Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kinderopvangtoeslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het mogelijk te maken bezuinigingen door te voeren met betrekking tot de kinderopvangtoeslag teneinde de overheidsfinanciën op orde te brengen, en om de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te incorporeren in de kinderopvangtoeslag zodat de uitvoering volledig wordt opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 vervalt in de begripsomschrijving «gastouderopvang» in onderdeel b: «onderscheidenlijk een tegemoetkoming».

B

Artikel 1.1a vervalt.

C

Het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 2, komt te luiden:

AFDELING 2. KINDEROPVANGTOESLAG

D

Hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 1, komt te luiden:

Paragraaf 1. Uitvoering van de kinderopvangtoeslag

Artikel 1.3
  • 1. De uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

  • 2. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in de kosten van kinderopvang per kind, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat:

    • a. in afwijking van artikel 4, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen een kind voor wie de pleegouder een subsidie ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg, geacht wordt door die pleegouder in belangrijke mate te worden onderhouden;

    • b. in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een ouder over de berekeningsjaren 2012 en volgende geen aanspraak op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.5 heeft over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand voor de datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.

Artikel 1.4
  • 1. Met het oog op het toekennen van een kinderopvangtoeslag verstrekt de ouder, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, aan de Belastingdienst/Toeslagen het unieke nummer, bedoeld in artikel 1.47a, derde lid.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de verstrekking.

E

Het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 2, komt te luiden:

Paragraaf 2. Aanspraak op kinderopvangtoeslag

F

In artikel 1.5, eerste lid, vervalt: jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

G

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. recht heeft op of een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet en deelneemt aan scholing als bedoeld in artikel 76 van die wet of werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 76a of 77a van die wet met behoud van die uitkering dan wel op andere wijze deelneemt aan een traject gericht op arbeidsinschakeling,.

H

Artikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid komt de tweede zin te luiden: Dat bedrag kan per opvangsoort verschillend worden vastgesteld.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing of een opleiding volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.

3. Het vijfde en zesde lid vervallen.

I

De artikelen 1.8 en 1.9 komen te luiden:

Artikel 1.8

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de hoogte en de berekeningswijze van de kinderopvangtoeslag, waarbij tevens tabellen worden vastgesteld, waaruit de relatie tussen de kosten van kinderopvang en de kinderopvangtoeslag kan worden afgelezen.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de hoogte van het bedrag dat als vaste eigen bijdrage van de ouder in mindering wordt gebracht op de kinderopvangtoeslag. Daarbij kunnen het toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner, de aanwezigheid van een partner en het aantal kinderen in aanmerking worden genomen.

Artikel 1.9

De bedragen, bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, de mate waarin het toetsingsinkomen van de ouder en, indien hij een partner heeft, dat van zijn partner een rol speelt bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, en het bedrag, bedoeld in artikel 1.8, tweede lid, worden bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen index ter zake van lonen of prijzen.

J

Artikel 1.10 vervalt.

K

Het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 3, komt te luiden:

Paragraaf 3. Financiële middelen tot dekking van kinderopvangtoeslag

L

In hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 3, wordt na het opschrift een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.10

  • 1. De financiële middelen tot dekking van de uitgaven voor de kinderopvangtoeslag kunnen mede worden verkregen door het heffen van een opslag op de premie, die ten gunste komt van een sectorfonds als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen dan wel een opslag op de premie, bedoeld in artikel 29 van die wet.

  • 2. De premieopslagen, bedoeld in het eerste lid, zijn verschuldigd door de werkgever onderscheidenlijk de overheidswerkgever.

  • 3. De premieopslagen worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De artikelen 26 onderscheidenlijk 31 van de Wet financiering sociale verzekeringen zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Op de heffing en invordering van de premieopslagen zijn de artikelen 57, 59 en 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen van overeenkomstige toepassing.

M

De artikelen 1.22 en 1.24 tot en met 1.34 vervallen.

N

Het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 4, komt te luiden:

Paragraaf 4. Overige bepalingen

O

In hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 4, wordt na het opschrift een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.11

De kinderopvangtoeslag blijft buiten beschouwing bij de verlening van andere op het inkomen of vermogen afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen.

P

Artikel 1.23 wordt vernummerd tot artikel 1.12 opgenomen in hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 4 en in het eerste lid wordt «artikel 6» vervangen door: artikel 1.6.

Q

Na artikel 1.12 (nieuw) wordt in hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 4, een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.13

Het college van burgemeester en wethouders kan aan een ouder als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c, e, j, k of l, een tegemoetkoming verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag, zodanig dat het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid.

R

Hoofdstuk 1, afdeling 2, paragrafen 5, 6 en 7, vervallen.

Ra

Artikel 1.50 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De houder van een kindercentrum en de personen werkzaam bij een onderneming waarmee de houder een kindercentrum exploiteert, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als stagiair of uitzendkracht werkzaam zijn de eerste maal voordat deze personen de werkzaamheden aanvangen.

Rb

Artikel 1.56, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Op de houder van een gastouderbureau en op de personen werkzaam bij een onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert, is artikel 1.50, derde tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing. Op de houder van een gastouderbureau is artikel 1.54 van overeenkomstige toepassing.

Rc

Aan artikel 1.56b wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als stagiair werkzaam zijn de eerste maal dat deze personen de werkzaamheden aanvangen.

Rd

In artikel 1.57, laatste zin, wordt «artikel 1.50, tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: artikel 1.50, tweede tot en met zesde lid.

Re

In artikel 1.57a, eerste lid, wordt «artikel 1.50, eerste, derde, vierde en vijfde lid» vervangen door: 1.50, eerste en derde tot en met zesde lid.

S

Artikel 1.72, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de houder die een verplichting als bedoeld bij of krachtens afdeling 3 van dit hoofdstuk, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

T

Artikel 1.86 vervalt.

U

Artikel 1.87 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt: en de hoogte van de tegemoetkomingen van de gemeente en van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

2. In het derde lid wordt «de artikelen 1.6, 1.22, 1.29 en 1.35» vervangen door «artikel 1.6» en vervalt: jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Ua

In artikel 2.1 komt de definitie van «houder» als volgt te luiden:

houder:

degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een peuterspeelzaal exploiteert.

Ub

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De houder van een peuterspeelzaal en de personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een peuterspeelzaal exploiteert, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als stagiair of uitzendkracht werkzaam zijn de eerste maal voordat deze personen de werkzaamheden aanvangen.

V

In artikel 3.6a, tweede lid, wordt «artikel 1.10» vervangen door: artikel 1.10 zoals dat luidde op 31 december 2012.

W

Na artikel 3.8 worden in hoofdstuk 3, paragraaf 1, vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.8a

Voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013 blijft deze wet, zoals die luidde op 31 december van dat berekeningsjaar, van toepassing op de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2012.

Artikel 3.8b

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd een beslissing te nemen op een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.22, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013, voor zover nog niet onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders dat een besluit in verband met een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.22, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013 heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.

  • 3. In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit als bedoeld in het tweede lid, blijft het college partij en staat hoger beroep in verband met deze besluiten open.

Artikel 3.8c

  • 1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen blijft bevoegd een beslissing te nemen op een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.29, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013, voor zover nog niet onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat een besluit in verband met een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.29, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013 heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.

  • 3. In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit als bedoeld in het tweede lid, blijft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen partij en staat hoger beroep in verband met deze besluiten open.

Artikel 3.8d

Personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een kindercentrum exploiteert en personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert en van wie tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ra en Rb, van de Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in verband met de kinderopvangtoeslag geen verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 1.50, derde lid, werd verlangd, leggen aan de houder van een kindercentrum respectievelijk van een gastouderbureau voor 1 januari 2013 een verklaring over als bedoeld in voornoemd artikel. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

Artikel 3.8e

Personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een peuterspeelzaal exploiteert en van wie tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Ub, van de Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in verband met de kinderopvangtoeslag geen verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 2.6, derde lid, werd verlangd, leggen aan de houder van een kindercentrum voor 1 januari 2013 een verklaring over als bedoeld in voornoemd artikel. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

ARTIKEL II

De artikelen 100, onderdeel i, en 108, onderdeel m, van de Wet financiering sociale verzekeringen vervallen.

ARTIKEL III

In artikel 3 104, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt: en tegemoetkomingen.

ARTIKEL IV

In artikel 32, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt: onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming.

ARTIKEL V

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 12 juli 2012

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

De Staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers

Uitgegeven de achttiende juli 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 33 212

Naar boven