TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
In de onderhavige regeling zijn verschillende wijzigingen opgenomen van de Regeling
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna Regeling Wko). Allereerst
zijn er regels gesteld voor de rijksbijdrage die aan de Sociale verzekeringsbank (SVB)
wordt verstrekt voor de kosten van de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in de
gevallen dat ouders in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland wonen en/of
werken, inclusief de feitelijk te betalen bedragen kinderopvangtoeslag. Ook zijn nadere
regels gesteld voor de verstrekking van systematische toezichtinformatie door gemeenten
aan de minister.
2. Rijksbijdrage kinderopvangtoeslag aan de Sociale verzekeringsbank
Op grond van artikel 1.3 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
(Wko) is de Belastingdienst/Toeslagen belast met de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.
De Belastingdienst/Toeslagen stelt in alle gevallen de aanspraak op kinderopvangtoeslag
vast met toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
In de meeste situaties betaalt de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag
ook uit. Uitzondering daarop zijn situaties waarin naast recht uit Nederland, recht
op gezinsbijslagen bestaat uit één van de lidstaten van de EU, de EER of Zwitserland.
De kinderopvangtoeslag wordt net als het kindgebonden budget en de kinderbijslag als
een gezinsbijslag aangemerkt. In die gevallen waarin rechten uit meerdere landen samenlopen
wordt op basis van Europese regelgeving bepaald welk land met voorrang uitbetaalt
en welk land een eventuele aanvulling uitbetaalt. Op die wijze wordt voorkomen dat
burgers een gezinsbijslag ontvangen uit meerdere landen of geen gezinsbijslag ontvangen,
terwijl ze daar wel recht op hebben.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Awir wordt onder lidstaat
verstaan: een Staat die lid is van de Europese Unie of een andere Staat, niet zijnde
een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte.
De SVB draagt zorg voor uitbetaling van de gezinsbijslag, nadat de Belastingdienst/Toeslagen
de aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft vastgesteld. Dit hangt samen met de aan
de SVB opgedragen verwerking van gegevens die afkomstig zijn uit het buitenland en
het verrichten van taken in verband met deze gegevensverwerking ten behoeve van de
uitvoering van de Awir door de Belastingdienst/Toeslagen (artikel 34, derde lid, onderdeel
b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen).
In de onderhavige regeling zijn op grond van artikel 121a van de Wet financiering
sociale verzekeringen regels gesteld voor de rijksbijdrage die aan de SVB wordt verstrekt
voor de kosten van deze uitvoering van de kinderopvangtoeslag, inclusief de feitelijk
te betalen bedragen kinderopvangtoeslag.
3. Verstrekking van systematische toezichtinformatie
In verband met de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233) zijn de specifieke bepalingen betreffende interbestuurlijk toezicht in de Wko komen
te vervallen en opgenomen in de Gemeentewet. Interbestuurlijk toezicht is een vorm
van toezicht dat plaatsvindt in het kader van de rechtsbetrekkingen tussen het Rijk,
de provincies, de gemeenten, gemeenschappelijke regelingen en de waterschappen, waarbij
de taakbehartiging van de lagere door de hogere overheden wordt beoordeeld.
Bij of krachtens de Wko zijn kwaliteitseisen vastgelegd waaraan de kinderopvang en
peuterspeelzalen moeten voldoen. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk
voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang en peuterspeelzalen. Aan het
college van burgemeester en wethouders zijn de toezichtstaken opgedragen zoals bedoeld
in de Wko. De minister oefent interbestuurlijk toezicht uit in het kader van de kinderopvang
en de peuterspeelzalen. Feitelijk wordt het interbestuurlijk toezicht uitgeoefend
door de ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs, die op grond van artikel 124e
Gemeentewet zijn aangewezen ten behoeve van het interbestuurlijk toezicht op de uitvoering
van de aan het college van burgemeester en wethouders opgedragen taken (Aanwijzingsregeling
ambtenaren interbestuurlijk toezicht Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,
Stcrt. 2012, 19731).
De ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs beschikken over de bevoegdheden genoemd
in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent
dat de ambtenaren om hun toezichtstaken te kunnen uitoefenen, bevoegd zijn plaatsen
te betreden, inlichtingen te vorderen en inzage te vorderen van een identiteitsbewijs
en van zakelijke gegevens en bescheiden.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht zijn
de artikelen 1.67, 1.69, 1.70 en 2.26 van de Wko vervallen en vindt het interbestuurlijk
toezicht thans plaats op grond van artikel 124b, eerste lid, jo. artikel 124h van
de Gemeentewet. Voor de uitoefening van het interbestuurlijk toezicht is nodig dat
de minister tijdig de juiste informatie van de gemeenten ontvangt. Het Besluit verstrekking
systematische toezichtinformatie (hierna het Besluit) dat op artikel 124h van de Gemeentewet
is gebaseerd, bevat een procedure voor het systematisch verzamelen van toezichtinformatie.
Systematische informatie is alle niet-incidentele informatie. In artikel 2 van het
Besluit is bepaald dat de minister bij ministeriële regeling aan de gemeenten de verplichting
kan opleggen tot het periodiek aan hem verstrekken van systematische toezichtinformatie.
De uitwerking in een ministeriële regeling is derhalve een voorwaarde voor het kunnen
opleggen van een verplichting aan gemeenten tot het verstrekken van systematische
toezichtinformatie. De onderhavige regeling voorziet door middel van het nieuwe artikel
12 en de nieuwe bijlage 2 in de vastlegging van die concrete systematische informatieverplichting
ten aanzien van de uitvoering van het toezicht door de gemeenten op de kwaliteit van
de kinderopvang en peuterspeelzalen. Deze bepaling ziet dus niet op de verstrekking
van incidentele informatie. Op grond van artikel 118 Gemeentewet kunnen de minister
en de door hem aangewezen ambtenaren in incidentele zaken het college verzoeken inlichtingen
te verstrekken.
4. Effecten regeldruk en gevolgen voor de uitvoering
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor
burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. De gevolgen voor de regeldruk
bestaan uit administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend
uit wet- en regelgeving van de overheid) en inhoudelijke nalevingskosten (de kosten
voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet-
en regelgeving).
De Rijksbijdrage van de kinderopvangtoeslag aan de SVB leidt niet tot een toename
in de regeldruk voor bedrijven of burgers. Het gaat hier namelijk om werk dat door
de SVB wordt uitgevoerd. De uitvoering door de SVB leidt tot het meenemen van de kinderopvangtoeslag
in de berekening van de aanvullende gezinsbijslag. Bij de bepaling van de hoogte van
de gezinsbijslag houdt de SVB al rekening met het kindgebonden budget. Aangezien de
kinderopvangtoeslag wordt meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de gezinsbijslag
via de SVB, is er naar verwachting een afname in de uitkeringslasten. Er wordt een
beperkte toename in de uitvoeringskosten verwacht. Deze toename is onderdeel van het
reguliere uitvoeringsbudget en leidt derhalve niet tot extra uitvoeringsbudget voor
de SVB. De vastlegging van de systematische informatieverplichting van gemeenten aan
de Inspectie van het onderwijs over de gemeentelijke uitvoering van het toezicht op
de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk heeft ook geen effect
voor de regeldruk voor burgers en bedrijven.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A (artikel 1)
De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde gezet. Daarnaast zijn de begripsbepalingen
‘kinderopvangtoeslag buitenland’ en ‘uitvoeringskosten’ toegevoegd in verband met
de regels voor de rijksbijdrage aan de SVB van de kinderopvangtoeslag aan ouders die
in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland wonen en/of werken, die in
de nieuwe paragraaf 2 van de Regeling Wko worden opgenomen. De definitie van het begrip
‘vraagouder’ is niet meer opgenomen omdat dat begrip al in het Besluit kwaliteit kinderopvang
en peuterspeelzalen gedefinieerd is.
Onderdeel B (artikelen 2, 3 en 4)
In de oude paragraaf 2 van de Regeling Wko waren regels opgenomen met betrekking tot
de tegemoetkoming van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV). Met de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wko (Stb. 2012, 327) vervalt met ingang van 1 januari 2013 (Stb. 2012, 387) de tegemoetkoming van de gemeente en het UWV en wordt de volledige kinderopvangtoeslag
voor alle ouders die in Nederland wonen en/of werken, uitgekeerd door de Belastingdienst/Toeslagen.
Nu de rol van de gemeenten en het UWV in de uitbetaling van kinderopvangtoeslag verdwijnt,
vervallen de oude artikelen 2 en 4.
Verder wijzigt met de voormelde wet de bevoegdheid van de gemeente om de kinderopvangtoeslag
voor lage inkomens zodanig aan te vullen, dat de kosten voor kinderopvang voor de
betreffende ouders lager worden en die ouders zelf minder hoeven bij te dragen aan
de kosten voor kinderopvang. Deze extra bijdrage van de gemeente, het zogenoemde koa-kopje
is niet langer verplicht en ook niet meer gebonden aan vaste percentages. Het oude
artikel 3 waarin deze percentages waren opgenomen, vervalt daarom.
In de nieuwe paragraaf 2 van de Regeling Wko zijn de regels opgenomen voor de rijksbijdrage
aan de SVB van de kinderopvangtoeslag aan ouders die in een andere lidstaat dan Nederland
of in Zwitserland wonen en/of werken. Gezien de betrekkelijk geringe lasten is voor
de opzet aangesloten bij de regeling van de rijksbijdrage van het kindgebonden budget
buitenland aan de SVB (hoofdstuk 5, afdeling 4, paragraaf 3, van de Regeling Wfsv).
Op basis van een jaarlijkse raming wordt bevoorschot aan de SVB. De afrekening en
vaststelling van de rijksbijdrage vindt achteraf plaats op de gebruikelijke wijze
waarop dit geschiedt bij rijksgefinancierde wetten en regelingen die de SVB uitvoert.
Onderdeel C (paragraaf 3)
De in paragraaf 3 opgenomen artikelen 9b en 9c hebben betrekking op de registers kinderopvang
en peuterspeelzaal. Het opschrift van paragraaf 3 wordt daarmee in overeenstemming
gebracht.
Onderdeel D (artikelen 11c en 11d)
In artikel 3.6 van de Wko is bepaald dat de artikelen 3.1 tot en met 3.6 van de wet
vervallen drie jaar na inwerkingtreding van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging
van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang
(Stb. 345). Laatstgenoemde wet is in werking getreden met ingang van 1 januari 2010, zodat
de artikelen 3.1 tot en met 3.6 met ingang van 1 januari 2013 komen te vervallen.
Dit heeft tot gevolg dat de artikelen 11c en 11d van de Regeling Wko, waarin wordt
verwezen naar artikel 3.2 van de Wko, eveneens per dezelfde datum vervallen.
Onderdelen E en F (artikel 12 en bijlage 2)
Een belangrijk instrument voor het toezicht door de colleges van burgemeester en wethouders
op de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk vormen de registers,
bedoeld in de artikelen 1.47a en 2.4a van de Wko.
De registers hebben de vorm van een elektronische databank, die wordt beheerd door
een door de minister aangewezen bewerker. In artikel 9c van de Regeling Wko is DUO,
een agentschap ressorterende onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
aangewezen als bewerker in de zin van artikel 4 van het Besluit registers kinderopvang
en peuterspeelzaalwerk.
Daarnaast is een webapplicatie ontwikkeld, de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte
(GIR), ter ondersteuning van het handhavingsproces van gemeenten en het inspectieproces
van GGD’en. Het gebruik van het overheidsportaal van de registers is voor gemeenten
verplicht, het gebruik van de GIR niet. De registers en de GIR leveren ook informatie
op voor de minister in het kader van zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering
van de Wko en voor de Inspectie van het onderwijs in het kader van het rijkstoezicht.
Over het gebruik en beheer van de registers en de GIR zijn afspraken gemaakt tussen
onder andere de minister, de Inspectie van het onderwijs en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten namens de gemeenten, welke afspraken zijn opgenomen in een convenant (Afspraken
informatie uitwisseling Landelijke Registers en Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte
Kinderopvang en Peuterspeelzalen). De Inspectie van het onderwijs is op grond van
artikel 124e Gemeentewet jo. artikel 1 van de Aanwijzingsregeling ambtenaren interbestuurlijk
toezicht Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bevoegd de informatie
uit de registers en de GIR te gebruiken voor het in artikel 2, vierde lid, van het
Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk neergelegde doel, namelijk het
toezicht op de naleving en handhaving van de kwaliteitseisen van kinderopvangvoorzieningen
en peuterspeelzalen. Dit betekent ook dat de Inspectie van het onderwijs reeds in
januari van elk kalenderjaar, via DUO, de beschikking kan krijgen over de gegevens
die de gemeenten, die van de GIR gebruik maken, daarin hebben opgenomen. Zoals hiervoor
is vermeld, is het gebruik van het overheidsportaal van de registers voor gemeenten
verplicht, het gebruik van de GIR niet. De gegevens van de gemeenten die geen (of
voor een deel) gebruik maken van de GIR en de wijzigingen op de gegevens die in januari
via de GIR zijn verstrekt, komen op 1 juli ter beschikking van de Inspectie van het
onderwijs.
Het college krijgt op grond van het gewijzigde artikel de verplichting opgelegd tot
periodieke verstrekking aan de minister van systematische toezichtinformatie. De colleges
verstrekken de gegevens overeenkomstig het in bijlage 2 bij de Regeling Wko opgenomen
model: de matrix systematische informatie. Alle gemeenten waar kinderopvang plaats
vindt dienen de compleet ingevulde matrix als verantwoording in bij de minister. De
Inspectie van het onderwijs krijgt vervolgens de beschikking over deze gegevens om
het toezicht namens de minister te kunnen uitoefenen.
Het voorheen als bijlage 2 opgenomen model wordt vervangen door de matrix genoemd
in artikel 12 (onderdeel E).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.