IV

Artikel IV (hoofdstukken 1 en 1a van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte)

De aanpassingen in hoofdstuk 1 van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte en de invoeging in die regeling van een hoofdstuk 1a zijn van technische aard. Met deze aanpassingen wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de per 1 januari 2013 geldende tekst van de artikelen 28 en 28a van de Wet LB 1964. Inhoudelijk is er geen wijziging beoogd.

Artikel V

Artikel V, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

De wijzigingen in artikel 1 van de UR AV zijn technisch van aard. Ingevolge de Wet uniformering loonbegrip vervalt artikel 33 van de WVA met ingang van 1 januari 2013. Dit artikel dient dan ook niet langer als grondslag voor de UR AV en wordt met ingang van die datum daarom niet langer vermeld in artikel 1, eerste lid, van de UR AV. Artikel 1, tweede lid, onderdeel c, van de UR AV vervalt, omdat de in die bepaling opgenomen definitie enkel van belang was voor het reeds per 1 januari 2003 vervallen artikel 10 van de WVA.

Artikel V, onderdeel B (artikel 6 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

De toetsbedragen ten behoeve van de inkomensevenredige herleiding van de afdrachtvermindering voor deeltijdwerkers zoals opgenomen in de tabel van artikel 6 van de UR AV worden geactualiseerd.

Artikel V, onderdeel C (artikel 8 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

In de tot 1 januari 2013 geldende tekst van artikel 8 van de UR AV staat abusievelijk ‘de de’. Door deze wijziging wordt die omissie hersteld.

Artikel V, onderdeel D (artikel 26a van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

Ingevolge de Wet uniformering loonbegrip vervalt artikel 33 van de WVA met ingang van 1 januari 2013. In verband daarmee vervalt ook artikel 26a van de UR AV met ingang van die datum.

Artikel VI

Artikel VI (artikel 2 van de Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971)

Met de wijziging wordt een foutieve verwijzing gecorrigeerd. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Aan de wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2008, zijnde de datum waarop de onjuistheid is ontstaan.

Artikel VII

Artikel VII, onderdeel F (artikel 33 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

In artikel 33, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 zijn een aantal documenten genoemd die in voorkomend geval kunnen gelden als een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, zonder dat daarbij wordt voldaan aan alle in artikel 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) voor een volledige factuur vermelde vereisten. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld een treinkaartje of de rekening van een restaurant. Ter zake is in artikel 35a, zesde lid, van de Wet OB 1968 bepaald dat in bedoelde gevallen op die documenten nog wel de vermeldingen moeten worden aangebracht die ingevolge het nieuwe tweede lid van genoemd artikel 35a op een zogenoemde vereenvoudigde factuur moeten worden aangebracht. Deze vermeldingen behoeven derhalve niet langer ook expliciet in de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 te worden geëist. De onderhavige wijziging van genoemd artikel 33 bewerkstelligt dit. Aan deze wijziging zijn geen materiële gevolgen verbonden.

Artikel VII, onderdeel G (bijlage I bij de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

In bijlage I van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 zijn goederen vermeld die onder voorwaarden kunnen worden verhandeld tegen het btw-tarief van nihil op grond van tabel II, onderdeel a, post 8, onder a, van de Wet OB 1968. Het gaat daarbij om goederen die vallen onder de regeling voor de zogenoemde niet-plaatsgebonden btw-entrepots. De goederen die zijn vermeld in bijlage I zijn goederen waarin internationaal veel handel wordt gedreven en waarvan het kenmerk is dat ze niet geschikt zijn om zonder nadere be- of verwerking in de particuliere verbruikssfeer te worden gebracht. De btw-heffing over het uiteindelijke verbruik van de goederen kan daardoor niet worden ontgaan. Met de onderhavige toevoegingen van posten 3825 en 3826 van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: GN) met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 en post 2713 20(00) van de GN per 1 januari 2013, wordt tegemoetgekomen aan daartoe strekkende verzoeken van het bedrijfsleven.

Post 3825 van de GN betreft: ‘Residuen van de chemische of van aanverwante industrieën, elders genoemd noch elders onder begrepen; stedelijk afval; slib van afvalwater; andere afvallen bedoeld bij aantekening 6 op dit hoofdstuk’.

Genoemde aantekening 6 luidt: ‘6. Voor de toepassing van post 3825 wordt onder „andere afvallen’ verstaan:

  • a) klinisch afval, dat wil zeggen verontreinigd afval afkomstig van medisch onderzoek, diagnostische handelingen of andere medische, chirurgische, tandheelkundige of veeartsenijkundige behandelingen, dat dikwijls ziektekiemen en farmaceutische stoffen bevat en op een speciale wijze moet worden vernietigd (bijvoorbeeld vervuilde zwachtels, gebruikte handschoenen en gebruikte naalden);

  • b) afval van organische oplosmiddelen;

  • c) afvallen van beitsvloeimiddelen voor metalen, van hydraulische vloeistoffen, van remvloeistoffen en van antivriesvloeistoffen;

  • d) andere afvallen van de chemische of van aanverwante industrieën.

De uitdrukking „andere afvallen’ heeft geen betrekking op afvallen die hoofdzakelijk aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten (post 2710).’.

Post 3826 van de GN betreft: ‘Biodiesel en mengsels daarvan, geen of minder dan 70 gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevattend’.

Post 2713 20(00) van de GN betreft: ‘Petroleumbitumen’.

Artikel VIII

Artikel VIII (artikel 10 van de Uitvoeringsregeling BTW-compensatiefonds)

De wijziging in artikel 10 van de Uitvoeringsregeling BTW-compensatiefonds vloeit voort uit de wijziging van artikel 9 van de Wet op het BTW-compensatiefonds met ingang van 1 januari 2013.2 Het gewijzigde artikel 9 van die wet regelt de toepassing van de nieuwe regeling belastingrente, die per die datum in de plaats treedt van de regeling heffingsrente, over verstrekte bijdragen. In de uitvoeringsvoorschriften van artikel 10, tweede, derde en vierde lid, van de Uitvoeringsregeling BTW-compensatiefonds wordt om die reden de term ‘heffingsrente’ vervangen door ‘belastingrente’.

Artikel IX

Artikel IX, onderdelen A en C (artikelen 1 en 6a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

In de artikelen 1 en 6a van de UR BPM 1992 wordt de verwijzing naar artikel 9a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet BPM 1992) geschrapt. Dit betreft een herstel van een omissie, aangezien het laatstgenoemd artikel is vervallen per 1 januari 2012.

Artikel IX, onderdeel B (artikel 2 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

In artikel 2 van de UR BPM 1992 zijn nadere regels opgenomen voor de inrichting en wijze van meting van de laadruimte van bestelauto’s. Voor auto’s van het type pick-up rijst soms de vraag hoe moet worden gemeten als de open laadbak is voorzien van een overkapping. Dit is van belang, omdat bij een laadruimte met overkapping ook moet worden voldaan aan bepaalde hoogte-eisen, terwijl dit bij een open laadbak niet aan de orde is. Ter vermijding van onduidelijkheid op dit punt wordt het eerste lid van artikel 2 van de UR BPM 1992 aangevuld. Voor de vraag of de laadruimte van een pick-up voldoet aan de vereiste afmetingen en dus het zogenoemde fiscale blok moet kunnen bevatten, wordt deze laadruimte in aanmerking genomen met gesloten overkapping. Dit geldt zowel voor zogenoemde hardtop als softtop overkappingen, dus bijvoorbeeld ook voor een huif bedekt met zeildoek. Het maakt hierbij geen verschil of de overkapping al dan niet eenvoudig kan worden gedemonteerd. Een uitzondering geldt wanneer de laadbak is afgedekt met een platte deksel die rechtstreeks op de zijkanten van de laadbak is geplaatst. In dat geval worden de afmetingen van de laadruimte in aanmerking genomen zonder dat deze deksel gesloten is. Uiteraard geldt een los dekzeil evenmin als overkapping in vorenbedoelde zin.

Artikel IX, onderdeel D (artikel 8 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

Ingevolge OFM 2013 wordt in artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM 1992 de berekening van de afschrijving voor gebruikte motorrijtuigen artikel opnieuw gebaseerd op de catalogusprijs, in plaats van op de inkoopwaarde op het tijdstip van eerste ingebruikneming. Daarom vervalt artikel 8, eerste lid, van de UR BPM 1992, waarin een optionele methode was opgenomen voor de berekening van deze inkoopwaarde, en worden de overige leden van dat artikel vernummerd.

In artikel 10, zevende lid, van de Wet BPM 1992 is bepaald, dat bij de aangifte voor een gebruikt motorrijtuig op basis van de individuele afschrijving een opgaaf wordt gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving. Daarbij kan met ingang van 1 januari 2013 ingevolge artikel 8, vierde lid (nieuw), van de UR BPM 1992 worden gekozen voor ofwel de gebruikte gegevens zoals ontleend aan een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, ofwel het bij de aangifte gebruikte taxatierapport. Daarbij is van belang dat, ook indien sprake is van een taxatierapport, gegevens gebruikt kunnen zijn die zijn ontleend aan een koerslijst. In de praktijk zijn voor beide opties vragen gerezen over de toepassing van gegevens die zijn ontleend aan een koerslijst.

De verschillende in de handel toegepaste koerslijsten kennen elk hun eigen systematiek, waarbij verschillen bestaan tussen de factoren die apart kunnen worden meegenomen en de weging van die factoren. Hoewel de aldus bepaalde waarde van een gebruikte auto in beginsel steeds de inkoopwaarde zou moeten benaderen die in de praktijk voor een vergelijkbare auto wordt gerealiseerd, zal in de regel de waarde voor een specifieke gebruikte auto per koerslijst wat verschillen, omdat deze waarde langs verschillende wegen kan worden vastgesteld. Bij de aangifte mag de koerslijst worden gebruikt die het hoogste afschrijvingspercentage oplevert en daarmee resulteert in het laagste BPM-bedrag. In de praktijk komt het echter voor dat gegevens van verschillende koerslijsten worden gemengd om tot een hogere afschrijving te komen. Voor elk element dat volgens één of meer koerslijsten apart in aanmerking kan worden genomen, wordt dan een vermindering toegepast aan de hand van de koerslijst die op dat punt de hoogste deelafschrijving oplevert. Daarmee is geen sprake meer van de waardering van de auto, maar van een waarde vastgesteld met behulp van een fictief, gecalculeerd afschrijvingspercentage welke waarde niet strookt met de werkelijke inkoopwaarde die in de praktijk voor vergelijkbare auto’s wordt gerealiseerd.

Ter vermijding van onduidelijkheid op dit punt is in genoemd vierde lid opgenomen dat bij de opgaaf slechts gebruik mag worden gemaakt van de gegevens van niet meer dan één koerslijst. In die koerslijst ontbrekende gegevens mogen uiteraard worden aangevuld. Dat geldt dus ook wanneer de individuele afschrijving wordt vastgesteld aan de hand van een taxatierapport waarvoor mede gebruik is gemaakt van gegevens uit zo’n koerslijst.

Artikel IX, onderdeel E (artikel 8d van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

In artikel 8d, eerste lid, van de UR BPM 1992 wordt de verwijzing naar artikel 8 van de UR BPM 1992 aangepast, nu het zesde lid van laatstgenoemd artikel wordt vernummerd tot vijfde lid. Voorts worden twee verwijzingen in het vijfde lid van artikel 8d van de UR BPM 1992 verbeterd.

Artikel IX, onderdeel F (artikel 8da van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

Ingevolge OFM 2013 wordt de toepassing van artikel 14b van de Wet BPM 1992 met ingang van 1 januari 2013 uitgebreid tot alle situaties van tijdelijke terbeschikkingstelling van een in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte geregistreerd motorrijtuig. Met ingang van 1 januari 2013 kan dus onder voorwaarden ook voor in het buitenland geregistreerde auto’s die in de privésfeer ter beschikking worden gesteld aan een inwoner van Nederland, de verschuldigde BPM meteen worden verrekend met de in artikel14a van de Wet BPM 1992 geregelde teruggaaf van BPM bij beëindiging van het gebruik in Nederland.

Gezien deze wijziging wordt ook artikel 8da van de UR BPM 1992 gewijzigd. In dit artikel zijn nadere regels opgenomen voor de situatie dat de totale periode van terbeschikkingstelling op een later tijdstip wordt verkort of verlengd. Deze bepaling wordt bij de onderhavige wijziging op een meer algemene wijze geformuleerd. De essentie van de vereisten, zoals opgenomen in de twee leden van het huidige artikel 8da van de UR BPM 1992, verandert echter niet. Voor een gehuurd motorrijtuig betekent dit dat nog steeds alle voor de auto gesloten huurovereenkomsten zullen moeten worden overgelegd om de nieuwe in totaal overeengekomen gebruiksperiode vast te stellen. In andere gevallen zal het afhankelijk zijn van de specifieke situatie welke gegevens daarvoor nodig zijn. Bij terbeschikkingstelling buiten de ondernemingssfeer zullen de buitenlandse kentekenhouder en de in Nederland wonende gebruiker in ieder geval op papier moeten zetten welke nieuwe gebruiksperiode zij in totaal zijn overeengekomen. Indien de overgelegde stukken niet in de Nederlandse of Engelse taal zijn opgemaakt, moet ook een vertaling in één van deze talen worden bijgevoegd. Onder omstandigheden kunnen voor vaststelling van de nieuwe totale periode van terbeschikkingstelling ook andere stukken van belang zijn. Daarom wordt in een nieuw derde lid van artikel 8da van de UR BPM 1992 geregeld dat op verzoek van de inspecteur aanvullende gegevens moeten worden verstrekt die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn om de nieuwe periode van terbeschikkingstelling vast te stellen. Ook voor die gegevens zal de inspecteur, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is, kunnen eisen dat een Nederlandse of Engelse vertaling wordt verstrekt.

Artikel X

Artikel X, onderdeel A (artikel 3 van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994)

In artikel 3 van de UR MRB 1994 zijn nadere regels opgenomen voor inrichting en wijze van meting van de laadruimte van bestelauto’s. In het eerste lid van dit artikel wordt met ingang van 1 januari 2013 expliciet opgenomen dat, ingeval de open laadbak van een auto van het type pick-up is voorzien van een overkapping, de laadruimte in aanmerking wordt genomen met gesloten overkapping, tenzij slechts sprake is van een platte deksel. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IX, onderdeel B, met betrekking tot de vergelijkbare aanvulling in de UR BPM 1992.

Artikel X, onderdelen B en C (artikelen 5 en 5a van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994)

De voorwaarden voor toepassing van artikel 37b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: teruggaaf bedrijfsvoertuigenpark) zijn opgenomen in artikel 7a van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: UB MRB 1994), waarbij tot 1 januari 2013 in onderdeel b van laatstgenoemd artikel onder meer is opgenomen dat een aanhangwagen in het bedrijfsvoertuigenpark moet zijn voorzien van een bij ministeriële regeling vastgestelde nummerplaat (een zogenoemde finoplaat). Nadere voorschriften voor deze nummerplaat zijn tot 1 januari 2013 uitgewerkt in artikel 5 van de UR MRB 1994.

Inmiddels zijn alle aanhangwagens vanaf 750 kg geregistreerd in het kentekenregister en moet op lichtere aanhangwagens een witte kentekenplaat van het trekkende voertuig zijn aangebracht. Finoplaten worden niet meer gebruikt. Bedoelde voorwaarde in artikel 7a, onderdeel b, van het UB MRB 1994 komt daarom te vervallen. Nu de grondslag komt te ontvallen, komt ook artikel 5 van de UR MRB 1994 te vervallen.

In artikel 5a, tweede lid, van de UR MRB 1994 zijn nadere regels opgenomen voor de gegevens die moeten worden overgelegd bij een verzoek om toepassing van de teruggaaf bedrijfsvoertuigenpark. In de tot 1 januari 2013 geldende tekst wordt daarbij nog verwezen naar het registratiebewijs voor de aanhangwagens die onderdeel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark. Nu alle aanhangwagens van het type waarvoor deze regeling wordt toegepast (aanhangwagens zwaarder dan 750 kg.) zijn geregistreerd in het kentekenregister, wordt deze formulering aangepast en wordt verwezen naar het kentekenbewijs van de aanhangwagens.

Artikel XI

Artikel XI, onderdelen A en B (artikelen 3 en 3a van de Uitvoeringsregeling belasting zware motorrijtuigen)

De wijzigingen van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 3a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling belasting zware motorrijtuigen betreffen aanpassingen van verwijzingen naar de toepasselijke internetadressen.

Artikel XII

Artikel XII, onderdelen A, B en D (artikelen 1:2, 1:8, 3:23, 3:26, 3:29, 3:30, 3:31 en 3:32 van de Algemene douaneregeling)

De Algemene Inspectiedienst is vanaf 12 december 2011 overgegaan in de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. In verband hiermee is de functie van de directeur van de Algemene Inspectiedienst vanaf 12 december 2011 vervangen door de functie van inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De artikelen van de Adr waarin de Algemene Inspectiedienst wordt genoemd worden overeenkomstig gewijzigd.

Artikel XII, onderdeel C (artikel 2:3 van de Algemene douaneregeling)

In de aanhef van het eerste lid van artikel 2:3 van de Adr wordt een verwijzing naar artikel 2:0a van de Adr ingevoegd. Genoemd artikel 2:0a bepaalt dat de summiere aangifte bij binnenkomst wordt gesteld in de Nederlandse, Franse, Duitse of Engelse taal. Met de invoeging van een verwijzing naar artikel 2:0a van de Adr wordt bewerkstelligd dat dit artikel 2:0a niet van toepassing is op de formaliteiten met betrekking tot de in het eerste lid genoemde schepen en luchtvaartuigen.

Artikel XII, onderdeel E (artikel 7:17 van de Algemene douaneregeling)

In verband met de wijziging van de accijnstarieven van overige alcoholhoudende producten en tabaksproducten, opgenomen in artikel X, onderdelen F en J, van de Wet UFM 2013 worden het bedrag en de forfaitaire percentages in de tabel van artikel 7:17 van de Adr inzake de invoer van overige alcoholhoudende producten en tabaksproducten door onder meer reizigers aangepast. Hierbij wordt voor de vaststelling van het voor overige alcoholhoudende producten geldende bedrag uitgegaan van een gemiddeld alcoholgehalte van 38%.

Artikel XII, onderdeel F (bijlage VI bij de Algemene douaneregeling)

Bijlage VI van de Adr, de nationale toelichting Enig document, wordt geactualiseerd als gevolg van nationale ontwikkelingen op het gebied van praktische uitvoering en gewijzigde communautaire bepalingen. Daarnaast wordt door middel van de wijzigingsopdracht in het derde lid een omissie hersteld in titel II, deel D, vak 33, die bij de wijziging van de Adr per 1 januari 2012 is ontstaan.

Artikel XII, onderdeel G (bijlage IX bij de Algemene douaneregeling)

In bijlage IX van de Adr wordt het aangifteformulier, bedoeld in artikel 3:2, derde lid, onderdeel a, van de Algemene douanewet, vervangen.

Artikel XII, onderdelen H, I, J en K (bijlagen X, XI, XIII en XV bij de Algemene douaneregeling)

In bijlagen IX, X, XI, XIII, XV van de Adr wordt een groot aantal begunstigde instellingen toegevoegd, verwijderd of de tenaamstelling aangepast.

Artikel XIII

Artikel XIII, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling accijns)

Ingevolge artikel X, onderdeel P, van de Wet UFM 2013 komt met ingang van 1 januari 2013 artikel 71f van de Wet op de accijns te vervallen. In verband daarmee komt ingevolge artikel XIII, onderdeel G, van de onderhavige regeling artikel 35b van de UR accijns te vervallen en moet in artikel 1 van laatstgenoemde regeling de verwijzing naar artikel 71f, vierde lid, van de Wet op de accijns vervallen.

Artikel XIII, onderdeel B (artikel 3a van de Uitvoeringsregeling accijns)

In artikel 3a van de UR accijns zijn de hoeveelheden accijnsgoederen opgenomen waarover ingevolge artikel 2d, eerste lid, van de Wet op de accijns geen accijns is verschuldigd indien deze accijnsgoederen door particulieren voor eigen behoeften en door henzelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland worden vervoerd. De tot 1 januari 2013 geldende tekst van artikel 3a is niet geheel gelijkluidend aan die van artikel 32, derde lid, van de Accijnsrichtlijn 20083 en roept in de praktijk soms vragen op. Daarom wordt artikel 3a van de UR accijns herzien en in overeenstemming gebracht met artikel 32, derde lid, van genoemde richtlijn.

Artikel XIII, onderdeel C (artikel 13 van de Uitvoeringsregeling accijns)

Wegens het vervallen van artikel 27, derde lid, van de Wet op de accijns ingevolge artikel X, onderdeel G, van de Wet UFM 2013, en het opnemen van artikel 1a, derde lid, van de Wet op de accijns bij artikel X, onderdeel A, van de Wet UFM 2013 waarbij de mogelijkheid wordt gegeven bij ministeriële regeling bepalingen vast te stellen met betrekking tot herkenningsmiddelen, wordt voor het voorzien van herkenningsmiddelen van halfzware olie en gasolie voor van accijns vrijgestelde doeleinden met ingang van 1 januari 2013 in artikel 13 van de UR accijns verwezen naar artikel 1a, derde lid, van de Wet op de accijns.

Artikel XIII, onderdeel D (artikel 17 van de Uitvoeringsregeling accijns)

In artikel 17, eerste lid, van de UR accijns is bepaald hoeveel per soort accijnsgoed minimaal voorhanden moet zijn om voor een vergunning accijnsgoederenplaats in aanmerking te komen. Voor minerale oliën is dit doorgaans 10.000 hl. Afleverstations van rode diesel voor de scheepvaart, niet zijnde plezierscheepvaart, hebben vaak minder dan 10.000 hl opslagcapaciteit waardoor geen vergunning accijnsgoederenplaats kan worden verkregen. Met ingang van 1 januari 2013 moet de rode diesel worden ingekocht tegen het tarief van blanke diesel vanwege het vervallen van het tarief van rode diesel voor niet van accijns vrijgestelde doeleinden. Na aflevering als minerale oliën die worden gebruikt voor de aandrijving van schepen of als scheepsbehoeften aan boord van schepen, niet zijnde pleziervaartuigen, kan vervolgens teruggaaf van accijns worden verzocht. Voor de betreffende bedrijven betekent dit een financieringsnadeel. Ook brengt dit administratieve lasten met zich mee. Voor de Belastingdienst verhogen de verzoeken om teruggaaf de uitvoeringskosten. De hiervoor genoemde hoeveelheid van 10.000 hl geldt ook voor additieven voor motorbrandstoffen, die met ingang van 1 januari 2013 onder de heffing van accijns zijn gebracht ingevolge artikel XII, onderdelen A en C, van OFM 2013. Omdat additieven vaak in kleinere hoeveelheden voorradig zijn, zou ook in dit geval de hoeveelheid van 10.000 hl een belemmering zijn om een vergunning accijnsgoederenplaats te verkrijgen. Daarom wordt aan genoemd artikel 17 een derde lid toegevoegd, waarin wordt bepaald dat de inspecteur in de hiervoor genoemde gevallen ook bij lagere gemiddelde voorraden een vergunning accijnsgoederenplaats kan verlenen. Wat betreft de aflevering van minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 13 van de UR accijns is wel als voorwaarde opgenomen dat deze accijnsgoederenplaats uitsluitend wordt aangewezen voor genoemde minerale oliën die met vrijstelling van accijns worden afgeleverd om te worden gebruikt voor de aandrijving van schepen of als scheepsbehoeften aan boord van schepen, niet zijnde pleziervaartuigen. Met betrekking tot additieven is als voorwaarde opgenomen dat die accijnsgoederenplaats uitsluitend wordt aangewezen voor het voorhanden hebben, ontvangen en verzenden van minerale oliën van de GN-codes 3811 11 10, 3811 11 90, 3811 19 00 en 3811 90 00. Als ook andere minerale oliën voorhanden zijn, gelden de in het eerste lid genoemde hoeveelheden.

Artikel XIII, onderdeel E (artikel 18 van de Uitvoeringsregeling accijns)

Onder verlettering van de onderdelen e en f vervalt in artikel 18 van de UR accijns onderdeel d. Dit onderdeel heeft sinds 1 januari 2010 geen betekenis meer in verband met het vervallen van het onderscheid in gebruik van LPG voor wegverkeer of niet-wegverkeer doeleinden.

Artikel XIII, onderdeel F (artikel 33 van de Uitvoeringsregeling accijns)

Onder verlettering van de onderdelen e en f en een redactionele wijziging in verband met een verwijzing komt in artikel 33 van de UR accijns onderdeel d te vervallen. Dit onderdeel heeft geen betekenis meer wegens het vervallen van artikel 70, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de accijns ingevolge artikel X, onderdeel N, van de Wet UFM 2013.

Artikel XIII, onderdeel G (artikel 35b van de Uitvoeringsregeling accijns)

Wegens het vervallen van artikel 71f van de Wet op de accijns ingevolge artikel X, onderdeel P, van de Wet UFM 2013, komt artikel 35b van de UR accijns te vervallen.

Artikel XIII, onderdeel H (artikel 35k van de Uitvoeringsregeling accijns)

Artikel 35k, tweede lid, van de UR accijns stelt voorwaarden aan de administratie om in aanmerking te komen voor een gedeeltelijke teruggaaf van accijns voor biobrandstoffen of mengsels van fossiele brandstoffen en biobrandstoffen. Een van deze voorwaarden in de tot 1 januari 2013 geldende tekst is dat uit de administratie blijkt dat deze brandstoffen zijn afgeleverd aan motorrijtuigen op de weg. Dit laatste vereiste komt met ingang van 1 januari 2013 te vervallen. Voortaan is het voldoende dat de desbetreffende brandstoffen zijn afgeleverd als motorbrandstof voor het aandrijven van motorrijtuigen. Dit kan dan ook een voertuig zijn dat doorgaans niet op de openbare weg rijdt.

Artikel XIII, onderdeel I (artikel 36 van de Uitvoeringsregeling accijns)

Artikel 36 van de UR accijns, zoals dit luidt met ingang van 1 juni 2012, is deels herzien. Ingeval er door reizigers meer dan 200 sigaretten uit een derde land worden meegenomen zouden deze op grond van de tot 1 januari 2013 geldende tekst van onderdeel b van genoemd artikel moeten worden voorzien van accijnszegels. Dit is onuitvoerbaar en was ook niet vereist op grond van artikel 36 van de UR accijns zoals dit artikel luidde vóór 1 juni 2012. Daarom wordt genoemd artikel 36, onderdeel b, zodanig herzien dat er voor sigaretten die door reizigers voor eigen behoeften in hun persoonlijke bagage worden meegenomen uit derde landen of derdelandsgebieden geen verplichting is om deze te voorzien van accijnszegels. Dit laat onverlet dat wel accijns en andere belastingen verschuldigd kunnen zijn.

Artikel XIII, onderdeel J (artikel 60 van de Uitvoeringsregeling accijns)

Het tot 1 januari 2013 geldende artikel 60 van de UR accijns regelt een afwijking van een verbodsbepaling, opgenomen in artikel 91 van de Wet op de accijns. In verband met het afschaffen van het verlaagde accijnstarief voor de zogenoemde rode diesel is ingevolge artikel X, onderdeel T, van de Wet UFM 2013 genoemd artikel 91 herzien. Als gevolg hiervan komt artikel 60 van de UR accijns te vervallen.

Artikel XIV

Artikel XIV (artikel 10 van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten)

Artikel 10 van de UR verbruiksbelasting wordt herzien en verdeeld in twee onderdelen. De aanhef en onderdeel a zijn de tekst van het huidige artikel met een redactionele aanpassing in verband met het feit dat de belasting op pruim- en snuiftabak ingevolge artikel XI van de Wet UFM 2013 met ingang van 1 januari 2013 wordt afgeschaft. Toegevoegd is een onderdeel b, op grond waarvan onder door de inspecteur te stellen voorwaarden ook een vergunning voor een inrichting kan worden verleend indien van daaruit aflevering plaatsvindt van alcoholvrije dranken aan verbruikers. Hierdoor wordt het mogelijk om ook aan bedrijven die zelf alcoholvrije dranken vervaardigen voor directe aflevering aan consumenten een vergunning voor een inrichting te verlenen. Het betreft dan veelal de zogenoemde zelfpersers.

Artikel XV

Artikel XV, onderdeel A (artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De voorwaarde dat uit de regelgeving van een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) moet blijken dat bij opheffing van de instelling een batig liquidatiesaldo wordt besteed ten behoeve van een andere ANBI met een gelijksoortige doelstelling wordt aangepast, zodat een batig liquidatiesaldo ook ten goede mag komen aan een buitenlandse instelling die (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut beoogt en die een soortgelijke doelstelling heeft. Deze aanpassing is toegezegd in de nota naar aanleiding van het verslag bij OFM 2013.4

Artikel XV, onderdeel B (artikel 26 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Ingevolge artikel XXVII van het Belastingplan 2012 wordt de belasting op pruim- en snuiftabak afgeschaft met ingang van 1 januari 2013. In verband daarmee kan in artikel 26 van de UR AWR 1994 de verwijzing naar deze belasting komen te vervallen.

Artikel XV, onderdeel C (artikel 27 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Nu de verpakkingenbelasting wordt afgeschaft per 1 januari 2013 en in het tweede lid van artikel XXXIII van OFM 2013 geregeld wordt dat voor het belastingjaar 2012 in het eerste kwartaal van 2013 aangifte moet worden gedaan, kan artikel 27 van de UR AWR 1994 komen te vervallen.

Artikel XV, onderdeel D (artikel 31 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De wijziging in artikel 31 van de UR AWR 1994 houdt verband met de nieuwe regeling belastingrente die met ingang van 1 januari 2013 in de plaats treedt van de regeling heffingsrente in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.5 Om die reden wordt in genoemd artikel 31, eerste, tweede en derde lid, de term ‘heffingsrente’ vervangen door ‘belastingrente’.

Artikel XV, onderdeel E (artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De wijziging van artikel 43c, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de UR AWR 1994 is van technische aard. Deze hangt samen met het opgaan van de Rijksauditdienst in de Auditdienst Rijk met ingang van 1 mei 2012. Aan deze wijziging wordt ingevolge artikel XXVII van de onderhavige regeling een terugwerkende kracht verbonden tot en met 1 mei 2012.

Artikel XVI

Artikel XVI, onderdeel A (artikel 3 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Deze wijziging is technisch van aard; er is geen inhoudelijke wijziging mee beoogd. De wijziging strekt ertoe aan te geven dat het organisatieonderdeel Belastingdienst/Caribisch Nederland is belast met het gehele takenpakket rond de algemene bestedingsbelasting.

Artikel XVI, onderdeel B (artikel 18 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Met ingang van 1 januari 2013 wordt het derde lid van artikel 8 van de WIB vernummerd tot vierde lid. De verwijzing in artikel 18 URBD 2003 wordt overeenkomstig aangepast.

Artikel XVII

Artikel XVII, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

De aanpassing van artikel 1, eerste lid, van de URIW 1990 betreft een technische wijziging. Door het invoegen van de artikelen 1ci en 1cj in de URIW 1990 gaat deze regeling tevens uitvoering geven aan artikel 22bis van de IW 1990.

Artikel XVII, onderdeel B (artikelen 1ci en 1cj van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

Het in de URIW 1990 in te voegen artikel 1ci regelt de wijze waarop de mededeling moet worden gedaan die pandhouders en andere zekerheidsgerechtigden verplicht zijn te doen jegens de ontvanger als zij het voornemen hebben hun rechten met betrekking tot een bodemzaak uit te oefenen of handelingen te (laten) verrichten waardoor deze zaak niet langer kwalificeert als bodemzaak. Op grond van genoemd artikel kan deze mededeling uitsluitend plaatsvinden met gebruikmaking van een voor dit doel beschikbaar gesteld formulier dat kan worden gedownload van de website van de Belastingdienst en desgewenst ook kan worden opgevraagd bij de BelastingTelefoon. Het ingevulde formulier dient, vooralsnog, per post te worden verzonden om een rechtsgeldige mededeling te kunnen doen. De Belastingdienst zal op termijn ook elektronische verzending van het formulier via het zogenoemde persoonlijk domein mogelijk maken.

Het drempelbedrag waaronder op grond van artikel 22bis, zeventiende lid, van de IW 1990 de pandhouders of overige derden die geheel of gedeeltelijk recht hebben op bodemzaken de hiervoor genoemde melding niet hoeven te doen, wordt ingevolge het eveneens per 1 januari 2013 in de URIW 1990 in te voegen artikel 1cj gesteld op € 10.000.

Deze drempel betreft de waarde van het totaal van de bodemzaken waar de betreffende pandhouder of overige derde rechten op heeft rusten op het tijdstip waarop een of meer van deze zaken niet meer als bodemzaken kwalificeren. Dit betekent dat als de zaak die niet meer als bodemzaak kwalificeert een waarde heeft van € 1000, toch een mededeling moet worden gedaan als de overige zaken, die nog steeds als bodemzaken kwalificeren, meer dan € 9000 waard zijn.

Artikel XVII, onderdeel C (artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

In artikel 15, eerste lid, onderdeel f, van de URIW 1990 is het bedrag opgenomen dat bij de vaststelling van de betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11 van de URIW 1990, in aanmerking mag worden genomen als uitgave voor het houden van kostgangers. Dit bedrag wordt per 1 januari 2013 geactualiseerd.

Artikel XVII, onderdeel D (artikel 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

Per 1 januari 2012 zijn de definities van gezin en middelen in de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) gewijzigd met betrekking tot gehuwden met ten laste komende kinderen en/of meerderjarige inwonende kinderen en alleenstaanden of alleenstaande ouders met meerderjarige inwonende kinderen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (hierna: huishoudinkomenstoets).6 Dit leidde tot een vernummering van artikelen, ook waar het betreft huishoudtypen en de bijbehorende bijstandsnormen. Artikel 16, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdeel a, van de URIW 1990, waarin verwezen wordt naar artikelen in de WWB die betrekking hebben op huishoudtypen en bijstandsnormen, is hier destijds op aangepast. In het Begrotingsakkoord 2013 is afgesproken dat de huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht wordt afgeschaft.7 Dit is gebeurd bij de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets. Deze wet leidde opnieuw tot een vernummering en herindeling van artikelen. De onderhavige wijzigingsregeling brengt artikel 16, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdeel a, van de URIW 1990 daarmee in overeenstemming. Deze wijzigingsregeling werkt – net als de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets – terug tot en met 1 januari 2012.

Daarnaast worden de bedragen in artikel 16, tweede lid, van de URIW 1990 aangepast. Het gaat om de AOW-tegemoetkoming voor belastingschuldigen van 65 jaar of ouder. Dit bedrag, dat is gebaseerd op de tegemoetkoming, bedoeld in de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen, wordt aangepast aan de krachtens die wet bijgestelde bedragen in combinatie met een verlaging die samenhangt met de invoering van de Wet uniformering loonbegrip. Voor 2013 komen de bedragen uit op € 13,28 voor alleenstaanden en voor gehuwden waarvan een van de echtgenoten jonger dan 65 jaar is en € 26,56 voor gehuwden die beiden 65 jaar of ouder zijn.

Artikel XVII, onderdeel E (artikel 28 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

De wijziging van artikel 28 van de URIW 1990 is redactioneel van aard en regelt dat de aanduiding van de bevoegde functionaris in overeenstemming wordt gebracht met de officiële benaming. Hierbij wordt gelijktijdig de verwijzing aangepast aan de huidige benaming van het betreffende departement.

Artikel XVIII

Artikel XVIII (artikel 6 van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004)

De wijziging in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 is van technische aard.

Artikel XIX

Artikel XIX, onderdelen A, C en D (artikel 1, hoofdstuk VIII en de bijlage van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag)

Ingevolge artikel XII, onderdeel A, van de Wet UFM 2013 is de vrijstelling van kolenbelasting voor kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit met ingang van 1 januari 2013 afgeschaft. Artikel 44, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) en artikel 18, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag (hierna: UBbm) zijn daarmee komen te vervallen en de op artikel 44, tweede lid, van de Wbm volgende leden en het op artikel 18, vierde lid, van het UBbm volgende lid zijn vernummerd. De verwijzingen in artikel 1 van de URbm worden naar aanleiding van deze wijzigingen aangepast.

In hoofdstuk VIII en de bijlage van de URbm zijn bepalingen opgenomen over de verpakkingenbelasting. Omdat de verpakkingenbelasting ingevolge artikel XXV, onderdeel B, van het Belastingplan 2012 met ingang van 1 januari 2013 wordt afgeschaft, moeten de bepalingen met betrekking tot deze belasting in de URbm vervallen. In dat kader vervallen hoofdstuk VIII en de bijlage van de URbm.

Artikel XIX, onderdeel B (artikel 26 van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag)

Ingevolge artikel X, eerste en tweede lid, van de Fiscale verzamelwet 2012 wordt artikel 69, tweede lid, van de Wbm gewijzigd. Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e wordt in genoemd artikel 69 na onderdeel c een nieuw onderdeel d ingevoegd. Deze wijziging van de Wbm werkt ingevolge artikel XIX, zesde lid, van de Fiscale verzamelwet 2012 terug tot en met 1 januari 2012. Als gevolg van deze wijzigingen wordt artikel 26 van de URbm aangepast en wel met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012.

Artikel XX

Artikel XX, onderdeel A (artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Het aan artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de UR Awir toe te voegen onderdeel 14° geeft uitvoering aan de toezegging van het kabinet aan de Tweede Kamer om uitkeringen van de rooms-katholieke kerk aan slachtoffers van seksueel misbruik buiten beschouwing te laten bij de toepassing van de vermogenstoetsen voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget.8 Het kabinet heeft voorts besloten om hetzelfde te laten gelden voor de bijzondere uitkeringen aan veteranen bij wie ten gevolge van inzet tijdens oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie invaliditeit is vastgesteld. Het eveneens aan genoemd artikel 9, eerste lid, onderdeel b, toe te voegen onderdeel 15° strekt hiertoe.

Het aan genoemd artikel 9 toe te voegen vijfde lid geeft uitvoering aan de verbreding van het toepassingsbereik van de hardheidsclausule in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen met betrekking tot het in aanmerking te nemen vermogen in verband met de vermogenstoetsen die met ingang van 1 januari 2013 gaan gelden voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget.9 Belanghebbenden kunnen als gevolg daarvan de Belastingdienst/Toeslagen niet alleen verzoeken de ontvangen eenmalige uitkeringen, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van dat artikel, buiten beschouwing te laten voor de vermogenstoets in het kader van de huurtoeslag maar ook voor de vermogenstoetsen in het kader van de zorgtoeslag of het kindgebonden budget.

Artikel XX, onderdeel B (artikel 9bis van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Zoals hiervoor aangegeven zullen per 1 januari 2013 ook in de zorgtoeslag en het kindgebonden budget vermogenstoetsen van toepassing zijn. In het antwoord op Kamervragen van de leden Klijnsma en Hamer over de mogelijk nadelige gevolgen van deze vermogenstoetsen voor mensen met een letselschade-uitkering is aangekondigd dat voor deze groep mensen een overgangsregeling zou worden getroffen.10 Deze overgangsregeling krijgt hierbij vorm.

De regeling houdt in dat bepaalde uitkeringen niet worden meegewogen bij het bepalen van het vermogen voor toepassing van de vermogenstoets voor de toeslagen. Het gaat om uitkeringen die een schadevergoeding vormen voor letselschade. Deze uitkeringen wegen tot 1 januari 2023 niet mee in de vermogenstoetsen, als de hoogte van de uitkering is bepaald op een moment dat nog niet rekening kon worden gehouden met de latere vermogenstoetsen. Dit moment verschilt per toeslag. Voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget is deze gesteld op de datum dat het regeerakkoord van het toenmalige kabinet als Kamerstuk beschikbaar kwam, 11 oktober 2010.11 Vanaf deze datum konden de belanghebbende en de vergoeder van de schade redelijkerwijs verwachten dat er een vermogenstoets kon worden ingevoerd. Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding wordt in dat geval rekening gehouden met het bestaan van een vermogenstoets, waardoor vanaf deze datum geen sprake meer is van benadeling van de belanghebbende door de introductie van de vermogenstoetsen. Voor de huurtoeslag is al in 1994 aangekondigd dat een vermogenstoets zou worden geïntroduceerd, waardoor de regeling in de praktijk niet ziet op de huurtoeslag. Op de kinderopvangtoeslag heeft de regeling geen effect, omdat in deze toeslag geen vermogenstoets bestaat.

Deze regeling treedt, net als de introductie van een vermogenstoets in de zorgtoeslag en het kindgebonden budget, in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel XXI

Artikel XXI, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Met ingang van 1 januari 2013 worden de delegatiegrondslagen in de verschillende artikelen van hoofdstuk II van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna: WIB) vervangen door een algemene delegatiegrondslag in artikel 22 van de WIB. Artikel 1 van de UR WIB wordt dienovereenkomstig aangepast.

Artikel XXI, onderdeel C (artikel 3 van de Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Artikel 3, eerste lid, van de UR WIB, zoals dat met ingang van 1 januari 2013 komt te luiden, geeft een nadere regeling voor de uitvoering van een verzoek tot betekening van buitenlandse documenten in Nederland. Dit eerste lid is ontleend aan het tot 1 januari 2013 geldende artikel 3, vierde lid, van de UR WIB. De regelgeving rond de betekening van buitenlandse documenten wordt per 1 januari 2013 verder grotendeels opgenomen in artikel 12 van de WIB. Met ingang van die datum wordt onder andere gebruikgemaakt van standaardformulieren voor betekening. De in het tot 1 januari 2013 geldende artikel 3 van de UR WIB opgenomen vormvereisten die gelden voor het verzoek tot betekening komen in verband hiermee te vervallen. In het met ingang van 1 januari 2013 geldende artikel 3, tweede lid, van de UR WIB wordt geregeld dat een bevoegde autoriteit die een verzoek om betekening heeft gedaan, op de hoogte wordt gesteld indien er redenen zijn die zich verzetten tegen de betekening.

Artikel XXI, onderdelen B en D (paragrafen 1 en 2 van de Uitvoeringsregeling internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Met ingang van 1 januari 2013 wordt de bepaling in de WIB die ziet op het gelijktijdige boekenonderzoek verduidelijkt. Een nadere uitwerking van het gelijktijdige boekenonderzoek in de UR WIB is dan niet langer nodig, waardoor paragraaf 2 van de UR WIB kan komen te vervallen. Hoofdstuk 2 van de UR WIB bevat slechts 2 paragrafen. Als gevolg van het vervallen van paragraaf 2, kan ook de paragraafaanduiding van de huidige paragraaf 1 komen te vervallen.

Artikel XXII

Artikel XXII, onderdeel A (artikel 6.2 van de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES)

Voor de personenauto’s die door de Koninklijke Marechaussee of de Belastingdienst/Douane worden gebruikt en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn, geldt op basis van deze wijziging dat deze voor de algemene bestedingsbelasting niet als personenauto’s worden aangemerkt (artikel 6.1, onderdeel f, van de Belastingwet BES). Hierdoor zijn op deze motorrijtuigen de bijzondere tarieven voor personenauto’s niet van toepassing en is de invoer of belaste levering van deze voertuigen belast tegen het voor de algemene bestedingsbelasting geldende algemene tarief van 8% (6% voor Sint Eustatius en Saba).

Artikel XXII, onderdeel B (artikel 6.5 van de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES)

De afwijkende plaats van dienstbepaling van artikel 6.5 van de UR BELBES wordt bij artikel XIX van OFM 2013 in artikel 6.7i, tweede lid, van de Belastingwet BES (hierna: BELBES) opgenomen. Artikel 6.5 van de UR BELBES kan hiermee komen te vervallen.

Artikel XXII, onderdelen C en D (artikelen 6.7 en 6.11 van de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES)

De onderdelen C en D strekken tot een nadere uitwerking van de vrijstelling van de artikelen 6.11, eerste lid, onderdeel a, en 6.20, eerste lid, onderdeel c, van de BELBES. Per 1 januari 2013 zijn de invoer en binnenlandse levering door producenten van eerste levensbehoeften vrijgesteld van algemene bestedingsbelasting, voor zover het goederen zijn die ingedeeld worden in de hoofdstukken van het geharmoniseerde systeem, genoemd in artikel 6.7, tweede lid, van de UR BELBES. Het gaat hierbij onder andere om de producten: melk en zuivelproducten, vogeleieren en natuurhonig (hoofdstuk 4), groenten, planten, wortels en knollen (hoofdstuk 7), fruit (hoofdstuk 8), koffie, thee, maté en specerijen (hoofdstuk 9), granen (hoofdstuk 10), producten van de meelindustrie, mout, zetmeel, inuline en tarwegluten (hoofdstuk 11), vetten en oliën (hoofdstuk 15), suiker en suikerwerk (hoofdstuk 17), bereidingen van graan, van meel, van zetmeel of van melk en gebak (hoofdstuk 19). Het betreft vooral de basisproducten en niet de verdere bewerking van deze producten, zoals ingeblikt fruit of blikken soep. De goederen aardappelen en bataten waren overigens al vrijgesteld op grond van de tot 1 januari 2013 geldende tekst van artikel 6.7, tweede lid, onderdeel c, van de UR BELBES. Dit geldt eveneens voor brood dat al was vrijgesteld op grond van artikel 6.7, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, van de UR BELBES. Deze goederen vallen onder de hoofdstukken 7 en 19 van het geharmoniseerde systeem en zijn per 1 januari 2013 vrijgesteld op grond van artikel 6.7, tweede lid, van de UR BELBES.

Artikel XXII, onderdeel E (artikel 7.1 van de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES)

De levering van een onroerende zaak is vrijgesteld van algemene bestedingsbelasting, voor zover ter zake van die levering overdrachtsbelasting verschuldigd is. Indien echter de onroerende zaak een nieuw vervaardigde onroerende zaak betreft, vervaardigd door een als producent te kwalificeren (bouw)ondernemer, is de levering van die voortgebrachte onroerende zaak wel een voor de algemene bestedingsbelasting belaste levering en valt deze levering niet onder de vrijstelling, bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel i, van de BELBES. In de overdrachtsbelasting is voor deze situatie een samenloopbepaling opgenomen. Het uitgangspunt is derhalve dat alleen de levering door een producent van een nieuw vervaardigd gebouw (of een nieuw vervaardigd gedeelte van een gebouw en het erbij behorend terrein) met algemene bestedingsbelasting is belast. Deze levering – een overdracht in de termen van de overdrachtsbelasting – is vervolgens vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling voor de overdrachtsbelasting is in artikel 7.4, eerste lid, onderdeel g, van de BELBES opgenomen. Hierbij is echter onbedoeld niet als voorwaarde opgenomen dat ter zake van die overdracht (‘levering’) algemene bestedingsbelasting dient te zijn geheven. Indien bijvoorbeeld een particulier, niet zijnde een producent, een door hem nieuw vervaardigd gebouw levert, is er voor de algemene bestedingsbelasting geen sprake van een belastbaar feit en wordt ter zake van deze levering geen algemene bestedingsbelasting geheven. Doel van de samenloopbepaling is dat dan wel overdrachtsbelasting verschuldigd is. Daarom wordt nu ter verduidelijking van de samenloopregeling in artikel 7.1 van de UR BELBES als voorwaarde voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting opgenomen dat ter zake van de levering (‘overdracht’) algemene bestedingsbelasting verschuldigd moet zijn.

Artikel XXII, onderdeel F (artikel 8.9 van de Uitvoeringsregeling Belastingwet BES)

De wijziging van artikel 8.9, eerste lid, onderdeel a, van de UR BELBES is van technische aard. Deze hangt samen met het opgaan van de Rijksauditdienst in de Auditdienst Rijk met ingang van 1 mei 2012. Aan deze wijziging wordt ingevolge artikel XXVII van de onderhavige regeling een terugwerkende kracht verbonden tot en met 1 mei 2012.

Artikel XXIII

Artikel XXIII, onderdeel A (artikel 1.1 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

Artikel 1.1 van de UR DABES bepaalt aan welke artikelen deze regeling uitvoering geeft. Het artikel is aangevuld op grond van wijzigingen in de Douane- en Accijnswet BES, waarbij tevens bestaande omissies worden hersteld.

Artikel XXIII, onderdelen B en C (artikelen 4.3 en 4.5 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

Als gevolg van de wijziging van artikel 4.13 van de Douane- en Accijnswet BES, opgenomen in artikel XIII, onderdeel O, van de Fiscale verzamelwet 2012, wordt in de artikelen 4.3, eerste lid, onderdeel c, en 4.5, vijfde lid, van de UR DABES het woord ‘gedistilleerd’ vervangen door ‘overige alcoholhoudende producten’. In artikel 4.3, tweede lid, van de UR DABES wordt aan de inspecteur de mogelijkheid gegeven om in meer gevallen dan voorheen een vergunning accijnsgoederenplaats te verlenen indien de voorraad van de desbetreffende accijnsgoederen lager is dan de hoeveelheid die is genoemd in het eerste lid van dit artikel.

Artikel XXIII, onderdeel D (artikel 4.8 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

Als gevolg van de wijziging van artikel 4.4, tweede lid, van de Douane- en Accijnswet BES ingevolge artikel XX, onderdeel C, van OFM 2013, vervalt in artikel 4.8, tweede lid, onderdeel c, van de UR DABES de bestemming entrepot. In het tweede lid, onderdeel d, van dit artikel wordt ter wille van de duidelijkheid het algemene begrip entrepot vervangen door ‘douane-entrepot of handels- en dienstenentrepot’.

Artikel XXIII, onderdeel E (afdeling 4.3a. van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

Ter wille van de duidelijkheid wordt na artikel 4.8 van de UR DABES het opschrift ‘Afdeling 4.3a. Vrijstelling’ ingevoegd.

Artikel XXIII, onderdeel F (artikel 4.9 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

Als gevolg van de wijzigingen van artikel 4.13 van de Douane- en Accijnswet BES ingevolge artikel XIII, onderdeel O, van de Fiscale verzamelwet 2012, en artikel XX, onderdeel F, van OFM 2013, wordt in artikel 4.9 van de UR DABES het woord ‘gedistilleerd’ vervangen door ‘ethylalcohol en andere alcoholhoudende producten’.

Artikel XXIII, onderdeel G (artikel 4.9a van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

In de UR DABES wordt artikel 4.9a ingevoegd. Hierin is bepaald welke gegevens de zogenoemde bunkerverklaring, bedoeld in artikel 3.6 van het Uitvoeringsbesluit Douane- en Accijnswet BES, moet bevatten.

Artikel XXIII, onderdeel H (afdeling 4.3b en de artikelen 4.9b en 4.9c van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

In de UR DABES wordt afdeling 4.3b inzake teruggaaf van accijns ingevoegd inclusief de in die afdeling opgenomen artikelen 4.9b en 4.9c. Genoemd artikel 4.9b bepaalt wanneer een verzoek om teruggaaf moet worden ingediend en welke gegevens met betrekking daartoe in de administratie moeten zijn opgenomen. In het vijfde lid van dat artikel is bepaald dat accijnszegels van sigaretten, die naar een plaats buiten de BES eilanden worden gebracht en waarvoor teruggaaf van accijns wordt gevraagd, op een door de inspecteur te bepalen wijze door belanghebbende onbruikbaar moeten worden gemaakt. Tot slot is ter voorkoming van uitvoeringskosten in het zesde lid bepaald dat alleen teruggaaf van accijns wordt verleend als het bedrag aan accijns per uitvoerzending ten minste USD 200 bedraagt. Mede door deze drempel zullen particulieren doorgaans niet voor teruggaaf van accijns in aanmerking komen.

Genoemd artikel 4.9c bepaalt dat, in geval van verzoeken om teruggaaf van accijns, gebruikt als brandstof voor schepen en luchtvaartuigen, niet zijnde plezier(lucht)vaartuigen, en voor het schoonmaken van tankschepen, artikel 4.9a van de UR DABES van overeenkomstige toepassing is. Degene die verzoekt om teruggaaf van accijns zal dan in het bezit moeten zijn van een zogenoemde bunkerverklaring die de gegevens bevat, bedoeld in genoemd artikel 4.9a.

Artikel XXIII, onderdeel I (artikelen 4.16a en 4.16b van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

In de UR DABES worden de artikelen 4.16a en 4.16b ingevoegd. Genoemd artikel 4.16a bepaalt dat voor een onderzoek van vervoermiddelen, bijvoorbeeld om na te gaan of zich hierin accijnsgoederen bevinden die niet in de heffing van accijns zijn betrokken, de Regeling vordering tot stilhouden Belastingdienst/Caribisch Nederland van toepassing is. Genoemd artikel 4.16b geeft regels met betrekking tot het onderzoek van goederen en het nemen van monsters. Overigens worden in het kader van accijnstoezicht geen monsters genomen maar gevorderd. Degene van wie een monster wordt gevorderd mag dit zelf nemen of in zijn opdracht laten nemen onder toezicht van een aangewezen ambtenaar. Vanzelfsprekend mag belanghebbende ook een monster voor zichzelf (laten) nemen.

Artikel XXIV

Artikel XXIV onderdelen A, B, C en D (artikelen 3a, 5a, 6a en 39a van de Vrijstellingsregeling Wft)

De wijzigingen in de artikelen 3a, 5a, 6a en 39a van de Vrijstellingsregeling Wft met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 hangen samen met het met ingang van die datum onderbrengen van de definitie van een ANBI in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en zijn louter technisch van aard.

Artikel XXV

Artikel XXV (artikel 6 van de Regeling wegvervoer goederen)

Deze aanpassing betreft een technische aanpassing en vloeit voort uit het vervallen van de artikelen 5.17 en 5.18 van de Wet IB 2001 per 1 januari 2013 ingevolge de Wet UFM 2013.

Artikel XXVI

Artikel XXVI (overgangsrecht)

Door het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel XXXIII, eerste lid, van OFM 2013, wordt geregeld dat de zogeheten exportvermindering van toepassing blijft op verpakkingen van producten die na 31 december 2012 maar vóór 1 april 2013 worden geëxporteerd. Door het ingevolge artikel XXXIII, eerste lid, van OFM 2013 van toepassing verklaarde artikel 87b, tweede lid, van de Wbm, zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, wordt bewerkstelligd dat deze exportvermindering geschiedt door middel van een verzoek om uitbetaling op de aangifte over het betreffende tijdvak. Door het in de onderhavige ministeriële regeling van toepassing verklaren van artikel 89, vierde lid, van de Wbm, zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, wordt vervolgens geregeld dat deze aangifte moet worden gedaan binnen één kwartaal na het einde van het tijdvak. In de situatie van het onderhavige overgangsrecht betekent dit dat de verzoeken om uitbetaling van de exportvermindering over het eerste kwartaal van 2013 dienen te worden gedaan vanaf 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013. Het verzoek daartoe dient op grond van artikel 87b van de Wbm zoals dit luidde op 31 december 2012 in samenhang met artikel 20, tweede lid, onderdeel g, van de UR AWR 1994 langs elektronische weg te worden gedaan.

Op de procedure rond de afwikkeling van een recht op teruggaaf is artikel 91, eerste lid, van de Wbm zoals dit gold op 31 december 2012 van toepassing.

Artikel XXVII

Artikel XXVII (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt ingevolge artikel XXVII, eerste lid, in werking met ingang van 1 januari 2013. De in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, opgenomen terugwerkende kracht is nader toegelicht bij de toelichting op de desbetreffende onderdelen.

De in het tweede lid opgenomen inwerkingtreding per 1 januari 2014 van artikel II, onderdelen A en D, is nader toegelicht bij de toelichting op de desbetreffende onderdelen.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers


X Noot
1

Kamerstukken II 2011/12, 32 131, nr. 25.

X Noot
2

Artikel VIIIA van de Fiscale verzamelwet 2012.

X Noot
3

Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PbEU 2009, L 9).

X Noot
4

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 7.

X Noot
5

Artikel XXVIII van het Belastingplan 2012.

X Noot
6

Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 2011, 650).

X Noot
7

Bijlage 2 bij de Voorjaarsnota 2012, Kamerstukken II 2011/12, 33 280, nr. 1.

X Noot
8

Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 2119, blz.3.

X Noot
9

Artikel XVII, onderdeel E, van Overige fiscale maatregelen 2013.

X Noot
10

Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 109.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2010/2011, 32 417, nr. 15.

Naar boven