Regeling van de Minister van Financiën van 13 juni 2012, nr. FM/2012/882M, tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de bepalingen ten aanzien van wisselinstellingen in de Wet op het financieel toezicht en de implementatie van de herziene Prospectusrichtlijn (PbEU L 327/1) en tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren in verband met de wijziging van de Wet toezicht trustkantoren

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 2:54k, eerste lid, 4:3, derde lid, en 5:5 van de Wet op het financieel toezicht, artikel 2, derde lid, van de Wet toezicht trustkantoren en artikel 10, tweede lid, van de Sanctiewet 1977;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Na paragraaf 2.0A wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§2.0B. Bedrijf van wisselinstelling

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:54k, eerste lid, van de wet

Artikel 1c
  • 1. Van artikel 2:54i, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld ondernemingen die het bedrijf van hotel uitoefenen en die als logiesverstrekkend bedrijf zijn ingeschreven in een door het Bedrijfschap Horeca en Catering bijgehouden register, voor zover het betreft het wisselen van munten of bankbiljetten en het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard of tegen inlevering van een of meer cheques, met een tegenwaarde van ten hoogste €  500 per gast per overnachting, voor natuurlijke personen aan wie tevens door het hotel tegen betaling logies wordt verstrekt.

  • 2. Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • a. reclame-uitingen met betrekking tot de vrijgestelde werkzaamheden zijn slechts toegelaten voorzover het betreft:

      • 1°. het uitstallen van koersenborden die niet vanaf de openbare weg leesbaar zijn;

      • 2°. vermelding in folders en brochures die in hoofdzaak de hoofdactiviteit betreffen;

      • 3°. vermelding, al dan niet met behulp van pictogrammen, in hotelgidsen;

      • 4°. vermelding in het interne communicatiecircuit van het hotel;

    • b. buitenlandse munten en bankbiljetten die worden gebruikt of verworven bij de vrijgestelde werkzaamheden mogen slechts worden betrokken of afgestort bij een financiële onderneming die bevoegd is in Nederland het bedrijf van betaaldienstagent, betaaldienstverlener of bank uit te oefenen dan wel bij een wisselinstelling die beschikt over een vergunning, bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, eerste lid, van de wet, waartoe met de desbetreffende betaaldienstagent, betaaldienstverlener, bank of wisselinstelling een duurzame overeenkomst is gesloten;

    • c. er wordt een administratie bijgehouden waaruit blijkt waar en wanneer buitenlandse munten en bankbiljetten zijn betrokken en afgestort, en waarin van iedere wisseltransactie wordt vastgelegd: de datum, het type transactie, de betrokken valuta’s, de omvang van de transactie, de naam van de cliënt en het kamernummer van de cliënt;

    • d. de onder c bedoelde gegevens blijven tot vijf jaar na het uitvoeren van de transactie bewaard.

Artikel 1d

Van artikel 2:54i, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet is verleend, voor zover het betreft het uitbetalen van munten en bankbiljetten tegen inlevering van een of meer onderdelen van het couponblad van een waardepapier aan toonder tegen inlevering waarvan de rente op dit waardepapier kan worden geïnd.

B

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘; of’ vervangen door een punt.

2. Onderdeel d vervalt.

C

In artikel 53, eerste lid, onderdeel f, aanhef, wordt ‘€ 50 miljoen’ vervangen door: € 75 miljoen.

D

Artikel 54, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van de onderdelen a, b, en c tot b, c en d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek artikel 5:3, eerste lid, van de wet van toepassing was, indien er een geldig prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld en de uitgevende instelling of de voor het opstellen van een dergelijk prospectus verantwoordelijke persoon bij schriftelijke overeenkomst instemt met het gebruik hiervan; .

2. In onderdeel d (nieuw) wordt na ‘eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek in Nederland’ ingevoegd: , niet zijnde een aanbieding ter zake waarvan artikel 5:3, eerste lid, van de wet van toepassing was, .

E

Na artikel 54 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 54a

  • 1. Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek in Nederland, voor zover:

    • a. ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek in Nederland of ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het ten tijde van die eerdere aanbieding of eerdere toelating geldende recht; en

    • b. ter zake van die eerdere aanbieding of toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en

    • c. die eerdere aanbieding of toelating voor 1 juli 2005 is geëindigd of voltooid.

  • 2. Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten doen toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, voor zover:

    • a. ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het ten tijde van die eerdere toelating geldende recht; en

    • b. ter zake van die eerdere toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en

    • c. die eerdere toelating voor 1 juli 2005 is voltooid.

  • 3. Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die aandelen of certificaten daarvan aanbieden aan het publiek in Nederland, voor zover: a. op de toelating daarvan tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt artikel 5:4, onderdeel a, van de wet van toepassing is en ter zake van een eerdere toelating tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt van tot diezelfde categorie of klasse behorende aandelen, of certificaten daarvan, een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het ten tijde van die eerdere toelating geldende recht; en

    • b. ter zake van die eerdere toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en

    • c. die eerdere toelating voor 1 juli 2005 is voltooid.

F

Na artikel 55 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 55a

Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek, voor zover het effecten betreft die door een werkgever of door een met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn aan huidige of voormalige bestuurders, huidige of voormalige leden van de raad van commissarissen of huidige of voormalige werknemers, indien:

  • a. een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden effecten, de kenmerken van de effecten, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan; en

  • b. die werkgever of de met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling haar hoofdkantoor:

    • in de Europese Economische Ruimte heeft; of

    • buiten de Europese Economische Ruimte heeft en haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten; of

    • buiten de Europese Economische Ruimte heeft en haar effecten tot de handel op een markt van een derde land worden toegelaten indien er adequate documentatie – waaronder het beschikbaar gestelde document – ten minste beschikbaar is in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is en de Europese Commissie voor de betrokken markt in het derde land een gelijkwaardigheidsbesluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn prospectus conform de procedure, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de richtlijn prospectus heeft genomen.

ARTIKEL II

In de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren worden na artikel 3 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Vrijstelling van het in artikel 2, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren genoemde verbod wordt verleend aan personen, indien deze uitsluitend bemiddelen bij de verkoop van rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 3°, van de Wet toezicht trustkantoren voor zover:

    • a. hun bemiddeling is gericht op de verkoop van een rechtspersoon door een trustkantoor dat beschikt over een vergunning op grond van de Wet toezicht trustkantoren;

    • b. de rechtspersoon op welke de bemiddeling betrekking heeft een onderneming drijft en de verkoop van die rechtspersoon geen verband houdt met beëindiging van die onderneming onder voortzetting van die rechtspersoon.

  • 2. Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, worden de volgende voorschriften verbonden:

    • a. de bemiddelaar beschikt over procedures gericht op het achterhalen van de intentie van de beoogde koper van de rechtspersoon met betrekking tot de onderneming die de rechtspersoon drijft en het schriftelijk vastleggen van die intentie;

    • b. de bemiddelaar leeft de procedures, bedoeld in onderdeel a, na;

    • c. de bemiddelaar draagt zorg voor schriftelijke vastlegging van de overeenkomst tot bemiddeling en de overeenkomst tot verkoop van de rechtspersoon;

    • d. de bemiddelaar bewaart de stukken, bedoeld in onderdelen a en c, gedurende ten minste vijf jaar en houdt deze op een voor de toezichthouder toegankelijke wijze beschikbaar.

Artikel 3b

  • 1. Vrijstelling van het in artikel 2, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren genoemde verbod wordt verleend aan de hierna te noemen personen onder de hierna te noemen voorwaarden, indien deze uitsluitend de dienst verlenen genoemd in artikel 1, onderdeel d, onder 5°, van de Wet toezicht trustkantoren:

    • a. advocaten en personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten gericht op het incasseren van vorderingen, voor zover zij de bedoelde dienst verlenen door middel van een stichting die:

      • 1°. als enige activiteit heeft het tijdelijke beheer van gelden ten behoeve van de rechthebbenden of degenen die zullen blijken de rechthebbenden te zijn; en

      • 2°. uitsluitend werkzaam is voor personen die niet zelf gerechtigd zijn tot de gelden, hetgeen uit een schriftelijke overeenkomst tussen de stichting en de betrokken personen blijkt;

    • b. betaaldienstverleners die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in of vanuit Nederland het bedrijf van betaaldienstverlener mogen uitoefenen voor zover de bedoelde dienst betrekking heeft op gelden die zijn of worden ontvangen van betaaldienstgebruikers in verband met het verlenen van betaaldiensten;

    • c. bewindvoerders die:

      • 1°. benoemd zijn op grond van artikel 287, derde lid, van de Faillissementswet; en

      • 2°. personen zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering, voor zover zij gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in Titel III van de Faillissementswet.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de begrippen ‘betaaldienstverlener’, ‘betaaldienstgebruiker’, ‘betaaldienst’ en ‘bewindvoerder’ verstaan: hetgeen daaronder in de Wet op het financieel toezicht wordt verstaan.

ARTIKEL III

In artikel 1, onderdeel a, van de regeling van de Minister van Financiën van 5 juni 2002 ter uitvoering van artikel 10, tweede lid, van de Sanctiewet 1977 (Stcrt. 2002, 106) wordt ‘e tot met i’ vervangen door: e tot en met j.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Indien deze regeling in werking treedt na 1 juli 2012, werken de artikelen I en II terug tot en met 1 juli 2012.

Deze regeling wordt met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Financiën, J.C. de Jager.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling bevat wijzigingen van de Vrijstellingsregeling Wft en de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren. De aanpassingen houden verband met wijzigingen in de Wijzigingswet financiële markten 2012 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet toezicht trustkantoren (Wtt).

De Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt) wordt materieel opgenomen in de Wft (artikel VIII van de Wijzigingswet financiële markten 2012). De bestaande vrijstellingen onder de Wgt worden om deze reden opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft. In de onderhavige regeling wordt de inhoud van de Vrijstellingsregeling geldtransactiekantoren zoveel mogelijk opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft.

In artikel I worden verder enkele wijzigingen doorgevoerd in verband met de implementatie van Richtlijn 2010/73/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van Richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (PbEU L 327/1) (herziene richtlijn prospectus). Deze wijzigingen houden verband met het wijzigen van bestaande vrijstellingen door de herziening van de richtlijn prospectus. Daarnaast wordt een eerder vervallen vrijstelling geherintroduceerd en een omissie hersteld in de Wet van 10 mei 2012 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet toezicht financiële verslaggeving in verband met de herziene richtlijn prospectus (Stb. 2012, 219).

De wijzigingen van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren hangen samen met de uitbreiding van de reikwijdte van de Wet toezicht trustkantoren in de Wijzigingswet financiële markten 2012. Per 1 juli 2012 vallen de volgende diensten ook onder de Wet toezicht trustkantoren: het bemiddelen bij de verkoop van rechtspersonen en het ten behoeve van de cliënt gebruik maken van een vennootschap, die tot dezelfde groep behoort als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt. In de onderhavige regeling is vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Wet toezicht trustkantoren geregeld ter zake van deze diensten.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Materieel blijven de vrijstellingen gelijk aan de Vrijstellingsregeling geldtransactiekantoren. Wel zijn er enkele wijzigingen in terminologie en verwijzingen aangebracht teneinde de vrijstellingen aan te laten sluiten bij de Wft.

Concreet ziet de vrijstelling op twee typen ondernemingen:

  • ondernemingen die het bedrijf van hotel uitoefenen en die als logiesverstrekkend bedrijf zijn ingeschreven in een door het Bedrijfschap Horeca en Catering bijgehouden register, en

  • beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 1:1 Wft waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, Wft is verstrekt.

Voor beide type ondernemingen gelden randvoorwaarden waarbinnen geopereerd moet worden teneinde onder de vrijstelling te vallen.

Artikel I, onderdeel B

Dit onderdeel strekt tot het schrappen van een achterhaalde verwijzing naar de Wet inzake de geldtransactiekantoren.

Artikel I, onderdeel C

Dit onderdeel dat artikel 53, eerste lid, onderdeel f, aanhef, van de Vrijstellingsregeling Wft wijzigt, implementeert artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel ii, van de herziene richtlijn prospectus.

Artikel I, onderdeel D

Indien een aanbieding van effecten is vrijgesteld op grond van het eerste lid van artikel 5:3 van de wet, dan dient de doorverkoop van deze effecten, zo volgt uit het tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn prospectus, te worden gezien als een nieuwe – in beginsel prospectusplichtige – aanbieding van effecten aan het publiek (Stcrt. 2006, nr. 229). Het nieuwe onderdeel a in artikel 54, eerste lid, implementeert artikel 1, derde lid, onderdeel a, subonderdeel ii, van de herziene richtlijn prospectus. Dit onderdeel ziet op de situatie dat de doorverkopende partij prospectusplichtig is ten aanzien van een aanbieding aan het publiek van effecten waarvan een eerdere aanbieding op grond van het eerste lid van artikel 5:3 van de wet was vrijgesteld. Op grond van dit lid hoeft de prospectusplichtige doorverkopende partij niet zelf een prospectus op te stellen, indien hij aan twee voorwaarden voldoet. De eerste voorwaarde is dat er een geldig prospectus beschikbaar is, de tweede voorwaarde is dat de uitgevende instelling of de voor het opstellen van een dergelijk prospectus verantwoordelijke persoon bij schriftelijke overeenkomst instemt met het gebruik van dit prospectus.

In het nieuwe onderdeel d van artikel 54, eerste lid van de Vrijstellingsregeling Wft wordt de zinsnede ‘niet zijnde een aanbieding ter zake waarvan artikel 5:3, eerste lid, van de wet van toepassing was’ toegevoegd. Dit strekt tot verduidelijking dat bij een aanbieding van effecten aan het publiek, waarbij ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek artikel 5:3, eerste lid, van de wet van toepassing was, geen beroep kan worden gedaan op art. 54, eerste lid, subonderdeel d.

Artikel I, onderdeel E

Het nieuwe artikel 54a komt qua strekking overeen met artikel 23c van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 zoals dat artikel luidde na aanpassing van die Vrijstellingsregeling in 2005 bij ministeriële regeling in het kader van de implementatie richtlijn prospectus per 1 juli 2005.1 Bij de invoering van de Wft in 2007 is artikel 23c niet overgenomen in de op die wet gebaseerde Vrijstellingsregeling Wft.

Artikel 23c zag op het opnieuw aanbieden van effecten aan het publiek of doen toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, in de situatie dat dezelfde effecten al voor 1 juli 2005 eens waren aangeboden aan het publiek of toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt met een prospectus dat voldeed aan de wettelijke voorschriften die golden vóór implementatie van de richtlijn prospectus. In een dergelijke geval gold er een vrijstelling van de prospectusplicht, om te voorkomen dat een aanbieder alsnog een prospectus ter goedkeuring diende aan te bieden aan de Autoriteit Financiële Markten, terwijl er al een prospectus algemeen verkrijgbaar was gesteld dat voldeed aan het ten tijde van de eerdere toelating of aanbieding geldende recht.

Artikel 23c is zoals gezegd komen te vervallen bij de invoering van de Wft. Er blijkt echter vanuit de praktijk nog behoefte te zijn aan deze regeling, omdat er nog altijd effecten in omloop zijn die voor 1 juli 2005 zijn aangeboden of toegelaten. Daarom wordt in artikel 54a voor deze effecten een met het toenmalige artikel 23c vergelijkbare vrijstelling op de prospectusplicht geherintroduceerd. Dit artikel ziet dus niet op effecten die na 1 juli 2005 voor het eerst zijn aangeboden of toegelaten.

Artikel I, onderdeel F

Tijdens de schriftelijke behandeling in de Eerste Kamer van de Wet van 10 mei 2012 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet toezicht financiële verslaggeving in verband met de herziene richtlijn prospectus (Stb. 2012, 219) bleek dat in dat voorstel artikel 1, vierde lid, onderdeel a, subonderdeel i, onder e, en subonderdeel ii, van de herziene richtlijn prospectus uitsluitend is geïmplementeerd voor zover het betreft een werkgever of een met die werkgever in een groep verbonden onderneming die zijn zetel in of buiten de E.E.R. heeft. Dit artikel uit de richtlijn ziet echter ook op gevallen waarin een werkgever of een met die werkgever in een groep verbonden onderneming een hoofdkantoor in of buiten de Europese Economische Ruimte (E.E.R.) heeft. In de Memorie van Antwoord (Kamerstukken I 2011/12, 33023, B, blz. 3) is toegezegd deze omissie op korte termijn te herstellen door middel van een aanpassing van de Vrijstellingsregeling Wft. Dit gebeurt in deze regeling door artikel 55a op te nemen. Daarnaast zal zoals toegezegd bij de eerstvolgende gelegenheid artikel 5:3 van de Wft op dit punt worden aangepast.

Artikel II

In artikel 3a is geregeld dat vrijstelling geldt ten aanzien van het bemiddelen bij de verkoop van een rechtspersoon voor zover de bemiddeling is gericht op de verkoop van een rechtspersoon door een vergunninghoudend trustkantoor of de desbetreffende rechtspersoon een onderneming drijft en de verkoop van die rechtspersoon geen verband houdt met beëindiging van die onderneming voortzetting van die rechtspersoon. Deze vrijstelling is ingegeven door de overweging dat integriteitsrisico’s beperkt zijn indien de verkopende partij een vergunninghoudend trustkantoor is. In dat geval is het betrokken trustkantoor immers gehouden aan alle verplichtingen ter zake in de Wet toezicht trustkantoren en de daarop gebaseerde Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren. Verder zijn integriteitsrisico’s met name aan de orde bij verkoop van ‘lege’ rechtspersonen. Waar de overname is gericht op de onderneming die de rechtspersoon drijft, zijn dergelijke risico’s kleiner.

In het tweede lid is geregeld dat de bemiddelaar zich moet inspannen om de intentie van de koper te achterhalen. Ingeval van een voornemen de onderneming te beëindigen is de vrijstelling niet van toepassing. Daartoe zal de bemiddelaar in elk geval navraag moeten doen bij de koper. Verder zal van degene die zich beroept op deze bepaling in elk geval worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van overige feiten en omstandigheden waarvan hij kennisneemt ten behoeve van zijn dienstverlening. Indien de beoogde koper kennelijk andere intenties heeft dan de exploitatie van de onderneming, zal eerder aanleiding zijn nader te onderzoeken of sprake is van een voornemen de onderneming te beëindigen.

Ook indien beëindiging eerst na langere tijd is voorzien, is niet voldaan aan de voorwaarde gesteld in het eerste lid, onderdeel b. Wel moet een dergelijk voornemen bestaan onafhankelijk van onvoorziene omstandigheden; van een dergelijk voornemen is geen sprake om de enkele reden dat de koper in bepaalde gevallen zou overwegen de onderneming te beëindigen.

Een voornemen de onderneming te beëindigen of voort te zetten zal niet altijd met zekerheid zijn vast te stellen. Voor de beoordeling of de rechtspersoon daadwerkelijk een onderneming drijft en of sprake is van (voorgenomen) beëindiging van de onderneming zullen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw moeten worden genomen. Relevante aanwijzingen voor beëindiging van onderneming of afwezigheid van een onderneming zijn:

  • a. de rechtspersoon heeft geen personeel in dienst;

  • b. de activa van de rechtspersoon bestaan uitsluitend uit liquide middelen of vorderingen op de aandeelhouder of andere aan de rechtspersoon gelieerde personen;

  • c. de passiva van de rechtspersoon bestaan hoofdzakelijk uit eigen vermogen;

  • d. uit de winst- en verliesrekening van de rechtspersoon over het lopende jaar blijkt geen of een beperkte omzet.

In artikel 3b is voor bepaalde categorieën dienstverleners vrijstelling geregeld ten aanzien van het ten behoeve van de cliënt gebruik maken van een vennootschap, die tot dezelfde groep behoort als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt. Het gaat telkens om dienstverleners die ten behoeve van vermogensscheiding gebruikmaken van bijvoorbeeld een stichting derdengelden. Die praktijk is te onderscheiden van het gebruik van doorstroomvennootschappen dat de wet beoogt te reguleren. Hier is ten dele aangesloten bij de onderdelen van de Vrijstellingsregeling Wft waar vrijstelling is geregeld voor het aantrekken van opvorderbare gelden.

Artikel III

In de regeling van de Minister van Financiën van 5 juni 2002 ter uitvoering van artikel 10, tweede lid, van de Sanctiewet 1977 (Stcrt. 2002, 106) worden personen aangewezen die zijn belast met het toezicht op de naleving, door bepaalde instellingen, van de bij of krachtens de Sanctiewet 1977 gestelde regels. De onderhavige wijziging is van technische aard en strekt ertoe dat betaaldienstverleners onder toezicht van De Nederlandsche Bank N.V. blijven staan.

De wijziging houdt verband met de wijziging van de Sanctiewet 1977 door artikel XVIII van de Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267) (Stb. 2011, 670).

Artikel IV

Per 1 juli 2012 treden onderdelen van de Wijzigingswet financiële markten 2012 in werking die strekken tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet toezicht trustkantoren. Met de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft en de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren is beoogd die regelingen te laten blijven aansluiten bij die wetten.

Om te voorkomend dat de nieuwe vrijstellingen niet van meet af aan van toepassing zou zijn, is voorzien in terugwerkende kracht tot en met de datum van de bedoelde wetswijzigingen ingeval deze regeling gelet op de datum van publicatie eerst nadien in werking zou treden.

De Minister van Financiën, J.C. de Jager.


X Noot
1

Regeling van de Minister van Financien van 29 juni 2005, nr. FM 2005-01634 U, tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Regeling bekostiging financieel toezicht, de Regeling van de Minister van Financiën van 10 januari 2005 tot vaststelling van de bedragen voor 2005, bedoeld in artikel 20 van de Regeling bekostiging financieel toezicht (Stcrt. 12) en de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer (Stcrt. 2005, 125)

Naar boven