Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2012, nr. KO/B/2012/17447,tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het stellen van regels voor de rijksbijdrage van de kinderopvangtoeslag aan de Sociale verzekeringsbank, het stellen van nadere regels voor de verstrekking van systematische toezichtinformatie en enige andere wijzigingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van het Besluit verstrekking systematische toezichtinformatie en artikel 121a van de Wet financiering sociale verzekeringen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. college:

college van burgemeester en wethouders;

b. kinderopvangtoeslag buitenland:

totaalbedrag van de kinderopvangtoeslagen die door tussenkomst van de Sociale verzekeringsbank worden uitbetaald aan ouders die in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland wonen of werken dan wel wonen en werken;

c. minister:

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

d. uitvoeringskosten:

totaalbedrag van de kosten die de Sociale verzekeringsbank maakt bij de uitvoering, bedoeld in artikel 34, derde lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voor zover het betreft de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

e. wet:

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

B

Paragraaf 2 komt te luiden:

Paragraaf 2. Rijksbijdrage kinderopvangtoeslag buitenland

Artikel 2. Raming baten en lasten

Voor 1 oktober van elk kalenderjaar verstrekt de Sociale verzekeringsbank aan de minister in het jaarplan met begroting, bedoeld in artikel 46 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende kalenderjaar geraamde baten en lasten met betrekking tot de kinderopvangtoeslag buitenland, uitgesplitst naar uitkeringslasten per maand en uitvoeringskosten per kalenderjaar.

Artikel 3. Betaling voorschot
  • 1. De minister stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel a, van de Regeling Wfsv een periodiek voorschot op het bedrag, bedoeld in artikel 2, van:

    • a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en

    • b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.

  • 2. De minister kan, na overleg met de Sociale verzekeringsbank, van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde bedragen afwijken.

Artikel 4. Afrekening
  • 1. In de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, worden de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, met betrekking tot de kinderopvangtoeslag buitenland opgenomen.

  • 2. Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de minister de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

C

Het opschrift van paragraaf 3 komt te luiden:

Paragraaf 3. Regels inzake registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

D

De artikelen 11c en 11d vervallen.

E

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12. Verslag

Het college verstrekt aan de minister uiterlijk op 1 juli van elk kalenderjaar, overeenkomstig het in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen model, gegevens over het voorafgaande kalenderjaar over de uitvoering van de aan het college bij of krachtens de wet opgedragen taken.

F

Bijlage 2, behorend bij artikel 12, vierde lid, vervalt en wordt vervangen door de bij deze regeling gevoegde bijlage.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 december 2012

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, onderdeEL E, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 7 december 2012, nr. KO/B/2012/17447, TOT WIJZIGING VAN DE REGELING WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN IN VERBAND MET HET STELLEN VAN REGELS VOOR DE RIJKSBIJDRAGE VAN DE KINDEROPVANGTOESLAG AAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK, HET STELLEN VAN NADERE REGELS VOOR DE VERSTREKKING VAN SYSTEMATISCHE TOEZICHTINFORMATIE EN ENIGE ANDERE WIJZIGINGEN

Bijlage 2, behorend bij artikel 12

Matrix systematische informatie
 

KDV

BSO

GOB

Gastouders

PSZ

Aantal locaties in register (eindstand)

         

Aantal nieuwe aanvragen

         

Aantal inschrijvingen

         

Aantal aanvragen tijdig afgehandeld

         

Aantal uitschrijvingen

         

Aantal uit te voeren jaarlijkse onderzoeken.

         

Aantal uitgevoerde jaarlijkse onderzoeken

(inclusief de 3 maanden onderzoeken, want dat zijn ook reguliere onderzoeken)

         

Aantal incidentele onderzoeken

         

Aantal handhavingsadviezen gegeven door GGD

Handhaven

         

Niet handhaven

         

Tekortkomingen

– totaal aantal tekortkomingen in de gemeente

– aantal locaties met tekortkomingen in de gemeente

         

Handhavingsacties

– totaal aantal ingezette handhavingsacties op tekortkomingen

– aantal locaties waar hh acties zijn ingezet

         

Resultaat handhavingstraject (van locaties met tekortkomingen). Weergegeven naar:

– aantal tekortkomingen

– aantal locaties met tekortkomingen

Voldoet na handhaving

         

Handhaving loopt nog

         

Anders

  • Voor geheel Nederland

  • Per gemeente

  • Per GGD/regio

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In de onderhavige regeling zijn verschillende wijzigingen opgenomen van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna Regeling Wko). Allereerst zijn er regels gesteld voor de rijksbijdrage die aan de Sociale verzekeringsbank (SVB) wordt verstrekt voor de kosten van de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in de gevallen dat ouders in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland wonen en/of werken, inclusief de feitelijk te betalen bedragen kinderopvangtoeslag. Ook zijn nadere regels gesteld voor de verstrekking van systematische toezichtinformatie door gemeenten aan de minister.

2. Rijksbijdrage kinderopvangtoeslag aan de Sociale verzekeringsbank

Op grond van artikel 1.3 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) is de Belastingdienst/Toeslagen belast met de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen stelt in alle gevallen de aanspraak op kinderopvangtoeslag vast met toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).

In de meeste situaties betaalt de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag ook uit. Uitzondering daarop zijn situaties waarin naast recht uit Nederland, recht op gezinsbijslagen bestaat uit één van de lidstaten van de EU, de EER of Zwitserland. De kinderopvangtoeslag wordt net als het kindgebonden budget en de kinderbijslag als een gezinsbijslag aangemerkt. In die gevallen waarin rechten uit meerdere landen samenlopen wordt op basis van Europese regelgeving bepaald welk land met voorrang uitbetaalt en welk land een eventuele aanvulling uitbetaalt. Op die wijze wordt voorkomen dat burgers een gezinsbijslag ontvangen uit meerdere landen of geen gezinsbijslag ontvangen, terwijl ze daar wel recht op hebben.

Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Awir wordt onder lidstaat verstaan: een Staat die lid is van de Europese Unie of een andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

De SVB draagt zorg voor uitbetaling van de gezinsbijslag, nadat de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft vastgesteld. Dit hangt samen met de aan de SVB opgedragen verwerking van gegevens die afkomstig zijn uit het buitenland en het verrichten van taken in verband met deze gegevensverwerking ten behoeve van de uitvoering van de Awir door de Belastingdienst/Toeslagen (artikel 34, derde lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen).

In de onderhavige regeling zijn op grond van artikel 121a van de Wet financiering sociale verzekeringen regels gesteld voor de rijksbijdrage die aan de SVB wordt verstrekt voor de kosten van deze uitvoering van de kinderopvangtoeslag, inclusief de feitelijk te betalen bedragen kinderopvangtoeslag.

3. Verstrekking van systematische toezichtinformatie

In verband met de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233) zijn de specifieke bepalingen betreffende interbestuurlijk toezicht in de Wko komen te vervallen en opgenomen in de Gemeentewet. Interbestuurlijk toezicht is een vorm van toezicht dat plaatsvindt in het kader van de rechtsbetrekkingen tussen het Rijk, de provincies, de gemeenten, gemeenschappelijke regelingen en de waterschappen, waarbij de taakbehartiging van de lagere door de hogere overheden wordt beoordeeld.

Bij of krachtens de Wko zijn kwaliteitseisen vastgelegd waaraan de kinderopvang en peuterspeelzalen moeten voldoen. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang en peuterspeelzalen. Aan het college van burgemeester en wethouders zijn de toezichtstaken opgedragen zoals bedoeld in de Wko. De minister oefent interbestuurlijk toezicht uit in het kader van de kinderopvang en de peuterspeelzalen. Feitelijk wordt het interbestuurlijk toezicht uitgeoefend door de ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs, die op grond van artikel 124e Gemeentewet zijn aangewezen ten behoeve van het interbestuurlijk toezicht op de uitvoering van de aan het college van burgemeester en wethouders opgedragen taken (Aanwijzingsregeling ambtenaren interbestuurlijk toezicht Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, Stcrt. 2012, 19731).

De ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs beschikken over de bevoegdheden genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de ambtenaren om hun toezichtstaken te kunnen uitoefenen, bevoegd zijn plaatsen te betreden, inlichtingen te vorderen en inzage te vorderen van een identiteitsbewijs en van zakelijke gegevens en bescheiden.

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht zijn de artikelen 1.67, 1.69, 1.70 en 2.26 van de Wko vervallen en vindt het interbestuurlijk toezicht thans plaats op grond van artikel 124b, eerste lid, jo. artikel 124h van de Gemeentewet. Voor de uitoefening van het interbestuurlijk toezicht is nodig dat de minister tijdig de juiste informatie van de gemeenten ontvangt. Het Besluit verstrekking systematische toezichtinformatie (hierna het Besluit) dat op artikel 124h van de Gemeentewet is gebaseerd, bevat een procedure voor het systematisch verzamelen van toezichtinformatie. Systematische informatie is alle niet-incidentele informatie. In artikel 2 van het Besluit is bepaald dat de minister bij ministeriële regeling aan de gemeenten de verplichting kan opleggen tot het periodiek aan hem verstrekken van systematische toezichtinformatie. De uitwerking in een ministeriële regeling is derhalve een voorwaarde voor het kunnen opleggen van een verplichting aan gemeenten tot het verstrekken van systematische toezichtinformatie. De onderhavige regeling voorziet door middel van het nieuwe artikel 12 en de nieuwe bijlage 2 in de vastlegging van die concrete systematische informatieverplichting ten aanzien van de uitvoering van het toezicht door de gemeenten op de kwaliteit van de kinderopvang en peuterspeelzalen. Deze bepaling ziet dus niet op de verstrekking van incidentele informatie. Op grond van artikel 118 Gemeentewet kunnen de minister en de door hem aangewezen ambtenaren in incidentele zaken het college verzoeken inlichtingen te verstrekken.

4. Effecten regeldruk en gevolgen voor de uitvoering

De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. De gevolgen voor de regeldruk bestaan uit administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid) en inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving).

De Rijksbijdrage van de kinderopvangtoeslag aan de SVB leidt niet tot een toename in de regeldruk voor bedrijven of burgers. Het gaat hier namelijk om werk dat door de SVB wordt uitgevoerd. De uitvoering door de SVB leidt tot het meenemen van de kinderopvangtoeslag in de berekening van de aanvullende gezinsbijslag. Bij de bepaling van de hoogte van de gezinsbijslag houdt de SVB al rekening met het kindgebonden budget. Aangezien de kinderopvangtoeslag wordt meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de gezinsbijslag via de SVB, is er naar verwachting een afname in de uitkeringslasten. Er wordt een beperkte toename in de uitvoeringskosten verwacht. Deze toename is onderdeel van het reguliere uitvoeringsbudget en leidt derhalve niet tot extra uitvoeringsbudget voor de SVB. De vastlegging van de systematische informatieverplichting van gemeenten aan de Inspectie van het onderwijs over de gemeentelijke uitvoering van het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk heeft ook geen effect voor de regeldruk voor burgers en bedrijven.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1)

De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde gezet. Daarnaast zijn de begripsbepalingen ‘kinderopvangtoeslag buitenland’ en ‘uitvoeringskosten’ toegevoegd in verband met de regels voor de rijksbijdrage aan de SVB van de kinderopvangtoeslag aan ouders die in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland wonen en/of werken, die in de nieuwe paragraaf 2 van de Regeling Wko worden opgenomen. De definitie van het begrip ‘vraagouder’ is niet meer opgenomen omdat dat begrip al in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen gedefinieerd is.

Onderdeel B (artikelen 2, 3 en 4)

In de oude paragraaf 2 van de Regeling Wko waren regels opgenomen met betrekking tot de tegemoetkoming van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Met de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wko (Stb. 2012, 327) vervalt met ingang van 1 januari 2013 (Stb. 2012, 387) de tegemoetkoming van de gemeente en het UWV en wordt de volledige kinderopvangtoeslag voor alle ouders die in Nederland wonen en/of werken, uitgekeerd door de Belastingdienst/Toeslagen. Nu de rol van de gemeenten en het UWV in de uitbetaling van kinderopvangtoeslag verdwijnt, vervallen de oude artikelen 2 en 4.

Verder wijzigt met de voormelde wet de bevoegdheid van de gemeente om de kinderopvangtoeslag voor lage inkomens zodanig aan te vullen, dat de kosten voor kinderopvang voor de betreffende ouders lager worden en die ouders zelf minder hoeven bij te dragen aan de kosten voor kinderopvang. Deze extra bijdrage van de gemeente, het zogenoemde koa-kopje is niet langer verplicht en ook niet meer gebonden aan vaste percentages. Het oude artikel 3 waarin deze percentages waren opgenomen, vervalt daarom.

In de nieuwe paragraaf 2 van de Regeling Wko zijn de regels opgenomen voor de rijksbijdrage aan de SVB van de kinderopvangtoeslag aan ouders die in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland wonen en/of werken. Gezien de betrekkelijk geringe lasten is voor de opzet aangesloten bij de regeling van de rijksbijdrage van het kindgebonden budget buitenland aan de SVB (hoofdstuk 5, afdeling 4, paragraaf 3, van de Regeling Wfsv). Op basis van een jaarlijkse raming wordt bevoorschot aan de SVB. De afrekening en vaststelling van de rijksbijdrage vindt achteraf plaats op de gebruikelijke wijze waarop dit geschiedt bij rijksgefinancierde wetten en regelingen die de SVB uitvoert.

Onderdeel C (paragraaf 3)

De in paragraaf 3 opgenomen artikelen 9b en 9c hebben betrekking op de registers kinderopvang en peuterspeelzaal. Het opschrift van paragraaf 3 wordt daarmee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel D (artikelen 11c en 11d)

In artikel 3.6 van de Wko is bepaald dat de artikelen 3.1 tot en met 3.6 van de wet vervallen drie jaar na inwerkingtreding van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 345). Laatstgenoemde wet is in werking getreden met ingang van 1 januari 2010, zodat de artikelen 3.1 tot en met 3.6 met ingang van 1 januari 2013 komen te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat de artikelen 11c en 11d van de Regeling Wko, waarin wordt verwezen naar artikel 3.2 van de Wko, eveneens per dezelfde datum vervallen.

Onderdelen E en F (artikel 12 en bijlage 2)

Een belangrijk instrument voor het toezicht door de colleges van burgemeester en wethouders op de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk vormen de registers, bedoeld in de artikelen 1.47a en 2.4a van de Wko.

De registers hebben de vorm van een elektronische databank, die wordt beheerd door een door de minister aangewezen bewerker. In artikel 9c van de Regeling Wko is DUO, een agentschap ressorterende onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, aangewezen als bewerker in de zin van artikel 4 van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

Daarnaast is een webapplicatie ontwikkeld, de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte (GIR), ter ondersteuning van het handhavingsproces van gemeenten en het inspectieproces van GGD’en. Het gebruik van het overheidsportaal van de registers is voor gemeenten verplicht, het gebruik van de GIR niet. De registers en de GIR leveren ook informatie op voor de minister in het kader van zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wko en voor de Inspectie van het onderwijs in het kader van het rijkstoezicht. Over het gebruik en beheer van de registers en de GIR zijn afspraken gemaakt tussen onder andere de minister, de Inspectie van het onderwijs en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten namens de gemeenten, welke afspraken zijn opgenomen in een convenant (Afspraken informatie uitwisseling Landelijke Registers en Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte Kinderopvang en Peuterspeelzalen). De Inspectie van het onderwijs is op grond van artikel 124e Gemeentewet jo. artikel 1 van de Aanwijzingsregeling ambtenaren interbestuurlijk toezicht Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bevoegd de informatie uit de registers en de GIR te gebruiken voor het in artikel 2, vierde lid, van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk neergelegde doel, namelijk het toezicht op de naleving en handhaving van de kwaliteitseisen van kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen. Dit betekent ook dat de Inspectie van het onderwijs reeds in januari van elk kalenderjaar, via DUO, de beschikking kan krijgen over de gegevens die de gemeenten, die van de GIR gebruik maken, daarin hebben opgenomen. Zoals hiervoor is vermeld, is het gebruik van het overheidsportaal van de registers voor gemeenten verplicht, het gebruik van de GIR niet. De gegevens van de gemeenten die geen (of voor een deel) gebruik maken van de GIR en de wijzigingen op de gegevens die in januari via de GIR zijn verstrekt, komen op 1 juli ter beschikking van de Inspectie van het onderwijs.

Het college krijgt op grond van het gewijzigde artikel de verplichting opgelegd tot periodieke verstrekking aan de minister van systematische toezichtinformatie. De colleges verstrekken de gegevens overeenkomstig het in bijlage 2 bij de Regeling Wko opgenomen model: de matrix systematische informatie. Alle gemeenten waar kinderopvang plaats vindt dienen de compleet ingevulde matrix als verantwoording in bij de minister. De Inspectie van het onderwijs krijgt vervolgens de beschikking over deze gegevens om het toezicht namens de minister te kunnen uitoefenen.

Het voorheen als bijlage 2 opgenomen model wordt vervangen door de matrix genoemd in artikel 12 (onderdeel E).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Naar boven