Wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de gastouderopvang op te splitsen in twee nieuwe vormen van kleinschalige opvang, het toezicht op de kinderopvang te verbeteren, misbruik en oneigenlijk gebruik terug te dringen en het stelsel van de Wet kinderopvang toegankelijk en beheersbaar te houden en dat daartoe de Wet kinderopvang wordt gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    beroepskracht:
    • 1°. de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen;

    • 2°. de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;

    beroepskracht in opleiding:

    degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang;

    gastouder:

    de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

    gastouderbureau:

    een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;

    gastouderopvang:

    kinderopvang:

    • a. die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau;

    • b. die plaatsvindt in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner;

    • c. waarbij de houder in totaal niet meer dan één voorziening voor gastouderopvang exploiteert;

    • d. waarbij de opvang plaatsvindt op het woonadres van de gastouder of op het woonadres van een van de ouders; en

    • e. bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de gastouder of zijn partner en op hetzelfde woonadres als de gastouder staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind dat de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt;

    GGD:

    een gemeentelijke gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid;

    houder:

    de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert;

    kindercentrum:

    een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

    kinderopvang:

    het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

    kinderopvangtoeslag:

    een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder j, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang;

    Onze Minister:

    Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    ouder:

    de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft;

    oudercommissie:

    de commissie, bedoeld in artikel 58;

    overheidswerkgever:

    de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel r, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    overheidswerknemer:

    de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel p, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    register kinderopvang:

    het register kinderopvang, bedoeld in artikel 47a;

    Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:

    het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    uitvoeringskosten:

    de kosten die door een gastouderbureau in rekening worden gebracht bij de ouder of de gastouder, niet zijnde de kosten van gastouderopvang;

    werkgever:

    de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel q, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    werknemer:

    de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wet financiering sociale verzekeringen.

B

Artikel 5 wordt vervangen door:

Artikel 5

  • 1. Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft:

    • a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of

    • b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

  • 2. Een ouder en diens partner die tevens ouder is worden voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

  • 3. Indien een gastouderbureau uit het register kinderopvang, bedoeld in artikel 47a, wordt verwijderd, geldt de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarde van registratie van het gastouderbureau niet, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen uitlooptermijn waarbinnen de voorziening voor gastouderopvang op grond van artikel 47a, tweede lid, onderdeel c, in het register kinderopvang ingeschreven blijft.

C

In artikel 7 worden onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal, al dan niet in dienstverband, gewerkte uren van de ouder en zijn partner alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor toeslag kan worden aangevraagd. Desgevraagd toont de ouder ten genoegen van de Belastingdienst/Toeslagen aan dat aan de in de eerste volzin bedoelde regels is voldaan.

  • 4. Het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking wordt genomen bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep verschillend kan worden vastgesteld, niet te boven.

D

In artikel 8, vierde lid, wordt «artikel 7, tweede lid,» vervangen door: artikel 7, tweede en vierde lid,.

E

Artikel 24, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. voor een ouder als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder c, voor zover de ouder een persoon is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d, g, j, k of l, een derde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

F

In artikel 41, eerste lid, onderdeel a, vervalt: of gastouders.

Fa

In het opschrift van hoofdstuk 3, paragraaf 1, wordt «Melding» vervangen door: Aanvraag.

G

De artikelen 45 tot en met 47 komen te luiden:

Artikel 45

  • 1. Degene die voornemens is een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen, doet daarvoor een aanvraag bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging.

  • 2. De houder van een gastouderbureau dient een aanvraag in voor degene die door zijn tussenkomst voornemens is gastouderopvang te bieden. De aanvraag, bedoeld in de eerste volzin, wordt namens de gastouder gedaan bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging van de voorziening voor gastouderopvang.

  • 3. Een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek als bedoeld in artikel 62 heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de gegevens die worden verstrekt bij de aanvraag, bedoeld in het eerste en tweede lid, en over de wijze van verstrekking van deze gegevens, waaronder voorschriften over de verstrekking van het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer.

  • 5. In de gevallen waarin het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer, dient te worden verstrekt, is degene ten behoeve van wie een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt gedaan gehouden dat nummer te verstrekken aan degenen, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 46

  • 1. Uiterlijk tien weken na de aanvraag, bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, geeft het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, een beschikking af aan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau.

  • 2. Indien na een aanvraag als bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, uit het onderzoek, bedoeld in artikel 62, is gebleken dat de exploitatie van het kindercentrum, het gastouderbureau onderscheidenlijk de voorziening voor gastouderopvang redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging zorg voor de onverwijlde inschrijving van het kindercentrum, het gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang in het register kinderopvang.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders deelt de houder van het kindercentrum of gastouderbureau schriftelijk mee dat inschrijving van het kindercentrum, het gastouderbureau onderscheidenlijk de voorziening voor gastouderopvang in het register kinderopvang heeft plaatsgevonden.

  • 4. De houder van het gastouderbureau deelt de gastouder schriftelijk mee dat inschrijving van de voorziening voor gastouderopvang in het register kinderopvang heeft plaatsgevonden.

  • 5. Bij een inschrijving als bedoeld in het tweede lid, doet het college van burgemeester en wethouders opgave van de gegevens die ingevolge artikel 45, vierde lid, zijn verstrekt.

  • 6. Het register kinderopvang is bij de gemeentesecretarie kosteloos te raadplegen.

Artikel 47

  • 1. De houder van een kindercentrum of gastouderbureau doet van wijzigingen in de gegevens die bij de aanvraag, bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid, zijn verstrekt, onverwijld mededeling aan het college van burgemeester en wethouders. Het college draagt er zorg voor dat deze wijzigingen worden doorgevoerd in het register kinderopvang.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders deelt de houder van het kindercentrum of gastouderbureau schriftelijk mee dat de wijziging in het register kinderopvang heeft plaatsgevonden.

  • 3. De houder van het gastouderbureau deelt de gastouder schriftelijk mee dat de wijziging in het register kinderopvang heeft plaatsgevonden.

H

Na artikel 47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 47a

  • 1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting van een register kinderopvang ten behoeve van de waarborging van de kwaliteit en de rechtszekerheid van de kinderopvang en gastouderopvang alsmede ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde regels.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het register kinderopvang. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de vorm van het register;

    • b. de in het register op te nemen gegevens;

    • c. de vastlegging van gegevens in het register en de verwijdering van gegevens daaruit;

    • d. de wijze waarop verbetering van onjuistheden in het register plaatsvindt;

    • e. de verstrekking van gegevens;

    • f. de openbaarheid van gegevens;

    • g. de verantwoordelijkheden van degenen die gegevens aanleveren ten behoeve van het register.

I

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister kan een buiten Nederland gevestigd kindercentrum, een buiten Nederland gevestigde voorziening voor gastouderopvang of een buiten Nederland gevestigd gastouderbureau gelijkstellen met een geregistreerd kindercentrum, een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang of een geregistreerd gastouderbureau, door opneming ervan in een door hem bij te houden register buitenlandse kinderopvang.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien een ouder voornemens is gebruik te maken van een kindercentrum of een voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau buiten Nederland, doet hij bij Onze Minister een aanvraag om opneming van dat centrum, die voorziening voor gastouderopvang of dat bureau in het register buitenlandse kinderopvang. Opname in dat register vindt slechts plaats, indien aannemelijk is gemaakt dat de kwaliteit ervan naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van deze wet gestelde regels.

3. In het derde lid wordt «onderscheidenlijk het gastouderbureau» vervangen door », de voorziening voor gastouderopvang onderscheidenlijk het gastouderbureau» en wordt «het centrale register» vervangen door «het register buitenlandse kinderopvang».

4. In het vierde, vijfde, zesde en zevende lid, wordt «het centrale register» telkens vervangen door: het register buitenlandse kinderopvang.

5. Het achtste lid, eerste volzin, vervalt.

6. In het negende lid, onderdeel a, wordt «of gastouderbureau» vervangen door: , voorziening voor gastouderopvang of gastouderbureau.

7. In het tiende lid wordt «of gastouderbureau» telkens vervangen door: , de voorziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau.

J

Artikel 48a komt te luiden:

Artikel 48a

  • 1. Bij regeling van Onze Minister kunnen categorieën van buiten Nederland gevestigde kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang of gastouderbureaus worden aangewezen die worden gelijkgesteld met geregistreerde kindercentra, geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang of geregistreerde gastouderbureaus, indien deze kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang of gastouderbureaus voldoen aan de in het land van vestiging geldende regels met betrekking tot de kwaliteit en deze regels naar aard en naar strekking overeenkomen met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2. Artikel 48 is niet van toepassing op kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus als bedoeld in het eerste lid.

K

Artikel 49, tweede lid, wordt vervangen door:

  • 2. Een gastouder biedt verantwoorde gastouderopvang aan waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 3. Een houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:

    • a. het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving;

    • b. het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.

L

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a. de veiligheid en de gezondheid;

    • b. de opleidingseisen waaraan de beroepskrachten voldoen;

    • c. de inzet van beroepskrachten in opleiding;

    • d. het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie;

    • e. de groepsgrootte;

    • f. de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor kinderopvang;

    • g. de beschikbare ruimte voor kinderen;

    • h. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk.

1a. In het derde lid (nieuw) wordt «Personen werkzaam bij een kindercentrum» vervangen door: De houder van een kindercentrum en de personen werkzaam bij een kindercentrum.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het tweede lid» telkens vervangen door: bedoeld in het derde lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «als bedoeld in het tweede lid» vervangen door: als bedoeld in het derde lid.

M

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De overeenkomst bevat geen beding dat de ouder verplicht tot afname en betaling van een hoger aantal uren dan een bij regeling van Onze Minister vastgesteld aantal uren per dag.

  • 3. Het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, kan per soort kinderopvang verschillend worden vastgesteld.

Ma

In artikel 55, eerste lid, wordt na «Bij kinderopvang in een kindercentrum» ingevoegd: of in een voorziening voor gastouderopvang.

N

Artikel 56 wordt vervangen door:

Artikel 56

  • 1. De houder van een gastouderbureau organiseert zijn werkzaamheden op zodanige wijze, voorziet het bureau zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig beleid, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde uitvoering van die werkzaamheden.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de kwaliteit van gastouderbureaus, waaronder regels omtrent de opleidingseisen waaraan de beroepskrachten voldoen.

  • 3. Op de houder van een gastouderbureau en personen, werkzaam bij een gastouderbureau, is artikel 50, derde, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Gastouderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat de uitvoeringskosten een bij die regeling vast te stellen maximum per nader te bepalen soort kosten niet te boven gaan.

  • 6. Bij regeling van Onze Minister kunnen ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld omtrent:

    • a. de administratie van gegevens bij gastouderbureaus;

    • b. het betalingsverkeer tussen gastouders, het gastouderbureau en vraagouders.

  • 7. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal gastouders.

O

Na artikel 56 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 56a

De houder van een gastouderbureau maakt ten behoeve van een goede uitvoering van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels gebruik van het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, van het sociaal-fiscaalnummer.

Artikel 56b

  • 1. De gastouder beschikt over een zodanige deskundigheid, organiseert de gastouderopvang op zodanige wijze, voorziet de voorziening voor gastouderopvang zodanig van materieel en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde gastouderopvang.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de kwaliteit van de gastouderopvang. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a. de veiligheid en de gezondheid;

    • b. de deskundigheidseisen waaraan de houder voldoet;

    • c. de groepsgrootte;

    • d. de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor gastouderopvang;

    • e. de beschikbare ruimte voor kinderen;

    • f. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk.

  • 3. De gastouder en andere personen van 18 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres als de houder hun hoofdverblijf hebben, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 4. De verklaringen, bedoeld in het derde lid, worden door de gastouder aan de houder van het gastouderbureau overgelegd, voordat de gastouder zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaringen zijn op het moment dat zij worden overgelegd, niet ouder dan twee maanden.

  • 5. Indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon als bedoeld in het derde lid niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de toezichthouder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon legt de verklaring over binnen een door de toezichthouder vast te stellen termijn.

  • 6. De artikelen 51, 53, 54 en 55 zijn van overeenkomstige toepassing op de gastouder.

P

In artikel 57 wordt «artikel 50, tweede, derde en vierde lid,» vervangen door: artikel 50, tweede tot en met vijfde lid,.

Q

In artikel 57a, eerste lid, wordt «49, 50, 51 en 56» vervangen door: 49, 50, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 51, 56, eerste en derde lid, en 56b, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid, voor zover dat laatste lid betrekking heeft op artikel 51.

R

In artikel 59, eerste lid, wordt «De houder stelt binnen zes maanden na de melding» vervangen door: De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau stelt binnen zes maanden na de aanvraag.

S

In artikel 60, eerste lid, aanhef, wordt «De houder» vervangen door: De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau.

T

In artikel 60a, eerste volzin, wordt «De houder» vervangen door: De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau.

U

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede volzin, wordt vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders wijst de directeur van de GGD aan als toezichthouder.

2. Onder vernummering van het derde lid tot tweede lid vervalt het tweede lid.

3. In het (vernummerde) tweede lid wordt «of een gastouderbureau» vervangen door: een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau.

V

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 45, eerste lid,» vervangen door: De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 45, eerste of tweede lid,.

2. In het tweede lid, wordt «of gastouderbureau» vervangen door: , elke voorziening voor gastouderopvang of elk gastouderbureau.

W

In artikel 63, eerste lid, wordt «of een gastouderbureau» vervangen door: , een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau.

X

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «of een gastouderbureau» vervangen door: , een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De toezichthouder kan een schriftelijk bevel geven aan een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang indien hij oordeelt:

    • a. dat de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum of een voorziening voor gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden; of

    • b. dat de kwaliteit van een gastouderbureau zodanig tekort schiet, en daardoor het risico bestaat dat ook de kwaliteit van de gastouderopvang in gevaar komt, dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden.

3. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het bevel, bedoeld in het derde lid, heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door het college van burgemeester en wethouders kan worden verlengd.

Y

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «of gastouderbureau» vervangen door: , een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau.

2. In het tweede lid wordt «of het gastouderbureau» vervangen door «, de voorziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau» en wordt na «dat kindercentrum» ingevoegd «, die voorziening voor gastouderopvang of dat gastouderbureau».

Ya

In artikel 68, eerste en derde lid, wordt «bij of krachtens dit hoofdstuk» telkens vervangen door: bij of krachtens hoofdstuk 3, paragraaf 1, hoofdstuk 4.

Z

Artikel 69, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad verstrekken Onze Minister alle gegevens en inlichtingen die hij voor het toezicht nodig heeft.

AA

In artikel 78 wordt «van een ingevolge artikel 61 aangewezen ambtenaar» vervangen door: de directeur van de GGD.

AB

In artikel 87, eerste lid, tweede volzin, wordt «artikel 1, eerste lid, onder c en e,» vervangen door: artikel 1, eerste lid, wat betreft de begrippen gastouderbureau en gastouderopvang,.

AC

Vervallen

AD

Artikel 90 wordt vervangen door twee nieuwe artikelen, luidend:

Artikel 90

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging draagt er zorg voor dat kindercentra en gastouderbureaus die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen G en H, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 345) zijn opgenomen in het register kinderopvang, bedoeld in artikel 46, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van voornoemde wijzigingswet, voor 1 juli van het eerste kalenderjaar waarop voornoemde wijzigingswet betrekking heeft, worden ingeschreven in het register kinderopvang, bedoeld in artikel 47a. Artikel 46, derde en vijfde lid, alsmede artikel 47, eerste en tweede lid, zijn van toepassing.

  • 2. Indien de overheveling naar het register kinderopvang, bedoeld in het eerste lid, nog niet volledig heeft plaatsgevonden blijft artikel 46, zoals dat luidde de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet, tot 1 juli van het eerste kalenderjaar waarop voornoemde wijzigingswet betrekking heeft van toepassing op het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente.

  • 3. Een houder van een kindercentrum of gastouderbureau als bedoeld in het eerste lid, verstrekt desgevraagd aan het college de gegevens, bedoeld in artikel 45, vierde lid.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde inschrijving in het register kinderopvang van gastouderbureaus betreft een voorlopige inschrijving, welke voortduurt tot en met uiterlijk 31 december van het eerste kalenderjaar waarop de in het eerste lid genoemde wijzigingswet betrekking heeft.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde inschrijving wordt definitief indien uiterlijk op de in dat lid genoemde datum uit het onderzoek, bedoeld in artikel 62, is gebleken dat de exploitatie van het gastouderbureau zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

Artikel 90a

  • 1. Ter uitvoering van artikel 49, derde lid, onderdeel a, is het gastouderbureau gedurende het eerste kalenderjaar na inwerkingtreding van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelstel van gastouderopvang (Stb. 345) verantwoordelijk voor de beoordeling of de gastouderopvang naar verwachting voor 1 september van genoemd kalenderjaar redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

  • 2. Het gastouderbureau stelt de ouders die gebruikmaken van de diensten van de gastouder in kennis van zijn in het eerste lid bedoelde beoordeling.

  • 3. Het gastouderbureau stelt de in het tweede lid bedoelde ouders voor de aanvang van het in het eerste lid bedoelde eerste kalenderjaar in kennis van zijn oordeel over de verwachtingen met betrekking tot het tijdig kunnen voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eisen door de gastouder.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste en derde lid baseert het gastouderbureau zich op geobjectiveerde redelijke maatstaven die aantoonbaar zijn afgeleid van de in het eerste lid bedoelde eisen.

  • 5. Het gastouderbureau stelt zich regelmatig op de hoogte van de inspanningen van de gastouder om voor 1 september van het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde beoordeling door het gastouderbureau te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

  • 6. De gastouder verstrekt aan het gastouderbureau de benodigde informatie met het oog op toepassing van het tweede en derde lid.

  • 7. Ingeval het gastouderbureau redelijkerwijs mag vermoeden dat de in het vijfde lid bedoelde inspanningen van de gastouder tekortschieten, stelt het gastouderbureau de ouder daarvan onverwijld in kennis en bevordert het gastouderbureau dat de ouder gebruik kan maken van de diensten van een gastouder die gastouderopvang aanbiedt die naar het oordeel van het gastouderbureau naar verwachting voor 1 september van de in het eerste lid bedoelde kalenderjaar zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

  • 8. Indien de gastouder uiterlijk op 31 december van het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar niet is ingeschreven in het register kinderopvang, bedoeld in artikel 47a, is de ouder aan het gastouderbureau geen uitvoeringskosten verschuldigd.

  • 9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

AE

De artikelen 91 en 92 worden vervangen door vier nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 91

  • 1. Personen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en G, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 345) werkzaam waren als gastouder als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van deze wet, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel I, onderdelen B en G, worden door het college van burgemeester en wethouders in het register kinderopvang, bedoeld in artikel 47a, ingeschreven als voorziening voor gastouderopvang indien op het moment van inschrijving na een aanvraag als bedoeld in artikel 45, tweede lid, uit het onderzoek, bedoeld in artikel 62, eerste lid, is gebleken dat exploitatie van de voorziening voor gastouderopvang redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

  • 2. Indien de inschrijving, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt uiterlijk op 31 december van het eerste kalenderjaar waarop artikel I, onderdelen B en G, van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet betrekking heeft, werkt de inschrijving, onder voorwaarde dat de aanvraag, bedoeld in artikel 45, tweede lid, voor 1 september van genoemd kalenderjaar plaatsvindt, terug tot en met 1 januari van dat kalenderjaar.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op voorzieningen voor gastouderopvang die hun exploitatie aanvangen in het eerste kalenderjaar waarop artikel I, onderdelen B en G, van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet betrekking heeft.

Artikel 92

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 45, tweede lid, die is gedaan ten hoogste twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en G, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 345), geldt als aanvraag gedaan op de eerste dag van inwerkingtreding van dat artikel I, onderdelen B en G.

  • 2. Een oordeel van de toezichthouder als bedoeld in artikel 63, inhoudende dat de exploitatie van een voorziening voor gastouderopvang redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3 van deze wet zoals luidend na inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet, dat is gegeven ten hoogste twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van genoemd artikel I, onderdelen B en G, geldt als oordeel gegeven op de eerste dag van laatstbedoeld tijdstip van inwerkingtreding.

Artikel 92a

  • 1. Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën binnen acht maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en G van de in het tweede lid genoemde wijzigingswet aan de Staten-Generaal een verslag over de voortgang van de vulling van het register kinderopvang.

  • 2. Aan het bepaalde in de artikelen 90, 91 en 92 kan bij ministeriële regeling met het oog op een goede invoering van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 345) in het eerste kalenderjaar waarop deze wet betrekking heeft, zo nodig een andere uitvoering worden gegeven.

Artikel 92b

De artikelen 90 tot en met 92b vervallen drie jaar na inwerkingtreding van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 345).

AF

Vervallen.

AG

De artikelen 99 tot en met 112 vervallen.

AH

Artikel 114 komt te luiden:

Artikel 114

De voordracht voor een krachtens de artikelen 7, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, 56, tweede lid, en 56b, tweede lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

AI

Aan artikel 115 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister brengt na overleg met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een jaar na de inwerkingtreding van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 345) en vervolgens telkens als onderdeel van het verslag, bedoeld in het tweede lid, aan de Staten-Generaal een verslag uit over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de onderdelen van deze wet, zoals deze zijn gewijzigd door de genoemde wet.

ARTIKEL IA

A

Indien artikel I, onderdeel H, op een later tijdstip in werking treedt dan artikel I, onderdelen B en G, gelden tot dat latere tijdstip met ingang van het tijdstip waarop artikel I, onderdelen B en G, in werking treden, de volgende voorschriften:

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging houdt een register bij van op grond van artikel 45, eerste en tweede lid, van de Wet kinderopvang gemelde kindercentra, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang. In het register worden na de melding onverwijld opgenomen:

    • a. de gegevens, bedoeld in paragraaf 3, van de Regeling Wet kinderopvang, zoals die paragraaf luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en G;

    • b. de gegevens met betrekking tot gastouders, bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Wet kinderopvang.

  • 2. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen nadere regels worden gesteld over de op te nemen gegevens, bedoeld onder 1 sub b.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders deelt de houder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang schriftelijk mede dat inschrijving van het kindercentrum, het gastouderbureau onderscheidenlijk de voorziening voor gastouderopvang in het register heeft plaatsgevonden.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders maakt de opneming in het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis- aan-huisblad.

  • 5. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen regels worden gesteld omtrent de vastlegging van gegevens in het register, de verwijdering van gegevens uit het register, de wijze waarop verbetering van onjuistheden in het register plaatsvindt en de verstrekking van gegevens.

  • 6. Onder het register kinderopvang, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang zoals luidend ingevolge artikel I, onderdeel A, wordt voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet kinderopvang verstaan het onder 1 bedoelde register. Onder een geregistreerd kindercentrum, een geregistreerd gastouderbureau of een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang wordt voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet kinderopvang verstaan een ingevolge het bepaalde onder 1 geregistreerd kindercentrum of gastouderbureau, onderscheidenlijk een ingevolge onder 1 geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.

  • 7. Artikel 45, vierde lid, is niet van toepassing.

  • 8. Het register ligt ter gemeentesecretarie kosteloos voor een ieder ter inzage.

B

Indien artikel I, onderdeel H, op een later tijdstip in werking treedt dan artikel I, onderdelen B en G, komt artikel I, onderdeel AD, wat artikel 90 betreft te luiden:

AD

Artikel 90 komt te luiden:

Artikel 90

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging draagt er zorg voor dat kindercentra, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 47a zijn opgenomen in het door het college van burgemeester en wethouders gehouden register, bedoeld in artikel IA, onderdeel A, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 345), voor 1 juli van het eerste kalenderjaar waarop artikel 47a betrekking heeft, worden ingeschreven in het in dat artikel bedoelde register. Deze inschrijving werkt terug tot en met 1 januari van voornoemd kalenderjaar.

  • 2. Indien de overheveling van gegevens vanuit een door het college van burgemeester en wethouders gehouden register, bedoeld in artikel IA, onderdeel A, naar het register kinderopvang, bedoeld in artikel 47a, nog niet volledig heeft plaatsgevonden, blijft artikel IA, onderdeel A, van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet tot uiterlijk 1 juli van het eerste kalenderjaar waarop artikel 47a betrekking heeft van toepassing op het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente.

  • 3. Een houder van een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang als bedoeld in het eerste lid, verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders de gegevens, bedoeld in artikel 45, vierde lid.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde inschrijving in het door het college van burgemeester en wethouders gehouden register alsmede de daarop volgende inschrijving in het register kinderopvang van gastouderbureaus betreft een voorlopige inschrijving voor de periode tot en met uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin artikel I, onderdelen B en G, van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet in werking is getreden.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde inschrijving wordt definitief indien uiterlijk op het in dat lid bedoelde tijdstip uit het onderzoek, bedoeld in artikel 62, is gebleken dat de exploitatie van het gastouderbureau zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

C

Indien artikel I, onderdeel H, op een later tijdstip in werking treedt dan artikel I, onderdelen B en G, wordt artikel I, onderdeel AE, vervangen door:

AE

De artikelen 91 en 92 worden vervangen door vier nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 91

  • 1. Personen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en G, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 349) werkzaam waren als gastouder als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van deze wet, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel I, onderdelen B en G, worden door het college van burgemeester en wethouders in het door dit college gehouden register ingeschreven als voorziening voor gastouderopvang indien op het moment van inschrijving na een aanvraag als bedoeld in artikel 45, tweede lid, uit het onderzoek, bedoeld in artikel 62, eerste lid, is gebleken dat exploitatie van de voorziening voor gastouderopvang redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

  • 2. Indien het college van burgemeester en wethouders uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het eerste kalenderjaar waarop artikel 47a betrekking heeft, onder voorwaarde dat de aanvraag, bedoeld in artikel 45, tweede lid, voor 1 september van eerstgenoemd kalenderjaar heeft plaatsgevonden, alsnog een voorziening voor gastouderopvang inschrijft in het door het college van burgemeester en wethouders gehouden register, bedoeld in artikel IA, onderdeel A, van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet, werkt die inschrijving terug tot en met 1 januari van eerstgenoemd kalenderjaar.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op voorzieningen voor gastouderopvang die hun exploitatie aanvangen in het eerste kalenderjaar waarop artikel I, onderdelen B en G, van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet betrekking heeft.

Artikel 92

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 45, tweede lid, die is gedaan ten hoogste twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en G, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 349), geldt als aanvraag gedaan op de eerste dag van inwerkingtreding van dat artikel I, onderdelen B en G.

  • 2. Een oordeel van de toezichthouder als bedoeld in artikel 63, inhoudende dat de exploitatie van een voorziening voor gastouderopvang redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3 van deze wet zoals luidend na inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet, dat is gegeven ten hoogste twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van genoemd artikel I, onderdelen B en G, geldt als oordeel gegeven op de eerste dag van laatstbedoeld tijdstip van inwerkingtreding.

Artikel 92a

  • 1. Aan het bepaalde in de artikelen 90 en 92 kan bij ministeriële regeling met het oog op een goede invoering van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 349) in het eerste kalenderjaar waarop artikel I, onderdelen B en G, van deze wet betrekking heeft zo nodig een andere uitvoering worden gegeven.

  • 2. Aan het bepaalde in artikel 91 kan bij ministeriële regeling met het oog op een goede invoering van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet in het eerste kalenderjaar waarop artikel 47a betrekking heeft zo nodig een andere uitvoering worden gegeven.

  • 3. Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën binnen acht maanden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en G van de in het eerste lid genoemde wijzigingswet, aan de Staten-Generaal een verslag over de voortgang van de vulling van het register kinderopvang.

Artikel 92b

De artikelen 90 tot en met 92b vervallen drie jaar na de dag van inwerkingtreding van artikel 47a.

ARTIKEL II

Vervallen

ARTIKEL III

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector komt te luiden:

3°. een kindercentrum en een gastouderbureau als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Tavarnelle, 18 juli 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de vijfentwintigste augustus 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 874

Naar boven