Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 juli 2012, nr. G&VW/GW/2012/10964, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling en van diverse Warenwetregelingen in verband met de gefaseerde invoering van het stelsel van certificatie (fase 3) alsmede een technische aanpassing van de Regeling risico’s zware ongevallen 1999

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 33, eerste en tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, de artikelen 6, eerste lid, en 29a, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 1.5a, tweede lid, 1.5b, derde lid, 1.5d, derde lid, 1.5e, derde lid, 1.5f, tweede lid, 1.5h, derde lid, 1,5i, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de artikelen 17, zesde lid, 17a, tweede lid, 23, derde lid, 24, derde lid, 26, derde lid en 26a, tweede lid van het Warenwetbesluit liften en de artikelen 6e, tweede lid, 6g, derde lid, 6h, derde lid, 6j, derde lid, en 6ja, tweede lid, van het Warenwetbesluit machines.

Besluit:

ARTIKEL I

De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.7a vervalt.

B

Na artikel 1.8 wordt een paragraaf, met opschrift, ingevoegd, luidende:

Paragraaf 1.3 Erkenning EU-beroepskwalificaties en tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Artikel 1.9 Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. wet:

Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

b. beroepskwalificaties:

beroepskwalificaties, als bedoeld in artikel 1 van de wet;

c. betrokken staat:

betrokken staat, als bedoeld in artikel 1 van de wet;

d. dienstverrichter:

dienstverrichter, als bedoeld in artikel 21 van de wet;

e. aanpassingsstage:

aanpassingstage, als bedoeld in artikel 1 van de wet;

f. proeve van bekwaamheid:

proeve van bekwaamheid, als bedoeld in artikel 1 van de wet.

Artikel 1.9a Erkenning EU-beroepskwalificaties
  • 1. De aanvraag van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 1.5f, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, bij die instelling, onder verstrekking van de volgende documenten:

    • a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een goed leesbaar afschrift van het identiteitsbewijs van aanvrager;

    • c. een goed leesbaar afschrift van een in een betrokken staat verkregen getuigschrift of bekwaamheidsattest waarop de aanvrager zich beroept;

    • d. voor zover van toepassing, een bewijsstuk dat door de aanvrager in de betrokken staat aan het vereiste aantal jaren beroepservaring is voldaan;

    • e. indien de aanvraag en de in de onderdelen c en d bedoelde documenten in een andere dan de Nederlandse, Engelse, Franse of Duitse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigde vertaler opgestelde vertaling van die documenten in één van genoemde talen.

  • 2. De minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, stelt vast of de aanvrager beschikt over het beroepskwalificatieniveau, bedoeld in artikel 6 van de wet.

  • 3. Met inachtneming van artikel 11 van de wet stelt de minister of indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, de aanvrager op de hoogte van de eis van het met goed gevolg afleggen van een compenserende maatregel.

  • 4. De compenserende maatregel, bedoeld in het derde lid, bestaat uit een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage, naar keuze van de aanvrager.

  • 5. De kosten verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, en aan het afleggen van een compenserende maatregel, bedoeld in het vierde lid, worden doorberekend aan de aanvrager. Deze kosten worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de certificerende instelling.

Artikel 1.9b Meldingsplicht en te verstrekken documenten bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting
  • 1. Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting doet de dienstverrichter, die een beroep uitoefent als genoemd in de artikelen 3.5h, derde lid, 4.8, tweede lid, 4.9, tweede lid, 4.54d, vijfde en zevende lid, 6.16, derde en zesde lid, en 7.32, eerste lid, van het besluit, melding aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, en verstrekt daarbij de volgende documenten:

    • a. een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende de verzekeringsdekking of soortgelijke bescherming tegen financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;

    • b. een bewijs van nationaliteit dan wel, indien van toepassing, een bewijsmiddel waaruit blijkt dat de dienstverrichter het verblijfsrecht heeft verkregen in een betrokken staat;

    • c. een bewijs van beroepskwalificaties;

    • d. een bewijs dat de dienstverrichter gerechtigd is om het betreffende beroep uit te oefenen in een andere betrokken staat dan Nederland;

    • e. een document dat niet ouder dan drie maanden is, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten op de uitoefening van het betreffende beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend zijn verloren;

    • f. indien de aanvrager houder is van een getuigschrift dat is afgegeven in een ander land dan de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat het getuigschrift door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat van vestiging is erkend; en

    • g. Indien het beroep dat of de opleiding van de aanvrager die leidt tot toegang tot of tot uitoefening van het beroep, niet is gereglementeerd in de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste twee jaar het betreffende beroep heeft uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging.

  • 2. De dienstverrichter verstrekt de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verklaring een maal per jaar indien hij voornemens is gedurende dat jaar in Nederland diensten te verrichten. Daarbij verstrekt de dienstverrichter opnieuw de documenten, genoemd in het eerste lid, voor zover zich daarin een wijziging heeft voorgedaan.

  • 3. De documenten, genoemd in het eerste lid, onderdelen a, c, d, e, f en g, zijn gesteld in de Nederlandse, Engelse, Franse of Duitse taal, dan wel, zo mogelijk door een beëdigd vertaler, in een van deze talen vertaald. Afschriften van deze documenten zijn gewaarmerkt.

Artikel 1.9c Controle beroepskwalificaties bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid of openbare veiligheid
  • 1. Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting controleert de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, op grond van artikel 27 van de wet de beroepskwalificaties van de dienstverrichter, bedoeld in artikel 1.9b.

  • 2. In aanvulling op de documenten, genoemd in artikel 1.9b, eerste lid, verstrekt de dienstverrichter de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, desgevraagd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.9b, derde lid, de volgende documenten:

    • a. het programma van de opleiding tot het desbetreffende beroep, onderverdeeld in theorie en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij de dienstverrichter het getuigschrift heeft behaald;

    • b. cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperiode of stages van de dienstverrichter; en

    • c. bewijsstukken van eventuele beroepservaring en aanvullend onderwijs.

  • 3. De minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, beslist met inachtneming van de termijnen, genoemd in artikel 28 van de wet.

  • 4. In geval van constatering van wezenlijke verschillen als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet, biedt de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, de dienstverrichter de mogelijkheid om door middel van een compenserende maatregel, bedoeld in artikel 1.9d, aan te tonen dat hij over de ontbrekende kennis en vaardigheden beschikt.

  • 5. De dienstverrichter ontvangt van de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a, van het besluit heeft aangewezen, die instelling, een schriftelijke verklaring of op grond van de controle de beroepskwalificaties voldoende is voor tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland.

Artikel 1.9d Compenserende maatregel bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting
  • 1. De dienstverrichter, bedoeld in artikel 1.9b, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, zo spoedig mogelijk in de gelegenheid gesteld de compenserende maatregel, bedoeld in artikel 1.9c, vierde lid, af te leggen. Artikel 1.9a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Na het afleggen van de compenserende maatregel zendt de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, een schriftelijke verklaring omtrent het resultaat van de compenserende maatregel aan de dienstverrichter.

  • 3. Indien het resultaat van de proeve van bekwaamheid onvoldoende is, heeft de dienstverrichter het recht nogmaals een proeve van bekwaamheid af te leggen.

Artikel 1.9e Registratie

De minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, registreert op passende en inzichtelijke wijze de aanvragen om erkenning van beroepskwalificaties, de controles, bedoeld in artikel 27 van de wet, en de wijze van afhandeling van de aanvragen en controles.

C

Artikel 4.17b komt te luiden:

Artikel 4.17b Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk.

  • 1. De aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen behorend bij het certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WDAT-VD: 2012, versie 01 zoals opgenomen in bijlage XIIa bij de regeling.

  • 2. Een certificaat vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling bedoeld in het eerste lid, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WSCS-VD: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage XIIb bij de regeling.

D

In artikel 4.18 wordt ‘XIIA’ vervangen door: XIIc.

E

Na artikel 4.28 wordt in paragraaf 4.6 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.29 Verstrekken van gegevens en inlichtingen

Het verstrekken van gegevens en inlichtingen tussen de minister, de toezichthouders, de certificerende instellingen en de Stichting Raad voor Accreditatie, als bedoeld in artikel 1.5e, derde lid, van het besluit, op het werkveld asbest geschiedt overeenkomstig het informatieprotocol zoals opgenomen in bijlage XIIIg bij de regeling.

F

In artikel 6.1, derde lid, onderdeel a, wordt ‘Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Minister van Veiligheid en Justitie.

G

Artikel 7.7 komt te luiden:

Artikel 7.7 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid.

  • 1. De aanwijzing als certificerende instelling, bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport, documentcode WDAT-VT-Personen: 2012, versie 01 zoals opgenomen in bijlage XVII bij de regeling.

  • 2. Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in het eerste lid, heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de navolgende eisen:

    • a. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Mobiele Torenkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage XVIIa bij de regeling;

    • b. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een torenkraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, sub 2° en 3°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Torenkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Torenkraan: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage XVIIb bij de regeling;

    • c. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 1° en 2°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Mobiele Kraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage XVIIc bij de regeling;

    • d. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid onderdeel b, sub 3°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie’, documentcode WSCS-VT Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie: 2012, versie 01, zoals opgenomen als bijlage XVIId bij de regeling;

    • e. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 4°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Autolaadkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Autolaadkraan: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage XVIIe bij de regeling;

    • f. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 5°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Verreiker met Hijsfunctie’, documentcode WSCS-VT Machinist Verreiker met Hijsfunctie: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage XVIIf bij de regeling;

    • g. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele hei-installatie gelijk aan of lichter dan 30 ton van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, sub 1°, 2°, 3° en 4°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Kleine Funderingsmachine’, documentcode WSCS-VT Machinist Kleine Funderingsmachine: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage XVIIg bij de regeling;

    • h. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele hei-installatie zwaarder dan 30 ton van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, sub 1°, 2°, 3° en 4°,het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Grote Funderingsmachine’, documentcode WSCS-VT Machinist Grote Funderingsmachine: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage XVIIh bij de regeling;

H

Bijlage 0 vervalt.

I

Bijlage XIIa bij de regeling wordt vernummerd tot XIIc.

J

Aan de regeling worden toegevoegd de bijlagen XIIa en XIIb zoals opgenomen in de bijlagen 1 en 2 bij deze regeling.

K

Bijlage XIIIa wordt als volgt gewijzigd:

1. In paragraaf 5.1 vervalt de laatste volzin.

2. Bijlage A vervalt.

L

In bijlage XIIIb komt in paragraaf 7.16.7 het vierde bolletje te luiden:

  • Het bedrijf voert de oplevering en daarmee het einde van het asbestverwijderingswerk in het LAVS in zodra dit beschikbaar is en verplicht gesteld is;.

M

Aan de regeling wordt toegevoegd een bijlage XIIIg zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling.

N

Aan de regeling worden toegevoegd de bijlagen XVII tot en met XVIIh zoals opgenomen in de bijlagen 4 tot en met 12 bij deze regeling.

O

In de bijlagen XVIa, XVIb, XVIc, XVIe en XVIf wordt hoofdstuk 2 als volgt gewijzigd:

1. Het onderdeel SCUBA komt te luiden:

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

2. Het onderdeel SSE komt te luiden:

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

P

In de bijlagen XVIa, XVIb, XVIc, XVIe en XVIf komt paragraaf 6.5 te luiden:

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

Q

In bijlage XVI a komt hoofdstuk 8 te luiden:

8. Entreecriteria

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikerarts, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1. hij is ingeschreven als arts voor arbeid en gezondheid in het BIG-register op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

  • 2. hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van ten minste 25 lesuren en 3 praktijkuren tot duikerarts die periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek uitvoert bij personen die arbeid onder overdruk verrichten.

  • 3. de opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B voldoet de kandidaat bovendien aan de volgende aanvullende entreecriteria:

  • 1. hij beschikt op grond van het verslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van duikarbeid;

  • 2. hij voldoet ten minste 2 kalenderjaren aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikerarts met bekwaamheid in het uitvoeren van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met duikarbeid;

  • 3. hij heeft in de voorgaande 2 kalenderjaren aantoonbaar ten minste 10 duikmedische herhalingskeuringen per jaar uitgevoerd;

  • 4. hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van ten minste 60 lesuren (aanvullend op de onder punt 2 genoemde 25 lesuren) tot duikerarts die geschoold is het uitvoeren van initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk en het klinisch behandelen na duikmedische incidenten. In het kader van deze opleiding heeft de kandidaat een praktijkstage gelopen bij een duikerarts in categorie B.

  • 5. de opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

De certificerende instelling heeft tot taak om in samenspraak met een examinator op onderhavig WSCS te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot duikerarts in Nederland door de medische beroepsvereniging erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn.

R

Bijlage XVIc wordt als volgt gewijzigd:

a. In hoofdstuk 2 wordt in alfabetische volgorde het volgende onderdeel ingevoegd:

Duikminuten

:

Tijdseenheid van de duikarbeid weergegeven in minuten exclusief oppervlaktedecompressie.

b. Paragraaf 8.1. komt te luiden:

8.1. Duikarbeid met SCUBA

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie A1, A2 of A3, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1. hij heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;

  • 2. hij kan een getuigschrift van een opleiding overleggen of een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt, en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de betrokken opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie eisen.

    • b. in alle gevallen moet de door de kandidaat gevolgde opleiding blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duiker-logboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.

  • 3. Hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het is voorzien van een pasfoto;

    • b. het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts;

    • c. het vermeldt de duiken die zijn verricht.

c. Paragraaf 8.2. komt te luiden:

8.2. Duikarbeid met SSE

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie B1, B2, B3 of B4, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1. Hij kan een getuigschrift van een opleiding overleggen of een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt, en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de betrokken opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie eisen.

    • b. in alle gevallen moet de door de kandidaat gevolgde opleiding blijken een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.

  • 2. In het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B1 voldoet hij blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A2, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een CKI is afgegeven;

  • 3. In het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B2, B3 of B4 voldoet hij blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A3, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een CKI is afgegeven;

  • 4. Hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het is voorzien van een pasfoto;

    • b. het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts (zie artikel 6.14a, derde lid, Arbobesluit);

    • c. het vermeldt de duiken die zijn verricht;

    • d. in paragraaf 8.4.5 wordt onder het kopje ‘Duikvaardigheid’, onder a, het getal ‘500’ vervangen door ‘350’.

S

In bijlage XVId komt hoofdstuk 8 te luiden:

8. Entreecriteria

Voor de certificatie van beperkte duikmedisch begeleiding (WSCS-WOD-B-B1) met beperking tot duikarbeid geldt geen entreecriterium.

Het voldoen aan de entreecriteria voor de duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B-B2) wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten. De documenten bestaan uit:

  • 1. een EHBO-diploma met reanimatiecertificaat of een ander document waaruit blijkt dat de kandidaat een opleiding heeft gevolgd ten aanzien van EHBO;

  • 2. een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding inclusief praktijkuren tot duikmedisch begeleider, waarbij geldt dat de opleidingsinstelling voor onderhavige opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend is op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen.

Ter verkrijging van de aantekening van bevoegdheid tot het uitvoeren van uitgebreide duikmedische begeleiding (WSCS-WOD-B-B3) met voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt de portfoliobeoordeling uitgebreid met het onderzoek van de volgende aanvullende documenten:

  • 1. een geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid;

  • 2. een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding van tot uitgebreid duikmedisch begeleider met bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden medische handelingen, waarbij geldt dat de opleidingsinstelling voor onderhavige opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend is op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

De certificerende instelling heeft tot taak om te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B, in Nederland erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn om ingeschaald te kunnen worden.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

De certificerende instelling kan de kandidaat opdragen om van zijn opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad B, nadere gegevens te verstrekken om het niveau van deze opleiding te beoordelen. Deze gegevens kunnen bestaan uit de contactgegevens van de opleidingsinstelling en opleiders en het curriculum van de opleiding. Als de certificerende instelling niet over gegevens voorde beoordeling van het niveau van de opleiding kan beschikken, wordt de opleiding niet erkend.

ARTIKEL II

In artikel 15, eerste lid, van de Regeling risico’s zware ongevallen 1999 vervalt ‘langs elektronische weg’.

ARTIKEL III

De Warenwetregeling liften wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5 wordt ‘het Werkveldspecifiek certificatieschema vervolgkeuring liften’ vervangen door: Werkveldspecifiek certificatieschema ten behoeve van het Warenwetbesluit liften binnen het werkveld keuringen van liftinstallaties, documentcode WSCS-Liften Gebruiksfase: 2012, versie 01.

B

De bijlagen 1, 2 en 3 bij de regeling worden vervangen door de bijlagen 13, 14 en 15 bij deze regeling.

ARTIKEL IV

De Warenwetregeling machines wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt het cijfer ‘1.’ geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

2. Een aanwijzing al aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling kan tevens geschieden indien in geval van keuring van een mobiele en torenkraan, als bedoeld in artikel 6d van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie- en keuringsinstellingen die mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport, documentcode WDAT-VT-Producten: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regeling.

B

In artikel 2b wordt ‘het certificatieschema identificatiecode TCVT W3-11 09-147 van de Stichting Verticaal Transport (TCVT) te Houten’ vervangen door: het Werkveldspecifiek certificatieschema Periodieke Keuring Hijskranen’ documentcode WSCS-VT Periodieke Keuring Hijskranen: 2012, versie 01, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regeling.

C

Aan de regeling worden toegevoegd de bijlagen 2 en 3, zoals opgenomen in de bijlagen 16 en 17 bij deze regeling.

ARTIKEL V

  • 1. De artikelen I, onderdelen A, B, E, F, H, K, L, M, O, P, Q, R en S, II en III treden in werking met ingang van 1 oktober 2012.

  • 2. De artikelen I, onderdelen C, D, G, I, J en N, en IV treden in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 juli 2012

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom.

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 19 JULI 2012, NR. G&VW/GW/2012/10964, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET STELSEL VAN CERTIFICATIE (FASE 3)

Bijlage XIIa behorend bij artikel 4.17b

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen behorend bij het: certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

Document: WDAT-VD: 2012, versie 01

Onder beheer van:

Stichting Certificering Vuurwerk en Explosieven (SCVE)

Het Molenijser 4

5211 WV ‘s-HERTOGENBOSCH

www.scve.nl

INHOUD

1.

Inleiding

12

2.

Definities

12

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

13

 

3.1

Beschrijving document

13

 

3.2

Actieve partijen

13

 

3.3

Risicoanalyse m.b.t. functioneren CKI

14

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

15

 

4.1

Persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige

15

 

4.2

Centraal College van Deskundigen SCVE

15

 

4.3

Klachten en bezwaarschriften

15

 

4.4

Onderhoud van het WSCS-VD

15

 

4.5

Certificatiepersoneel

16

 

4.6

Uitbesteding

16

 

4.7

Eisen aan personeel van onderaannemers

17

 

4.8

Instructies, vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid

17

 

4.9

Personeelsdossiers

17

 

4.10

Gegevens op het certificaat

17

 

4.11

Toezicht op de certificaathouder

17

 

4.12

Hercertificatie

17

 

4.13

Gebruik van het persoonscertificaat en beeldmerken

18

 

4.14

Aanwijzingscriteria

18

5.

 

TOEZICHT

18

6.

 

MAATREGELEN

19

1. Inleiding

Het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, het ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 Vuurwerkbesluit, betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van vuurwerkdeskundigen. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor vuurwerkdeskundige.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. In onderhavig geval is dit de Stichting Certificering Vuurwerk en Explosieven (SCVE).

Calamiteit

:

Een (ernstige) ongewenste gebeurtenis waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Een certificaat wordt beschouwd als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in de relevante accreditatie-normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CCvD-VD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Consumentenvuurwerk

:

Vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. Consumentenvuurwerk wordt (beschouwd als) professioneel vuurwerk als consumentenvuurwerk wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling (met uitzondering van het tot ontbranding brengen tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur en met uitzondering van het tot ontbranding brengen van fop- en schertsvuurwerk gedurende het gehele jaar) en/of als consumentenvuurwerk wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Een persoon die over zodanige theoretische en praktische vakbekwaamheid beschikt dat hij in staat is om op een veilige en adequate wijze met professioneel vuurwerk te kunnen werken.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Grondige kennis

:

Parate kennis die nodig is om veilig met professioneel vuurwerk te kunnen werken (feitenkennis), alsmede inzicht om deze kennis toe te kunnen passen in alle voorkomende situaties, zowel bekende als nieuwe en onbekende situaties.

Groot vuurwerk

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling. Consumentenvuurwerk dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling wordt aangemerkt als groot vuurwerk.

Kennis

:

Informatie waarvan de deskundige op de hoogte dient te zijn, en waarvan de deskundige dient te weten dat deze van belang is voor het werken met professioneel vuurwerk.

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

Nuffic

:

Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Professioneel vuurwerk

:

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk. Indien er sprake is van vuurwerk dat niet voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk, levert dat een indicatie op dat het professioneel vuurwerk betreft. Voor het onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk is niet de aard van het vuurwerk, maar de bestemming beslissend.

Er zijn twee categorieën professioneel vuurwerk te onderscheiden, te weten Pyrotechnische Speciale Effecten en Groot Vuurwerk.

Pyrotechnische Speciale Effecten

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

Risicoanalyse

:

Risicoanalyse met betrekking tot het functioneren van de CKI, waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke certificatieschema.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werken met

:

Het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

Werkplan (bedoeld in artikel 4.9 eerste lid van het Arbobesluit)

:

Document waarin beschreven de werkzaamheden in algemene zin, de specifieke werkzaamheden op het gebied van groot vuurwerk en/of pyrotechnische speciale effecten, de risico’s verbonden aan de werkzaamheden, een beschrijving van te nemen c.q. genomen maatregelen en ondertekend door de persoon die het certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk bezit.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-VD

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD).

Documentnummer: WDAT-VD: 2011, versie 01.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-VD

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD). Documentnummer: WSCS-VD: 2012, versie 01.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1 Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht (WDAT-VD) heeft betrekking op arbeid in relatie tot professioneel vuurwerk. Het werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen VD.

3.2 Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE)

  • Centraal College van Deskundigen Vuurwerkdeskundige (CCvD-VD)

3.3 Risicoanalyse m.b.t. functioneren CKI

Persoonscertificatie heeft tot doel aan belanghebbenden vertrouwen te bieden ten aanzien van de competentie van certificaathouders. Dit vertrouwen is gebaseerd op het voldoen door de CKI aan de hierna beschreven principes. Indien hieraan niet wordt voldaan, leidt dit tot risico’s met betrekking tot het functioneren van de CKI en kan het vertrouwen van belanghebbenden in de persoonscertificatieregeling Vuurwerkdeskundige worden geschaad. In het WSCS-VD, alsmede in onderhavig document, is specifiek voor de persoonscertificatieregeling Vuurwerkdeskundige aangegeven op welke wijze aan bedoelde principes invulling moet worden gegeven door de CKI. Dit om te voorkomen dat de risico’s met betrekking tot deze principes zich manifesteren.

Onpartijdigheid

In het beleid en de procedures van de CKI moet zijn vastgelegd dat alle aanvragers van het persoonscertificaat eerlijk en gelijk worden behandeld. De CKI dient zich hierbij te houden aan hetgeen is gesteld in de certificatie-eisen en het certificatiereglement. Het is de CKI verboden aanvragers van het certificaat de toegang tot de certificatieprocedure te verhinderen of belemmeren. Besluiten van de CKI moeten zijn gebaseerd op objectief bewijs van (non-)conformiteit in relatie tot de certificatie-eisen en niet worden beïnvloed door andere belangen of andere partijen.

Deskundigheid

De CKI moet beschikken over voldoende medewerkers, met inbegrip van een daarvoor verantwoordelijk management, met de benodigde opleiding, training, vakinhoudelijke deskundigheid, houding en ervaring om de certificatietaken met betrekking tot het persooncertificatieschema Vuurwerkdeskundige te kunnen verrichten.

Verantwoordelijkheid

De CKI beschikt over beleid en procedures met betrekking tot het toekennen, handhaven, herverstrekken, opschorten en intrekken van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, alsmede met betrekking tot het uitbreiden of beperken van het toepassingsgebied van het persoonscertificaat.

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat voor het nemen van een certificatiebesluit voldoende objectief en relevant bewijs wordt verzameld. Wanneer voldoende bewijs van conformiteit met de certificatie-eisen is vergaard, besluit de CKI het persooncertificaat Vuurwerkdeskundige toe te kennen aan de aanvrager in kwestie. Wanneer onvoldoende bewijs van conformiteit is vergaard, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige door de CKI.

Indien certificatiewerkzaamheden (bijvoorbeeld examinering) aan een externe partij worden uitbesteed door de CKI, dient hieraan een schriftelijke overeenkomst ten grondslag te liggen. Deze beschrijft de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van beide partijen, alsmede de regelingen met betrekking tot vertrouwelijkheid en het voorkomen van belangenverstrengeling alsmede, voor zover nodig, bezwaar en beroep. Het nemen van een certificatiebesluit kan niet worden uitbesteed door de CKI.

Openheid

Om het vertrouwen in certificatie te waarborgen, moet de CKI ervoor zorg dragen dat niet-vertrouwelijke informatie over het certificatieproces (bijvoorbeeld onderzoek naar aanleiding van klachten) toegankelijk is voor partijen die daar belang in stellen.

Vertrouwelijkheid

Ten behoeve van het certificatieproces, moet de CKI kunnen beschikken over persoonsgegevens en examenresultaten van aanvragers en certificaathouders. De CKI dient deze informatie vertrouwelijk te behandelen om te voorkomen dat de klanten bezwaar maken tegen het verzamelen en bewaren ervan.

Ontvankelijkheid voor klachten

Partijen die belang hebben bij certificatie verwachten dat klachten worden onderzocht en dat deze, als ze terecht zijn, worden gevolgd door passende maatregelen. Een effectieve klachtenbehandeling is van belang voor de bescherming van de CKI, diens klanten en andere belanghebbenden bij certificatie tegen fouten, omissies of onredelijk gedrag. Het vertrouwen dat door belanghebbenden wordt gesteld in certificatie, is mede hiervan afhankelijk.

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1 Persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige

Voor het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor het WSCS-VD gelden de eisen van ISO 17024 en IAF-GD24:2009, alsmede de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing. Voor zover in dit WDAT-VD niet wordt afgeweken van resp. een nadere uitwerking wordt gegeven van de accreditatienorm ISO 17024, wordt deze norm geacht onverkort van toepassing te zijn.

4.2 Centraal College van Deskundigen SCVE

De CKI verplicht zich op grond van de overeenkomst met de SCVE tot het gebruik van het door de SCVE vastgestelde CCvD (en door SZW geaccordeerde en in regelgeving verankerde) schema’s voor Vuurwerkdeskundige. Het CCvD behartigt de belangen van alle bij het werkveld Vuurwerkdeskundige betrokken partijen (aanbieders en afnemers van het certificaat, overheden, CKI’s, exameninstellingen) op een eerlijke en gelijke wijze, zonder dat enig belang de overhand heeft. Het CCvD ontwikkelt, beheert en onderhoudt het Schema voor aanwijzing en toezicht alsmede het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige. De CKI past het certificatieschema dat door het CCvD wordt beheerd onverkort toe.

In ISO 17024 wordt aangegeven dat het scheme committee (CCvD) zelf kan bepalen op welke wijze bepaalde elementen uit het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige gewijzigd kunnen gaan worden. In onderhavig geval is de navolgende, hiervan afwijkende, regeling met betrekking tot wijzigingen van toepassing.

Na de acceptatie in het CCvD van wijzigingen in het WSCS, biedt het CCvD het gewijzigde schema aan aan de minister van SZW. De Minister verklaart vervolgens het schema verbindend door middel van een statische verwijzing in de wet- en regelgeving. Indien de Minister overwegende bezwaren heeft tegen één of meer onderdelen treedt hij daarover in overleg met het CCvD. Het CCvD kan de schema’s vervolgens aanpassen. Indien het CCvD zich niet kan vinden in de bezwaren van minister zal zij dit met redenen omkleed aan de minister duidelijk maken. De Minister neemt vervolgens een besluit.

4.3 Klachten en bezwaarschriften

Specifiek voor het WSCS-VD, dient de CKI een klachtenregeling en een bezwaarprocedure vast te stellen. Deze regelingen moeten voldoen aan het in het WSCS-VD gestelde. De regelingen dienen te waarborgen dat bezwaarschriften en klachten op een onafhankelijke en onbevooroordeelde wijze worden afgehandeld.

Voorschriften met betrekking tot het handelen van certificaathouders zijn vastgelegd in de Gedragscode Vuurwerkdeskundige, zoals opgenomen in bijlage A van het WSCS-VD. De aanvrager / certificaathouder Vuurwerkdeskundige dient zich hieraan bij certificatie en hercertificatie schriftelijk te conformeren.

4.4 Onderhoud van het WSCS-VD

De toetsmethodiek die wordt toegepast bij het bepalen van de competentie van aanvragers van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, is beschreven in de hoofdstukken 9 tot en met 11 van het WSCS-VD. Op basis van rapportages van de CKI (zie verder), bepaalt het CCvD tenminste jaarlijks de voortdurend de eerlijkheid, validiteit, betrouwbaarheid en actualiteit van de toetsmethodiek.

Wijzigingen in de certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige, alsmede de daarop van toepassing zijnde overgangsregeling, worden door de CKI bekend gemaakt aan de certificaathouders, bijvoorbeeld door publicatie ervan. De CKI waarborgt dat alle certificaathouders binnen de overgangstermijn worden onderzocht op conformiteit met de gewijzigde certificatie-eisen. De CKI waarborgt dat toegang tot de certificatieprocedure niet wordt beperkt of belemmerd op basis van ongepaste financiële of andere voorwaarden, zoals het lidmaatschap van een beroepsvereniging. De CKI maakt tijdens het certificatieproces geen onderscheid tussen aanvragers van het certificaat Vuurwerkdeskundige, op basis van het feit of deze al dan niet een opleiding of training op het gebied van professioneel vuurwerk hebben gevolgd.

De CKI onderzoekt tenminste jaarlijks de eerlijkheid, validiteit en betrouwbaarheid van de examenmethodiek, en rapporteert hierover schriftelijk aan het CCvD Vuurwerkdeskundige. De CKI dient voor dit onderzoek te beschikken over een beschrijving van de toegepaste methoden (zoals het verzamelen en bewaren van statistische gegevens). In de rapportage beschrijft de CKI verder het algehele verloop van elk examen en op welke wijze eventuele afwijkingen die zich daarbij hebben voorgedaan zijn gecorrigeerd.

4.5 Certificatiepersoneel

Bij de uitvoering van het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige is het navolgende certificatiepersoneel betrokken.

Beoordelaar exameninstelling Vuurwerkdeskundige: Deze onderzoekt door middel van audits of exameninstellingen voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige en rapporteert zijn/haar bevindingen en conclusies schriftelijk aan de beslisser (zie onder).

Beoordelaar persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige: Deze beoordeelt op basis van de door exameninstellingen aangeleverde examenresultaten of kandidaten in aanmerking komen voor een persoonscertificaat Vuurwerkdeskundigen rapporteert zijn/haar bevindingen en conclusies schriftelijk aan de beslisser (zie hieronder).

Beslisser persoonscertificaat en exameninstelling Vuurwerkdeskundige: Deze besluit, op basis van de rapportages van de beoordelaar exameninstelling en de beoordelaar persoonscertificaat, tot het al dan niet accepteren van een exameninstelling voor het certificatieschema Vuurwerkdeskundige, respectievelijk het al dan niet toekennen van een persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige aan een aanvrager.

De aan dit personeel gestelde eisen zijn hierna weergegeven.

Beoordelaar exameninstelling Vuurwerkdeskundige

  • Met succes afgeronde opleiding tot lead-auditor van kwaliteitsmanagementsystemen;

  • Beroepsopleiding op minimaal HBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering en inzicht in toetsmethoden, alsmede voldoen aan tenminste een van de volgende eisen:

    • Met succes afgelegd examen vuurwerkdeskundige in de toepassingsgebieden Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten;

    • Veiligheidskundige opleiding op minimaal HVK-niveau (of gelijkwaardig).

Beoordelaar persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

  • Ervaring met het beoordelen dossiers in het kader van persoonscertificatie;

  • Beroepsopleiding op minimaal MBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering;

  • Kennis van persoonscertificatie (ISO 17024).

Beslisser persoonscertificaat en exameninstelling Vuurwerkdeskundige

  • Met succes afgeronde opleiding tot lead-auditor van kwaliteitsmanagementsystemen;

  • Beroepsopleiding op minimaal HBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering en inzicht in toetsmethoden;

  • Managementfunctie binnen de CKI;

  • Minimaal drie jaar ervaring met persoonscertificatie (ISO 17024).

4.6 Uitbesteding

Een CKI is bevoegd om, met inachtneming van de door SZW aan de aanwijzing van die CKI verbonden eisen, het ontwikkelen en afnemen van examens Vuurwerkdeskundige door externe exameninstellingen te laten verrichten. Hiertoe dient een schriftelijke overeenkomst tot uitbesteding te worden gesloten waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CKI en de exameninstelling zijn opgenomen. Ingeval van uitbesteding aanvaardt de CKI de volledige eindverantwoordelijkheid voor de uitbestede werkzaamheden. De CKI verstrekt aan SCVE te allen tijde een accurate lijst van onderaannemers in het kader van de persoonscertificatieschema Vuurwerkdeskundige.

Alvorens tot acceptatie van een exameninstelling over te gaan, beoordeelt de CKI deze op het voldoen aan de eisen uit de paragrafen 5.2 tot en met 5.5 van het WSCS SCVE-VD. De resultaten en conclusies van deze beoordeling legt de CKI schriftelijk vast. De CKI herhaalt deze beoordeling van de exameninstelling tenminste jaarlijks. Ook woont de CKI tenminste jaarlijks een examen Vuurwerkdeskundige van de exameninstelling bij en legt de resultaten en conclusies hiervan schriftelijk vast. Indien door de CKI tijdens een beoordeling van de exameninstelling of bijwoning van een examen Vuurwerkdeskundige wordt vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de gestelde eisen, dient de exameninstelling corrigerende maatregelen door te voeren, ten einde de vastgestelde afwijking te corrigeren en herhaling te voorkomen. De maximale termijn voor het doorvoeren van corrigerende maatregelen bedraagt drie maanden, met dien verstande dat dit te allen tijde vóór het eerstvolgende examen Vuurwerkdeskundige dient plaats te vinden.

4.7 Eisen aan personeel van onderaannemers

De eisen die gelden voor examenpersoneel zijn vastgelegd in paragraaf 5.3 van het WSCS SCVE-VD. Het examenpersoneel wordt voor aanstelling door de CKI beoordeeld op het voldoen aan deze eisen. Registraties van deze beoordeling worden door de CKI bewaard in het personeelsdossier van de betreffende medewerker van de exameninstelling.

Niet uitbesteedbaar is de certificatiebeslissing, de afgifte van certificaten met de daaraan voorafgaande beoordeling van bewijsstukken, alsmede het hernieuwen van certificaten. De eisen aan de CKI die voortvloeien uit de overeenkomst met de SCVE en de toepassing van de certificatieregeling gelden onverkort voor de exameninstelling.

4.8 Instructies, vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat elke eigen medewerker en elke medewerker van de gecontracteerde exameninstelling de beschikking heeft over een schriftelijke instructie, met daarin diens taken en verantwoordelijkheden. Deze instructies worden actueel gehouden.

Personeel van de CKI en de exameninstelling dat is betrokken bij het certificatieschema Vuurwerkdeskundige, dient een verklaring te ondertekenen, waarin zij te kennen geven de instructies van de CKI te zullen naleven, met inbegrip van die met betrekking tot vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid van commerciële of andere belangen. Ook dienen zij te verklaren geen banden te hebben of te hebben gehad met aanvragers van het certificaat Vuurwerkdeskundige en examenkandidaten, waardoor hun onpartijdigheid in het geding zou kunnen komen.

Mocht zich onverhoopt een mogelijke belangenverstrengeling voordoen, dan is de examinator in kwestie verplicht dit onverwijld te melden aan de CKI. De CKI neemt in dat geval maatregelen om te voorkomen dat de vertrouwelijkheid en onpartijdigheid van het examen niet in gevaar komt. Dit houdt in dat de examenkandidaat in kwestie wordt beoordeeld door een andere examinator. Dit wordt schriftelijk vastgelegd in het examenverslag.

4.9 Personeelsdossiers

De CKI beschikt over een actueel dossier van elke eigen medewerker en elke medewerker van de gecontracteerde exameninstelling. Dit dossier is toegankelijk voor de persoon in kwestie en bevat de volgende informatie:

  • Naam en adres;

  • Werkgever en functie;

  • Opleiding en werkervaring

  • Ervaring en training met betrekking tot functie die wordt vervuld in het kader van het certificatieschema Vuurwerkdeskundige;

  • Taken en verantwoordelijkheden binnen de CKI;

  • Verslagen van beoordeling- en/of functioneringsgesprekken;

  • Registraties van kwalificatie(s) in het kader van de persoonscertificatieschema Vuurwerkdeskundige;

  • Datum van de meest recente aanpassing van het dossier.

4.10 Gegevens op het certificaat

In hoofdstuk 12 van het WSCS SCVE-VD is beschreven welke gegevens door de CKI worden vermeld op de persoonscertificaten Vuurwerkdeskundige.

4.11 Toezicht op de certificaathouder

De wijze waarop de CKI gedurende de geldigheidstermijn van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige toezicht houdt op de certificaathouder, is beschreven in hoofdstuk 6 van het WSCS SCVE-VD.

4.12 Hercertificatie

De criteria waaraan de certificaathouder Vuurwerkdeskundige dient te voldoen bij hercertificatie zijn beschreven in hoofdstuk 11 van het WSCS SCVE-VD.

4.13 Gebruik van het persoonscertificaat en beeldmerken

De CKI dient certificaathouders Vuurwerkdeskundige aantoonbaar te informeren over de voorschriften met betrekking tot het gebruik van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige en de hierbij behorende logo’s/merktekens. Deze voorschriften moeten schriftelijk zijn vastgelegd en deel uitmaken van de certificatieovereenkomst tussen beide partijen. Hierin moeten tevens de sancties worden beschreven die gelden bij onjuist gebruik van certificaten en/of logo’s/merktekens, zoals opschorting of intrekking van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige.

De certificaathouder mag, indien van toepassing, door middel van een door de CKI beschikbaar gesteld beeldmerk of pictogram kenbaar maken gecertificeerd te zijn als Vuurwerkdeskundige. Het gebruik van logo’s van andere (bijvoorbeeld SCVE of RvA), al dan niet in combinatie met het beeldmerk of pictogram van de CKI, is uitsluitend toegestaan conform de voorwaarden van de eigenaar van het desbetreffende logo.

4.14 Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen  1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.14.1. De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.14.2. Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.14.3. De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.14.4. Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.14.5. De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.14.6. De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.14.7. De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.14.8. Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.14.9. De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswij- zeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.14.10. De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.14.11. Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s.

  • 4.14.12. De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certifi- caathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgeno- men in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

  • 4.14.13. Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.14.14. Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks voor 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW, gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de CKI betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de op het werkveld van de CKI betrekking hebbende taakverdeling

    • 4. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 5. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 6. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 7. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 8. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 9. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 11. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW, en nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of aan de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan SCVE in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of aan de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 19 JULI 2012, NR. G&VW/GW2012/10964, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET STELSEL VAN CERTIFICATIE (FASE 3).

Bijlage XIIb behorend bij artikel 4.17b

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

Document: WSCS-VD: 2012, versie 01

Onder beheer van:

Stichting Certificering Vuurwerk en Explosieven

Het Molenijser 4

5211 WV ’s-HERTOGENBOSCH

www.scve.nl

INHOUD

1.

INLEIDING

21

2.

DEFINITI ES

21

3.

WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

22

 

3.1

Beschrijving schema

23

 

3.2

Actieve partijen

23

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

23

4.

CERTIFICATIEREGLEMENT

24

 

4.1

Doelstelling

24

 

4.2

Certificatieprocedure

24

 

4.3

Certificatiebeslissing

24

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

24

 

4.5

Geldigheidscondities

24

 

4.6

Klachtenregeling

24

 

4.7

Bezwaarprocedure

25

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

27

 

4.9

Norminterpretatie

27

5.

EXAMENREGLEMENT

27

 

5.1

Doelstelling

27

 

5.2

De exameninstelling

27

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

28

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

28

 

5.5

Beheer itembank

28

6.

 

TOEZICHT

28

 

6.1

Medewerking aan toezicht

29

 

6.2

Frequentie van het toezicht

29

 

6.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

29

 

6.4

Verslag van bevindingen

29

 

6.5

Maatregelen (artikel 1.5 E Arbobesluit)

29

7.

ONDERWERP VAN CERTIFICATIE

30

8.

CERTIFICATIECRITERI A

31

9.

EIND TERMEN

31

 

9.1

Algemene eindtermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid

31

 

9.2

Eindtermen groot vuurwerk

31

 

9.3

Eindtermen pyrotechnische speciale effecten

32

10.

TOETSMETHODIEK BIJ INITIËLE CERTIFICATIE

33

 

10.1

Toetstermen

33

 

10.2

Beoordelingsmethode

41

 

10.3

Cesuur examen

45

11.

HERCERTIFICATIE

47

12.

HET CERTIFICAAT

47

13.

GELDIGHEIDSCONDITIES

48

     
 

BIJLAGE A GEDRAGSCODE VUURWERKDESKUNDIGE

48

 

BIJLAGE B: OVERGANGSREGELING

49

Deel I: Algemene Bepalingen

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI’s en voorwaarden waar onder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • Het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft,

  • Definities,

  • Een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waar onder een risicoanalyse,

  • Het certificatiereglement,

  • Het examenreglement, en

  • Bepalingen met betrekking tot toezicht.

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-VD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van het uitvoeren van werkzaamheden met professioneel vuurwerk.

Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft:

  • Groot Vuurwerk (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: GV);

  • Pyrotechnische Speciale Effecten (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van pyrotechnische speciale effecten, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: PSE);

  • Het verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting (beperkt toepassingsgebied: het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor)monteren en assembleren is uitgesloten, afgekort: BT).

Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de ISO/IEC 17024: 2003 en IAF GD 24:2004.

2. definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor vuurwerkdeskundige.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. In onderhavig geval is dit de Stichting Certificering Vuurwerk en Explosieven (SCVE).

Calamiteit

:

Een (ernstige) ongewenste gebeurtenis waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Een certificaat wordt beschouwd als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in de relevante accreditatie-normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Censuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CCvD-VD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Consumentenvuurwerk

:

Vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. Consumentenvuurwerk wordt (beschouwd als) professioneel vuurwerk als consumentenvuurwerk wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling (met uitzondering van het tot ontbranding brengen tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur en met uitzondering van het tot ontbranding brengen van fop- en schertsvuurwerk gedurende het gehele jaar) en/of als consumentenvuurwerk wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Een persoon die over zodanige theoretische en praktische vakbekwaamheid beschikt dat hij in staat is om op een veilige en adequate wijze met professioneel vuurwerk te kunnen werken.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en hou- dingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Grondige kennis

:

Parate kennis die nodig is om veilig met professioneel vuurwerk te kunnen werken (feitenkennis), alsmede inzicht om deze kennis toe te kunnen passen in alle voorkomende situaties, zowel bekende als nieuwe en onbekende situaties.

Groot vuurwerk

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling. Consumentenvuurwerk dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling wordt aangemerkt als groot vuurwerk.

Kennis

:

Informatie waarvan de deskundige op de hoogte dient te zijn, en waarvan de deskundige dient te weten dat deze van belang is voor het werken met professioneel vuurwerk.

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

Nuffic

:

Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Professioneel vuurwerk

:

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk. Indien er sprake is van vuurwerk dat niet voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk, levert dat een indicatie op dat het professioneel vuurwerk betreft. Voor het onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk is niet de aard van het vuurwerk, maar de bestemming beslissend.

Er zijn twee categorieën professioneel vuurwerk te onderscheiden, te weten Pyrotechnische Speciale Effecten en Groot Vuurwerk.

Pyrotechnische Speciale Effecten

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

Risicoanalyse

:

Risicoanalyse met betrekking tot het functioneren van de CKI, waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke certificatieschema.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Werken met

:

Het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

Werkplan (bedoeld in artikel 4.9 eerste lid van het Arbobesluit)

:

Document waarin beschreven de werkzaamheden in algemene zin, de specifieke werkzaamheden op het gebied van groot vuurwerk en/of pyrotechnische speciale effecten, de risico’s verbonden aan de werkzaamheden, een beschrijving van te nemen c.q. genomen maatregelen en ondertekend door de persoon die het certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk bezit.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-VD

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD).

Documentnummer: WDAT-VD: 2011, versie 01.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-VD

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD). Documentnummer: WSCS-VD: 2012, versie 01.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, het ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 Vuurwerkbesluit, betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplicht certificatieschema voor de borging van de vakbekwaamheid van vuurwerkdeskundigen.

3.1 Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema (WSCS-VD) heeft betrekking op arbeid in relatie tot professioneel vuurwerk. Het WSCS is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen VD.

3.2 Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

Certificatie-instellingen

Certificatie-instellingen (CKI’s) worden door SZW aanwezen voor de uitvoering van deze certificatieregeling en zijn verantwoordelijk voor de uitgifte en inname van persoonscertificaten Vuurwerkdeskundige.

De organisatie van examens in het kader van deze certificatieregeling kan door CKI’s worden uitbesteed aan exameninstellingen. Deze dienen op basis van een onderzoek door een CKI te worden geaccepteerd en zijn verantwoordelijk voor het organiseren van examens.

Stichting Certificatie Vuurwerk en Explosieven (SCVE)

De SCVE is eigenaar van deze certificatieregeling en als zodanig bevoegd met CKI’s overeenkomsten aan te gaan die hen in de gelegenheid stellen persooncertificaten Vuurwerkdeskundige uit te geven. Een CKI moet hiervoor tevens zijn aangewezen door SZW.

Centraal College van Deskundigen Vuurwerkdeskundige (CCvD-VD)

Het CCvD-VD fungeert als ‘scheme committee’ zoals bedoeld in paragraaf 4.2.3 van ISO/IEC 17024:2003 en is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het beheer van de certificatieregeling. In het CCvD-VD zijn de bij de certificatieregeling belanghebbende partijen evenwichtig vertegenwoordigd, dat wil zeggen zodanig dat geen enkel belang overheerst.

Examencommissies

Elke exameninstelling heeft een examencommissie die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en het onderhoud van examenvragen en -opdrachten op basis van deze certificatieregeling. Een examencommissie bestaat uit deskundigen met betrekking tot de certificeren vakbekwaamheid enerzijds en het ontwikkelen van examens anderzijds.

Certificaathouder

De houder van het WSCS-VD dient zich te houden aan de gestelde eisen, mee te werken aan alle vormen van toezicht binnen het kader van dit certificatieschema en de kosten te vol doen die door de CKI’s van zijn keuze gemaakt worden bij het beoordelen en houden van toezicht.

In de praktijk worden de kosten meestal gedragen door de werkgever van de certificaathouder.

3.3 Risicoanalyse en afbreukcriteria

Onder verantwoordelijkheid van het CCvD-VD is een risicoanalyse opgesteld van de gevaren en de risico’s in het werkveld. Deze beoordeling is weergegeven in onderstaande tekst. De risicoanalyse en de hieruit naar voor gekomen afbreukcriteria gelden als basis voor het uitwerken van werkveldspecifieke eisen

De volgende taken komen voor bij het professioneel werken met vuurwerk:

  • In ontvangst nemen;

  • Intern transporteren;

  • Opslaan;

  • Bewerken in een inrichting;

  • Verwerken, verpakken en herverpakken;

  • Verplaatsing naar de ontbrandingslocatie;

  • Opbouwen, installeren, monteren en assembleren;

  • Ter plaatse tot ontbranding brengen;

  • Na ontbranding verwijderen.

De belangrijkste risico’s bij het werken met vuurwerk zijn verwonding of schade door brand en/of explosie als gevolg van een voortijdige en onbedoelde ontbranding. Deze risico’s komen voort uit de chemische reacties tussen de uitgangsstoffen in vuurwerk. Deze kunnen ‘normaal’ verbranden, maar ook deflagreren, dat wil zeggen explosief verbranden. Bij de explosie verbranding (deflagratie), die vele malen sneller verloopt dan een gewone verbranding, treden drukeffecten op omdat in een zeer korte tijd grote hoeveelheden hete gassen worden geproduceerd. Wanneer dit plaatsvindt in een afgesloten houder, dan kan de druk zo hoog oplopen dat de houder explodeert. Wanneer dit voortijdig en onbedoeld gebeurt, dan is de kans op verwonding of schade door brand en/of explosie het grootst. Aangezien een voortijdige ontbranding door een voldoende, maar onbedoelde, uitwendige energietoevoer gestart kan worden (hitte, wrijving, slag of stoot), dient deze onbedoelde energietoevoer bij de omgang en behandeling van vuurwerk voorkomen te worden.

Andere risico’s die zich voordoen bij het werken met vuurwerk zijn:

  • Niet ontbrand weer terugkomen (blindgangers);

  • Scherfwerking;

  • Uitworp van (brandende) delen;

  • Geluid, rook en stofdeeltjes.

4. Certificatiereglement
4.1 Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het WSCS-VD. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en herziening.

4.2 Certificatieprocedure

De kandidaat Vuurwerkdeskundige dient bij de CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3 Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrok- ken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4 Geldigheidsduur van het certificaat

Onder verantwoordelijkheid van het CCvD-VD is een risicoanalyse opgesteld van de gevaren en de risico’s in het werkveld. Deze beoordeling is weergegeven in paragraaf 3.3. De risicoanalyse en de hieruit naar voor gekomen afbreukcriteria gelden als basis de maximale geldigheidsduur van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige. Deze is door het CCvD-VD vastgesteld op 3 jaar.

4.5 Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door het CCvD-VD en vastgelegd in dit certificatieschema.

4.6 Klachtenregeling
Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte, legt een dossier aan t.b.v. de voortgangsbewaking en neemt de afhandeling van de klacht mee door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7 Bezwaarprocedure
Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige(n). Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8 Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met SCVE tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen ter kennisgeving elektronisch verzonden aan het secretariaat van SCVE. De CKI zet een certificaatregister Vuurwerkdeskundige op conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De CKI is verantwoordelijk voor het beheer van het register. Vanaf de website van SCVE wordt doorgelinkt naar de website van de CKI met daarop het certificaatregister.

4.9 Norminterpretatie

Het CCvD-VD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit WSCS-VD. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere dit werkveldspecifieke certificatieschema gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, de CKI of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD-VD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het WSCS-VD.

5.1 Doelstelling

Dit examenreglement is onderdeel van het certificatieschema SCVE-VD. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van De CKI en bestaat uit de volgende delen:

  • Pyrotechnische Speciale Effecten: examen bestaande uit drie onderdelen;

  • Groot Vuurwerk: examen bestaande uit drie onderdelen;

  • Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting: examen bestaande uit drie onderdelen.

5.2 De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement, zoals bedoeld in 5.1 te hanteren waarin de volgende zaken opgenomen dienen te zijn:

  • a) ingangsdatum van het certificaat;

  • b) eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen (in dit geval zijn geen entree- eisen vastgesteld);

  • c) de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • d) bevestiging van deelname en oproep;

  • e) identificatie van de deelnemers;

  • f) toelating en afwezigheid;

  • g) examenduur en wijze van examinering;

  • h) gedragsregels voor kandidaten;

  • i) regeling aangepast examen;

  • j) normen voor slagen en afwijzen;

  • k) bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • l) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • m) inzagerecht;

  • n) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De exameninstelling en de CKI hebben zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024. De CKI is verplicht aan SCVE te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3 Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de volgende eisen:

  • Algemeen:

    • Minimaal 1 jaar aantoonbare ervaring in het afnemen van examens;

    • Aantoonbaar geïnstrueerd door de exameninstelling m.b.t. de taken en verant- woordelijkheden en het hanteren van het examenreglement;

  • Vakinhoudelijk:

    • Beschikken over een geldig persoonscertificaat in het te examineren toepassingsgebied, dat wil zeggen PSE, GV of BT;

    • Beschikken over ten minste drie jaar werkervaring in het te examineren toepassingsgebied.

  • Onafhankelijkheid:

    • Niet als docent betrokken zijn geweest bij de opleiding van de te examineren kandidaten;

    • Geen persoonlijke of zakelijke banden hebben met de te examineren kandidaten. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

Voor de aanstelling en begeleiding van nieuwe examinatoren, dient een exameninstelling te beschikken over een gedocumenteerde procedure.

5.4 Eisen te stellen aan het examen
5.4.1 Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstellingen dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitma- ken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de CKI. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheim- houding ondertekend.

5.4.2 Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • Invloeden van buitenaf mogen het examenproces niet beïnvloeden of verstoren;

  • Er dient een acceptabel klimaat te heersen (voldoende licht, verwarming, ventilatie, enzovoorts);

  • De ruimte voor het examen moet groot genoeg zijn om kandidaten op circa 1 meter van elkaar te plaatsen, zodat fraude wordt tegengaan;

  • Er dient een ruimte voor de opvang van de kandidaten beschikbaar te zijn;

  • Er dienen nabij de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar te zijn;

  • nabij de locatie dient voor de toezichthouder een telefoon (bij voorkeur voorzien van een rechtstreekse buitenlijn) beschikbaar te zijn. Een mobiele telefoon voldoet ook;

  • voor elke kandidaat dient een tafel (minimaal circa 0,5 x 0,7 m) en stoel aanwezig te zijn en voor de toezichthouder(s) een bij voorkeur grotere tafel en stoel;

Te stellen eisen aan het examen zijn:

  • Voor het examen dienen op basis van het aantal te examineren kandidaten voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig te zijn.

  • Indien op één examenlocatie tijdens één examendag op twee verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, dienen er twee verschillende versies gebruikt te worden.

  • Uitgangspunt is dat een schriftelijk examen in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

5.5 Beheer itembank

Elke exameninstelling is verantwoordelijk voor het beheer van haar eigen itembank. Dit geschiedt onder strikte geheimhouding door de examencommissie van de exameninstelling.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1 Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instelling, de Inspectie SZW en eventuele andere overheidsinstanties. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2 Frequentie van het toezicht

Het toezicht dat de CKI uitoefent op certificaathouders bestaat uit:

  • het afhandelen van over certificaathouders ontvangen klachten en het onderzoeken van ontvangen informatie over bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten.

  • het jaarlijks op basis van een aselecte steekproef van tenminste 5% van de certificaathouders beoordelen van de in hoofdstuk 13 voorgeschreven, door de certificaathouder bij te houden, registratie over de periode sinds de afgifte van het persoonscertificaat.

De CKI rapporteert jaarlijks aan het CCvD-VD over het aantal en de aard van de over certificaathouders ontvangen klachten en over de wijze waarop deze zijn afgehandeld en eventueel ingestelde sancties naar aanleiding hiervan, het op de certificaathouders uitgevoerde toezicht, de resultaten en eventueel ingestelde sancties naar aanleiding hiervan. Indien het CCvD-VD op basis van deze rapportages van mening is dat aanvullend toezicht gewenst is, kan door de minister van SZW, o.a. op advies van het CCvD-VD, worden besloten tot aanvullende dan wel alternatieve controles. In deze paragraaf zal in dat geval worden aangegeven uit waaruit deze controles dienen te bestaan, wat hun omvang dient te zijn en met welke frequentie de controles worden uitgevoerd.

6.3 De wijze van uitvoering van het toezicht

Een klacht over het handelen van een certificaathouder binnen het toepassingsgebied van het certificaat, kan door een belanghebbende worden ingediend bij de CKI of bij de certificaathouder zelf. In dit laatste geval is de certificaathouder verplicht deze klacht te registreren en meteen te melden aan de CKI. De certificaathouder is tevens verplicht constatering of verdenking door het bevoegd gezag van bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten te registreren en meteen aan de CKI te melden.

Jaarlijks beoordeelt de CKI op basis van een aselecte steekproef van tenminste 5% van de certificaathouders de in hoofdstuk 13 voorgeschreven, door de certificaathouder bij te houden, registratie over de periode sinds de afgifte van het persoonscertificaat. Als werkervaringseis geldt hierbij dat aantoonbaar, tenminste tweemaal per periode van 12 maanden sinds de datum van afgifte van het persoonscertifcaat, betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten is verricht. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elke periode van 12 maanden. Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatieverzoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis is niet van toepassing bij de aanvraag voor een certificaat met een beperkt toepassingsgebied.

6.4 Verslag van bevindingen

De CKI stelt de certificaathouder schriftelijk en met opgave van redenen op de hoogte van zijn beslissing naar aanleiding van het klachtenonderzoek. Eventuele extra kosten die aan de maatregel zijn verbonden kunnen door de CKI aan de certificaathouder in rekening worden gebracht. De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Deze kan naar aanleiding hiervan een klacht of herzieningsverzoek indienen bij de CKI. De daarbij te volgen werkwijzen zijn beschreven in paragraaf 4.6 en 4.7 van onderhavig document.

6.5 Maatregelen (artikel 1.5 E Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat.

Schorsen van het certificaat vindt plaats indien feiten worden gesignaleerd:

  • tijdens een controle of een waarneming anderszins;

  • naar aanleiding van ontvangen meldingen van de certificaathouder;

  • naar aanleiding van bij de CKI ontvangen klachten;

  • naar aanleiding van ontvangen informatie over bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten;

  • naar aanleiding van ontvangen informatie over gepleegde strafbare feiten die een relatie hebben met de werkzaamheden of de hierbij toegepaste middelen;

  • naar aanleiding van handelingen waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt gebracht;

  • die door de CKI als tekortkomingen worden aangemerkt. Voorbeelden van tekortkomingen zijn het niet naleven van de gedragscode vuurwerkdeskundige en het niet (volledig en/of tijdig) bijhouden van een registratie, zoals beschreven in hoofdstuk 13 van dit document.

Intrekken van het certificaat vindt plaats indien binnen de gestelde periode van schorsing door de certificaathouder geen adequate corrigerende maatregelen zijn getroffen.

Weigeren van het certificaat vindt plaats indien de aanvrager bij initiële certificatie niet voldoet aan de entreecriteria uit hoofdstuk 8 van dit document, dan wel bij hercertificatie niet voldoet aan de criteria uit hoofdstuk 11. Verder vindt weigering plaats indien van de aanvrager een eerder persoonscertificaat binnen het toepassingsgebied korter dan een jaar geleden is ingetrokken.

Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht. Wanneer de CKI op enigerlei wijze dergelijke feiten signaleert, zal deze dit terstond telefonisch melden aan de Inspectie SZW. De melding zal door de CKI binnen 24 uur schriftelijk worden bevestigd aan de Inspectie SZW.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden. De CKI zal, binnen 24 uur na het besluit tot het nemen van de sanctie, de Inspectie SZW hierover schriftelijk berichten.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Deel II: Normen

Deel II van dit WSCS-VD bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificeringsproces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit WSCS-VD is opgesteld door het CCvD-VD. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van het uitvoeren van werkzaamheden met professioneel vuurwerk. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft:

  • Groot Vuurwerk (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: GV);

  • Pyrotechnische Speciale Effecten (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van pyrotechnische speciale effecten, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: PSE);

  • Het verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting (beperkt toepassingsgebied: het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor)monteren en assembleren is uitgesloten, afgekort: BT).

8. Certificatiecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte WSCS-VD volgt onderstaand een opsomming van de eisen. Kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • Beschikken over een voor het toepassingsgebied relevant getuigschrift c.q. diploma dat afgegeven is door een door de CKI geaccepteerde exameninstelling zoals beschreven in hoofdstuk 5. De geldigheidsduur van het persoonscertificaat is gelimiteerd tot maximaal drie jaar na de datum waarop het getuigschrift/diploma is behaald.

  • Aantoonbaar minimaal tien maal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten hebben verricht onder toezicht van (een) certificaathouder(s) in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag. De CKI vraagt hiertoe onderliggende werkplannen of informatie ter inzage op.Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Deze eis geldt niet voor het toepassingsgebied ‘Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting’.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam.

9.1 Algemene eindtermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid
  • 1. De deskundige dient kennis te hebben van de geldende wet- en regelgeving die betrekking heeft op het werken met professioneel vuurwerk.

  • 2. De deskundige dient kennis te hebben van de verschillende aspecten van de pyrotechniek.

    • 2.1. De deskundige dient kennis te hebben van de geschiedenis en ontwikkeling van pyrotechnische effecten.

    • 2.2. De deskundige dient kennis te hebben van de eigenschappen van pyrotechnische mengsels die in professioneel vuurwerk worden toegepast.

    • 2.3. De deskundige dient grondige kennis te hebben van materiaaleigenschappen met betrekking tot gevoeligheid.

  • 3. De deskundige dient kennis hebben van de verschillende aspecten van veiligheid en gezondheid, het voorkomen van inademen of inslikken bij het werken met professioneel vuurwerk.

    • 3.1. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop veilig gewerkt moet worden met professioneel vuurwerk.

    • 3.2. De deskundige dient te beschikken over grondige kennis en vaardigheid met betrekking tot wijze waarop gehandeld moet worden bij calamiteiten.

    • 3.3. De deskundige dient inzicht te hebben in situaties waarbij brandend materiaal tot veiligheidsproblemen kan leiden. Hij dient de aanwezige brandblusmiddelen te kunnen hanteren.

    • 3.4. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen.

9.2 Eindtermen groot vuurwerk
  • 4. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van materialen die bij het werken met groot vuurwerk toegepast worden.

    • 4.1. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten groot vuurwerk.

    • 4.2. De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met groot vuurwerk.

    • 4.3. Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van groot vuurwerk.

    • 4.4. De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

    • 4.5. De deskundige dient een grondige kennis te hebben met betrekking tot de materiaal- keuze voor mortieren.

    • 4.6. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de plaatsing van mortier- buizen.

    • 4.7. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop mortier- buizen geïnspecteerd moeten worden.

    • 4.8. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de oorzaken en effecten van disfunctionering van mortieren.

    • 4.9. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende ontstekingsmiddelen.

    • 4.10. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van mogelijke halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen.

  • 5. De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten ten aanzien van het veilig tot ontbranding brengen van groot vuurwerk.

    • 5.1 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van het werkplan.

    • 5.2 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd.

    • 5.3 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het terrein.

    • 5.4 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

    • 5.5 De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de manier waarop delen van de show vooraf kunnen worden voorbereid en het vooraf opbouwen van stellages.

    • 5.6 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot losse pyrotechnische mengsels.

    • 5.7 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot opstellingen.

    • 5.8 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van de vuurwerkartikelen

    • 5.9 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het handmatig tot ontbranding brengen van alle vormen van groot vuurwerk.

    • 5.10 Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

    • 5.11 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van grootvuurwerkartikelen.

    • 5.12 De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van groot vuurwerk in bijzondere situaties.

    • 5.13 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig omgaan met weigeraars.

    • 5.14 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows.

    • 5.15 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

9.3 Eindtermen pyrotechnische speciale effecten
  • 6. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van materialen die bij het werken met pyrotechnische speciale effecten toegepast worden.

    • 6.1 De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten vuurwerk en van de wijze waarop deze veilig tot ontbranding kunnen worden gebracht.

    • 6.2 De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met pyrotechnische speciale effecten.

    • 6.3 Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van pyrotechnische speciale effecten.

    • 6.4 De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

    • 6.5 Grondige kennis is vereist van elektrische ontstekers voor vuurwerkartikelen.

    • 6.6 De deskundige dient een grondige kennis te hebben van losse pyrotechnische middelen.

  • 7. De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten ten aanzien van het veilig tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten.

    • 7.1 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van het werkplan.

    • 7.2 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd.

    • 7.3 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het theater.

    • 7.4 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

    • 7.5 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot opstellingen.

    • 7.6 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot losse pyrotechnische mengsels.

    • 7.7 Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

    • 7.8 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten.

    • 7.9 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows.

    • 7.10 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

10. Toetsmethodiek bij Initiële certificatie
10.1 Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm. Bij de uitwerking van de eindtermen is uitgegaan van de stand van de techniek.

10.1.1 Algemene toetstermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid

1 Wetgeving

De deskundige dient kennis te hebben van de geldende wet- en regelgeving die betrekking heeft op het werken met professioneel vuurwerk. Hiertoe behoort in ieder geval de regelgeving op het gebied van:

1.1

arbeidsveiligheid (arbeidsomstandighedenwetgeving)

1.2

externe veiligheid

1.3

milieu (Vuurwerkbesluit, Wet milieubeheer)

1.4

Grondige kennis van vervoer en verpakking van ontplofbare stoffen (ADR/VLG);

1.5

wettelijke aansprakelijkheid

1.6

locale regelgeving: Algemene plaatselijke verordening

 

Toelichting

In algemene zin zijn met het oog op de veiligheid en de gezondheid van belang de Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling; voor het werken met professioneel vuurwerk in het bijzonder zijn dit het Vuurwerkbesluit, artikel 4.9 Arbobesluit, de artikelen 4.17a , b, c en d en 9.2 Arboregeling en de Wet explosieven voor civiel gebruik. De Wet explosieven voor civiel gebruik is niet van toepassing op pyrotechnische artikelen (ar- tikel 2, aanhef en onder b.). Grootvuurwerkbedrijven voeren aan en gebruiken klasse 1 stoffen, waaronder zwart buskruit. Op deze stoffen is laatstgenoemde wet wel van toepassing. Vervoer en verpakking van professioneel vuurwerk komen aan de orde in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen.

2.1 Pyrotechniek, geschiedenis en ontwikkeling

De deskundige dient kennis te hebben van:

2.1.1

de geschiedenis en ontwikkeling van pyrotechnische effecten

2.1.2

de processen waardoor onder meer licht-, knal- en flitseffecten worden veroorzaakt en waardoor de voortstuwing en uitstoot van projectielen wordt bewerkstelligd

2.1.3

nieuwe ontwikkelingen op het gebied van pyrotechniek, in het bijzonder met betrek- king tot professioneel vuurwerk

 

Toelichting

In de pyrotechniek wordt gebruik gemaakt van specifieke grondstoffen, te weten oxidatoren, reductoren en hulpstoffen. Hij dient inzicht te hebben in de toepassingsgebieden en karakteristieke eigenschappen van deze grondstoffen, alsook in de kenmerken waaraan de grondstoffen herkend kunnen worden, zoals kleur, vorm etc. Daarbij aantekenend dat enkele veel gebruikte oxidatoren wit zijn zodat deze op kleur niet te onderscheiden zijn.

2.2 Pyrotechnische mengsels

De deskundige dient kennis te hebben van:

2.2.1

de eigenschappen van pyrotechnische mengsels die in professioneel vuurwerk wor- den toegepast

2.2.2

de redenen waarom bepaalde mengsels worden gebruikt en in de effecten die met die mengsels gecreëerd kunnen worden

2.2.3

welke mengsels gebruikt kunnen worden voor rook-, geluid (knal en fluit)-, licht-, vertragingseffecten en voor de uitstoot of voortstuwing van projectielen. Met name kennis over de toepassing van zwart buskruit (massa explosief) is hierbij van belang, alsook ervaring met zwart buskruit. In het bijzonder verdient aandacht de sa- menstelling van zwart buskruit, de mogelijke variaties in samenstelling, de toepassingen van de diverse samenstellingen van zwart buskruit en hun eigenschappen.

2.3 Materiaaleigenschappen met betrekking tot gevoeligheid

De deskundige dient grondige kennis te hebben van:

2.3.1

begrippen als slag-, stoot- en wrijvingsgevoeligheid, vochtgevoeligheid, ontsteektemperatuur en gevoeligheid voor statische elektriciteit, en

2.3.2

welke invloed deze gevoeligheden hebben op de manier waarop met professioneel vuurwerk gewerkt moet worden om integrale (arbeids- en externe) veiligheid te garanderen

3.1 Veilig werken

De deskundige dient grondige kennis te hebben van:

3.1.1

de benodigde materialen die gevaarsaspecten hebben voor veiligheid en gezondheid

3.1.2

een goede voorbereiding (procedures)

3.1.3

een rustige manier van werken

3.1.4

de juiste werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen

3.1.5

gereedschappen

3.1.6

controle van de gebruikte explosieveilige elektrische apparatuur (NPR 7910-2)

3.1.7

het gebruik en hanteren van (kleine) blusmiddelen

3.1.8

duidelijke afspraken over werkverdeling en verantwoordelijkheden.

3.1.9

de deskundige dient te kunnen werken aan de hand van procedures en checklisten en dient deze ook te kunnen opstellen.

 

Toelichting

Het werken met procedures en checklisten die opgesteld zijn op basis van ervaring kan er voor zorgen dat eerder voorgekomen problemen zich niet herhalen.

3.2 Calamiteiten

3.2.1

De deskundige dient te beschikken over grondige kennis en vaardigheid met betrekking tot de wijze waarop gehandeld moet worden bij calamiteiten.

 

Toelichting

Hoewel openbare diensten zoals ambulancedienst, brandweer en politie bij calamiteiten voor een bepaald deel de verantwoordelijkheid op zich zullen nemen, ligt de eindverantwoordelijkheid voor het vuurwerk bij de deskundige.

3.3 Brandveiligheid

3.3.1

De deskundige dient inzicht te hebben in situaties waarbij brandend materiaal tot veiligheidsproblemen kan leiden.

3.3.2

De deskundige de aanwezige brandblusmiddelen te kunnen hanteren.

3.4 Beschermingsmiddelen

3.4.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals veiligheidshelm, gehoorbescher-ming, brandwerende handschoenen (afsteken professioneel vuurwerk met toorts), overall, veiligheidsschoenen, gelaatsmasker, adembescherming (dit zowel in verband met giftige grondstoffen als met verbrandingsproducten vrijkomend niet alleen als gas maar ook in rookdeeltjes als barium, strontium etc.).

3.4.2

De deskundige dient te weten in welke omstandigheden de betreffende beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt.

10.1.2 Toetstermen groot vuurwerk

4.1 Soorten groot vuurwerk

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten groot vuurwerk, zoals:

4.1.1

grond-, laag- en hoogvuurwerk

4.1.2

watervuurwerk

4.1.3

fonteinen

4.1.4

Romeinse kaarsen

4.1.5

flowerbeds

4.1.6

vuurpijlen

4.1.7

mortierbommen

4.1.8

en op welke wijze daarmee veilig kan worden gewerkt

 

Toelichting

Alleen door op de hoogte te zijn van de grote verscheidenheid aan artikelen en toegepaste constructies en de verscheidenheid in opbouw, en vooral door ervaring te hebben met de effecten die hiermee kunnen worden bereikt, is hij in staat om een voorstelling of evenement zo goed en zo veilig mogelijk uit te voeren.

4.2 Gereedschap en hulpmiddelen

De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met groot vuurwerk.

4.2.1

Kennis is nodig van gereedschap en materiaal dat gebruikt kan worden voor het bouwen van rekken waarop vuurwerk gemonteerd moet worden, voor het bouwen van stellages, mortierrekken, houders voor fonteinen, Romeinse kaarsen, etc.

 

Toelichting

Niet alleen het monteren van de pyrotechnische artikelen maar ook de stevigheid van stellages is van belang.

4.3 Materiaal

4.3.1

Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van groot vuurwerk.

 

Toelichting

Omdat vooral bij het werken met mengsels en halffabrikaten de kans op ontsteking door vonken groot is, wordt hierbij gebruik gemaakt van speciaal vonkvrij gereedschap. In deze fase van het werken met groot vuurwerk moet extra aandacht besteed worden aan de manier van werken. Welk gereedschap gebruiken bij/voor welk materiaal.

4.4 Inspectie van materialen

4.4.1

De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

4.4.2

Hij dient kennis te hebben van veel voorkomende gebreken en hoe die geconstateerd kunnen worden. Dit betreft het controleren van vuurwerkartikelen op scheuren, lekkage van kruit, gebroken lont, opengescheurde omhullingen, inwerking van vocht, gebroken vuurpijlstokken, etc.

 

Toelichting

Door het grondig inspecteren van de te gebruiken artikelen wordt voorkomen dat onnodig gevaarlijke situaties ontstaan.

4.5 Mortieren – materiaalkeuze

4.5.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben om een uit oogpunt van veiligheid verantwoorde materiaalkeuze voor mortieren, lengte van de buis en type mortierbom te kunnen maken.

 

Toelichting

Saluutschoten kunnen bijvoorbeeld beter niet afgeschoten worden uit stalen mortieren, terwijl meerslagsbommen beter niet uit kartonnen mortieren verschoten kunnen worden. Bij het gebruik van stalen mortieren, dienen deze naadloos te zijn uitgevoerd, gelet op scherfwerking bij deflagratie van een mortierbom in het mortier. De lengte van de mortieren is van belang voor de hoogte die het projectiel moet behalen.

4.6 Mortieren – plaatsing

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van:

4.6.1

het gebruik van mortierbuizen

4.6.2

het vastzetten en ingraven van buizen

4.6.3

onderlinge afstanden tussen mortierbuizen

4.6.4

al dan niet van dezelfde diameter

4.6.5

het gebruik van mortieren in zogenaamde mortierrekken

 

Toelichting

Indien het veld het toelaat kunnen mortieren direct in de grond ingegraven worden. Het is echter ook mogelijk de mortieren in zogenaamde oliedrums te zetten waarna de drums opgevuld kunnen worden met zand. Een andere mogelijkheid is het ge- bruik van goed verankerde houten mortierrekken.

4.7 Mortieren – inspectie

4.7.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop mortier- buizen geïnspecteerd moeten worden.

4.7.2

Kritieke punten van een buis, zoals vervorming, scheuren, corrosie etc., moeten be- kend zijn.

 

Toelichting

In mortierbuizen ontstaan zeer hoge, kortstondige drukken door sterke explosies. Het is daarom van groot belang dat ze telkens voor gebruik grondig geïnspecteerd wor- den op onregelmatigheden.

4.8 Mortieren – disfunctionering

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van:

4.8.1

de oorzaken en effecten van disfunctionering van losse mortieren en van in groepsverband opgestelde mortieren (onder disfunctioneren wordt verstaan het niet goed functioneren, waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat)

4.8.2

de maatregelen die genomen moeten worden om disfunctionering te voorkomen

4.9 Ontstekingsmiddelen

De deskundige dient:

4.9.1

grondige kennis te hebben van de verschillende ontstekingsmiddelen

4.9.2

grondige kennis te hebben van het handmatig tot ontbranding brengen van vuur- werkartikelen door middel van lont

4.9.3

kennis te hebben van de verscheidenheid aan lontsoorten, de toepassingen voor de verschillende trage en of snelle lontsoorten en de toepassingswijze

4.9.5

kennis te hebben van de opbouw en de werking van elektrische ontstekers

4.9.5

kennis te hebben van de toepassing van de randapparatuur waarmee ontstekers kunnen worden aangestuurd

Dit kan variëren van eenvoudige schietkasten tot radiografisch of computergestuurde afvuurinstallaties. Dit houdt tevens in dat de deskundige niet slechts op de hoogte is van de ontwikkelingen op het gebied van de pyrotechniek maar ook van geavanceer- de afvuurinstallaties.

 

Toelichting

Computergestuurd vuurwerk komt met name voor bij pyrotechnische speciale effecten; kennis over de toepassing van deze apparatuur is noodzakelijk.

4.10 Halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen

4.10.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van mogelijke halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen, bijvoorbeeld zwart buskruit en losse sterren.

5.1 Werkplan

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

5.1.1

het opstellen van het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbobesluit

5.1.2

het overleggen van het werkplan bij de aanvraag om toestemming van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 3.3.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

 

Toelichting

Het opstellen van een werkplan dwingt de deskundige tot een grondige voorberei- ding waarbij tevens de mogelijkheid ontstaat om (van te voren) overleg te plegen over de show, hetzij met collega’s, hetzij met gedeputeerde staten die toestemming moeten geven, hetzij met de andere betrokken instanties, bedoeld in artikel 3.3.4, vierde en vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit (gedeputeerde staten die de toepas- singsvergunning hebben verleend; de betrokken luchtvaartdienst, de commandant van de regionale brandweer en de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht), hetzij, ter plaatse van het tot ontbranding brengen, met de Arbeidsinspectie.

5.2 Opbouwen van shows

5.2.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd. Dit omvat alle aspecten met betrekking tot voorbereiding, uitvoering en afbouw van de show.

5.3 Opbouwen van shows – gereed maken terrein

5.3.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het terrein.

 

Toelichting

Onnodige obstakels dienen te worden verwijderd en het terrein moet worden afgezet om de show veilig te kunnen opbouwen. Gedurende het tot ontbranding brengen is het mogelijk dat brandend materiaal op de grond terecht komt. Daarom moet brandbaar materiaal zoveel mogelijk verwijderd worden. Ook obstakels die het rondlopen tijdens het tot ontbranding brengen belemmeren dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

5.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuurwerkartikelen

5.4.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

 

Toelichting

Hij dient altijd rekening te houden met de mogelijkheid dat artikelen tijdens transport beschadigen, waardoor kruit kan vrijkomen. Kruit op de laadvloer kan tot ontsteking komen wanneer zware dozen daarover geschoven worden. Aangezien tijdens het verladen grote hoeveelheden explosief materiaal bij elkaar liggen, is dit bijzonder gevaarlijk. In dit verband moet onder grote hoeveelheden worden verstaan een zodanige hoeveelheid dat ontsteking een ernstige calamiteit tot gevolg kan hebben. Het tot ontbranding brengen van flowerbeds die omgekeerd zijn vervoerd kan tot ongelukken leiden. Verder moet een veilige plaats gecreëerd zijn waarin de pyrotechnische artikelen voor of tijdens de vuurwerkshow veilig kunnen worden opgeslagen.

5.5 Opbouwen van shows – delen van shows en stellages

De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

5.5.1

de manier waarop delen van de show vooraf kunnen worden voorbereid

5.5.2

het vooraf opbouwen van stellages

 

Toelichting

Met name stellages waarop afbeeldingen zijn aangebracht die bestaan uit onderling met snellont doorverbonden fonteinen worden vooraf geassembleerd.

5.6 Opbouwen van shows – losse mengsels etc.

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot:

5.6.1

de gevaarsaspecten voor milieu en gezondheid

5.6.2

het veilig kunnen omgaan met losse pyrotechnische mengsels, sterren, halffabrikaten en eindfabrikaten

 

Toelichting

Vooral het werken met losse pyrotechnische middelen in combinatie met half- en eindfabrikaten kan een gevaarlijke situatie opleveren. Daarom is het noodzakelijk dat gewerkt wordt aan de hand van werkprocedures.

5.7 Opbouwen van shows – opstellen van opstellingen

5.7.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van de opstellingen, zodat die tijdens het afvuren goed en veilig blijven staan.

 

Toelichting

Mortieren dienen bijvoorbeeld te worden ingegraven in de grond of in grote zandbakken. Mortierrekken en rekken voor Romeinse kaarsen dienen goed vastgezet te worden. Grote, hoge opstellingen dienen bijvoorbeeld met staalkabels zodanig vastgezet te worden dat sterke wind geen gevaar kan veroorzaken.

5.8 Opbouwen van shows – opstellen van vuurwerkartikelen

5.8.1

het klaarzetten van de vuurwerkartikelen

5.8.2

het opstellen van stellages

5.8.3

het laden van mortieren

5.8.4

het klaarzetten van vuurpijlen

5.8.5

Romeinse kaarsen

5.8.6

het doorverbinden van lonten etc.

 

Toelichting

Rekening moet worden gehouden met bijvoorbeeld de mogelijkheid dat artikelen voortijdig tot ontbranding kunnen komen.

5.9 Opbouwen van shows – handmatig tot ontbranding brengen

5.9.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het handmatig tot ontbranding brengen van alle vormen van groot vuurwerk.

 

Toelichting

Het feit dat de afsteker bij het handmatig tot ontbranding brengen zeer dicht bij het functionerende vuurwerkartikel staat, brengt extra risico ten opzichte van het niet met de hand afsteken met zich mee. De toorts of fakkel dient wind- en regenbestendig te zijn en niet een te grote vlam te hebben.

5.10 Opbouwen van shows – elektrische ontstekers

5.10.1

Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

 

Toelichting

Voor het elektrisch controleren en doormeten is het noodzakelijk dat de circuits van serie- en parallelschakelingen doorgerekend kunnen worden om te kunnen vaststel- len of het circuit de juiste weerstand heeft. Voorkomen dient te worden dat door neervallende stukken leidingen kunnen worden beschadigd.

5.11 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – algemeen

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van grootvuurwerkartikelen. Dit omvat:

5.11.1

het handmatig en elektrisch tot ontbranding brengen

5.11.2

de taakverdeling tussen de verschillende deskundigen onderling en tussen de des- kundige en de personen die onder zijn voortdurend toezicht werkzaam zijn

5.12 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – bijzondere situaties

5.12.1

De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van groot vuurwerk in bijzondere situaties.

 

Toelichting

Vuurwerkshows kunnen opgebouwd worden op bijvoorbeeld pontons, bruggen of gebouwen, waarbij elke situatie speciale veiligheidsaspecten heeft.

5.13 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – weigeraars

5.13.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig omgaan met weigeraars.

 

Toelichting

Weigeraars moeten in de eerste plaats gemarkeerd worden en mogen nooit opnieuw tot ontbranding worden gebracht. Afhankelijk van de wettelijke regelingen, die zijn verbonden aan het vervoer van groot vuurwerk dat niet tot ontploffing is gekomen, moet worden bepaald hoe de weigeraars afgevoerd zullen worden.

5.14 Afbouwen van shows – algemeen

5.14.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows met inbegrip van het opruimen en het eventueel vernietigen van onderdelen.

Onder vernietigen dient in dit verband te worden verstaan op dusdanige wijze te behandelen dat voor onbevoegden hergebruik onmogelijk is.

5.15 Afbouwen van shows – weigeraars

5.15.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

 

Toelichting

Vastgesteld moet worden waar weigeraars zijn geweest. Na het optreden van een weigeraar dient een wachttijd in acht genomen te worden, waarna besloten wordt op welke wijze het artikel onschadelijk gemaakt moet worden. Het opruimen van weigeraars, hetgeen een zeer gevaarlijke bezigheid is, omdat niet bekend is waarom het vuurwerkartikel niet is afgegaan, dient met speciale zorg te gebeuren.

10.1.3 Toetstermen pyrotechnische speciale effecten

6.1 Soorten pyrotechnische speciale effecten

6.1.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten vuurwerk en van de wijze waarop deze veilig tot ontbranding kunnen worden gebracht.

6.1.2

Uitgangspunt is dat slechts gebruik wordt gemaakt van artikelen en zogenaamde

tweecomponentenmengsels zoals deze worden aangeleverd door indoorfabrikanten.

 

Toelichting

De toepassing van pyrotechniek in theaters brengt vele beperkingen met zich mee vanwege het gevaar voor mens en omgeving. Om die reden wordt alleen gebruik gemaakt van speciale, als ‘indoor-pyrotechnics’ ontwikkelde artikelen .

6.2 Gereedschap en hulpmiddelen

6.2.1

De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met pyrotechnische speciale effecten.

 

Toelichting

In het algemeen dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van commercieel verkrijgbare installaties die zijn ontwikkeld voor het zo veilig mogelijk werken met pyrotechnische speciale effecten. In eigen beheer gefabriceerde opstellingen vragen extra aandacht voor veiligheid.

6.3 Materiaal

6.3.1

Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van pyrotechnische speciale effecten.

 

Toelichting

Omdat vooral bij het werken met mengsels en halffabrikaten de kans op ontsteking door vonken groot is, wordt hierbij gebruik gemaakt van speciaal vonkvrij gereedschap. In deze fase van het werken met pyrotechnische speciale effecten moet extra aandacht besteed worden aan de manier van werken. Welk gereedschap gebruiken bij/voor welk materiaal.

6.4 Inspectie van materialen

6.4.1

De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

6.4.2

Hij dient kennis te hebben van veel voorkomende gebreken en hoe die geconstateerd kunnen worden. Dit betreft het controleren van vuurwerkartikelen op scheuren, lekkage van kruit, gebroken lont, opengescheurde omhullingen, inwerking van vocht, gebroken vuurpijlstokken, etc.

 

Toelichting

Door het grondig inspecteren van de te gebruiken artikelen wordt voorkomen dat onnodig gevaarlijke situaties ontstaan.

6.5 Elektrische ontstekers

6.5.1

Grondige kennis is vereist van elektrische ontstekers voor vuurwerkartikelen. Dit betreft aspecten zoals de opbouw van ontstekers en randapparatuur waarmee ze worden aangestuurd.

 

Toelichting

De diverse randapparatuur kan variëren van eenvoudige schietkasten tot op afstand gestuurde en computergestuurde aanstuurinstallaties. Het gebruik van elektrische ontstekers brengt extra productkennis met zich mee, maar is voor ‘indoor’- toepassingen onontkoombaar en noodzakelijk en vraagt om die reden een grondige kennis. Ook dient de deskundige op de hoogte te zijn van geavanceerde afvuurinstal- laties.

6.6 Losse pyrotechnische middelen

6.6.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van losse pyrotechnische middelen zoals de zogenaamde tweecomponentensystemen en de effecten die ermee gecreëerd kunnen worden.

 

Toelichting

Uit veiligheidsoverwegingen worden pyrotechnische middelen zoveel mogelijk kant en klaar geleverd in de vorm van zogenaamde tweecomponentensystemen, waarvan de twee componenten afzonderlijk veel minder gevaarlijk zijn en pas in gemengde toestand als pyrotechnisch middel toegepast kunnen worden.

7.1 Werkplan

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

7.1.1

het opstellen van het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbobesluit

7.1.2

het overleggen van het werkplan bij de aanvraag om toestemming van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 3.3.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

 

Toelichting

Het opstellen van een werkplan dwingt de deskundige tot een grondige voorbereiding waarbij tevens de mogelijkheid ontstaat om (van te voren) overleg te plegen over de show, hetzij met collega’s, hetzij met gedeputeerde staten die toestemming moeten geven, hetzij met de andere betrokken instanties, bedoeld in artikel 3.3.4, vierde en vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit (gedeputeerde staten die de toepassingsvergunning hebben verleend; de betrokken luchtvaartdienst, de commandant van de regionale brandweer en de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht), hetzij, ter plaatse van het tot ontbranding brengen, met de Inspectie SZW.

7.2 Opbouwen van shows

7.2.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot

de wijze waarop een show moet worden opgebouwd. Dit omvat alle aspecten met betrekking tot voorbereiding, uitvoering en afbouw van de show.

7.3 Opbouwen van shows – gereed maken theater

7.3.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het theater.

 

Toelichting

Onnodige obstakels dienen te worden verwijderd en het werkgebied moet worden afgezet om de show veilig te kunnen opbouwen. Gedurende het tot ontbranding brengen is het mogelijk dat brandend materiaal op de grond terecht komt. Daarom moet brandbaar materiaal zoveel mogelijk verwijderd worden. Ook obstakels die het rondlopen tijdens het tot ontbranding brengen belemmeren dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

7.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuurwerkartikelen

7.4.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

 

Toelichting

Hij dient altijd rekening te houden met de mogelijkheid dat artikelen tijdens transport beschadigen, waardoor kruit kan vrijkomen. Kruit op de laadvloer kan tot ontsteking komen wanneer zware dozen daarover geschoven worden. Aangezien tijdens het verladen grote hoeveelheden explosief materiaal bij elkaar liggen, is dit bijzonder gevaarlijk. In dit verband moet onder grote hoeveelheden worden verstaan een zodanige hoeveelheid dat ontsteking een ernstige calamiteit tot gevolg kan hebben. Het tot ontbranding brengen van flowerbeds die omgekeerd zijn vervoerd kan tot ongelukken leiden. Verder moet een veilige plaats gecreëerd zijn waarin de pyrotechnische artikelen voor of tijdens de vuurwerkshow veilig kunnen worden opgeslagen.

7.5 Opbouwen van theatershows – opstelling

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

7.5.1

het gereed maken van de vuurwerkartikelen

7.5.2

het opstellen van stellages

7.5.3

het laden van aanstuurinrichtingen

7.5.4

het klaarzetten van artikelen , etc.

 

Toelichting

Tijdens het opbouwen dienen onbevoegde personen geweerd te worden om de show veilig te kunnen opbouwen. Onbevoegde personen zijn zij, die niet in het bezit zijn en/of niet onder voortdurend toezicht staan van een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. Zij worden geweerd door een afzetting (lint) en waarschuwingsborden met het opschrift explosieve stoffen. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat een artikel voortijdig tot ontbranding kan komen.

7.6 Opbouwen van shows – losse mengsels etc.

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot:

7.6.1

de gevaarsaspecten voor milieu en gezondheid

7.6.2

het veilig kunnen omgaan met losse pyrotechnische mengsels, sterren, halffabrikaten en eindfabrikaten

 

Toelichting

Vooral het werken met losse pyrotechnische middelen in combinatie met half- en eindfabrikaten kan een gevaarlijke situatie opleveren. Daarom is het noodzakelijk dat gewerkt wordt aan de hand van werkprocedures.

7.7 Opbouwen van theatershows – elektrische ontstekers

7.7.1

Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

 

Toelichting

Voor het elektrisch controleren en doormeten is het noodzakelijk dat de circuits van serie- en parallelschakelingen doorgerekend kunnen worden om te kunnen vaststel- len of het circuit de juiste weerstand heeft. Voorkomen dient te worden dat door neervallende stukken leidingen kunnen beschadigen.

7.8 Tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten

7.8.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen.

7.8.2

Dit omvat tevens de taakverdeling tussen de verschillende deskundigen onderling en de andere onder voortdurend toezicht van de deskundige werkzame personen.

 

Toelichting

Met betrekking tot de taakverdeling valt te denken aan het instellen van functies als controleurs, waarnemers en assistenten om een optimale veiligheid van een show te garanderen.

7.9 Afbouwen van shows – algemeen

7.9.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows met inbegrip van het opruimen en het eventueel vernietigen van onderdelen. Onder vernietigen dient in dit verband te worden verstaan op dusdanige wijze te be- handelen dat voor onbevoegden hergebruik onmogelijk is.

7.10 Afbouwen van shows – weigeraars

7.10.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

 

Toelichting

Vastgesteld moet worden waar weigeraars zijn geweest. Na het optreden van een weigeraar dient een wachttijd in acht genomen te worden, waarna besloten wordt op welke wijze het artikel onschadelijk gemaakt moet worden. Het opruimen van wei- geraars, hetgeen een zeer gevaarlijke bezigheid is, omdat niet bekend is waarom het vuurwerkartikel niet is afgegaan, dient met speciale zorg te gebeuren.

10.2 Beoordelingsmethode

Het voldoen aan de toetstermen wordt als volgt beoordeeld:

10.2.1 Toepassingsgebieden

De eind- en toetstermen zijn verdeeld in drie categorieën:

  • a) Algemeen (professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid)

  • b) Groot Vuurwerk

  • c) Pyrotechnische Speciale Effecten.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor WSCS-VD met het toepassingsgebied Groot Vuurwerk, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a en b. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal drie uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor het WSCS-VD met het toepassingsgebied Pyrotechnische Speciale Effecten, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a en c. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal drie uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor het WSCS-VD met beide toepassingsgebieden, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a, b en c. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal 4,5 uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor een persoonscertificaat Vuurwerk- deskundige met een beperkt toepassingsgebied, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorie a. (Algemeen). Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en een casus en duurt in totaal 1,5 uur.

Het toepassingsgebied wordt op het certificaat weergegeven. Iemand die het certificaat Groot Vuurwerk of Pyrotechnische Speciale Effecten heeft wordt geacht aan de eisen voor het beperkte toepassingsgebied ‘verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting’ te voldoen.

10.2.2 Toetsmatrijzen

De toetstermen in elk van bovengenoemde categorieën worden geëxamineerd op basis van:

  • meerkeuze vragen (deel A);

  • open vragen (deel B);

  • cases (deel C).

De verdeling van vragen en opdrachten is per categorie toetstermijn weergegeven in de navolgende toetsmatrijzen.

Toetsmatrijs 1: Algemene onderwerpen (professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid)

Toetstermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meer- keuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

1 Wetgeving

1.1

     

Deel A resp. B: Uit de toetstermen per examen

9 resp. 3 vragen selecte- ren (totaal 12 vragen). Per toetsterm mogen minimaal 1 en maximaal

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

9

3

0

3 vragen worden gesteld in totaal en maximaal 1 open vraag per toetsterm.

2 Pyrotechniek

2.1.1

1

1

0

 

2.1.2

1

2.1.3

1

2.2.1

1

1

1

 

2.2.2

1

2.2.3

1

2.3.1

3

1

1

Deel A: Maximaal 2 vragen per toetsterm.

2.3.2

3.1 Veilig werken

3.1.1

6

1

0

Deel A: Maximaal 1 vraag per toetsterm.

Deel C: Steeds 2 toetstermen gezamenlijk beoordelen in één casus.

3.1.2

0

3.1.3

1

3.1.4

3.1.5

1

3.1.6

3.1.7

1

3.1.8

3.1.9

0

3.2 Calamiteiten

3.2.1

1

0

0

 

3.3 Brandveiligheid

3.3.1

1

1

1

Per vraag of opdracht wordt steeds 1 toetsterm behandeld.

3.3.2

3.4 Beschermingsmiddelen

3.4.1

1

1

1

Per vraag of opdracht wordt steeds 1 toetsterm behandeld.

3.4.2

Totalen algemeen deel examen

27

9

1

Uit de 7 aangegeven mogelijkheden dient per examen 1 casus te wor- den geselecteerd.

Toetsmatrijs 2: Groot Vuurwerk

Eindtermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meerkeuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

4 Materiaalkennis

5 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen se- lecteren uit aangekruiste eindtermen 10). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (3 combinaties)

 

4.1 Soorten groot vuurwerk

X

X

X

 

4.2 Gereedschap en hulpmiddelen

X

X

 

4.3 Materiaal

X

X

X

 

4.4 Inspectie van materialen

X

X

 

4.5 Mortieren – materiaalkeuze

X

X

X

 

4.6 Mortieren - plaatsing

X

X

 

4.7 Mortieren – inspectie

X

X

 

4.8 Mortieren – disfunctionering

X

X

 

4.9 Ontstekingsmiddelen

X

X

 

4.10 Halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen

X

X

 

5 Het werken met groot vuurwerk

7 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (15). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (15). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (6 combinaties)

De open vragen dienen elk een andere eindterm te behandelen.

Getoetste eindtermen A en B mogen niet identiek zijn.

5.1 Werkplan

X

X

X

KO-vraag

5.2 Opbouwen van shows

X

X

X

 

5.3 Opbouwen van shows – gereed maken terrein

X

X

 

5.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuur- werkartikelen

X

X

 

5.5 Opbouwen van shows – delen van shows en stellages

X

X

 

5.6 Opbouwen van shows – losse meng- sels etc.

X

X

   

5.7 Opbouwen van shows – opstellen van opstellingen

X

X

X

 

5.8 Opbouwen van shows – opstellen van vuurwerkartike- len

X

X

 

5.9 Opbouwen van shows – handmatig tot ontbranding bren- gen

X

X

X

 

5.10 Opbouwen van shows – elektrische ontstekers

X

X

 

5.11 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – algemeen

X

X

X

KO-vraag

5.12 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – bijzondere situaties

X

X

KO-vraag

5.13 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – weigeraars

X

X

KO-vraag

5.14 Afbouwen van shows – algemeen

X

X

X

 

5.15 Afbouwen van shows – weigeraars

X

X

 

Totaal specifieke deel examen (applicatie Groot Vuurwerk)

12

4

4 cases

 
Toetsmatrijs 3: Pyrotechnische Speciale Effecten

Eindtermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meerkeuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

6 Materiaalkennis

5 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (6). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (6). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (3 combinaties)

De open vragen dienen elk een andere eindterm te behandelen.

Getoetste eindtermen A en B mogen niet identiek zijn.

6.1 Soorten Pyrotechnische Speciale Effecten

X

X

X

 

6.2 Gereedschap en hulpmiddelen

X

X

 

6.3 Materiaal

X

X

X

 

6.4 Inspectie van materialen

X

X

 

6.5 Elektrische ontstekers

X

X

X

 

6.6 Losse pyrotechnische middelen

X

X

 
         

7 Tot ontbranding brengen van Pyrotechnische Speciale Effecten

7 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (5 combinaties)

 

7.1 Werkplan

X

X

X

KO-vraag

7.2 Opbouwen van Theatershows

X

X

X

 

7.3 Opbouwen van theatershows – gereed maken theater

X

X

 

7.4 Opbouwen van theatershows – opslag en verladen van vuur- werkartikelen

X

X

   

7.5 Opbouwen van theatershows – opstel- ling

X

X

X

 

7.6 Opbouwen van theatershows – losse mengsels etc.

X

X

 

7.7 Opbouwen van theatershows – elek- trische ontstekers

X

X

 

7.8 Tot ontbranding brengen van Pyro- technische speciale effecten

X

X

X

KO-vraag

7.9 Afbouwen van shows – algemeen

X

X

X

 

7.10 Afbouwen van shows – weigeraars

X

X

 

Totaal specifieke deel examen (applicatie ‘Binnenvuurwerk’)

12

4

4 cases

 
10.3 Cesuur examen
10.3.1 Algemene toetstermen (1.1 t/m 3.4.2)

De waardering bij deel A en B van het examen is 1 punt per vraag. Totaal zijn er met deze delen dus 36 punten te verdienen, voor deel A 27 punten en voor deel B 9 punten. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor het algemene deel indien men 70% van de 36 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 25 goede antwoorden.

Deel A van examen bestaat uit meerkeuze vragen met vier antwoordalternatieven waarvan er steeds een de beste keuze is. Dit geldt voor zowel het algemene deel van het theorie-examen, als voor beide applicaties (Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten).

Deel C van het examen bestaat uit vijf cases, waarvan 1 uit het algemene deel van de toetstermen. De overige vier cases zijn gebaseerd op de toetstermen van de afzonderlijke applicaties (Pyrotechnische Speciale Effecten of Groot Vuurwerk).

10.3.2 Groot Vuurwerk (toetstermen 4.1.1 t/m 5.15.1)

De waardering bij deel A en B van het theorie-examen is 1 punt per vraag. De 16 vragen uit deze specifieke toetsmatrijs zijn aanvullend op de 36 vragen van het algemene deel van het theorie examen. Totaal zijn er met het specifieke deel 16 punten te verdie- nen. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor de applicatie deel Groot Vuurwerk in- dien men 70% van de 16 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 11 (afgerond) goede antwoorden.

De examenkandidaat is geslaagd voor het deel A en B van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 52 vragen tenminste 36 vragen (70%) juist heeft beantwoord en voor elk van de afzonderlijke delen een voldoende resultaat (70% goed) heeft behaald.

Deel C van het examen bestaat uit 5 cases, waarvan 1 gebaseerd op een toetsterm uit het algemene deel en vier op toetstermen uit het specifieke deel (applicatie Groot Vuurwerk).

Deel C van het examen kan een of meerdere zogenaamde knock-out-onderdelen (KO) bevatten. Indien de examenkandidaat op een KO-onderdeel een vooraf gedefinieerde fout maakt, wordt door de examinator een knock-out (KO) toegekend en is de kandidaat daarmee gezakt voor deel C. Een fatale fout is een handeling waardoor een onacceptabel risico kan ontstaan voor de werknemer (kandidaten) of diens omgeving.

De examenkandidaat is geslaagd voor het totale deel C van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 5 cases tenminste 3 cases (60%) juist heeft beantwoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Een kandidaat is geslaagd voor het volledige examen Groot Vuurwerk als hij voor deel A en B van het examen enerzijds, en voor deel C anderzijds elk afzonderlijk een voldoende resultaat heeft gescoord. Bij het bepalen van het totaalresultaat van een examenkandidaat wordt de volgende verdeling aangehouden: deel A en B tellen gezamenlijk mee voor 40% van de eindscore en deel C van het examen telt voor 60%.

10.3.3 Pyrotechnische Speciale Effecten (toetstermen 6.1.1 t/m 7.10.1)

De waardering bij deel A en B van het examen is één punt per vraag. De 16 vragen uit deze specifieke toetsmatrijs zijn aanvullend op de 36 vragen van het algemene deel van het theoretische examen. Totaal zijn er met het specifieke deel 16 punten te verdienen. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor de applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten deel indien men 70% van de 16 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 11 (afgerond) goede antwoorden.

De examenkandidaat is geslaagd voor deel A en B van het examen (algemene deel plus applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten) indien men van het totaal van 52 vragen tenminste 36 vragen (70%) juist heeft beantwoord en voor elk van de afzonderlijke de- len een voldoende resultaat (70% goed) heeft behaald.

Deel C van het examen bestaat uit vijf cases, waarvan één gebaseerd op een toetsterm uit het algemene deel en vier op toetstermen uit het specifieke deel (applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten).

Deel C van het examen kan een of meerdere zogenaamde knock-out-onderdelen (KO) bevatten. Indien de examenkandidaat op een KO-onderdeel een vooraf gedefinieerde fatale fout maakt, wordt door de examinator een knock-out (KO) toegekend en is de kandidaat daarmee gezakt voor deel C van het examen. Een fatale fout is een handeling waardoor een onacceptabel risico kan ontstaan voor de werknemer (kandidaten) of diens omgeving.

De examenkandidaat is geslaagd voor het totale deel C van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 5 cases tenminste 3 cases (60%) juist heeft beantwoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Een kandidaat is geslaagd voor het volledige examen Groot Vuurwerk als hij voor deel A en B van het examen enerzijds, en voor deel C van het examen anderszijds elk afzonderlijk een voldoende resultaat heeft gescoord. Bij het bepalen van het totaalresultaat van een examenkandidaat wordt de volgende verdeling aangehouden: deel A en B gezamenlijk tellen mee voor 40% van de eindscore en deel C van het examen telt voor 60%.

10.3.4 Beide toepassingsgebieden

Indien een examenkandidaat een persoonscertificaat voor beide specifieke vakbekwaamheden, Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten wil behalen, dient hij voor beide specifieke examenvarianten (applicaties Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten) een voldoende te hebben gehaald.

Dat betekent op beide varianten (GV en PSE) van deel A en B van het examen tenminste 11 van de 16 vragen correct beantwoord en op het algemene deel van deel A en B van het examen tenminste 25 van de 36 vragen correct beantwoord. Het algemene deel hoeft in dit geval slechts éénmaal te worden afgelegd. Voor beide varianten van deel C van het examen dient in dit geval ook een voldoende te worden gehaald.

Het resultaat van het algemene deel van het examen blijft geldig gedurende de gehele certificatieperiode. De examenkandidaat kan dus desgewenst op een later moment examen of herexamen doen voor een aanvullende applicatie.

10.3.5 Beperkt toepassingsgebied (toetstermen 1.1 t/m 3.4.2)

De waardering bij deel A en B van het examen is 1 punt per vraag. Totaal zijn er met deze delen dus 36 punten te verdienen, voor deel A 27 punten en voor deel B 9 punten. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor het algemene deel indien men 70% van de 36 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 25 goede antwoorden.

Deel A van examen bestaat uit meerkeuze vragen met vier antwoordalternatieven waarvan er steeds een de beste keuze is. Deel C van het examen bestaat uit een casus uit het algemene deel van de toetstermen..

De examenkandidaat is geslaagd voor deel C van het examen indien hij van voor de cases tenminste 60% van het totale aantal te behalen punten heeft gescoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Het resultaat van het examen in het beperkte toepassingsgebied blijft geldig gedurende de gehele certificatieperiode. De examenkandidaat kan dus desgewenst op een later moment examen doen voor (een) aanvullende applicatie(s), dat wil zeggen GV en/of PSE.

10.3.6 Herexamen

Indien een kandidaat zakt voor een deelexamen (deel A en B gezamenlijk, of deel C), blijft het voldoende resultaat gedurende een halfjaar na de datum van afname geldig. Na deze datum vervalt de geldigheid van dit deelexamen en dient de aanvrager de certificatieprocedure van vooraf aan te doorlopen. Deelexamens mogen éénmaal worden her- kanst. Tweemaal achtereen zakken voor een deelexamen, zal leiden tot een negatieve certificatiebeslissing van De CKI. Dit betekent dat de aanvrager de procedure van vooraf aan dient te doorlopen.

11. Hercertificatie

Het persoonscertificaat heeft een maximale geldigheidsduur van drie jaar. Indien een certificaathouder opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie.

Voor hernieuwde afgifte van het wettelijk verplichte WSCS-VD volgt onderstaand een opsomming van de eisen. Bij hercertificatie dient de kandidaat te voldoen aan de volgende criteria:

  • Beschikken over een voor het toepassingsgebied relevant getuigschrift c.q. diploma dat afgegeven is door een door de CKI geaccepteerde exameninstelling zoals beschreven in hoofdstuk 5. De geldigheidsduur van het persoonscertificaat is gelimiteerd tot maximaal drie jaar na de datum waarop het getuigschrift/diploma is behaald.

  • Aantoonbaar minimaal zesmaal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van deze drie jaren. Het werkplan dient te vol- doen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatiever- zoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis geldt niet voor het toepassingsgebied ‘Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting’.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

  • Overleggen van de in hoofdstuk 13 van dit document voorgeschreven registratie over de periode sinds de afgifte van het vorige persoonscertificaat.

Het CCvD-VD zal de eind- en toetstermen tenminste jaarlijks beoordelen op actualiteit en deze zonodig aanpassen.

12. Het certificaat

Op het certificaat dient vermeld te worden dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema met betrekking tot het/de relevante toepassingsgebied(en).

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Achternaam en voorletters van de gecertificeerde persoon;

  • Geboorteplaats en geboortedatum van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig certificaatnummer;

  • Naam, contactgegevens en KvK-nummer van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de norm waaraan getoetst is (SCVE-VD);

  • Scope van het certificaat (GV en/of PSE, of beperkt toepassingsgebied), inclusief de geldigheidscondities (zie hoofdstuk 13);

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Logo Beheerstichting SCVE;

  • Kenmerk aanwijzingsbeschikking SZW;

  • Op het certificaat van toepassing zijnde reglementen van de CKI;

  • Aanwijzingen voor de gebruiker:

    • Dit WSCS-VD is alleen geldig indien de certificaathouder is vermeld in het register van vuurwerkdeskundigen dat is te benaderen via de internetsite van SCVE.

    • Vragen over de geldigheid van dit persoonscertificaat kunnen worden gericht aan de CKI.

Bij Groot Vuurwerk:

  • Geschikt voor professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten

  • (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling.

  • Professioneel werken met consumentenvuurwerk is toegestaan.

  • Werkzaamheden conform werkplan op locatie.

Bij Pyrotechnische Speciale Effecten:

  • Geschikt voor werk bij geringe publieksafstanden.

  • Professioneel werken met consumentenvuurwerk is uitgesloten.

  • Werkzaamheden conform werkplan op locatie.

Bij beperkt toepassingsgebied:

  • uitsluitend geschikt voor verwerken (intern transport, opslag), verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting.

  • het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor-)monteren en assembleren van professioneel vuurwerk is uitgesloten.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • De certificaathouder moet zich conformeren aan de gedragscode en dienovereen komstig handelen. De gedragscode is opgenomen in bijlage A van SCVE-VD.

  • De certificaathouder dient een registratie bij te houden waaronder:

    • klachtenregister;

    • bezoeken van de Inspectie SZW;

    • bezoeken van een ambtenaar van het bevoegd gezag;

    • werkervaring (per toepassingsgebied);

    • registratie van ongevallen en/of schades.

Bijlage A gedragscode vuurwerkdeskundige

  • 1. Algemeen

    • 1.1. De vuurwerkdeskundige neemt bij zijn werkzaamheden de nodige zorgvuldigheid in acht en gedraagt zich zodanig dat het vertrouwen in zijn/haar beroep niet wordt geschaad.

    • 1.2. De vuurwerkdeskundige houdt zich bij zijn/haar beroepsuitoefening aan de wettelijke bepalingen, voorschriften en vergunningen en aan deze gedragscode. Hij/zij stelt zich hiervan ook op de hoogte.

    • 1.3. De vuurwerkdeskundige stelt zijn werkgever en zijn eventuele opdrachtgever op de hoogte van deze gedragscode en maakt afspraken over de invulling in de praktijk hiervan.

    • 1.4. De vuurwerkdeskundige is loyaal aan zijn/haar werkgever en eventuele opdrachtgever. Hij/zij zet zijn/haar professionele kennis en vaardigheden zo goed mogelijk in bij het werken met vuurwerk en pyrotechniek.

    • 1.5. De vuurwerkdeskundige onderhoudt zijn/haar vaktechnische kennis en vaardigheden.

    • 1.6. De vuurwerkdeskundige informeert, indien hierom wordt gevraagd, de vergunningverlener of wetshandhaver over zijn/haar werkzaamheden met betrekking tot het tot ontbranding brengen/bezigen van vuurwerk.

    • 1.7. De vuurwerkdeskundige stelt de veiligheid tijdens de werkzaamheden boven de economische aspecten van het werk.

    • 1.8. De vuurwerkdeskundige behoudt zijn/haar eigen professionele oordeel met betrekking tot het werken met vuurwerk/bezigen van vuurwerk.

  • 2. Uitvoering werkzaamheden

    • 2.1. Bij het voorbereiden van zijn/haar werkzaamheden beoordeelt de vuurwerkdeskundige de gevaren en risico’s voor het werken met vuurwerk en pyrotechnische voorwerpen en stoffen.

    • 2.2. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden worden geen niet beheerste risico’s geno- men. Indien er gewerkt moet gaan worden waardoor de risico’s niet meer beheerst kunnen worden of indien er onvoldoende beheersmaatregelen kunnen worden genomen, worden de werkzaamheden gestaakt of niet aangevangen.

    • 2.3. Indien de omstandigheden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wijzigen waardoor er nieuwe (onvoorziene) risico’s ontstaan, worden de werkzaamheden onderbroken. De werkzaamheden worden pas dan weer aangevangen indien de risico’s weer kunnen worden beheerst.

    • 2.4. Bij het onderbreken of staken van de werkzaamheden, wordt de opdrachtgever en de werkgever op de hoogte gebracht van de redenen.

    • 2.5. Niet deskundige medewerkers worden voor het werken en/of assisteren bij het tot ontbranding brengenbezigen van vuurwerk geïnformeerd over de gevaren en risico’s en geïnstrueerd over de beheersmaatregelen. De vuurwerkdeskundige ziet toe op de uitvoering hiervan. Indien iemand zich niet houdt aan de zijn/haar instructie of overeengeko- men beheersmaatregelen zal de vuurwerkdeskundige hierop ingrijpen en het gevaar afschermen.

    • 2.6. De vuurwerkdeskundige zal, op basis van de erkende stand der techniek, alles doen om gevaren, ongevallen en schades te voorkomen van medewerkers, geïnstrueerde derden, omstanders, zichzelf, de omgeving en goederen

    • 2.7. Indien zich alsnog een ongeval voordoet, zal de vuurwerkdeskundige direct de werkomgeving en het vuurwerk en pyrotechnisch materiaal veilig stellen. Tevens zal hij/zij de werkgever, opdrachtgever en het bevoegde gezag informeren.

    • 2.8. De vuurwerkdeskundige werkt volledig mee aan het onderzoek naar de oorzaken van een eventueel ongeval of incident.

  • 3. Klachten

    • 3.1. De vuurwerkdeskundige geeft de opdrachtgever de mogelijkheid tot het indienen van eventuele klachten. Bij het ontvangen van een eventuele klacht zal de vuurwerkdeskundige, samen met zijn/haar werkgever, de klacht beoordelen en op een adequate wijze afhandelen naar de opdrachtgever toe.

    • 3.2. De vuurwerkdeskundige houdt een registratie bij van de ontvangen klachten, bijzondere voorvallen, incidenten en ongevallen. Tevens registreert de vuurwerkdeskundi- ge de eventuele aanwijzingen van wetshandhavers.

    • 3.3. Klachten kunnen zowel bij zijn/haar werkgever als de CKI worden ingediend.

    • 3.4. De vuurwerkdeskundige geeft inzicht in zijn/haar klachtenregister indien daar om wordt verzocht.

  • 4. Gevolgen bij het niet naleven van de gedragscode

    • 4.1. Het niet naleven van de gedragscode kan leiden tot een (schriftelijke) waarschuwing, schorsing of intrekking van het certificaat en verwijdering uit het certificatieregister.

Bijlage b: overgangsregeling

Persoonscertificaten die voorafgaand aan de datum van het inwerkingtreden van dit WSCS-VD zijn afgegeven, behouden hun vijfjarige geldigheidsduur mits de hieronder beschreven tussentijdse beoordeling door de CKI met positief resultaat wordt afgerond.

Drie jaar na de afgifte van een vijfjarige persoonscertificaat, beoordeelt de CKI de voortdurende vakbekwaamheid van de certificaathouder. Voor deze tussentijdse beoordeling van vijfjarige persoonscertificaten, gelden de volgende criteria:

  • Aantoonbaar minimaal zesmaal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in de drie jaar voorafgaand aan de tussentijdse beoordeling. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van deze drie jaren. Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatieverzoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis is niet van toepassing bij de aanvraag voor een certificaat met een beperkt toepassingsgebied.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

  • Overleggen van de in hoofdstuk 13 van dit document voorgeschreven registratie over de periode sinds de afgifte van het vorige persoonscertificaat.

  • Voor de houders van een vijfjarig persoonscertificaat dat op de datum van het inwerkingtreden van onderhavig certificatieschema reeds langer geldig is dan drie jaar, geldt ten aanzien van het eerste hierboven beschreven criterium de volgende aanpassing:

  • Aantoonbaar minimaal tweemaal per jaar betreffende soort arbeid van binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in elk jaar voorafgaand aan de tussentijdse beoordeling. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van de jaren sinds het persoonscertificaat is toegekend.

Werkplannen die houders van een vijfjarige persoonscertificaat bij de tussentijdse beoordeling hebben overlegd aan de CKI, worden door laatstgenoemde tevens als bewijsvoering gebruikt bij hercertificatie van de certificaathouder. Bedoelde werkplannen worden hiertoe door de CKI gearchiveerd in het dossier van de certificaathouder gedurende de resterende geldigheidsperiode van diens vijfjarige persoonscertificaat en, na hercertificatie, het daarop volgende driejarige persoonscertificaat. Werkplannen die als bewijsvoering worden gebruikt bij hercertificatie, mogen op het moment hiervan niet ouder zijn dan drie jaar. Dit zoals beschreven in hoofdstuk 11. Werkplannen die bij hercertificatie ouder zijn dan drie jaar, worden door de CKI vernietigd.

BIJLAGE 3, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 19 JULI 2012, NR. G&VW/GW/2012/10964, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET STELSEL VAN CERTIFICATIE (FASE 3)

Bijlage XIIIg behorend bij artikel 4.29 Arbeidsomstandighedenregeling

Protocol Informatieuitwisseling ASBESTverwijdering Inspectie SZW – Certificerende Instellingen

Ondergetekenden,

  • 1. Inspectie SZW, vertegenwoordigd door mr. J.A. van den Bos, Inspecteur-Generaal, hierna te noemen: ‘Inspectie SZW’, en

  • 2. De aangewezen Certificerende Instelling:

    • a. Bureau Veritas Inspections and Certification The Netherlands B.V. vertegenwoordigd door: de heer C.J.G. Laarhuis, directeur;

    • b. Eerland Certification B.V., vertegenwoordigd door: ing. E. Eerland, directeur;

    • c. Kiwa N.V. vertegenwoordigd door:de heer B. Meekma, directeur;

    • d. SGS Intron B.V. vertegenwoordigd door: de heer W.H.M. van Loon, algemeen directeur

    • e. SGS Nederland B.V. vertegenwoordigd door: de heer A.G. Siraa, directeur

    • f. TÜV Nederland QA B.V. vertegenwoordigd door: de heer A.C. Boon, directeur hierna te noemen: ‘Certificerende Instelling’

Overwegende dat:

  • 1. artikel 29a van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 1.5e van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepalen dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in casu de Inspectie SZW, en de aangewezen Certificerende Instellingen, bedoeld in artikel 20 van evengenoemde wet, elkaar wederzijds (kunnen) informeren over o.a. bij controles of inspecties aangetroffen situaties waar de veiligheid of de gezondheid van werknemers door de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2. Het doel van de informatie-uitwisseling is om:

    • a. de Certificerende Instellingen informatie te verschaffen die hen in staat stelt bij daarvoor in aanmerking komende situaties certificaathouders de juiste sanctie op te leggen;

    • b. de Inspectie SZW en andere toezichthoudende instanties waarmee de Inspectie SZW de informatie deelt, informatie te verschaffen die hen in staat stelt gerichte inspecties uit te voeren bij daarvoor in aanmerking komende bedrijven;

  • 3. Het noodzakelijk is om de bestaande afspraken over informatie-uitwisseling – uitgewerkt in bijlage F van het certificatieschema SC 530 – te vernieuwen en de nieuwe afspraken neer te leggen in een als bijlage bij de Arbeidsomstandighedenregeling op te nemen protocol;

  • 4. De afspraken in dit protocol strekken ter vervanging van de afspraken in bijlage F van SC 530.

Komen het volgende overeen:

In dit Protocol wordt een aantal begrippen met een beginhoofdletter gebruikt. Aan deze begrippen komt de betekenis toe die hieraan wordt gegeven in het hierna volgende artikel 1

Artikel 1: begripsomschrijvingen
  • 1. Protocol: dit protocol

  • 2. Inspecteur: inspecteur van de Inspectie SZW

  • 3. Inspectie: bezoek door een inspecteur van de Inspectie SZW aan een locatie of werkplek

  • 4. Auditor: auditor van de Certificerende Instelling

  • 5. Controle: bezoek door een auditor van een Certificerende Instelling aan een locatie of werkplek

  • 6. Certificaathouder: een bedrijf of persoon die in bezit is van een certificaat

  • 7. Arbobesluit: het Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 2: aanwijzen van contactpersonen

Inspectie SZW en Certificerende Instelling wijzen contactpersonen aan voor de uitvoering van het Protocol en brengen elkaar daarvan op de hoogte;

Artikel 3: melding door de Certificerende Instelling aan de Inspectie SZW van afwijkingen die leiden tot (een groot risico op) asbestemissie (bijlage A van dit protocol)
  • 1. Wanneer een Auditor van een Certificerende Instelling tijdens een Controle van een Certificaathouder één of meerdere in bijlage A van dit protocol genoemde afwijkingen constateert, dan doet de contactpersoon van de Certificerende instelling hiervan direct telefonisch melding bij de contactpersoon van de Inspectie SZW genoemd in artikel 2, of indien deze niet bereikbaar is, met de tweede contactpersoon van de Inspectie SZW;

  • 2. De melding op grond van lid 1 wordt door de contactpersoon van de Certificerende Instelling binnen vijf werkdagen per mail bevestigd door verzending van de volgende gegevens aan de postbus die de Inspectie SZW in het kader van dit protocol heeft ingesteld:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking in bijlage A.

  • 3. Indien de Inspectie SZW hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er juridische belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 4: melding door de Certificerende Instelling aan de Inspectie SZW van overige categorie II afwijkingen (bijlage B van dit protocol)
  • 1. Indien een Auditor tijdens een controle bij een Certificaathouder een situatie aantreft genoemd in bijlage B, dan doet de contactpersoon van de Certificerende Instelling hiervan melding aan de contactpersoon van de Inspectie SZW;

  • 2. De melding geschiedt door binnen vijf werkdagen de volgende gegevens naar de postbus te zenden die de Inspectie SZW in het kader van dit protocol heeft ingesteld:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking in bijlage B.

  • 3. Indien de Inspectie SZW hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er wettelijke belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 5: melding door de Certificerende Instelling aan de Inspectie SZW van categorie III en IV afwijkingen (bijlage H van SC 530)
  • 1. Afwijkingen categorie III en IV worden ieder kwartaal binnen drie weken na afloop van het kwartaal gemeld (peildata 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober);

  • 2. Deze melding dient schriftelijk te geschieden, waarbij e-mail als een vorm van schriftelijk melden wordt beschouwd. Meldingen worden gebundeld in de vorm van een bestand aangeleverd in Excel of Access;

  • 3. Het bestand wordt door de contactpersoon van de Certificerende Instelling gezonden naar de postbus die de Inspectie SZW in het kader van dit protocol heeft ingesteld. Het bestand bevat de volgende gegevens:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking uit bijlage H van SC 530;

  • 4. Indien de Certificerende instelling besluit omwille van logistieke redenen ook de onder artikel 3 en 4 genoemde afwijkingen nogmaals in het bestand op te nemen, dan dient in het bestand duidelijk zichtbaar te zijn om welke gegevens het gaat;

  • 5. Indien de Inspectie SZW hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er wettelijke belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 6: melding door de Inspectie SZW aan de Certificerende Instelling van overtredingen die leiden tot (een groot risico op) asbestemissie (bijlage A van dit protocol)
  • 1. Wanneer een Inspecteur van de Inspectie SZW tijdens een Inspectie één of meerdere van de in bijlage A genoemde situaties aantreft, dan doet de contactpersoon van de Inspectie SZW hiervan direct telefonisch melding bij de contactpersoon van de Certificerende instelling genoemd in artikel 2;

  • 2. De melding op grond van lid 1 wordt door de contactpersoon van de Inspectie SZW schriftelijk bevestigd door de handhavingcorrespondentie die aan de werkgever wordt gezonden in afschrift per email aan de Certificerende Instelling toe te zenden. De email is gericht aan de contactpersoon van de Certificerende Instelling;

  • 3. De Certificerende Instelling bericht binnen drie weken (na afronding van een eventuele procedure zienswijze) hoe de melding is afgehandeld en welke actie naar de betreffende Certificaathouder is ondernomen. Dit doet de Certificerende Instelling door via de postbus die de Inspectie SZW in het kader van dit protocol heeft ingesteld de onder 2 genoemde email te retourneren met vermelding van de genomen vervolgstappen.

Artikel 7: melding door de Inspectie SZW aan de Certificerende Instelling van overige overtredingen
  • 1. Indien een Inspecteur tijdens een Inspectie van een locatie of werkplek overige overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet constateert, niet zijnde een overtreding genoemd in bijlage A van dit protocol, dan doet de contactpersoon van de Inspectie SZW hiervan melding aan de contactpersoon van de betreffende Certificerende Instelling;

  • 2. De melding geschiedt door de handhavingcorrespondentie die aan de werkgever wordt gezonden in afschrift per email aan de Certificerende Instelling toe te zenden. De email is gericht aan de contactpersoon van de Certificerende Instelling.

Artikel 8: privacy-aspecten

Een ieder die in het kader van dit Protocol bedrijfs- of persoonsgegevens dan wel andersoortige vertrouwelijke informatie ontvangt is verplicht tot geheimhouding. De gegevens die in het kader van dit Protocol verstrekt worden aan een andere partij mogen alleen gebruikt worden met het oog op het in dit Protocol omschreven doel. De Inspectie SZW behoudt wel de mogelijkheid om haar handhavingsinformatie met andere toezichthoudende instanties te delen.

Artikel 9: kosten

Partijen zullen elkaar geen kosten in rekening brengen voor het doen van meldingen en/of voor de afhandeling van die meldingen en/of voor andere activiteiten die voortvloeien uit dit Protocol.

Artikel 10: wijzigingen in en opzegging van het Protocol

Wijzigingen in en opzegging van het Protocol behoeven de schriftelijke instemming van alle bij het protocol betrokken partijen.

Artikel 11: evaluatie
  • 1. Tweemaal per jaar vindt een overleg plaats tussen de Inspectie SZW en de Certificerende Instellingen over praktische zaken rond de toepassing van het Protocol;

  • 2. Jaarlijks vindt een evaluatiebijeenkomst plaats waarbij partijen de resultaten van het Protocol evalueren en bekijken of gemaakte afspraken worden nageleefd. Indien gewenst wordt het Protocol en/of de bij het Protocol behorende bijlagen aangepast.

Artikel 12: geldigheid

Dit Protocol treedt in werking op de dag na ondertekening ervan.

Dit Protocol is overeengekomen en ondertekend

Namens de Inspectie SZW te Den Haag op de datum: 2 mei 2012

Namens de Certificerende Instelling op de datum: 31 mei 2012

Bijlage A. Afwijkingen genoemd in bijlage H van SC 530 die direct telefonisch aan de Inspectie SZW moeten worden gemeld

Nr

Vestigingslocatie

Inspectie SZW

   

Beboetbaar feit

1

Het bedrijf van de certificaathouder verricht asbestverwij-deringswerkzaamheden of werkzaamheden verbonden aan asbestverwijdering terwijl haar certificaat is geschorst.

4.54d

Nr

Certificerende instelling

Inspectie SZW

 

Projectlocatie

Beboetbaar feit

     

1

Bij het verwijderen van asbest worden niet alle maatregelen getroffen die behoren bij de wettelijk voorgeschreven risicoklasse.

4.48a

17

Er zijn aanvullend asbesthoudende/-verdachte materialen / producten / verontreinigingen op vooraf niet be kende plaatsen aangetroffen, zonder dat passende maatregelen zijn getroffen.

4.47a, lid 1 of 4.54a

26

Er is geen volledige decontaminatie-unit aanwezig en/of deze staat na aanvang asbestverwijdering/-sanering niet gebruiksklaar opgesteld.

B40500401

(4.20, lid 4)

31

Er wordt geen geschikte ademhalingsbescherming toe-gepast.

B4048a201

(4.48a, lid 2)

1. Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig.

2. De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar worden niet gebruikt).

32

Er worden geen geschikte beschermende werkkleding en PBM toegepast.

4.48a, lid 2

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig.

De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar wor-den niet gebruikt).

35

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maat-regelen toegepast bij werkzaamheden in containment of afgeschermde werkruimte condities.

B40450201

(4.45, lid 2 en 4.54d)

 

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maat-regelen toegepast bij werkzaamheden in openlucht con-dities of met de glove-bag methode.

36

Er vinden, ook bij verwijderingswerk in openlucht con-dities, geen afdoende doeltreffende eindreinigingen van alle daartoe relevante locaties / oppervlakken plaats.

 

38

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, is niet volledig onbeschermd of de verpakking is niet vezeldicht.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

B40450204

(4.45, lid 2)

45

Na de eindbeoordeling en vrijgave door eindbeoordelingsinstelling én de laatste visuele eindcontrole door het asbestverwijderingsbedrijf vóór de oplevering, is de vei-lig te achten saneringslocatie visueel niet vrij van als as-besthoudend/-besmet te beschouwen resten afkom-stig uit het asbestverwijderingswerk.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

B40500301

(4.51a)

46

Er is geen doeltreffend gesloten containment opgericht.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

47

Er is niet gewaarborgd, dat er geen asbestvezelemissie/-besmetting naar de omgeving buiten het containment kan plaatsvinden.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

53

Bij asbestverwijderingswerk onder risicoklasse 3 con-dities wordt geen omgevingslucht onafhankelijke adem-halingsbescherming toegepast, óf ademhalingsbescher-ming met een afdoende verhoogde beschermingsfactor.

B4048a201

Het bedrijf beschikt niet over deze middelen of zij zijn niet op de werkplek aanwezig.

De middelen zijn op de werkplek aanwezig maar worden niet toegepast.

61

Er worden ABM(‘s) gebruikt die zodanig zijn beschadigd, dat dit de veilige werking nadelig kan beïnvloeden.

4.48a, lid 2, Arbobesluit 8.1 en 8.3

62

Er worden ABM(‘s) gebruikt die niet schoon zijn (inwen-dig en uitwendig) m.b.t. stof, vuil, restfracties, schim-mels, etc.

De vervuiling is wel schadelijk voor de gezondheid.

4.48a, lid 2,

4.51, 3e lid

Bijlage B. Categorie II overtredingen vastgesteld tijdens een projectlocatie, niet zijnde overtredingen genoemd in bijlage A

 

Certificerende instelling

Inspectie SZW

   

Beboetbaar feit

8

De in het werkplan beschreven werkwijzen zijn niet in overeenstemming met het de risicoklasse en de wijze van afscherming zoals voorgeschreven in de SMA-rt.

4.50

12

Er is geen DTA met een geldig persoonscertificaat volgens SC-510 aan-wezig op de asbestverwijderingslocatie.

B4054d501

(4.54d, lid 5)

12a

Op niet alle plaatsen waar asbest wordt verwijderd is toezicht door een DTA.

(4.54d, lid 5)

13

De asbestverwijderingsmedewerker(s) op locatie is (zijn) geen DAV(’s) met een geldig persoonscertificaat volgens SC-520.

B4054d701

(4.54d, lid 7)

14

Op het asbestverwijderingswerk zijn meer dan twee leerling-DAV’s per mentor-DTA aanwezig.

B4054d701

(4.54d, lid 7)

15

De werklocatie is niet afgebakend/afgeschermd conform SC-530.

4.48a, lid 2c)

27

De decontaminatie-unit is, indien technisch mogelijk, niet direct gekoppeld aan het werkgebied.

4.20, lid 4

29

De decontaminatieprocedure of de transitprocedure wordt niet correct uit-gevoerd,

bij risicoklasse 3 werkzaamheden

bij risicoklasse 2 werkzaamheden.

B40500401

(4.20, lid 4)

30

Het met asbest verontreinigde afvalwater wordt niet opgevangen en (stapsgewijs) door een afvalwaterfiltering afgevoerd met een laatste filter met poriëndiameter van 5 micrometer.

4.20, lid 4

33

Voor aanvang van de asbestverwijdering is de niet-besmette inventaris/in-boedel niet uit / van de werklocatie verwijderd.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

 

Voor aanvang van de asbestverwijdering is de niet-besmette inventaris/in-boedel niet vezeldicht afgeplakt / afgeschermd.

34

Wanneer er in de naaste omgeving zodanige (sloop-)activiteiten plaats vinden dat daardoor het resultaat van het asbestverwijderingswerk en/of de eindbeoordeling wordt benadeeld en er tijdens de asbestverwijdering en/of de eindbeoordeling geen doeltreffende maatregelen zijn getroffen.

4.48a, lid 4 en 4.51a, lid 1

37

Het glove-bag werk wordt niet correct uitgevoerd.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

39

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de af-geschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderings-locatie aanwe-zig is, is niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pefolie) verpakt t.b.v. de afvoer vanaf de werkplek.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

4.45, lid 2

40

Gereedschappen, machines, klimmaterieel, uitrustingsstukken, etc., die met asbeststof in aanraking zijn geweest, zijn niet doeltreffend gereinigd, dan wel niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pe-folie) verpakt t.b.v. het vervoer en de opslag buiten de werk-plek.

4.45, lid 2

41

De afsluitklep(pen) van de onderdruk-ventilatiemachine(s) (ODM’s) is (zijn) niet lekvrij afgedicht.

4.45, lid 2

42

De verpakkingen van asbestafval en/of asbestbesmette onderdelen, uit-rusting stukken e.d. zijn niet uitwendig gemarkeerd met de voorgeschre-ven asbest-waarschuwingsstickers (Productenbesluit Asbest 2005).

4.45, lid 2

48

Het containment wordt niet permanent op een onderdruk van minimaal 20 Pascal (Pa) gehouden, indien substantieel lager dan 20 Pa en het contain-ment wordt minder dan 6 keer per uur geventileerd.

4.48a, lid 2

55

De uitsluis- en afvoerprocedure voor het asbestafval (en de verpakte, als asbestbesmet te beschouwen uitrusting stukken) is `niet correct uitge-voerd

bij risicoklasse 3 werkzaamheden,

B40500401

(4.45, lid 2)

 

bij risicoklasse 2 werkzaamheden.

56

Indien het apart uitsluizen van de asbestafvalverpakkingen niet mogelijk is, moeten de verpakkingen lucht- en vezeldicht verpakt/afgeplakt en los van de vloer in het containment / de afgeschermde werkruimte opgesla-gen zijn.

4.45, lid 2

58

bij risicoklasse 2 werkzaamheden: De filters voor de ABM zijn niet bestand tegen asbeststof en de eventuele additionele schadelijke stoffen en/of vol-doen niet aan de vereiste specificaties.

B4048a201

B80030101

(4.48d, lid 2) + 8.3 Artbowet

63

De gebruikte filter(s) van de ABM(‘s) zijn niet correct gemarkeerd of, lucht- dicht afgedopt.

4.51, lid 3

65

De decontaminatie-unit is beschadigd waardoor er geen veilige werking is.

4.48a

70

De gebruikte machine(s) zijn zodanig beschadigd dat er geen veilige werking is.

Arbobesluit hfd 7

BIJLAGE 4, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 19 JULI 2012, NR. G&VW/GW/2012/10964, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET STELSEL VAN CERTIFICATIE (FASE 3)

Bijlage XVII behorend bij artikel 7.7

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die: personen certificeren in het kader van verticaal transport

Document: WDAT-VT-Personen: 2012, versie 01

Onder beheer van:

Stichting TCVT

Postbus 154

3990 DD Houten

www.TCVT.nl

INHOUD

1.

INLEIDING

57

2.

DEFINITIES

57

3.

WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

58

 

3.1

Beschrijving document

58

 

3.2

Actieve partijen

58

 

3.3

Risicoanalyse

58

4.

EISEN TEN BEHOEVE VAN DE AANWIJZING

58

 

4.1

Persoonscertificatie

58

 

4.2

Aanwijzingscriteria

60

5.

TOEZICHT

61

6.

MAATREGELEN

62

 

BIJLAGE 1

62

 

BIJLAGE 2

66

1. Inleiding

Machinist verticaal transport betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang (veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid) te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de functie van machinist verticaal transport. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s.

Om certificaten voor een specifiek werkveld te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Inspectie SZW

 

Toezichthouder van SZW

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale Examen Commissie (CEC)

 

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast kan een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Examenprotocol

:

Schriftelijk document waarin de eisen t.a.v. examinering TCVT persoonscertificatie zijn vastgelegd. Het document is als bijlage toegevoegd (zie bijlage 2).

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

:

TCVT Schema Journaal. Hierin wordt een toelichting gegeven op een eis uit het schema. Een toelichting is niet eisenstellend. Via publicatie op de website wordt uitleg bekend gemaakt en informatie verstrekt.

TCPR-boekje

 

Toezicht Certificatie Praktijk Registratie boekje. Persoonsgebonden boekje waarin de persoonscertificaathouder zijn praktijkervaringen en bijscholing bijhoudt.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSCS)

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Volledige documentnaam: WDAT-VT-Personen: 2012, versie 01.

WDAT-VT-Producten

 

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie- en keuringsinstellingen die mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Volledige documentnaam: WDAT-VT-Producten: 2012, versie 01.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1 Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht is door het CCvD voorgesteld en door de minister van SZW (inclusief eventuele aanpassingen) vastgesteld. Dit vastgestelde document vervangt daarmee eerdere versies. Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD.

3.2 Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • BHST-TCVT, hierna TCVT

  • CCvD-TCVT, hierna CCvD

  • Werkkamer 4 TCVT persoonscertificatie verticaal transport

3.3 Risicoanalyse

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Oorzaken

Maatregelen

Personen

Producten

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Het niet naar behoren functioneren van de CKI

Onvoldoende materiedeskundigheid eigen certificatiepersoneel/inlenen. Inschakelen onvoldoende bekwame onderaannemers bij examinering van kraanmachinisten, om alle aspecten van het totale examen af te dekken.

4.2.5

4.3.2

Onvoldoende kennis van het werkveld

Inbreuk op de onafhankelijkheid/onpartijdigheid (, afhankelijkheidsrelatie met (beoogd) certificaathouder bij persoonscertificatie, inlenen van niet onafhankelijk certificatiepersoneel, uitbesteden aan niet onafhankelijke onderaannemers en daardoor inbreuk op onpartijdige examinering)

4.2.5

4.3.1

Onvoldoende toezichtkennis/geen effectief toezicht op certificaathouders. Waaronder bijvoorbeeld bij persoonscertificatie het niet adequaat afhandelen van (ernstige) klachten over de competentie van kraanmachinisten die de certificatie eisen van vakbekwaamheid overtreden.

5. B, C, D, E en F

4.5.7 / 5.B, C en D

Geen onderlinge harmonisatie in het toepassen van de certificatieschema’s

   

Inbreuk op de vertrouwelijkheid van informatie

4.5.4

4.5.4

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden wordt als de centrale gebeurtenis gedefinieerd. Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om maatregelen te nemen om zodoende de oorzaken van de optredende risico’s uit te bannen.

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1 Persoonscertificatie

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor persooncertificatie vindt plaats op basis van de NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 en de IAF GD24 (hierna: NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003) en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing (4.5). Hieronder volgt een werkveldspecifieke invulling van de NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003.

4.1.1 Schema commissie

De CKI moet op alle onderdelen van het schema wijzigingsvoorstellen kunnen doen en moet informatie verstrekken t.a.v. de WSCS persoonscertificatieschema’s TCVT. Deze voorstellen worden ingebracht in BHST en vervolgens in het CCvD vastgesteld en aan de Minister van SZW voorgelegd. Het is aan de Minister van SZW om de wijzigingsvoorstellen te beoordelen en eventueel te bekrachtigen. De CKI persoonscertificatie TCVT is verplicht als adviseur deel te nemen aan TCVT werkkamer 4 en de TCVT examencommissie.

4.1.2 Bezwaarprocedure

Paragraaf 4.2.6 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 geldt, met aanvullend:

  • De CKI dient voor klachten en bezwaar de procedures toepassen die in het WSCS zijn opgenomen. De CKI moet aan TCVT per kwartaal een geanonimiseerd overzicht zenden van de lopende procedures.

4.1.3 Personeel

Paragraaf 4.2.7 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 geldt, met aanvullend:

  • De CKI moet de beoordeling van de resultaten van het theorie- en praktijkexamen en de aansluitende certificatiebeslissing uitvoeren in eigen beheer en met eigen personeel dat kennis heeft van verticaal transport. De CKI moet voldoende en competent personeel in vaste dienst hebben voor de volgende taken:

    • 1) certificatiebeslissingen nemen;

    • 2) uitbestede examens bijwonen;

    • 3) beoordelen of onderaannemers voldoen aan alle eisen.

4.1.4 Ontwikkeling en onderhoud van een certificatieschema

Paragraaf 4.3 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 is niet van toepassing ten aanzien van het opstellen, het beheren en het wijzigen van elk betreffend certificatieschema (WSCS). De WSCS schema’s persoonscertificatie verticaal transport worden ontwikkeld en onderhouden door TCVT. Voorstellen tot wijziging op bestaande schema’s moeten worden ingebracht in het CCvD en na vaststelling aan de minister van SZW voorgelegd. Het is aan de minister van SZW om de wijzigingsvoorstellen te beoordelen en eventueel te bekrachtigen. In voorkomende gevallen kan er een toelichting op een eis uit het werkveldspecifieke schema in een TSJ zijn vastgelegd.

Uitvoeringszaken die niet verplicht door BHST worden gedaan moet de CKI zelf doen. In het kader van ISO 17024 paragraaf 4.3.6 moet de CKI informatie verstrekken aan BHST. De CKI moet beoordelen of iedere gecertificeerde persoon voldoet aan de gewijzigde certificatie eisen.

4.1.5 Onderaanneming

De CKI kan een exameninstelling inschakelen ten behoeve van de examinering. Paragraaf 4.5 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 geldt in z’n geheel. Aanvullende eisen zijn:

  • 1) De CKI moet klachten en bezwaren zoals beschreven in het WSCS zelf afhandelen en mag deze niet door een exameninstelling laten behandelen of afdoen;

  • 2) de CKI moet in de overeenkomst met de exameninstelling de identificatiegegevens van de exameninstelling vastleggen, inclusief statutaire naam en KvK-nummer;

  • 3) De CKI moet eisen dat de exameninstelling voldoet aan de eisen en plichten gesteld aan de CKI, voortvloeiende uit de aanwijzing van de minister van SZW:

  • 4) De CKI moet in de overeenkomst de wijze van kwartaalrapportage geregeld hebben;

  • 5) De CKI moet in de overeenkomst geregeld hebben dat de haar opgedragen taken niet door de exameninstelling mogen worden uitbesteed;

  • 6) De CKI moet eisen dat de exameninstelling en haar personeel competent is en op geen enkele wijze relaties of banden heeft met het opleiden of bijscholen van machinisten verticaal transport;

    Daarnaast houdt de certificatie-instelling toezicht op de uitvoering van de examens door de exameninstelling(en) door per certificatieschema tenminste twee keer per kalenderjaar en minimaal 5% van alle examens per exameninstelling te bezoeken. Deze eis geldt niet indien een exameninstelling minder dan twee maal per jaar een certificatieschema examineert.

  • 7) De bijwoning ad 6) vindt plaats met competent personeel;

  • 8) De CKI moet examenopgaven afnemen vanuit de TCVT-itembank en moet hiervoor een overeenkomst sluiten met BHST.

De CKI is en blijft volledig verantwoordelijk en moet verantwoordelijkheid nemen voor het proces van examinering, de resultaten en de certificatieverlening. De CKI mag geen werkzaamheden uitbesteden zonder TCVT daarover vooraf te informeren. De CKI moet aan TCVT jaarlijks een geactualiseerde lijst van haar exameninstellingen verstrekken.

4.1.6 Deskundigheid personeel

Paragraaf 5 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 geldt in zijn geheel.

Aanvullende eisen zijn;

In ieder geval moet het personeel (hebben):

  • een geheimhoudingsplicht inzake zijn taakuitvoering;

  • examinatoren moeten kennis hebben van verticaal transport en minimaal MBO-niveau hebben;

  • examinatoren moeten jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwonen;

  • personeel dat examens bijwoont moet kennis hebben van examinering en verticaal transport. De kennis moet vastgelegd zijn in een personeelsdossier;

  • geen functie als opleider of bijscholer verticaal transport;

  • geen relatie met de examenkandidaat;

  • examinatoren voor het praktijkexamen moeten een geldig TCVT-certificaat overeenkomstig het te examineren praktijkexamen bezitten;

  • voldoen aan de overige eisen uit het TCVT examinatorenprotocol (zie bijlage 2).

4.1.7 Certificaat

Op het certificaat moeten tenminste aanvullend de volgende zaken genoemd zijn:

  • nummer aanwijzingsbeschikking SZW;

  • naw-gegevenscertificaathouder;

  • geboortedatum certificaathouder;

  • KvK-nummer;

  • code TCVT-schema;

  • certificaatnummer dat uitgegeven wordt door of namens TCVT;

  • TCVT-code van de CKI

De CKI moet maandelijks een overzicht van verleende, ingetrokken en geschorste certificaten aan BHST zenden.

4.1.8 Toezicht

Paragraaf 6.4 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 is niet van toepassing. In plaats daarvan geldt:

De CKI moet het toezichtregime uitvoeren zoals vastgelegd in de WSCS-en met code TCVT 09-071 t/m TCVT-09-078 versie 5.

4.1.9 Hercertificatie

Paragraaf 6.5 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 is niet van toepassing. In plaats daarvan geldt:

De CKI moet de hercertificatie activiteiten uitvoeren zoals vastgelegd in de WSCS-en met code TCVT 09-071 t/m TCVT-09-078 versie 5.

4.1.10 Logo TCVT

Op het certificaat moet het beeldmerk van TCVT gevoerd worden. De CKI moet daarbij de richtlijnen van TCVT volgen, zoals vastgelegd in bijlage 1 van dit WDA&T.

4.2 Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen  1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswij- zeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s.

  • 4.2.12 De CKI houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certifi- caathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgeno- men in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

  • 4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling. De CKI dient ten behoeve van de informatieverzameling kosteloos de navolgende zaken te realiseren:

  • A. Zich jaarlijks vόόr 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de volgende onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen;

    • 11. het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • B. Mee te werken aan de controles door SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden).

  • C. Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

    Deze informatie betreft alles wat relevant is voor de aanwijzing, waaronder de hoeveelheid afgegeven en geweigerde persoonscertificaten (nieuw en verlengd) per jaar.

  • D. Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de BHST in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan Inspectie SZW, verstrekt moet worden). Deze informatie betreft de hoeveelheid afgegeven,geschorste, ingetrokken en geweigerde persoonscertificaten (nieuw en verlengd).

  • E. Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij persoonscertificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • F. Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of persoonscertificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles per certificatieschema weergegeven. Dit betreft:

    Voor persoonscertificaathouders die de bijscholing volgen, twee maal in een periode van vijf jaar controleren op de voor hen geldende certificatie-eisen;

  • G. SZW en TCVT in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • H. SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage 1 TCVT reglement gebruik tcvt beeldmerk v-800

Inleiding

De Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport (Stichting TCVT) beheert certificatieschema’s met als werkveld Verticaal Transport. Deze zijn enerzijds verplicht gesteld In het kader van Europese regelgeving en de Arbowet en anderzijds vanwege de behoefte uit de markt. De schema’s omvatten de volgende onderwerpen:

  • Hijsmiddelen;

  • Offshore kranen;

  • Hijskranen;

  • Vakbekwaamheid Machinist Verticaal Transport;

  • Railinframachines;

  • Funderingsmachines;

  • Personenbouwliften;

  • Hijs- en hefsteigers voor beroepsmatig personenvervoer

Een actueel overzicht van de operationele certificatieschema’s en uitvoerende instellingen is beschikbaar op www.tcvt.nl.

De certificatieschema’s worden gehanteerd door certificatie-instellingen, welke door de RvA zijn geaccrediteerd en in geval van verplichte certificatie door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op verzoek daartoe zijn aangewezen.

De certificaten worden geleverd als een dienst aan werkgevers, werknemers, afnemers en overheid teneinde duidelijk te stellen dat men er op mag vertrouwen dat de aangeboden vakbekwaamheid, producten, materieel, systemen en diensten in het kader van verticaal transport voldoen aan de eisen conform de Arbeidsomstandighedenwet etc.

Door het uitgeven van een TCVT Certificaat van Vakbekwaamheid wordt aangegeven welke personen zijn gecertificeerd in het kader van Verticaal Transport.

Door het zichtbaar aanbrengen van het TCVT Goedkeuringssticker op het materieel wordt duidelijk gemaakt dat het materieel is gecertificeerd in het kader van Verticaal Transport. Met een uniek nummer op het TCVT Goedkeuringssticker in combinatie met een daaraan gerelateerde en in het beoordelingsrapport opgenomen TCVT Certificaat van (Periodieke) Goedkeuring is de registratie van de keuring en de certificatiebeslissing door de keuringsinstelling terugvindbaar.

De voorwaarden voor het gebruik van het TCVT-Certificaat van Vakbekwaamheid en Goedkeuring en het TCVT Goedkeuringssticker zijn in de volgende artikelen verwoord.

Vormgeving en gebruik

1. Het TCVT Beeldmerk

Algemeen

Het TCVT Beeldmerk is geregistreerd onder nummer 0954925 in het Benelux Merkenregister.

De kleur van het beeldmerk is als volgt:

  • in Pantone 3415 CV (groen);

  • in Pantone Black (zwart).

Het beeldmerk is verkrijgbaar bij Bureau TCVT in de vorm van software.

Onderscheid wettelijk verplicht of vrijwillig

In de desbetreffende certificatieschema’s is de positie van het schema als volgt aangegeven.

  • A. wettelijke verplicht, waarin men toetst aan wettelijke normen, bijvoorbeeld bij risicovolle beroepsactiviteiten. Het TCVT Certificaat is het bewijs dat wordt voldaan aan de wettelijke normen. Dit wordt in het certificaat met een toevoeging aan het logo gecodeerd aangegeven met – A –

  • B. vrijwillig, waarbij betrokken partijen afspraken maken over de invulling van algemeen gestelde wettelijke voorschriften. Het TCVT Certificaat is een bewijs dat wordt voldaan aan de algemeen gestelde wettelijke voorschriften. Dit wordt in het certificaat gecodeerd aangegeven met een toevoeging aan het logo met – B –.

Onderscheid naar vakbekwaamheid of staat van onderhoud van het hijsmaterieel

Dit wordt in het certificaat gecodeerd aangegeven met de onderstaande toevoeging aan het logo.

2. Het TCVT Certificaat van Goedkeuring en TCVT Goedkeuringssticker

Certificaat van goedkeuring

Warenwetbesluit artikel 6f.

Op het certificaat van goedkeuring wordt de datum van keuring vermeld, alsmede gegevens betreffende de identificatie van de hijskraan. Het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan bevindt zich in de nabijheid van de hijskraan

Het TCVT Certificaat van Goedkeuring betreft materieel voor verticaal transport conform de desbetreffende certificatieschema’s, opgesteld door de werkkamers.

De certificatie-instelling verleent een certificaat van goedkeuring (A-4 formaat) met een unieke identificatiecode volgens haar eigen systematiek.

In het aangegeven gebied D1 wordt het TCVT-Beeldmerk aangebracht tezamen met het certificaatnummer en de datum van uitgifte. Het TCVT Certificaat van Goedkeuring wordt opgenomen in het keuringsrapport.

Goedkeuringssticker

In combinatie met het TCVT Certificaat van Goedkeuring wordt er op de machine een TCVT Goedkeuringssticker aangebracht. Het TCVT Goedkeuringssticker bestaat uit:

  • de tekst ‘‘TCVT Keurmerk’’;

  • het beeldmerk van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport (TCVT Beeldmerk);

  • nummercode: ‘‘jj-XXX.XXX’’ met:

  • jj = 00, 25, 10 (zie Bijlage B);

  • XXX.XXX = volgnummer .

De overige gegevens dienen door de certificatie-instelling met een door haar te verstrekken TCVT Goedkeuringssticker te worden aangebracht.

Voor materieel en hijsmiddelen geldt dat het TCVT Goedkeuringssticker op een voor derden duidelijk zichtbare plaats is aangebracht.

TCVT Goedkeuringssticker

Door keuringsinstelling te verzorgen.

Op de keuringslocatie handmatig invullen van datum, wettelijk verplicht (A) of vrijwillig (B), de identificatie van de machine en door aankruisen aangeven jaar/ maand van de volgende TCVT keuring wettelijk verplicht (A) of vrijwillig (B). Stickers bij Bureau TCVT te bestellen

3. Het TCVT-Certificaat van Vakbekwaamheid

Het TCVT-Certificaat van Vakbekwaamheid betreft de vakbekwaamheid van kraanmachinisten conform de desbetreffende certificatieschema’s, opgesteld door de Werkkamer 4: Vakbekwaamheid Machinist Verticaal Transport.

De certificatie-instelling verleent een certificaat van vakbekwaamheid (A-4 formaat) met het certificaatnummer XX-WABB-YY.YYY waarin:

  • XX = code van de uitvoerende certificatie-instelling;

  • WA = werkkamer belast met de inrichting van het certificatieschema;

  • BB = code (volgnummer) van het door de werkkamer WA ingerichte

  • certificatieschema.

  • YY.YYY = volgnummer van het verleende certificaat, onafhankelijk van het

  • certificatieschema .

Deze gegevens zullen door Stichting TCVT opgenomen worden in het TCVT persoonsregister. Voor buitenstaanders zullen alleen de naam, geboortedatum, het certificaatnummer en de registratiecode beschikbaar zijn. Met het TCVT persoonsregister faciliteert Stichting TCVT de certificatie-instellingen, die de verplichting van een openbaar certificaatregister hebben.

Het TCVT persoonsregister is voor derden toegankelijk op www.tcvt.nl. Via een vraagvenster wordt de input verzorgd. Aan de hand van de output, welke ook op het certificaat is vermeld, kan de geldigheid worden vastgesteld.

voorbeeld:

4. Onjuist gebruik

Verantwoordelijkheid

Het TCVT-Beeldmerk mag niet worden gebruikt op een wijze die zou kunnen suggereren dat de Stichting TCVT verantwoordelijk is voor de uitkomst van het onderzoek of het onderzoek zou goedkeuren.

Maatregelen

De certificatieinstelling heeft een signaleringsplicht naar de Stichting TCVT met betrekking tot het onjuiste dan wel oneigenlijk gebruik.

Bij onjuist dan wel oneigenlijk gebruik van het TCVT-Beeldmerk kan Stichting TCVT tot haar daartoe beschikbare maatregelen overgaan.

Reglementwijzigingen

De Stichting TCVT kan besluiten dit reglement te wijzigen. Van iedere wijziging van dit reglement stelt de Stichting TCVT de certificatie-instellingen onverwijld schriftelijk in kennis onder mededeling van een overgangstermijn.

Bijlage 2 TCVT examenprotocol persoonscertificering w4 (11-055)

1. Algemeen

De Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport (TCVT) beheert alle certificatieschema's verticaal transport. Binnen TCVT wordt gewerkt aan certificatieschema's waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de vakbekwaamheid van personen en de goede staat van het materieel voldoet aan de minimale veiligheidseisen. Zie ook: www.tcvt.nl

2. Examenprotocol

Dit examenprotocol is van toepassing op en is een onlosmakelijk onderdeel van alle TCVT-schema’s vakbekwaamheid (zie ook www.tcvt.nl).

Het bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens voor de persoonscertificering verticaal transport.

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit twee delen:

  • het praktijkexamen;

  • het theorie-examen.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beiden zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De certificatie-instelling moet het kwaliteitssysteem en de procedures met betrekking tot de organisatie, afname en verwerking van examens van de exameninstelling geaccordeerd hebben en jaarlijks controleren.

Daarnaast houdt de certificatie-instelling toezicht op de uitvoering van de examens door de exameninstelling(en) door per certificatieschema tenminste twee keer per jaar en minimaal 5% van alle examens per exameninstelling te bezoeken. Deze eis geldt niet indien een exameninstelling minder dan 2x per jaar een certificatieschema examineert. Deze eis treedt in, uiterlijk 2 maanden na invoering van dit examenprotocol.

3. Definities

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen betrekking op hebben.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidsgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Toetsterm

Een operationele omschrijving van (een element van) een eindterm, in de vorm van één kennisaspect, één vaardigheid of één houding, zodanig dat deze toetsbaar is.

Toets

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij aan de eindtermen voldoet.

Toetsmatrijs

Een toetsmatrijs geeft een duidelijke omschrijving van de exameninhoud in de vorm van een grove verdeling van de examenvragen over onderwerpen of groepen eindtermen. Hierin is het aantal toetsvragen af te lezen.

Beoordelingsmodel

Een ondubbelzinnige aanduiding van het juiste antwoord, de juiste vaardigheid, en/of de juiste houding, gerelateerd aan een concrete toetsopgave.

Beoordelingsprotocol

De wijze waarop de beoordeling van een toets door een corrector en/of examinator plaats moet vinden.

Leerdoel

Een omschrijving van een leerdoelstelling die in een leersituatie bereikt moet worden.

Certificatieschema

Een certificatieschema omvat de volgende onderdelen:

  • een eenduidig vastgesteld onderwerp van certificatie;

  • objectieve en meetbare criteria voor dat onderwerp;

  • een beschrijving van methoden waarmee de conformiteit van het onderwerp met de eisen kan worden vastgesteld;

  • bepalingen voor de uitoefening van periodiek toezicht.

Uitvoerende instelling

De instelling die in opdracht van de Stichting TCVT de itembank beheert.

4. Eisen t.a.v. de locatie

4.1 Theorie-examen

Het theorie examen wordt afgenomen op een locatie die voldoet aan de volgende eisen:

  • er is een ruimte voor de opvang van de kandidaten;

  • er zijn op of in de directe nabijheid van de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar;

  • er is voldoende lichtcapaciteit;

  • elke examenlocatie is afsluitbaar en in een examenopstelling ingericht, waarbij een minimale tussenruimte van 0,75 meter tussen de tafels onderling is;

  • voor elke kandidaat is een tafel (minimaal 0,50 m x 0,70 m) en een stoel aanwezig;

  • er zijn geen storende invloeden in de directe omgeving van de examenlocatie (geluidsoverlast etc.);

  • er is voldoende ventilatie en verwarming aanwezig.

4.2 Praktijkexamen

Het praktijkexamen wordt afgenomen op een locatie die voldoet aan de volgende eisen:

Het terrein

Op het terrein moeten de examens onder diverse hijsomstandigheden afgenomen kunnen worden.

Het terrein moet een zodanige structuur hebben dat het geschikt is en bij diverse weersomstandigheden goed begaanbaar. Ook moet er voldoende (kunst)licht zijn.

Specifieke terrein-eisen per certificatieschema

Mobiele kraan (W4-01): 1000m2 met een kleinste lengtemaat van tenminste 20 m.

Torenkraan (W4-02): 1000m2 met een kleinste lengtemaat van tenminste 20 m.

Funderingsmachine groot en klein(W4-03): tenminste ter grootte van de hoogte van de funderingsmachine en de paal.1

Autolaadkraan (W4-04): verhard en minimaal 25 x 15 m.

Grondverzetmachine (W4-05): 1000m2 met een kleinste lengtemaat van tenminste 20 m.

Mobiele Torenkraan (W4-06): 1000m2 met een kleinste lengtemaat van tenminste 20 m.

Verreiker (W4-07): verhard en minimaal 25 x 15 m.

Hijsbegeleider (W4-08): afhankelijk van de kraan

Terreinvoorzieningen

  • toilet en waslokaal;

  • een aparte ruimte voor de examinatoren;

  • een schuil-/schrijfgelegenheid, om de examenformulieren bij regen droog te houden en zo nodig geraadpleegd en/of ingevuld te kunnen worden en daardoor goed leesbaar blijven;

  • een gelegenheid om het hijsgereedschap gerangschikt in een ruimte te kunnen ophangen.

Hiervan kan onder meer gebruik worden gemaakt bij het toetsen van de kennis van de kandidaat op dit gebied, zonder dat hij wordt afgeleid door zijn omgeving.

5. Eisen t.a.v. de examenmiddelen

De examens worden door de exameninstelling betrokken vanuit de TCVT itembank.

5.1 Theorie-examen

Voor het theorie-examen moet, op basis van het aantal te examineren kandidaten, voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig zijn. Indien op één examenlocatie, tijdens één examendag, op twee verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, worden er twee verschillende examenpakketten gebruikt.

5.2 Praktijkexamen

Voor het praktijkexamen beschikt de examinator over de volgende middelen, waarbij extra specificaties kunnen zijn gesteld in het betreffende certificatieschema.

De examinator controleert de aanwezigheid van de vereiste materialen op de examenlocatie voorafgaand aan het examen.

Materieel algemeen

Alle werktuigen zijn voorzien van de bij het werktuig behorend gebruiksaanwijzing, instructies, TCVT-keurmerk, keurings- en inspectierapporten, alsmede certificaten voor de aan of op het werktuig en tot het werktuig behorende hijsgereedschap. Dit omvat:

  • de last-/vlucht-/capaciteitstabellen, hoogtediagrammen en aanvullende voorwaarden betreffende het gebruik, afstempeling-, ballast- en hulpgiekconfiguraties;

  • de instructieboeken betreffende de bediening;

  • het kraanboek (gedateerd volgens de geldende richtlijnen);

Alle voorschriften, instructies e.d. zijn in het Nederlands gesteld.

Hijsgereedschap algemeen

Het hijsgereedschap dat bij het afnemen van het examen wordt gebruikt, is voorzien van leesbare capaciteitsaanduiding en voldoet aan de wettelijke eisen (Arbowet, Warenwet Besluit Machines) en TCVT schema W1-01.

De certificaten van het hijsgereedschap zijn op de examenlocatie aanwezig.

De gegevens en de gebruiksmogelijkheden van het hijsgereedschap zijn in het Nederlands gesteld en bijvoorbeeld in een leverancierscatalogus opgenomen.

Hijsgereedschap:

  • kettingwerk: 4-sprong met inkorthaken of twee 2-sprongen, waarvan één met inkorthaken;

  • kettingwerk: 2-sprong;

  • kettingwerk: set van telkens vier sluitingen: zowel D- als H-sluitingen van voldoende capaciteit;

  • kunststof hijsbanden: 3 sets van telkens twee hijsbanden geschikt voor voldoende tonnage (zowel eindloos als plat);

  • staaldraad stroppen met talurit en superloop eindverbindingen;

  • geleide lijnen met een lengte van 5 en 10 meter;

  • een kettingtakel.

  • een hijsbalk, uithouder of evenaar geschikt voor het kantelen van een pijp of het hijsen van een container;

  • uithouder;

  • een vloerplatenklem;

  • een blokkenklem;

  • een pallethaak;

  • een personenwerkbak (2,00x1,00x2,00m)2;

  • twee betonkubels van 500-1000 liter waarvan één gevuld met grondstof2;

  • hijskabels;

  • staalkabel-eindverbindingen: voorlopers toepassen zodat ringen/topschalmen niet vervormen door (te) forse hijshaken;

  • hijssleutels geschikt voor het hijsen van een prefab (beton)element.

Dit alles aangepast en bruikbaar (van voldoende capaciteit) gemaakt voor de aanwezige voorwerpen en de diversiteit van opdrachten die door de examinatoren gegeven kunnen worden.

Hijsobjecten algemeen

  • een pijp van minimaal 6 meter lengte en een diameter van tenminste 80 cm;

  • een gesloten zeecontainer van minimaal 8 ft hoog met inhoud;

  • een afsluiter van > 250 kg;

  • een vakwerkmastdeel van minimaal 6 meter en tenminste 400 kg;

  • een prefab (beton)element van minimaal 500 kg;

  • twee DIN-balken van minimaal 4 meter of vergelijkbare balken;

  • drie kanaalplaten (minimaal 2.00x1,00x0,10m);

  • drie lagen lijmblokken (niet verlijmd);

  • vier pallets (beladen met een minimaal gewicht van 50kg);

  • en vier draglineschotten van minimaal 5,00x0,50 meter.

5.2.1 specifiek materieel machinist mobiele kraan W4-01

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een mobiele kraan met een bedrijfslastmoment vanaf 30 ton hijscapaciteit bij minimale vlucht. Deze kraan is voorzien van:

  • een jib, en

  • een afstempelinrichting, en

  • minimaal 1-schijfsblok met hondsvot

5.2.2 specifiek materieel machinist vaste torenkraan, incl. railgebonden W4-02

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een vast opgestelde torenkraan of railtorenkraan met een bedrijfslastmoment van tenminste 90 tonmeter.

De hijswerkzaamheden vinden plaats vanuit de cabine.

5.2.3 specifiek materieel machinist funderingsmachine W4-03 groot+klein

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gewerkt met een funderingsmachine met een eigen massa van tenminste 30 ton (FM groot) of tussen de 10 en 30 ton (FM klein).

In afwijking van het bepaalde onder hijsgereedschap algemeen, wordt afhankelijk van de toegepaste funderingstechniek gebruikt gemaakt van alle hieronder genoemde hijsgereedschappen:

  • palenstroppen voor betonpalen;

  • stroppen en/of quick release shackles voor het hijsen van damwandprofielen, staalprofielen of stalen buizen;

  • een kettingstrop voor het hijsen van een avegaar;

  • specifiek hijsgereedschap voor het hijsen van boorbuizen;

  • specifiek hijsgereedschap voor het hijsen van wapeningsnetten;

  • een schottensprenkel voor het hijsen van draglineschotten;

  • en specifieke stroppen voor het hijsen van machinedelen bij laden en lossen (zowel als montage en demontage).

In afwijking van het bepaalde onder hijsobjecten algemeen, wordt afhankelijk van de toegepaste funderingstechniek gebruikt gemaakt van alle hieronder genoemde hijsobjecten:

  • prefab betonpalen;

  • een betonkubel;

  • een vrij hangende vibrator;

  • damwandprofielen;

  • staalprofielen;

  • draglineschotten;

  • boorbuizen;

  • voegbuizen of planken, prefabwapening, ankers, staven of bundels;

5.2.4 specifiek materieel machinist autolaadkraan W4-04

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een autolaadkraan met een bedrijfslastmoment van tenminste 20 tonmeter en met alle navolgende materieelstukken:

  • een mast van minimaal 8 meter;

  • met of zonder een afstandbediening;

  • een afstempelinrichting.

5.2.5 specifiek materieel machinist grondverzetmachine W4-05

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een grondverzetmachine met hijsfunctie op banden met een lastmomentbeveiliging van tenminste 10 tonmeter.

5.2.6 specifiek materieel machinist mobiele torenkraan W4-06

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen,wordt gehesen met een mobiele torenkraan met een bedrijfslastmoment vanaf 40 tonmeter. Deze kraan is voorzien van:

  • een afstempelinrichting, en

  • een cabine, van waaruit het hijswerk wordt verricht.

De kraan moet voor aanvang van het examen in transportpositie staan (niet opgesteld), waarbij het hijsblok op het minimale aantal hijskabels is ingeschoren.

5.2.7 specifiek materieel machinist verreiker W4-07

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een roterende verreiker met hijsfunctie met een hijscapaciteit van tenminste 10 tonmeter met verwisselbare uitrustingsstukken.

5.2.8 specifiek materieel Hijsbegeleider W4-08

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met:

  • een mobiele kraan vanaf 30 ton hijscapaciteit bij minimale vlucht ,of

  • een portaal kraan met een minimale hijshoogte van 5 meter, verrijdbaar over tenminste 10 meter en een overspanning van minimaal 10 meter, of

  • een torenkraan van minimaal 40 tonmeter, of

  • een offshore kraan, of

  • een werfkraan.

6. Eisen t.a.v. de exameninstelling

Exameninstellingen moeten een overeenkomst met de certificatie-instelling hebben gesloten conform de desbetreffende eisen, vermeld in de ISO/IEC 17024. De certificatie-instelling meldt deze overeenkomst ter registratie aan Stichting TCVT. Tevens dient de exameninstelling de verplichtingen na te komen zoals vermeld in de samenwerkingsovereenkomst met de certificatie-instelling. Daarnaast moet de exameninstelling een overeenkomst hebben met TCVT inzake het gebruik van de itembank.

De exameninstelling beschikt over een kwaliteits- en procedurehandboek dat onderdeel uitmaakt van het kwaliteitssysteem dat voldoet aan de vigerende normserie NEN-ISO 9001.

De exameninstelling stelt een handleiding voor examenfunctionarissen en instructies voor beoordelingen samen, waarin o.a. de taken en bevoegdheden zijn opgenomen. Deze handleiding en instructies zijn goedgekeurd door de certificatie-instelling en aan TCVT ter inzage gesteld.

Register van goedgekeurd examenpersoneel, belast met afname

De exameninstelling (of de CKI als die zelf examineert) houdt een register bij van het examenpersoneel en hun inzet bij de examens. Dit register wordt één keer per jaar aan TCVT ter beschikking gesteld. Tevens beschikt de exameninstelling over persoonsdossiers van het examenpersoneel waarin zijn opgenomen een curriculum vitae, een geheimhoudingsverklaring, een informatie/bereidheidsverklaring c.q. overeenkomst, beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.

6.1 Examenpersoneel

Het examenpersoneel wordt door de exameninstelling voorgedragen en door de CKI benoemd op basis van toetsing aan onderstaande criteria en de voor examinatoren geldende procedure.

Examenpersoneel mag op geen enkele wijze verbonden zijn met en/of aan opleidingsinstituten verticaal transport dan wel instituten die de bijscholing TCVT verzorgen.

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels));

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoordmacro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld.

De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling.

Bij een examen met meer dan één examinator, is één van de examinatoren aangewezen als voorzitter en vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • in bezit van het relevante certificaat;

  • actuele praktische en theoretische aantoonbare kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende aantoonbare kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct examenverloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de certificatie-instelling geaccepteerde deskundige zijn.

6.2 Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

7. Eisen t.a.v. de examens

7.1 Examenreglement

De exameninstelling stelt de deelnemers aan het examen op hun verzoek het examenreglement ter beschikking. In dit examenreglement zijn de volgende zaken opgenomen:

  • de ingangsdatum;

  • de inschrijvingsprocedure;

  • de bevestiging van deelname en oproep;

  • de identificatie van de deelnemers;

  • de toelating en afwezigheid;

  • de examenduur en wijze van examinering;

  • dat het examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal;

  • de gedragsregels voor kandidaten;

  • de regeling ‘aangepast examen’;

  • de normen voor slagen en afwijzen;

  • de bekendmaking van de uitslag;

  • de bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • het inzagerecht;

  • de klachtenprocedure;

  • de geldigheidsduur van het examenresultaat.

Beslotenheid van examens

Medewerkers van de exameninstelling zorgen voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm.

Verificatie en implementatie hiervan geschiedt door de certificatie-instelling.

Afname praktijkexamen

Het praktijkexamen kan gelijktijdig door twee kandidaten worden afgelegd, beurtelings in de rol van machinist c.q. hijsbegeleider en assistent. Elke kandidaat wordt dan door één examinator in zowel de rol van machinist c.q. hijsbegeleider als van assistent beoordeeld. Dit houdt in dat gelijktijdig twee examinatoren gedurende het gehele examen één en dezelfde kandidaat beoordelen. Over deze beoordeling wordt dan onderling overleg gevoerd.

Bij één examenkandidaat kan worden volstaan met één examinator.

Afname theorie-examen

Indien kandidaten problemen hebben met een schriftelijk theorie-examen kan in een dergelijke situatie de certificatie-instelling op eigen gezag en deskundigheid een alternatief aanbieden. Dit alternatief voldoet aan dezelfde voorwaarden als het reguliere examen en is beperkt tot het theorie-examen .

Er zijn twee categorieën kandidaten waarvoor een alternatief examen mogelijk is:

  • kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn, en

  • kandidaten die een dusdanige grote examenvrees hebben, dat zij niet in staat zijn om hun kennis op papier uit te drukken.

Een alternatief examen wordt altijd afgenomen door een examinator en een toezichthouder.

7.2 Dekking eind- en toetstermen

Het aantal theorievragen en praktijkopdrachten is over de eind- en toetstermen verdeeld met de volgende dekking:

  • eindtermen: volledig

  • toetstermen: volledig

Beoordeling en resultaat

Het examen bestaat uit meerdere activiteiten. Per activiteit wordt een aantal aspecten beoordeeld, per verrichting wordt aangegeven of deze als voldoende of onvoldoende aangemerkt wordt.

Aanvullende eisen kunnen in het betreffende schema worden gesteld.

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht.

Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of voor beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen. Hiervoor moet worden voldaan aan het gestelde in het betreffende schema en aan de voorwaarden zoals vermeld in het examenreglement van de exameninstelling.

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen aanvragen.

Hierna, of na het verstrijken van de termijn, zullen zowel het theorie- als het praktijkexamen afgelegd dienen te worden.

Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

7.3 Certificatiereglement

Certificering vindt plaats als aangetoond is dat voldaan is aan de vakbekwaamheidseisen zoals vermeld in het desbetreffende TCVT Certificatieschema.

Dit reglement omschrijft de algemene werkwijze bij de certificatie, de beoordeling van de geldigheidscondities en de hercertificatie-eisen.

Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificatie-instelling die daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures van de certificatie-instelling De functionaris is niet betrokken geweest bij de beoordeling van de verrichtingen van de kandidaat.

8. Diversen

Klachten en beroep

Met betrekking tot klachten en beroep wordt verwezen naar de procedure zoals genoemd in het examenreglement ten behoeve van de examinering en dat beschikbaar is bij de exameninstelling.

Uitvoering

Lijst van persoonlijke beschermingsmiddelen:

  • goedsluitende werkkleding

  • veiligheidsschoenen

  • veiligheidshelm

  • gehoorbescherming

  • werkhandschoenen

BIJLAGE 5, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 19 JULI 2012, NR. G&VW/GW/2012/109640, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET STELSEL VAN CERTIFICATIE (FASE 3)

Bijlage XVIIa behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder a, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Machinist Mobiele Torenkraan

Document: WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan: 2012, versie 01

Onder beheer van:

CCvD-TCVT

p/a Stichting TCVT

Postbus 154

3990 DD Houten

www.TCVT.nl

INHOUD

1.

Inleiding

76

2.

Definities

76

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

77

4.

Certificatiereglement

78

5.

Examenreglement

81

6.

Toezicht

84

     
 

DEEL II: NORMEN

85

7.

Onderwerp van certificatie

85

8.

Entreecriteria

85

9.

Eindtermen

85

10.

toetsmethodiek bij initiële certificatie

86

11.

Hercertificatie

92

12.

Het certificaat

93

13.

Geldigheidscondities

93

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig hijsen door een machinist met een mobiele torenkraan. Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een mobiele torenkraan1. Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de WDA&T certificering personen in het kader van verticaal transport.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 7 Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine).

Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Hijskraan

:

Torenvormig hijswerktuig voor het hijsen van vrijhangende lasten in een mobiele (kraan op rupsen of banden) opstelling, met tenminste een bedrijfslastmoment van 10 tonmeter.

KO

:

Knock out: onjuist antwoord op een examenvraag die direct tot gevolg heeft dat de kandidaat voor het betreffende examenonderdeel zakt.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-produkt-richtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen: 2012, versie 1.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten: 2012, versie 1.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist mobile kraan.

3.1 Beschrijving schema

Het WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan is door de BHST voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

3.2 Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actief:

  • BHST TCVT, hierna TCVT

  • CCvD TCVT, hierna CCvD

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaamheid

3.3 Risicoanalyse en afbreukrisico

Hijsen en aanslaan van lasten is een risicovolle activiteit in het verticaal transport. De machine waarmee wordt gehesen, het hijs- en hefgereedschap en het aanslaan van lasten kunnen ieder voor zich en/of in gezamenlijkheid gevaarlijk zijn voor mens en omgeving. Borging van dit proces door onder certificaat gekeurde machines en hijs- en hefgereedschappen enerzijds en gecertificeerde machinisten en hijsbegeleiders anderzijds, is noodzakelijk en door de wetgever onderkend. Hijskranen zijn complexe installaties en hun aandeel in ernstige en dodelijke ongevallen is relatief gezien groot. De oorzaak van deze onveiligheid kan worden onderverdeeld in een aantal subgroepen:

  • 1. instabiliteit last

  • 2. Niet adequaat aanhaken en lossen van last

  • 3. Instabiliteit kraan

  • 4. Instabiliteit giek

  • 5. Niet adequaat opbouwen en afbouwen van kraan

  • 6. Technische gebreken van de kraan

  • 7. Toegankelijkheid kraan

ad 1+2. Instabiliteit last / Niet adequaat aanhaken en lossen van last

In de bouw hijsen kraanmachinisten vaak onbekende en onstabiele lasten over grote groepen bouwvakkers heen en lossen ze de last in de directe nabijheid van personen die niets met de hijsactiviteit te maken hebben. De last wordt vaak aangeslagen door niet-deskundigen. De machinist draagt echter wel de verantwoordelijkheid voor het hijsen van de last. Met het hijsen op zich gaat vervolgens weinig fout, maar wel met de last (schuiven, vallen, haakbreuk etc.). Oorzaak van dit risico is het werken met onveilig materieel, ondeskundig personeel, tijdgebrek en het ontbreken van een hijsplan.

ad 3+ 4. Instabiliteit van de kraan en giek

Kranen en giek worden instabiel door het hijsen en zwenken. Er is dan sprake van grote drukverplaatsingen door de kraan. Instabiliteit kan leiden tot het wegzakken c.q. omvallen van de kraan. Goed stempelen op goede schotten is de oplossing. Daarnaast zorgt overbelasting en het werken bij zware wind voor problemen.

Ad 5 + 6. Technische staat van de kraan en niet adequaat op/afbouwen van de kraan

Kranen worden intensief gebruikt en zijn onderhevig aan slijtage. Ook de opstelling en afbouw van de kraan heeft direct gevolgen voor het gebruik. Regelmatig keuren van de kraan is de oplossing.

ad 7. Toegankelijkheid kraan

Een kraan op een bouwplaats is een nuttig en gewild voorwerp. Helaas komt het nog regelmatig voor dat onbevoegden de kraan gebruiken voor hijswerk. De machinist dient derhalve altijd zijn kraan af te sluiten bij het verlaten van de kraan.

Certificering van kraanmachinisten en keuring van kranen zijn managementfactoren, die de bedrijfstak ter hand heeft genomen. De keuring voorkomt een aantal mechanische defecten en de certificering houdt de competentie van de machinisten op peil. Andere factoren die door het management van het werk beïnvloedbaar zijn, zijn conflictbeheersing, mens-machine interacties, communicatie en voldoende menskracht.

4. Certificatiereglement

4.1 Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2 Certificatieprocedure

De kandidaat machinist mobiele torenkraan dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist mobiele torenkraan. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van

zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3 Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4 Geldigheidsduur van het certificaat.

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar. Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan heeft aan de eisen t.a.v. de beheersing van de onder 9. genoemde eindtermen (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5 Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Deze condities zijn:

  • de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

  • de certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’.

4.6 Klachtenregeling
Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident. Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7 Bezwaarprocedure
Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure
  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift
  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter
  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8 Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9 Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het TCVT persoonscertificaat machinist mobiele torenkraan.

5.1 Doelstelling

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en

  • praktijkexamen.

5.2 De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC17024. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3 Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten.

Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol (www.tcvt.nl).

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel in de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels));

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoord-macro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld. De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling. Bij een examen met meer dan één examinator, is een van de examinatoren aangewezen als voorzitter en vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de CKI geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd en waarin zij verklaart geen werkzaamheden bij c.q. voor een opleider te verrichten. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen schriftelijk vastgelegd te worden.

5.4 Eisen te stellen aan het examen
5.4.1 Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2 Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder. Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten. Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC. Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

5.5 Beheer itembank en examenversies

Het beheer van de itembank geschiedt onder strikte geheimhouding door het bureau TCVT onder regie van de Centrale Examencommissie TCVT.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1 Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2 Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje). De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring. Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3 De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeelt op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4 Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5 Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht. Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende.

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: Normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van veilig hijsen door een machinist mobiele torenkraan. Door het Ministerie van SZW is het schema middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een mobiele torenkraan met een bedrijfslastmoment van tenminste 10tm. Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • mobiele torenkraan veilig positioneren (stabiliteit, omgeving, ondergrond);

  • mobiele torenkraan veilig laten functioneren (opbouwen, hijsen, afbouwen, afsluiten);

  • mobiele torenkraan in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met de mobiele torenkraan.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist mobiele torenkraan volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal.

Er geldt geen specifieke vooropleidingseis.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie
  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen.

    • 1.1. De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

    • 1.2. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een mobiele torenkraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele torenkraan.

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten kranen benoemen en de kenmerken en de toepassing hiervan beschrijven.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 3.3 De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een mobiele torenkraan uitgevoerd moeten worden.

    • 3.4 De kandidaat kan bepalen hoe een mobiele torenkraan verplaatst moet worden.

    • 3.5 De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de mobiele torenkraan uiteenzetten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele torenkraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de mobiele torenkraan, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 4.2 De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

    • 4.4 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de mobiele torenkraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

    • 4.5 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een mobiele torenkraan milieu- verantwoord moet worden gewerkt

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een mobiele torenkraan verricht moet worden.

    • 5.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een mobiele torenkraan herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

Praktijk
  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een mobiele torenkraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele torenkraan.

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een mobiele torenkraan.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een mobiele torenkraan.

    • 3.3 De kandidaat kan zelfstandig een mobiele torenkraan verplaatsen.

    • 3.4 De kandidaat kan een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden volgens de Wettelijke voorschriften achterlaten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele torenkraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een mobiele torenkraan.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een mobiele torenkraan.

    • 5.2 De kandidaat kan storingen herkennen aan een mobiele torenkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie
10.1 Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm. Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist m obiele torenkraan + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen. RV-1, FK-1, BK-2

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

      De kandidaat kan een hijstabel van een mobiele torenkraan interpreteren.

    • 1.2 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek

      getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een mobiele torenkraan.

      • De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een mobiele torenkraan rekening houdt met de factoren:

        • * de draagkracht van de ondergrond

        • * hijswerkzaamheden nabij een talud

        • * het zicht op het werk

        • * derden (personen en verkeer)

        • * de juiste gieklengte ten opzichte van de hijshoogte en/of de massa van de te hijsen last

        • * de wijze van afstempelen

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven. BK-3

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen of en hoe deze gebruikt moet worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele torenkraan. RV-6, FK-4, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten mobiele torenkranen (rups-, banden-, vouw-) benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, de typen kranen benoemen en hiervan de kenmerken en toepassingen beschrijven

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de mobiele torenkraan herkennen en benoemen.

      • De kandidaat kan de functie van hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de mobiele torenkraan omschrijven.

    • 3.3 De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een mobiele torenkraan uitgevoerd moeten worden. KO-vraag.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

      • De kandidaat kan omschrijven waarom aan de volgende aanvullende veiligheidsmaatregelen moet worden voldaan als hij met de mobiele torenkraan:

        • * een last buiten het gezichtsveld plaatst

        • * hijswerkzaamheden verricht nabij spoor en/of hoogspanningsleidingen.

        • * op een werk staat met meerdere kranen

        • * hijsen met een werkbak

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

      • De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.4. De kandidaat kan bepalen hoe een mobiele torenkraan verplaatst moet worden.

      • De kandidaat kan gegeven een situatie bepalen:

        • * of een mobiele torenkraan verplaatst kan worden

        • * of een mobiele torenkraan opgebouwd verreden kan worden met of zonder last

        • * of een weg of terrein geschikt is om over te rijden

        • * of een mobiele torenkraan kan rijden over verschillende soorten terrein (met vermelding van de juiste aandrijving.

      • De kandidaat kan de aandachtspunten noemen bij montage, gebruik, demontage en transport van de hulpgiek.

      • De kandidaat kan beschrijven hoe, conform de voorwaarden en de instellingen genoemd in de gebruiksaanwijzing, gereden moet worden.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de mobiele torenkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan de werking van hoofdonderdelen en systemen van de mobiele torenkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een mobiele torenkraan kan optreden.

      • De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een mobiele torenkraan bepalen.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele torenkraan benoemen en interpreteren. RV-2, FK-3, BK-10

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de mobiele torenkraan, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

      • De kandidaat kan begrippen definiëren:

        • * stabiliteit

        • * kantelmoment

        • * vlucht

        • * stabiliteitsmoment

        • * stempelbasis

        • * hijsgereedschap

        • * werklast

        • * kantellijn en kantelhoek

        • * hijsmiddel

        • * lastmoment

      • De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van kranen en het daarbij behorende hijs- en hefgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij de hijslast moet controleren.

      • De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 4.2. De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

      • De kandidaat kan bepalen welke gegevens in het hijsplan van belang zijn bij de uitvoering van werkzaamheden met de mobiele torenkraan.

      • De kandidaat kan opnoemen welke administratieve verplichtingen hij in het kader van zijn beroepsuitoefening heeft.

    • 4.3. De kandidaat kan beschrijven hoe een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

      • De kandidaat kan