Bekendmaking wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gezien de op 28 september 2012 ontvangen aanvraag van het Technisch Bureau Bouwnijverheid, namens Bouwend Nederland, Aannemersfederatie Nederland (AFNL), Ondernemersvereniging Bestratingsbedrijven Nederland (OBN), NVB vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers, Vereniging van Waterbouwers, Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten (NBvT), Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA), Algemene Nederlandse Bond van Natuursteenbedrijven (ABN), Vereniging van Ondernemers van Betonmortelfabrikanten in Nederland (VOBN), FNV Bouw en CNV Vakmensen, daartoe strekkende, dat de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, wordt gewijzigd voor de in de aanvraag bedoelde groepen van personen in de bedrijfstak voor de Betonmortelindustrie;

Overwegende dat genoemde organisaties zijn te beschouwen als een vertegenwoordiging van het georganiseerde bedrijfsleven in genoemde bedrijfstak, en naar het oordeel van de Minister een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen;

Gelet op de artikelen 10, eerste lid en 16 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

Gezien het overleg met De Nederlandsche Bank;

Besluit:

I.

Wijzigt zijn besluit van 21 juni 195, nr. 1019, Stcrt. 1951 nr. 121 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 januari 2009, Stcrt. 2009, nr. 22) waarin werd overgegaan tot het verplicht stellen van de deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.

De verplichtstelling tot deelneming komt na wijziging te luiden als volgt:

‘De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid is verplicht gesteld voor:

  • A

    • 1. werknemers die werkzaam zijn in ondernemingen, waaronder begrepen instellingen en verenigingen ten algemenen nutte, als hierna omschreven tot de eerste dag van de maand waarin zij de 65-jarige leeftijd bereiken voor het ouderdoms- en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

    • 2. De onder 1 bedoelde ondernemingen zijn:

      • a. de ondernemingen, waarvan het bedrijf gericht is op productie voor derden op het gebied van:

        • 1. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren – met alle daartoe dienstige materialen en werkwijzen – van bouwwerken op het gebied van de Burgerlijke en utiliteitsbouw, Grond-, Water-, Spoor-, en Wegenbouw, het Straatmakersbedrijf, het Heibedrijf, de Kust- en Oeverwerken en het Grondborings- en Buizenleggersbedrijf, alsmede werken die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.

          Onder bouwwerken worden verstaan respectievelijk daarmee gelijkgesteld: woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard, ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover geen onderdeel van isolatiewerkzaamheden, alle dakbedekkingen niet zijnde bitumineuze of van aluminium, kunststof, zink, lood of koper, egalisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen, steigerbouw, grondwerken anders dan van agrarische aard alsmede cultuurtechnische werkzaamheden die geen direct verband houden met de uitoefening van het agrarisch bedrijf dan wel het hoveniersbedrijf, rioleringsnetten, grondborings-, bronbemalings-, sondeer- en buizenlegwerken, zinkers, doorpersingen en regeninstallaties, kust- en oeverwerken, hei- en funderingswerkzaamheden, spoorwerken, waterbouwkundige kunstwerken, bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtverkeer, sloopwerken, wegenbouw en bestratingswerkzaamheden en het leggen van kabels voor verschillende doeleinden (het leggen van kabels voor zover niet vallend onder de verplichtstellingsbeschikkingen van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek en de Stichting Pensioenfonds voor de Metalektro);

        • 2. het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan bouwwerken en het herstellen, bekleden, conserveren en verfraaien van deuren;

        • 3. het uitvoeren op bouwplaatsen van onderdelen van bouwwerken (respectievelijk verbouwingen of onderhoudswerk); het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming, die de onderdelen vervaardigt, tevens zorg draagt voor de verwerking daarvan in het bouwwerk;

        • 4. het verlenen van diensten op bouwplaatsen;

        • 5. het tot stand brengen van bedrijfsklare projecten indien de totstandkoming daarvan mede uitvoering van een of meer bouwwerken omvat;

        • 6. het slopen van bouwwerken;

        • 7. het verrichten van grondwerken in relatie tot het uitvoeren van bouwwerkzaamheden voor zover betrekking hebben op grondverzetwerkzaamheden ten behoeve van de bij A, 2 sub a 1 tot en met 6 en 8 genoemde werkzaamheden;

        • 8. het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van werken als hiervoor genoemd bij A, 2 sub a onder 1 tot en met 7;

        • 9. asfaltproductie;

        • 10. het aanbrengen van wegmarkeringen;

        • 11. betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;

        • 12. het afgraven van verontreinigde grond;

        • 13. droge zandwinning;

        • 14. het ontwerpen, aanleggen, veranderen, herstellen, onderhouden of ontstoppen en/of bedrijfsvaardig opleveren van de openbare riolering vanaf het overnamepunt van het waterkwaliteitsbeheer tot aan de perceelgrens alsmede hierbij opgedragen werkzaamheden aan de buitenriolering vanaf de perceelgrens tot 0,5 meter buiten de gevel;

        • 15. het opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfsruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voor zover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uitvloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;

        • 16. het verrichten van civieltechnische werkzaamheden;

        • 17. asbestverwijdering aan of op bouwwerken, met uitzondering van asbestverwijdering als voorbehandeling ten behoeve van het aanbrengen, herstellen, bekleden afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen;

          Onder productie voor derden wordt mede verstaan dienstverlening aan derden dan wel het uitvoeren van bouwwerken voor eigen rekening met het doel het gebouwde aan derden te verkopen, te verhuren of op andere wijze ter beschikking te stellen.

      • b. met ondernemingen die werkzaamheden uitvoeren als hiervoor onder a genoemd, worden gelijkgesteld:

        • 1a. uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen (in de zin van artikel 7:690 BW) aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5, met uitzondering van uitzendondernemingen die lid zijn van de ABU of de NBBU, en die hun arbeidskrachten ter beschikking stellen aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5;

        • 1b. uitzendondernemingen die voor 50% of minder van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen (in de zin van artikel 7:690 BW) aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5 en/of lid zijn van de ABU of NBBU. De verplichtstelling is voor deze uitzendondernemingen alleen van toepassing op hun uitzendwerknemers die ter beschikking zijn gesteld van ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5 én vakkracht zijn én

          • voorafgaand aan de uitzendarbeid deelnemer in het fonds waren, of

          • langer dan 12 maanden als vakkracht werkzaam zijn (geweest).

            Onder vakkracht wordt in dit verband verstaan:

          • 1. de uitzendwerknemer, niet behorende tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

            • ingevolge een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) een opleiding volgt als bedoeld in artikel 28 lid 3 van de CAO voor de Bouwnijverheid (besluit van 6 september 2007 (Stcrt. 2007, nr. 174), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 maart 2008 (Stcrt. 2008, nr. 49)), of

            • in het bezit is van een diploma of praktijkcertificaat van een opleiding als bedoeld in artikel 28 lid 3 van de CAO voor de Bouwnijverheid, of

            • als vakvolwassene een beroepsopleiding in de bouw volgt, of

            • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden bouwwerkzaamheden in de zin van de CAO voor de Bouwnijverheid heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een onderneming als bedoeld onder A, 2 sub a en b onder 4 en 5);

          • 2. de uitzendwerknemer, behorend tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

            • in het bezit is van een diploma op ten minste niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) in een bouwtechnische richting, of

            • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden als uitvoerend, technisch en administratief werknemer in de zin van de CAO voor de Bouwnijverheid heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een onderneming als bedoeld onder A, 2 sub a en b onder 4 en 5);

        • 2. uitzendondernemingen die arbeidskrachten ter beschikking stellen in de zin van artikel 7:690 BW (Staatsblad 1998, 300), die onderdeel zijn van een concern dat bestaat uit (een) onderneming(en) als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5;

        • 3. paritair afgesproken arbeidspools die arbeidskrachten ter beschikking stellen aan een of meer ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub a en b onder 4 en 5;

        • 4. de natuurlijke personen en rechtspersonen die bouwwerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschikking van personeelsleden te stellen;

        • 5. de natuurlijke personen en rechtspersonen die verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen, die zij in eigendom bezitten of in beheer hebben.

      • c. de ondernemingen op het gebied van het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf.

        Onder Stukadoors- en Afbouwbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

        • 1. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van raapwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld kalk, zand, cement en alle soorten bindmiddelen);

        • 2. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van pleisterwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld kalk, gips, cement, krijtwit, kunsthars, steenslag en soortgelijke toeslagen);

        • 3. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van schuurwerk aan wanden, plafonds of gevels (met bijvoorbeeld fijn-zand, kalk, gips, steenslag en soortgelijke toeslagen);

        • 4. het met de hand dan wel mechanisch plaatsen c.q. verwerken van gips- en gasbetonblokken en andere soorten bouwblokken, alle soorten gipskartonplaten, stucanet, riet of rietmatten, steengaas, ribbenstrekmateriaal, profielen, houtwol-cementplaten, kunststofschuimplaten, minerale en soortgelijke materialen tot een hechtgrond voor verdere afwerking;

        • 5. het met de hand dan wel mechanisch behandelen van plafonds, wanden, vloeren of gevels (met bijvoorbeeld kalk, natuurlijke of chemische handgips, zand en andere vulstoffen, gedolven en rauhfaser);

        • 6. het met de hand dan wel mechanisch behandelen van buitengevels (met bijvoorbeeld kunststofschuimplaten, alle soorten lijm, zand en cement);

        • 7. het met de hand dan wel mechanisch behandelen c.q. herstellen van betonvlakken waarin al dan niet een wapening is opgenomen, met species bestaande uit cement of nadere bindmiddelen en zand of andere vulstoffen, daaronder mede begrepen een of meer componenten kunststof reparatiespecies al dan niet onder toevoeging van andere stoffen;

        • 8. het met de hand dan wel mechanisch vervaardigen of aanbrengen van ornamenten, lijstwerken of soortgelijke versieringen van bijvoorbeeld gips, zand, cement, kalk, kunststof of soortgelijke materialen;

        • 9. het met de hand dan wel mechanisch verrichten van wit-, saus-, silicaat-, of soortgelijk werk;

        • 10. het met de hand dan wel mechanisch verwerken c.q. herstellen van ondergronden (met bijvoorbeeld cement of anderen bindmiddelen, zand of andere vulstoffen);

        • 11. het met de hand, mechanisch dan wel op enigerlei andere wijze plaatsen c.q. aanbrengen c.q. monteren (ter vervaardiging) van al dan niet vrijhangende systeemplafonds, systeemwanden en/of (verhoogde)systeemvloeren, waarbij worden verwerkt metalen en/of minerale producten, kunststof of enigerlei ander materiaal, inclusief alle bijkomende werkzaamheden, zoals daar onder meer zijn het aanbrengen van een raamwerk c.q. bevestigingselementen, het aanbrengen van profielen/strips en het aanbrengen van armaturen;

        • 12. bij ieder van de hiervoor bij A, 2 sub c onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen dient te worden gelezen: dan wel elk ander materiaal, dat kan worden toegepast ook als dat een andere verwerkingsmethode tot gevolg heeft;

        • 13. het vervaardigen van vloeren van cement of andere bindmiddelen en zand of anderen vulstoffen al dan niet onder toevoeging van andere stoffen voor zover een en ander geschiedt in samenhang met het verrichten van de hiervoor bij A, 2 sub c onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen;

        • 14. het aanbrengen van: keramische, glazen, natuurstenen en/of kunststenen tegels; mineraal gebonden en/of kunststof gebonden producten, voor zover een en ander geschiedt in samenhang met het verrichten van de hiervoor bij A, 2 sub c onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen;

        • 15. het verrichten van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van niet constructieve bouwkundige aard, die rechtstreeks voortvloeien uit, althans op gronden van praktische aard moeten worden beschouwd als nauw samen te hangen met, de hiervoor bij A, 2 sub c onder 1 tot en met 11 beschreven handelingen, indien de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van niet constructieve bouwkundige aard een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsuitvoering in een bepaalde onderneming;

        • 16. het ten behoeve van derden aanbrengen van betonémaille of ander materiaal ter afwerking van pleisterlagen zulks ongeacht de daarbij gebruikte methode, voor zover de werkzaamheden niet gericht zijn op de uitoefening van het schilders- of behangbedrijf en voor zover door een commissie welke haar bevoegdheden ontleent aan het Bedrijfschap, de betreffende onderneming heeft verklaard niet onder het stukadoorsbedrijf te ressorteren.

        • 17. het al dan niet systeemmatig verwerken van riet of rietmatten dan wel houtwol-, gips, gipskarton-, steenwol-, kunststofschuim- of soortgelijke platen tot een hechtgrond voor raap-, en pleister- of schuurwerk;

        • 18. het stellen van steengaas, metaalgaas, kunststofgaas of soortgelijke materialen tot een hechtgrond voor raap-, pleister- of schuurwerk;

        • 19. het aanbrengen van raaplagen op wanden, muren en gevels;

        • 20. het vertinnen van wanden, muren en gevels;

        • 21. het vervaardigen van sgrafitto’s;

        • 22. het vervaardigen van fresco’s.

          Onder Terrazzobedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

        • 1. het vervaardigen van kunstgraniet, terrazzo, sierbeton en andere soortgelijke door menging van zand, grint, steenslag (grof en gemalen) al dan niet uitsluitend met cement of andere bindmiddelen verkregen producten;

        • 2. het bewerken en/of afwerken van terrazzoproducten en -vloeren met de bedoeling het oppervlak de beoogde structuur, samenstelling of gebruikseigenschappen te geven door middel van verdichten, slijpen, schuren, boucharderen, polijsten en/of soortgelijke werkzaamheden.

          Onder Vloerenbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

        • 1. het vervaardigen of bewerken dan wel afwerken van vloeren door menging van grint, steenslag of zand of mengsels daarvan al dan niet met andere vulstoffen en/of vezels met cement of andere bindmiddelen en/of toeslagstoffen;

        • 2. het monolithisch afwerken van vloeren door middel van het aanbrengen van een dunne pleisterlaag;

        • 3. het vervaardigen of bewerken van vloeren door menging van korrels, poeder of vezelachtige vulstoffen hetzij van organische hetzij van anorganische aard met bindmiddelen dan wel componenten welke tezamen met bindmiddel vormen;

        • 4. het in het werk uit een pasteuze of vloeibare massa vervaardigen en aanbrengen, of het bewerken van kunststof vloeren, slijtlagen, beschermlagen of andere afwerklagen al dan niet naadloos;

        • 5. het prepareren, bewerken of afwerken van niet constructieve cementgeboden of kunststof vloeren door middel van vlinderen, frezen, stralen, schuren en/of andere soortgelijke werkzaamheden.

      • d. met ondernemingen die werkzaamheden uitvoeren als hiervoor onder c genoemd, worden gelijkgesteld:

        • 1a. uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen (in de zin van artikel 7:690 BW) aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub c, met uitzondering van uitzendondernemingen die lid zijn van de ABU of de NBBU, en die hun arbeidskrachten ter beschikking stellen aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub c;

        • 1b. uitzendondernemingen die voor 50% of minder van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen (in de zin van artikel 7:690 BW) aan ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub c en/of lid zijn van de ABU of NBBU. De verplichtstelling is voor deze uitzendondernemingen alleen van toepassing op hun uitzendwerknemers die ter beschikking zijn gesteld van ondernemingen als bedoeld in A, 2 sub c én vakkracht zijn én

          • voorafgaand aan de uitzendarbeid deelnemer in het fonds waren, of

          • langer dan 12 maanden als vakkracht werkzaam zijn (geweest).

            Onder vakkracht wordt in dit verband verstaan:

          • 1. de uitzendwerknemer, niet behorende tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

            • ingevolge een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) een opleiding volgt als bedoeld in artikel 45 en artikel 48 van de CAO Afbouw (besluit van 1 februari 2007 (Stcrt. 2007, nr. 25)), of

            • in het bezit is van een diploma of praktijkcertificaat van een opleiding als bedoeld in artikel 45 of 45a van de CAO Afbouw, of

            • als vakvolwassene een beroepsopleiding in de afbouw volgt, of

            • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden in de zin van de CAO Afbouw heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een onderneming als bedoeld onder A, 2 sub c);

          • 2. de uitzendwerknemer, behorend tot het uitvoerend, technisch en administratief personeel, die:

            • in het bezit is van een diploma op ten minste niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) in een bouwtechnische richting, of

            • binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden werkzaamheden als uitvoerend, technisch en administratief werknemer in de zin van de CAO Afbouw heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of – zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid voor een onderneming als bedoeld onder A, 2 sub c);

      • e. de ondernemingen op het gebied van het natuursteenbedrijf. Hieronder worden verstaan ondernemingen waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het be- of verwerken van natuursteen of het plaatsen van blokken, platen (ongeacht hun maat), halfproducten, eindproducten of tegels van natuursteen, evenals ondernemingen die deze zaken (doen) leveren en stellen op bouw- en begraafplaatsen. Onder ‘bewerken van natuursteen’ valt ook het kristalliseren, schuren en slijpen van natuursteen, het aanbrengen, reinigen en restaureren van inscripties evenals het onderhoud van grafwerk. Kunststeen wordt gelijk gesteld aan Natuursteen.

      • f. de ondernemingen op het gebied van de timmerfabrieken. Hieronder worden verstaan:

        • 1. de ondernemingen, waarin uitsluitend of in hoofdzaak – gemeten naar de loonsom – het bedrijf wordt uitgeoefend van het met gemechaniseerde productiemiddelen vervaardigen van timmerwerk van hout of kunststof. Onder timmerwerk wordt onder meer begrepen het vervaardigen van kozijnen, ramen, trappen, deuren, gevelvullende elementen, andere houtconstructies zoals haspels en betonmallen en decoratieve producten van hout voor de particuliere tuin. Onder vervaardigen van timmerwerk wordt mede begrepen het op de bouwplaats stellen en afwerken van in eigen fabriek gereed gemaakte producten.

        • 2. Onder timmerwerken worden ook begrepen de producten in het kader van de lijm- en/of houtbouw zoals: gelijmde dragende houtconstructies, kapelementen, uit elementen opgebouwde demontabele keten, hallen, scholen, zomerhuisjes e.d., onderdelen van bouwsystemen zoals bijvoorbeeld scheidingswanden. Onder houtbouw wordt tevens verstaan het vervaardigen en toeleveren van alle ‘verplaatsbare houten verblijfsruimten’ als verzamelnaam van twee soorten producten namelijk:

          • de ruimten die in een onderneming geheel gebruiksklaar gemaakt worden en waarvoor op de plaats van bestemming geen of zo goed als geen verdere bewerking meer nodig is;

          • de systeembouw: dat is het procédé en alle variaties daarop waarbij voor zover uitsluitend of in hoofdzaak – gemeten naar de loonsom – bouwelementen van hout en kunststof in de fabriek worden gemaakt, maar op de plaats van bestemming worden gemonteerd.

            Onder houtbouw wordt eveneens begrepen wagenbouw voor zover de wagens naar bestemming niet mobiel zijn en de vervoersfunctie ondergeschikt is, zoals: houten stacaravans, keet, schaft- en woonwagens en casco-opbouw, alsmede het op de bouwplaats stellen en afwerken van in eigen fabriek gereed gemaakte producten. Onder casco-opbouw wordt verstaan: de houten opbouw van casco’s van beton en/of staal met als eindproduct het woonschip.

        • 3. Onder de ondernemingen op het gebied van timmerfabrieken worden mede verstaan de ondernemingen, waarin de vervaardiging van timmerwerk naar loonsom gemeten de belangrijkste activiteit is maar waarin tevens de activiteiten zijn gericht op verhuur en lease.

        • 4. Onder de ondernemingen op het gebied van timmerfabrieken worden mede verstaan de ondernemingen, die uitsluitend of in hoofdzaak loon-, zaag- en/of schaafwerk verrichten, direct ten behoeve van de vervaardiging van timmerwerk.

        • 5. Onder onderneming op het gebied van timmerfabrieken worden mede verstaan de samenwerkingsverbanden die zijn opgericht door ondernemingen zoals genoemd in lid 1, 3 en 4 en welke ten doel hebben met een (jeugdige) werknemers een arbeidsovereenkomst te sluiten en deze een opleiding te geven volgens de richtlijnen van de landelijke organen zoals genoemd in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (Staatsblad 2004, 353).

      • g. de ondernemingen op het gebied van de Mortel- en Morteltransportondernemingen. Hieronder worden verstaan ondernemingen die werkzaamheden verrichten of doen verrichten waarbij het bedrijf is gericht op de productie en/of het transporteren van betonmortel en/of prefab metselspecie voor derden, alsmede op het transporteren van betonmortel op de bouwplaats (betonmortelfabrikanten).

        • a. Onder betonmortel wordt verstaan fabriekmatig vervaardigde betonspecie, zijnde een mengsel van gelijkmatige samenstelling, bestaande uit het bindmiddel cement, de toeslagmaterialen zand, grind en/of steenslag en/of zware toeslagmaterialen en water en eventueel hulpstoffen dan wel vulstoffen ter beïnvloeding van bepaalde eigenschappen ter verkrijging van een gevraagde kwaliteit.

        • b. Onder prefab metselspecie wordt verstaan fabriekmatig vervaardigde metselspecie, zijnde een mengsel van gelijkmatige samenstelling bestaande uit het bindmiddel cement, het toeslagmateriaal zand, water en hulpstoffen en/of toevoegingen, dan wel andere bindmiddelen, gereed voor verwerking op de bouwplaats.

    • 3. Indien een onderneming, die naast het bedrijf als bedoeld in A, 2, tevens een ander bedrijf (andere productie voor derden) uitoefent, geldt voor de toepasselijkheid van deze verplichtstelling het volgende.

      • a. Indien er geen afzonderlijke afdelingen zijn en de productie van het bedrijf als bedoeld in A, 2 overweegt, geldt deze verplichtstelling voor alle werknemers van de onderneming.

      • b. Indien in een afzonderlijke afdeling zowel het bedrijf als bedoeld onder A, 2 als een ander bedrijf wordt uitgeoefend en de productie van het bedrijf als bedoeld onder A, 2 overweegt, geldt deze verplichtstelling voor alle werknemers als bedoeld onder A, 1 met uitzondering van de werknemers van de afdeling waar het andere bedrijf wordt uitgeoefend.

      • c. Indien elk afzonderlijk bedrijf in een afzonderlijke afdeling wordt uitgeoefend, geldt deze verplichtstelling ten aanzien van alle werknemers in de afdeling waar de bij A, 2 bedoelde werkzaamheden worden uitgeoefend.

        Afzonderlijke afdelingen worden aanwezig geacht indien iedere bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd. De overwegende productie wordt bepaald door vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen.

    • 4. Met dien verstande dat hierboven onder ‘werknemer’ wordt verstaan een ieder die werkzaam is:

      • a. ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW (Staatsblad 1997, 37);

      • b. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij/zij zelf ondernemer is;

      • c. als hulp van de aannemer van werk, als bedoeld onder b;

      • d. als uitzendwerknemer als bedoeld in artikel 7:690 BW (Staatsblad 1998, 300).

        Van het bepaalde onder A, 4 sub a en d is uitgezonderd de ter beschikking gestelde werknemer, die tijdelijk in Nederland arbeid verricht en wiens arbeidsovereenkomst wordt beheerst door een ander recht van de EU dan het Nederlandse recht. Onder ter beschikking gestelde werknemer wordt in dit verband verstaan iedere werknemer die gedurende een bepaalde periode werkt in Nederland, dat niet de EU-lidstaat is waar die werknemer gewoonlijk werkt.

    • 5. In afwijking van het hierboven bepaalde, geldt de verplichtstelling niet voor:

      • a. direct- en indirect-grootaandeelhouders in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet (Staatsblad 2004, 556) van naamloze vennootschappen en/of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;

      • b. praktikanten/(deelnemer-)stagiair(e)s aan wie geen loon wordt betaald, vakantiewerkers en daarmee gelijk te stellen personen.

  • B zelfstandigen, die werkzaamheden verrichten op het gebied van:

    • a. het natuursteenbedrijf als hiervoor bedoeld onder A, 2, sub e;

    • b. het terrazzo-/vloerenbedrijf als hiervoor bedoeld onder A, 2, sub c;

    • c. het stukadoors- en afbouwbedrijf als hiervoor bedoeld onder A, 2, sub c;

      tot de eerste dag van de maand waarin zij de 65-jarige leeftijd bereiken voor het ouderdomspensioen. Met dien verstande dat onder ‘zelfstandige’ wordt verstaan iedere natuurlijke persoon, die als ondernemer werkzaamheden verricht en/of doet verrichten.

BIJLAGE

Uitgangspunten voor de indeling en de overgang van ondernemingen door de Commissie Werkingssfeer

  • Werkzaamheden uitgevoerd binnen de sectoren Hoveniers en Bos en Natuur van de Landbouw kunnen raken aan de werkingssfeer van de Bouwnijverheid.

  • De huidige besluiten tot verplichtstelling van beide bedrijfstakpensioenfondsen kennen ieder voor zich een adequate afbakening van werkingssferen, zij het dat die afbakening niet expliciet is toegeschreven op in gang gezette en naar verwachting voortschrijdende ontwikkelingen in de sectoren Bos en Natuur en Hoveniers.

  • Tegen die achtergrond hebben partijen bij de Landbouw en de Bouwnijverheid besloten tot gezamenlijke inrichting van een Commissie Werkingssfeer, die aan de hand van onderstaande criteria verantwoordelijk is voor en beslist over de indeling en overgang van ondernemingen in de sectoren Hoveniers en Bos en Natuur.

  • De raakvlakken tussen de sector Hoveniers, waaronder tevens begrepen groenvoorzienings- en greenkeeperswerkzaamheden, en de Bouwnijverheid betreffen de werkzaamheden die in samenhang worden uitgevoerd met het ‘al dan niet voor derden aanleggen en/of onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen, groenstroken, terreinen en begraafplaatsen’, te weten de onderdelen ‘een en ander met de daartoe behorende wegen, paden en pleinen in al hun onderdelen’. Tussen partijen bij de Landbouw en de Bouwnijverheid bestaat eensgezindheid over de opvatting dat de voorbereidende grondwerkzaamheden behoren tot de greenkeeperswerkzaamheden maar alleen daar waar het de grondbewerking c.q. profilering van de toplaag betreft en niet het grove grondverzet bijvoorbeeld in het kader van de aanleg van terreinen. Eveneens bestaat eensgezindheid over de opvatting dat de werkzaamheden met betrekking tot wegen, paden en pleinen in al hun onderdelen, in het kader van het Hoveniersbedrijf van ondergeschikt belang zijn. Als afbakeningscriterium daarvoor geldt dat indien die werkzaamheden minder dan 50% van de loonsom uitmaken, de onderneming behoort tot de Landbouw en indien dat voor meer dan 50% is, de onderneming behoort tot de Bouwnijverheid.

  • De raakvlakken tussen de sectoren Bos en Natuur en de Bouwnijverheid betreffen de werkzaamheden in het kader van het terreinbeheersbedrijf, voor zover deze activiteiten worden uitgevoerd in het kader van droge en natte natuurterreinen alsmede het aannemingsbedrijf voor zover deze activiteiten worden uitgevoerd op het terrein van de weg- en waterbouw, kust- en oeverwerken en grondverzetwerkzaamheden. Tussen partijen bij de Landbouw en de Bouwnijverheid bestaat eensgezindheid over de opvatting dat voormelde werkzaamheden met betrekking tot het terreinbeheersbedrijf en het aannemingsbedrijf in het kader van de Landbouw van ondergeschikt belang zijn. Als afbakeningscriterium daarvoor geldt dat indien die werkzaamheden minder dan 50% van de loonsom uitmaken, de onderneming behoort tot de Landbouw en indien dat voor meer dan 50% is, de onderneming behoort tot de Bouwnijverheid.

  • Gelet op de aard van de onderhavige arbeidsvoorwaarde, waarbij stabiliteit van essentieel belang is, geldt een overgangsregeling voor die situatie dat een onderneming in het Hoveniersbedrijf of het bedrijf van Bos en Natuur in enig jaar voor meer dan 50% van de loonsom activiteiten heeft ontwikkeld op die gebieden die raken aan de Bouwnijverheid. Indien deze onderneming gedurende een periode van twee achtereenvolgende jaren met zijn loonsom uitstijgt boven de 50%-grens voor de aan de Bouwnijverheid rakende activiteiten, wordt de onderneming definitief bij de Bouwnijverheid ingedeeld. In dat geval wordt aangenomen dat de onderneming structureel meer Bouwnijverheid- dan Landbouw- gerelateerd is.’

II.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

's-Gravenhage, 30 november 2012

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de Directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven