Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2005, 125 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2005, 125 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Minister van Financiën van 29 juni 2005, nr. FM 2005- 01634 U, tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Regeling bekostiging financieel toezicht, de Regeling van de Minister van Financiën van 10 januari 2005 tot vaststelling van de bedragen voor 2005, bedoeld in artikel 20 van de Regeling bekostiging financieel toezicht (Stcrt. 12) en de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer 1995
De Minister van Financiën,
Gelet op de richtlijnen nr. 2001/34/EG, richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEU L 345) en richtlijn nr. 93/22/EEG van Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141), en de artikelen 4, eerste lid en derde lid, 40, vierde lid, en 42 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
Besluit:
De Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel f komt als volgt te luiden:
f. gereglementeerde markt: een markt als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van het besluit.
B
In hoofdstuk II wordt, voor artikel 2, een paragraaf ingevoegd, luidende:
Vrijstelling van artikel 3, eerste lid, van de wet
1. Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op het aan het publiek aanbieden van effecten als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d, van het besluit.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder aanbieden van effecten aan het publiek: aanbieden van effecten aan het publiek als bedoeld in artikel 1a, onderdeel a, van het besluit.
3. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder professionele marktpartij:
a. een ieder die onder toezicht staat van de toezichthoudende autoriteit bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het besluit, of van een toezichthoudende instantie van een andere staat om op de financiële markten actief te mogen zijn;
b. een ieder die, anderszins een gereglementeerde activiteit op de financiële markten uitoefent;
c. de Staat der Nederlanden, tot de centrale overheid behorende buitenlands overheidslichamen, de Nederlandsche Bank N.V., buitenlandse centrale banken, openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden dan wel daarmee vergelijkbare buitenlandse decentrale overheidslichamen, internationale en supranationale instellingen;
d. een rechtspersoon of vennootschap die volgens de meest recente jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening aan ten minste twee van de volgende drie criteria voldoet:
1°. een gemiddeld aantal werknemers gedurende het boekjaar van 250 of meer;
2°. een waarde van de activa volgens de balans van ten minste € 43 miljoen;
3°. een jaarlijkse netto-omzet van ten minste € 50 miljoen;
e. een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 1f, eerste lid;
f. een rechtspersoon of vennootschap met als enig ondernemingsdoel het beleggen in effecten.
1. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend indien het een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt betreft van:
a. effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, van het besluit die worden uitgegeven door een lidstaat of een decentraal overheidslichaam van een lidstaat, een openbare internationale instelling waarbij een of meer lidstaten aangesloten zijn, de Europese Centrale Bank of een centrale bank van een lidstaat;
b. aandelen in het kapitaal van een centrale bank van een lidstaat;
c. effecten die onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door een lidstaat of door een van de decentrale overheidslichamen van een lidstaat;
d. effecten die zijn uitgegeven door een vereniging als bedoeld in artikel 26 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of door een instelling zonder winstoogmerk, met het oog op het verwerven van de middelen die nodig zijn om haar niet commerciële doelen te verwezenlijken;
e. effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, van het besluit die worden uitgegeven door een kredietinstelling, indien deze effecten:
1°. doorlopend worden aangeboden aan het publiek of onderdeel uitmaken van aanbiedingen aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt waarbij over een periode van twaalf maanden sprake is van ten minste twee afzonderlijke aanbiedingen of toelatingen van effecten van eenzelfde categorie of klasse;
2°. niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn;
3°. geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn;
4°. de ontvangst van terugbetaalbare deposito's belichamen;
5°. gedekt zijn door een depositogarantiestelsel dat valt onder richtlijn nr. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135); of
f. effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding minder dan € 50 miljoen bedraagt, welk grensbedrag wordt berekend over een periode van twaalf maanden, indien deze effecten:
1°. doorlopend worden aangeboden aan het publiek of onderdeel uitmaken van aanbiedingen aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt waarbij over een periode van twaalf maanden sprake is van ten minste twee afzonderlijke aanbiedingen of toelatingen van effecten van eenzelfde categorie of klasse;
2°. niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn; en
3°. geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn.
2. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend indien het effecten betreft die deel uitmaken van een aanbieding van effecten aan het publiek in Nederland waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding, berekend over een periode van twaalf maanden, minder dan € 2,5 miljoen bedraagt, tenzij de effecten rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.
3. Terzake van een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, c, of f, of een aanbieding van effecten aan het publiek als bedoeld in het tweede lid, kan degene die de aanbieding doet of de aanvrager van de toelating tot de handel, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, aan de toezichthouder om een verklaring als bedoeld in artikel 1f, eerste lid, van het besluit verzoeken, indien een prospectus algemeen verkrijgbaar wordt gesteld dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk IA van het besluit en aan de overige bepalingen van hoofdstuk IA van het besluit wordt voldaan.
1. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend aan een aanbieding van effecten aan het publiek indien:
a. de effecten worden aangeboden aan professionele marktpartijen;
b. de effecten worden aangeboden aan minder dan 100 natuurlijke personen of rechtspersonen, niet zijnde professionele marktpartijen, per lidstaat;
c. de aangeboden effecten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 50.000 per belegger;
d. de nominale waarde van de aangeboden effecten per effect ten minste € 50.000 bedraagt; of
e. de effecten deel uitmaken van een aanbieding waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding van effecten aan het publiek minder dan € 100.000 bedraagt, welk grensbedrag berekend wordt over een periode van twaalf maanden;
2. Het verbod, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op het aanbieden aan het publiek van de volgende categorieën effecten:
a. aandelen of certificaten daarvan uitgegeven ter vervanging van reeds uitgegeven aandelen of certificaten daarvan van dezelfde categorie of klasse, indien de uitgifte van deze nieuwe waardebewijzen geen verhoging van het geplaatst kapitaal tot gevolg heeft;
b. effecten die worden aangeboden bij een overname door middel van een openbaar bod tot ruil, indien een document algemeen verkrijgbaar is dat informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat;
c. effecten die worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn bij een fusie of splitsing, indien een document beschikbaar is dat informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat;
d. aandelen of certificaten daarvan die kosteloos worden aangeboden, toegewezen of zullen worden toegewezen aan de aandeelhouders, en dividenden die worden uitgekeerd in de vorm van aandelen of certificaten daarvan van dezelfde categorie of klasse als de waardebewijzen waarop de dividenden worden uitgekeerd, indien een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden waardebewijzen, de kenmerken van de waardebewijzen, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan; of
e. effecten die door een werkgever waarvan effecten reeds tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, of door een met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn aan huidige of voormalige bestuurders, huidige of voormalige leden van de raad van commissarissen of huidige of voormalige werknemers, indien een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden effecten, de kenmerken van de effecten, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan.
Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van:
a. aandelen of certificaten daarvan die, bezien over een periode van twaalf maanden, minder dan tien procent vertegenwoordigen van het aantal aandelen of certificaten daarvan van dezelfde categorie of klasse die reeds zijn toegelaten tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt;
b. aandelen of certificaten daarvan die zijn uitgegeven ter vervanging van aandelen of certificaten daarvan van dezelfde categorie of klasse die reeds zijn toegelaten tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt, en waarvan de uitgifte niet leidt tot een verhoging van het geplaatst kapitaal;
c. effecten die worden aangeboden bij een overname door middel van een openbaar bod tot ruil, indien een document beschikbaar is dat informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat;
d. effecten die worden aangeboden, zijn of zullen worden toegewezen in verband met een fusie of splitsing, indien een document beschikbaar is dat informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat;
e. aandelen of certificaten daarvan die kosteloos worden aangeboden, zijn of zullen worden toegewezen aan de aandeelhouders of als dividend worden uitgekeerd in de vorm van aandelen of certificaten daarvan van dezelfde categorie of klasse als de waardebewijzen waarop zij worden uitgekeerd, indien deze waardebewijzen van dezelfde categorie of klasse zijn als de waardebewijzen die reeds tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt zijn toegelaten en een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden waardebewijzen, de kenmerken van de waardebewijzen, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan;
f. effecten die door een werkgever of een met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling worden aangeboden, toegewezen of zullen worden toegewezen, aan zijn huidige of voormalige bestuurders, huidige of voormalige leden van de raad van commissarissen of huidige of voormalige werknemers, indien die effecten van dezelfde categorie of klasse zijn als de effecten die reeds tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt zijn toegelaten en een document beschikbaar wordt gesteld dat informatie bevat over het aantal aangeboden effecten, de kenmerken van de effecten, de redenen voor de aanbieding en de bijzonderheden daarvan;
g. aandelen of certificaten daarvan die voortkomen uit de conversie of omruiling van andere effecten of uit de uitoefening van rechten verbonden aan andere effecten, indien die aandelen of certificaten daarvan van dezelfde categorie of klasse zijn als de aandelen of certificaten daarvan die reeds tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt zijn toegelaten; of
h. effecten die reeds tot de handel op een andere dan de in de aanhef bedoelde gereglementeerde markt zijn toegelaten indien:
1°. deze effecten, of effecten van dezelfde categorie of klasse, gedurende meer dan achttien maanden toegelaten zijn tot de handel op die andere gereglementeerde markt;
2°. voor effecten die voor het eerst tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten na inwerkingtreding van de prospectusrichtlijn, en bij de toelating tot de handel op die andere gereglementeerde markt een goedgekeurd prospectus is uitgebracht dat conform artikel 1q van het besluit algemeen verkrijgbaar is gesteld;
3°. het prospectus voor deze effecten, indien deze na 30 juni 1983 voor het eerst tot de notering zijn toegelaten overeenkomstig richtlijn nr. 80/390/EEG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PbEG L 100) of richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEG L 184) is goedgekeurd, tenzij het bepaalde onder 2° van toepassing is;
4°. de geldende verplichtingen inzake handel op die andere gereglementeerde markt zijn vervuld;
5°. degene die verzoekt om toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt, een samenvatting algemeen verkrijgbaar stelt in een taal die wordt aanvaard door de toezichthouder;
6°. de samenvatting op de in artikel 1q van het besluit bedoelde wijze algemeen verkrijgbaar wordt gesteld; en
7°. de inhoud van de samenvatting voldoet aan artikel 1j van het besluit en in de samenvatting vermeld wordt waar het meest recente prospectus te verkrijgen is en waar de uitgevende instelling de financiële informatie op grond van zijn doorlopende informatieverplichtingen ter beschikking stelt.
1. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het aanbieden van effecten aan het publiek indien:
a. terzake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek artikel 1b, 1c, tweede lid, of 1g van toepassing was;
b. terzake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een gereglementeerde markt artikel 1b, eerste lid, of 1d van toepassing was; of
c. terzake van een eerdere aanbieding in Nederland van dezelfde effecten aan het publiek of terzake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de toezichthouder of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
2. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt indien terzake van de eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de toezichthouder of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
3. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het aan het publiek aanbieden van aandelen, of certificaten daarvan, indien op de toelating daarvan tot de handel op de gereglementeerde markt artikel 1d, aanhef en onder a, van toepassing is en mits terzake van een eerdere toelating tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt van dezelfde aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse, een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de toezichthouder of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
4. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het aan het publiek aanbieden van aandelen, of certificaten daarvan, die voortkomen uit de conversie of omruiling van andere effecten of uit de uitoefening van rechten verbonden aan andere effecten, indien:
a. terzake van de aanbieding van die andere effecten aan het publiek een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de toezichthouder of door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat; en
b. de aan het publiek aan te bieden aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse zijn als de effecten die reeds zijn aangeboden aan het publiek.
1. In het register, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet, worden ingeschreven:
a. rechtspersonen of vennootschappen met zetel in Nederland anders dan bedoeld in artikel 1a, derde lid, onderdeel d, die de toezichthouder hebben verzocht om als professionele marktpartij te worden aangemerkt;
b. natuurlijke personen met woonplaats in Nederland die de toezichthouder hebben verzocht om als professionele marktpartij te worden aangemerkt en die aan ten minste twee van de volgende drie criteria voldoen:
1°. in de loop van de vier voorafgaande kwartalen heeft de natuurlijke persoon ten minste tien omvangrijke transacties per kwartaal op de financiële markten verricht;
2°. de natuurlijke persoon heeft een effectenportefeuille met een omvang van ten minste € 500.000;
3°. de natuurlijke persoon is ten minste een jaar werkzaam geweest in de financiële sector in het kader van een beroepsbezigheid die kennis van beleggingen in effecten vereist.
2. Aan uitgevende instellingen, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het besluit en degene die voornemens is een aanbieding van effecten te doen wordt desgevraagd, tegen betaling van de kostprijs, inzage verleend in het register of afschrift verstrekt uit het register.
3. De toezichthouder draagt onverwijld zorg voor de doorhaling in het register van een inschrijving, indien een ingeschrevene, rechtsopvolger of erfgenaam daarvan, daarom verzoekt.
4. Met het oog op de adequate werking van de financiële markten kan de toezichthouder een inschrijving in het register doorhalen.
Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het aanbieden van effecten aan het publiek indien de effecten worden aangeboden aan een persoon, niet zijnde een professionele marktpartij, die een schriftelijke overeenkomst van lastgeving heeft afgesloten met een vermogensbeheerder, als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de wet, die beschikt over een vergunning op grond van artikel 7, vierde lid, of is uitgezonderd van de vergunningplicht op grond van artikel 7, tweede lid, onder h, i, of j, van de wet, op grond waarvan is bepaald dat de volmachtgever geen invloed kan uitoefenen op transacties die de vermogensbeheerder als gevolmachtigde verricht of bewerkstelligt.
C
Na artikel 1g wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
§ 2. Vrijstelling van artikel 3, vierde lid, van de wet
D
In paragraaf 2 worden, voor artikel 2, twee artikelen ingevoegd, luidende:
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op het aanbieden van effecten die geen effecten zijn als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d, van het besluit.
Het verbod bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet is niet van toepassing op het aanbieden van effecten die:
a. tot de handel op een op grond van artikel 22 van de wet erkende effectenbeurs dan wel op een buiten Nederland gevestigde en van overheidswege toegelaten effectenbeurs zijn toegelaten of zullen worden toegelaten; of
b. worden aangeboden, toegewezen of zullen worden toegewezen door een werkgever, of een in een groep verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, aan zijn bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers.
E
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Van artikel 3, vierde lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het aanbieden van effecten aan minder dan 100 natuurlijke personen of rechtspersonen, niet zijnde natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, per lidstaat.
F
Artikel 6 vervalt, onder vernummering van de artikelen 7 tot en met 9 tot 6 tot en met 8.
G
Artikel 7 (nieuw) komt als volgt te luiden:
Van artikel 3, vierde lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het aanbieden of het in het vooruitzicht stellen van een aanbieding van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.
H
In de artikelen 2 tot en met 8 (nieuw), wordt de zinsnede ‘artikel 3, eerste lid, van de wet’ telkens vervangen door: artikel 3, vierde lid, van de wet.
I
In hoofdstuk III wordt, voor artikel 10, een artikel ingevoegd, luidende:
Van de op grond van artikel 5, eerste lid, van de wet gestelde regels wordt vrijstelling verleend aan degene die uitsluitend effecten heeft aangeboden in een aanbieding van effecten aan het publiek als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, die ingevolge artikel 1b, 1c, 1e, eerste lid, aanhef en onder a en c, en 1g is vrijgesteld van artikel 3, eerste lid, van de wet.
J
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede: ‘de artikelen 2, 3, 4, 4a, 8 of 9’ wordt vervangen door: de artikelen 1i, 2, 3, 4, 4a, 7 of 8.
2. De zinsnede ‘artikel 3, eerste lid’ wordt vervangen door: artikel 3, vierde lid.
K
Na artikel 23a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Van artikel 3, eerste lid, van de wet wordt tot 30 juni 2006 vrijstelling verleend voor het aanbieden van effecten aan het publiek als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, alsmede voor het toelaten van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, indien het aanbieden van effecten aan het publiek voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel is aangevangen en op dat tijdstip nog niet is geëindigd en terzake van de aanbieding van de effecten aan het publiek een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het recht zoals dat gold voor dat tijdstip.
2. Ten aanzien van een in het eerste lid bedoelde aanbieding van effecten aan het publiek en, voor zover van toepassing, de toelating van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt blijft tot 30 juni 2006 het recht van toepassing zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, tenzij de toezichthouder of de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat met betrekking tot die aanbieding of toelating na dat tijdstip een prospectus heeft goedgekeurd op grond van artikel 1b, 1c of 1d van het besluit.
1. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het aanbieden van effecten aan het publiek als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, indien terzake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek in Nederland of terzake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het recht zoals dat gold ten tijde van die eerdere aanbieding of toelating, en:
a. terzake van die eerdere aanbieding of toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en
b. die eerdere aanbieding of toelating voor 1 juli 2005 is geëindigd of voltooid.
2. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, indien terzake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het recht zoals dat gold ten tijde van die eerdere toelating, en:
a. terzake van die eerdere toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en
b. die eerdere toelating voor 1 juli 2005 is voltooid.
3. Van artikel 3, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het aan het publiek aanbieden als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, van aandelen, of certificaten daarvan, indien op de toelating daarvan tot de handel op de gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, artikel 1d, aanhef en onder a, van toepassing is en terzake van een eerdere toelating tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt van tot diezelfde categorie of klasse behorende aandelen of certificaten een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het recht zoals dat gold ten tijde van die eerdere toelating, en:
a. terzake van die eerdere toelating aan de overige toepasselijke wettelijke vereisten is voldaan; en
b. die eerdere toelating voor 1 juli 2005 is voltooid.
In de aanhef van artikel 3, eerste lid, van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 wordt ‘de uitgifte van effecten’ vervangen door: het aanbieden van effecten.
De Regeling bekostiging financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 7, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
f. een goedkeuring van een prospectus als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
g. een goedkeuring van een document als bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c wordt geletterd tot d.
2. Er wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, ter vergoeding van de kosten van het verschaffen van inzage in het register als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
C
Artikel 12, onderdeel i, komt te luiden:
i. instellingen, kredietinstellingen of financiële instellingen als bedoeld in artikel 18a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
D
In de artikelen 14, tweede lid, 17, tweede lid, 19, tweede lid, 22, eerste en tweede lid, wordt ‘1 juli’ telkens vervangen door: 15 juli.
E
Artikel 30 komt als volgt te luiden:
Onverminderd artikel 11, vierde en vijfde lid, worden in 2005 de per categorie of subcategorie toegerekende geraamde kosten die verband houden met aan de Autoriteit Financiële Markten opgedragen taken of toegekende bevoegdheden tevens verrekend met het exploitatiesaldo over het jaar 2003.
De Regeling van de Minister van Financiën van 10 januari 2005 tot vaststelling van de bedragen voor 2005, bedoeld in artikel 20 van de Regeling bekostiging financieel toezicht (Stcrt.12) wordt als volgt gewijzigd.
A
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma worden aan artikel 1, eerste lid, acht onderdelen toegevoegd, luidende:
n. € 9.600 voor de behandeling van een aanvraag van goedkeuring van een prospectus dat bestaat uit een enkel document als bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995, en dat betrekking heeft op effecten met een aandelenkarakter, niet zijnde effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet toezicht belegginginstellingen, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
o. € 5.760 voor de behandeling van een aanvraag van goedkeuring van het registratiedocument van een prospectus dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en dat betrekking heeft op effecten met een aandelenkarakter, niet zijnde effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet toezicht belegginginstellingen, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
p. € 3.840 voor de behandeling van een aanvraag van goedkeuring van de verrichtingsnota en de samenvatting van een prospectus dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en dat betrekking heeft op effecten met een aandelenkarakter, niet zijnde effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet toezicht belegginginstellingen, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
q. € 3.200 voor de behandeling van een aanvraag van goedkeuring van een prospectus dat bestaat uit een enkel document, bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995, en dat betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet toezicht belegginginstellingen, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
r. € 1.920 voor de behandeling van een aanvraag van goedkeuring van het registratiedocument van een prospectus dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en dat betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet toezicht belegginginstellingen, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
s. € 1.280 voor de behandeling van een aanvraag van goedkeuring van de verrichtingsnota en de samenvatting van een prospectus dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en dat betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet toezicht belegginginstellingen, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
t. € 1.280 voor de behandeling van een aanvraag van een registratiedocument van een basisprospectus dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en dat betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet toezicht belegginginstellingen, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;
u. € 680 voor de behandeling van een aanvraag van goedkeuring een document als bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
B
1. Onder vernummering van het vijfde tot zesde lid wordt in artikel 2 na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
5. Het bedrag, bedoeld in artikel 8, aanhef en onderdeel c, wordt vastgesteld op € 45, met een maximum van € 1000 per kalenderjaar voor een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt.
2. In het zesde lid (nieuw) van artikel 2, wordt ‘onderdeel c’, vervangen door: onderdeel d.
De Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel d, door een punt komt artikel 1, onderdeel e, te vervallen.
B
In artikel 6 vervalt de zinsnede: richtlijn nr. 89/298/EG en.
C
Artikel 7, eerste lid komt te luiden:
1. De Autoriteit Financiële Markten wordt aangewezen als de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de richtlijn beleggingsdiensten, met uitzondering van artikel 8, eerste lid, voor zover het kapitaaleisen betreft en artikel 8, tweede lid, van die richtlijn.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2005.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Deze regeling strekt tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995 of ‘de wet’) en tot wijziging van enkele andere Ministeriële regelingen. De wijziging houdt verband met de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn nr. 2001/34/EG (PbEG L 345) en tot uitvoering van verordening nr. 809/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149) (Stb 2005, nr. ...). Met deze wijzigingswet wordt de prospectusrichtlijn geïmplementeerd. Deze regeling strekt ertoe de vrijstellingen die gelden onder de prospectusrichtlijn te implementeren.
Aangezien de regeling ertoe strekt vrijstelling te bieden van de bepalingen uit hoofde van de Wte 1995, brengt de onderhavige wijzigingsregeling geen nieuwe administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich.
In artikel 1 is het begrip Euro-effecten geschrapt. De prospectusrichtlijn kent namelijk geen specifieke vrijstelling voor Euro-effecten.
Paragraaf 1 is slechts van toepassing op het aanbieden van effecten als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d, van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: het besluit), zo volgt uit het eerste lid van artikel 1a. Voor een uitgebreide toelichting op dit begrip ‘effecten’ wordt verwezen naar de toelichting aldaar.
Het tweede lid regelt dat voor de toepassing van paragraaf 1 ‘aanbieden van effecten aan het publiek’ dezelfde betekenis heeft als het begrip in Hoofdstuk IA van het besluit heeft. Onder aanbieden van effecten aan het publiek dient dus steeds een tot meer dan een persoon gericht voldoende bepaald aanbod tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten te worden verstaan. Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1a, onderdeel a, van het besluit. In het derde lid van dit artikel is de definitie opgenomen van het begrip professionele marktpartij. Daarbij is aangesloten bij het begrip gekwalificeerde belegger als bedoeld in het eerste lid van artikel 2, onderdeel e, van de prospectusrichtlijn.
Ten eerste wordt onder a als professionele marktpartij aangemerkt degene die onder toezicht staat van een Nederlandse toezichthoudende autoriteit (AFM of DNB) of een toezichthoudende instantie van een andere staat en bovendien op de financiële markten actief mag zijn. Ook marktpartijen die onder toezicht staan van buitenlandse toezichthoudende instanties die vergelijkbaar zijn met de Nederlandse toezichthoudende autoriteiten vallen onder deze categorie mits zij activiteiten verrichten op de financiële markten. Onder toezicht wordt onder meer verstaan het in het bezit zijn van een vergunning of een ontheffing daarvan om op de financiële markten actief te mogen zijn. De prospectusrichtlijn laat open wat onder ‘actief zijn op de financiële markten’ moet worden verstaan. Het begrip financiële markten is een verzamelnaam voor markten waar vraag naar en aanbod van geld bij elkaar komen. Onderdeel van de financiële markten zijn de geld en kapitaalmarkt, maar ook de aandelenmarkt, de obligatiemarkt, de optiemarkt. Aannemelijk is daarom dat degene die in de toekomst onder vergunningplicht van de Wet financiële dienstverlening (Wfd) vallen niet op voorhand zijn aan te merken als professionele marktpartij. Zij zullen immers in beginsel niet actief zijn op de financiële markt.
Ten tweede worden als professionele marktpartij aangemerkt degenen die anderszins een gereglementeerde activiteit op de financiële markten uitoefenen. Hiermee worden bijvoorbeeld diegenen bedoeld die geen vergunning hebben maar zijn vrijgesteld. Gedacht kan onder andere worden aan alle vrijgestelde kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen, instellingen voor collectieve belegging en de beheermaatschappijen ervan, pensioenfondsen en de beheermaatschappijen ervan, grondstoffentermijnhandelaren en zogenoemde special purpose vehicles.
De categorie onder c is overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder ii, van de prospectusrichtlijn. Voorbeelden van internationale en supranationale organisaties zijn het Internationaal Monetair Fonds, de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank.
In onderdeel d is opgenomen welke rechtspersonen of vennootschappen in elk geval worden beschouwd als een professionele marktpartij. Het gaat hierbij om zeer grote ondernemingen en vennootschappen waarvan, gezien hun omvang, wordt aangenomen dat deze geen bescherming behoeven.
In onderdeel e is opgenomen dat daarnaast bepaalde kleinere rechtspersonen en vennootschappen onder voorwaarden kunnen worden aangemerkt als professionele marktpartij. De voorwaarden waaronder zij kunnen worden aangemerkt als professionele marktpartij zijn geregeld in artikel 1f . Ook natuurlijke personen kunnen onder voorwaarden geregistreerd worden als professionele marktpartij. De achtergrond hiervan is dat natuurlijke personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 1f een dermate grote kennis van de financiële markten hebben dat zij geen extra bescherming behoeven. Deze keuze is overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder iv) en v) en onderdeel f, van de prospectusrichtlijn. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar artikel 1f.
Onderdeel f is overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder i) van de prospectusrichtlijn. Gedacht kan hierbij onder meer worden aan zogenoemde ‘hedge funds’ die niet onder onderdeel a vallen.
De prospectusrichtlijn bepaalt in artikel 1, tweede lid, dat deze niet van toepassing is op de in dat artikel opgesomde categorieën aanbiedingen van effecten. Als gevolg daarvan hebben de lidstaten de keuze om dergelijke aanbiedingen van effecten aan het publiek en toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt al dan niet aan nationale regelgeving te onderwerpen. De genoemde categorieën van aanbiedingen en toelatingen vallen alle onder het in artikel 3, eerste lid, van de wet opgenomen verbod om effecten aan te bieden zonder prospectus. In deze vrijstellingsregeling is er echter voor gekozen om dit verbod op een zevental categorieën vrij te stellen van artikel 3, eerste lid, van de wet. Deze categorieën aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn opgenomen in de onderdelen a tot en met f van het eerste lid en in het tweede lid van dit artikel en worden hieronder besproken.
Voorafgaand daaraan kan worden opgemerkt dat de prospectusrichtlijn niet van toepassing is op rechten van deelneming in beleggingsinstellingen die niet van het closed-end type zijn (maar van het zogenoemde open-end type). Aanbiedingen van dergelijke deelnemingsrechten in een open-end beleggingsinstelling vallen niet onder het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet, omdat zij daarvan zijn uitgezonderd op grond van artikel 3, vijfde lid, van de wet. Appartementsrechten zijn evenmin effecten als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d, van het besluit. Dit volgt uit artikel 2, onderdeel b, van de wet en is opgenomen in artikel 1, tweede lid, onderdeel g, van de prospectusrichtlijn op grond waarvan de prospectusrichtlijn niet van toepassing is op niet-fungibele kapitaalaandelen. Dit heeft tot gevolg dat appartementsrechten evenmin onder het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet vallen.
De prospectusrichtlijn is ook niet van toepassing op de in onderdeel i van het tweede lid van artikel 1 van de prospectusrichtlijn opgenomen aanbieding van zogeheten ‘bostadsobligationer’. Een aanbieding van dergelijke ‘bostadsobligationer’, valt, als gezegd, in beginsel wel onder het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet. Als gevolg daarvan dient voor een aanbieding van dergelijke effecten in Nederland een prospectus te worden opgesteld.
In onderdeel a is geregeld dat het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet niet van toepassing is op aanbiedingen van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, van het besluit, die worden uitgegeven door – kort gezegd – overheidslichamen of bepaalde openbare internationale instellingen waarbij één of meer lidstaten aangesloten zijn.
Hetzelfde is in onderdeel b van het eerste lid geregeld voor aanbiedingen van aandelen in het kapitaal van de centrale banken van lidstaten.
Ingevolge onderdeel c van het eerste lid is artikel 3, eerste lid, van de wet niet van toepassing op aanbiedingen van effecten die worden gegarandeerd door een lidstaat of decentrale overheidslichamen van een lidstaat.
In onderdeel d is geregeld dat het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet niet van toepassing is op een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt die zijn uitgegeven door verenigingen als bedoeld in artikel 26 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of door instellingen zonder winstoogmerk. Onder het begrip instellingen worden ook buitenlandse verenigingen verstaan evenals stichtingen voorzover zij geen winstoogmerk hebben. Voor zowel verenigingen als instellingen geldt dat deze vrijstelling uitsluitend van toepassing is op aanbiedingen met het oog op het verwerven van de middelen die nodig zijn om hun niet commerciële doelen te verwezenlijken. Ingeval dergelijke verenigingen of instellingen de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt laten plaatsvinden ter verwezenlijking van commerciële doelen dan is deze vrijstelling niet van toepassing en overtreden zij artikel 3, eerste lid, van de wet.
In onderdeel e is geregeld dat het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet niet van toepassing is op aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zonder aandelenkarakter die doorlopend of periodiek door kredietinstellingen worden uitgegeven indien wordt voldaan aan een vijftal voorwaarden. Het kenmerkende verschil met de categorie effecten zonder aandelenkarakter die doorlopend of periodiek door kredietinstellingen worden uitgegeven, bedoeld in artikel 1l, eerste lid, onderdeel b, van het besluit is dat de effecten in onderdeel e de ontvangst van terugbetaalbare deposito’s moeten belichamen en gedekt moeten zijn door een depositogarantiestelsel dat valt onder de richtlijn nr. 1994/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake depositogarantiestelsels (PbEG L135).
In onderdeel f is geregeld dat aanbiedingen aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt van effecten zonder aandelenkarakter die doorlopend of periodiek door kredietinstellingen worden uitgegeven zijn vrijgesteld van het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet, indien de totale tegenwaarde van de aanbieding of toelating minder dan € 50 miljoen bedraagt. Bovendien mogen de effecten niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn en mogen de effecten geen recht geven tot het inschrijven op of het verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn.
Het tweede lid regelt dat het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet niet van toepassing is op aanbiedingen van effecten aan het publiek in Nederland met een totale tegenwaarde van minder dan € 2,5 miljoen, welk grensbedrag wordt berekend over een periode van twaalf maanden. De reikwijdte van deze vrijstelling is ingrijpend, mede omdat de vrijstelling per categorie of klasse effect kan worden toegepast. Indien bijvoorbeeld binnen een periode van twaalf maanden zowel aandelen als obligaties worden aangeboden aan het publiek waarvan de totale tegenwaarde per aanbieding minder is dan € 2,5 miljoen kunnen beide aanbiedingen afzonderlijk profiteren van deze vrijstelling. Aandelen en obligaties zijn immers effecten die van een verschillende categorie zijn. Het is niet mogelijk deze vrijstelling te combineren met andere vrijstellingen. Het is dus niet mogelijk de € 2,5 miljoen vrijstelling ‘op te tellen’ bij de vrijstellingen van bijvoorbeeld artikel 1c, eerste lid. Indien binnen twaalf maanden meerdere aanbiedingen van effecten aan het publiek plaatsvinden van dezelfde categorie of klasse waarbij telkens een beroep wordt gedaan op deze vrijstelling, worden deze aanbiedingen gezamenlijk beschouwd als één aanbieding van effecten aan het publiek.
Deze vrijstelling is niet van toepassing op het aanbieden van rechten van deelneming (die kwalificeren als effecten in de zin van artikel 1d, eerste lid onderdeel d, van het besluit) door een closed-end beleggingsinstelling. De achterliggende reden hiervan is dat het kostenaspect voor dergelijke aanbiedingen aan het publiek een minder grote rol speelt, onder meer omdat closed-end instellingen eveneens onder instellingstoezicht staan van de AFM.
In het derde lid van artikel 1 van de prospectusrichtlijn is bepaald dat ten aanzien van een vijftal soorten aanbiedingen van effecten aan het publiek en toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt die buiten het toepassingsbereik van de richtlijn zijn gebracht, de aanbieder of degene die om toelating verzoekt er alsnog voor kan kiezen om een prospectus op te stellen dat voldoet aan de voorschriften van de prospectusrichtlijn.
Indien een aanbieder of degene die om toelating verzoekt ondanks te zijn vrijgesteld toch een prospectus opstelt dat voldoet aan de wet en het besluit dan kan hij, in de in het derde lid van dit artikel omschreven gevallen, het door de toezichthouder laten goedkeuren. In dat geval verkrijgt hij met dat prospectus een zogenoemd Europees paspoort. Dat wil zeggen dat een dergelijk prospectus in heel Europa geldig is. De uitgevende instelling kan het prospectus gebruiken zonder dat afzonderlijke goedkeuring van de verschillende toezichthoudende instanties noodzakelijk is. In artikel 1b en 1c van het besluit is geregeld in welke situaties de AFM bij een dergelijke keuze de tot goedkeuring bevoegde toezichthouder is.
De in artikel 1c opgenomen vrijstellingen zijn alleen van toepassing, indien het aanbiedingen van effecten aan het publiek betreft. De vrijstellingen genoemd in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, zijn gebaseerd op de vrijstellingen genoemd in artikel 3, tweede lid, onderdeel a tot en met e, van de prospectusrichtlijn. De eerste vrijstelling betreft de in onderdeel a van het eerste lid opgenomen mogelijkheid dat de effecten uitsluitend worden aangeboden aan één of meer professionele marktpartijen. Dergelijke partijen dragen, gelet op de bij hen veronderstelde deskundigheid, een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid voor hun functioneren op de financiële markten. Ten overvloede wordt opgemerkt dat een aanbieding van effecten aan één persoon niet onder het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet valt. Van aanbieden van effecten aan het publiek is immers pas sprake indien een voorstel aan meer dan één persoon wordt gedaan.
De in onderdeel b van het eerste lid opgenomen vrijstelling bewerkstelligt dat op het aanbieden van effecten aan minder dan 100 personen per lidstaat het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet niet van toepassing is. Voor het aan het publiek en aanbieden van effecten die onder de prospectusrichtlijn vallen, komt het in Europa uniform toe te passen getalscriterium van 100 personen per lidstaat te gelden.
Onderdeel c van het eerste lid van dit artikel bevat een vrijstelling op het verbod om effecten aan te bieden aan het publiek voor effecten die slechts kunnen worden verworven tegen een totale economische tegenwaarde van ten minste € 50.000 per belegger per aanbieding. De ratio van deze vrijstelling is dat effecten die in dergelijke grote pakketten worden aangeboden in het algemeen zullen worden gekocht door beleggers waarvan mag worden verondersteld dat zij voldoende deskundig en professioneel zijn om, zonder prospectus, zich een behoorlijk inzicht te kunnen vormen omtrent de aard van de aangeboden effecten. Bij dergelijke aanbiedingen is het niet relevant wat de nominale waarde per aangeboden effect is.
In onderdeel d van het eerste lid van dit artikel is een vrijstelling opgenomen voor aanbiedingen van effecten waarvan de nominale waarde per effect ten minste € 50.000 bedraagt. De ratio van deze vrijstelling komt overeen met de ratio van het huidige artikel 4 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995. Effecten met een dergelijke hoge nominale waarde zullen in het algemeen worden gekocht door beleggers waarvan mag worden verondersteld dat zij voldoende deskundig en professioneel zijn om, zonder prospectus, zich een behoorlijk inzicht te kunnen vormen omtrent de aard van de aangeboden effecten.
Ondanks dat ervoor gekozen is om in artikel 1b, tweede lid, het aanbieden van effecten aan het publiek die deel uitmaken van een aanbieding waarbij de totale tegenwaarde minder dan € 2,5 miljoen is niet onderhevig te maken aan de prospectusplicht, is onderdeel e van artikel 3, tweede lid, van de prospectusrichtlijn toch geïmplementeerd. Artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de prospectusrichtlijn regelt dat het lidstaten niet is toegelaten om aanbiedingen van effecten aan het publiek met een totale tegenwaarde van minder dan € 100.000 aan regulering te onderwerpen. De achterliggende gedachte is dat de omvang van een dergelijke aanbieding de kosten voor het opstellen van een prospectus dat moet voldoen aan alle gedetailleerde regels uit de prospectusrichtlijn en de prospectusverordening niet rechtvaardigt. Lidstaten zijn vrij om aanbiedingen van effecten met een totale tegenwaarde tussen de € 100.000 en de € 2,5 miljoen aan nationale regelgeving te onderwerpen, die lichter mogen zijn dan de regels onder de prospectusrichtlijn. Bedoeld onderdeel e zorgt er voor dat het aanbieden van rechten van deelneming door een closed-end beleggingsinstelling, waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding van effecten (in dit geval tevens rechten van deelneming) aan het publiek minder dan € 100.000 bedraagt, is vrijgesteld. Bij dergelijke aanbiedingen van rechten van deelneming aan het publiek kan namelijk geen gebruik worden gemaakt van de vrijstelling van artikel 1b, tweede lid, omdat zij daar zijn uitgezonderd.
Het combineren van de vrijstellingen, genoemd in dit artikel, is toegestaan. Dit volgt uit het gebruik van het woordje ‘of’ in onderdeel d van het eerste lid van dit artikel, dat dient te worden verstaan als ‘en’ en ‘of’ (Aanwijzing 63 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Het is mogelijk dat een aanbieding van effecten aan het publiek zodanig is vormgegeven dat meerdere vrijstellingsbepalingen tegelijkertijd van toepassing zijn (bijvoorbeeld een aanbieding van effecten die gericht is tot professionele marktpartijen of die slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 50.000 per belegger). Bij een dergelijke combinatie van vrijstellingsbepalingen hoeft evenmin een prospectus te worden opgesteld. Indien een aanbieding van effecten heeft plaatsgevonden en een van de hiervoor genoemde vrijstellingsbepalingen van toepassing is, betekent dit niet dat de aldus door de belegger verkregen effecten zonder meer mogen worden doorverkocht aan andere beleggers. Elke doorverkoop van effecten die met toepassing van een van de vrijstellingen van het eerste lid van artikel 1c verkregen zijn en die als een aanbieding aan het publiek kan worden aangemerkt, is in beginsel ook weer onderhevig aan het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet. Zie hierover ook de hieronder opgenomen toelichting op artikel 1e, onderdeel a.
Het tweede lid van dit artikel bevat in de onderdelen a tot en met e vrijstellingen van het verbod om effecten aan te bieden aan het publiek zonder dat een goedgekeurd prospectus voorafgaand aan de aanbieding van effecten aan het publiek algemeen verkrijgbaar is gesteld. Deze vrijstellingen zijn materieel gelijkluidend aan de in artikel 1d onderdeel b tot en met f opgenomen vrijstellingen op het verbod om zonder goedgekeurd prospectus effecten tot de handel op een gereglementeerde markt te laten toelaten.
Ondanks dat de prospectusrichtlijn slechts spreekt over aandelen, mag worden aangenomen dat daaronder tevens certificaten van aandelen worden verstaan.
Daar waar in deze regeling gesproken wordt over ‘categorie’ worden de verschillende soorten effecten bedoeld (aandelen en obligaties behoren bijvoorbeeld tot een verschillende categorie effecten). Met het begrip ‘klasse’ wordt een onderverdeling gemaakt binnen een categorie (bijvoorbeeld aandelen A of B).
In onderdeel a is een vrijstelling opgenomen voor aanbiedingen van aandelen aan het publiek ter vervanging van aandelen van dezelfde categorie of klasse indien de aanbieding van deze nieuwe aandelen geen dan wel slechts een marginale verhoging van het geplaatst kapitaal tot gevolg heeft.
Een marginale verhoging is bijvoorbeeld toegestaan bij een aandelensplitsing. Indien in een dergelijk geval slechts de nominale waarde van een aandeel wijzigt en niet het soort aandeel, is een marginale verhoging van het geplaatste kapitaal als gevolg van de afronding bij een splitsing toegestaan.
In onderdeel b is een vrijstelling opgenomen voor aanbiedingen van effecten aan het publiek die worden aangeboden bij een overname door middel van een openbaar bod tot ruil indien een document beschikbaar is dat informatie bevat dat gelijkwaardig is aan die in het prospectus. Daarbij kan gedacht worden aan de informatie die verstrekt dient te worden in het kader van een ruilbod als bedoeld in artikel 9n van het besluit. Er is geen verplichting om het ‘gelijkwaardige’ document te laten goedkeuren dan wel om het document bij de AFM te deponeren. Op grond van de bepalingen van de transparantierichtlijn zal het wel verplicht zijn om dergelijke informatie bij de AFM te deponeren. Het is niet de bedoeling dat de AFM op dezelfde wijze als bij het prospectus ex ante het gelijkwaardige document gaat goedkeuren. In een dergelijk geval zou de vrijstelling namelijk weinig voordeel opleveren. Het staat een uitgevende instelling, die over een gelijkwaardig document beschikt en dit beschikbaar stelt, onder toepassing van de vrijstellingsregeling vrij om effecten aan te bieden. Uiteraard heeft de AFM de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien achteraf is gebleken dat ten onrechte gebruik is gemaakt van deze vrijstelling. De AFM kan slechts per geval oordelen of er sprake was van een document dat informatie bevatte die gelijkwaardig is aan de informatie die in een prospectus dient te worden opgenomen. Relevant daarbij is dat het document geen prospectus is en dus ook niet hoeft te voldoen aan alle eisen die de prospectusrichtlijn stelt. Daarnaast zal rekening worden gehouden met op Europees niveau ontstane inzichten ten aanzien van de invulling van het begrip ‘gelijkwaardige informatie’. In artikel 4, derde lid, van de prospectusrichtlijn is bepaald dat de Europese Commissie uitvoeringsmaatregelen vaststelt wat betreft de invulling van het begrip ‘gelijkwaardig’.
In onderdeel c van het eerste lid is een vrijstelling opgenomen voor aanbiedingen van effecten aan het publiek in verband met een fusie of splitsing. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een fusie of een splitsing als bedoeld in artikel 309, respectievelijk artikel 334a, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Maar ook fusies en splitsingen naar het recht van een andere lidstaat vallen onder deze vrijstelling. Ook de toepassing van deze vrijstelling is afhankelijk van de beschikbaarstelling van een document dat de informatie bevat die gelijkwaardig is aan de informatie die het prospectus bevat.
In onderdeel d van het tweede lid is een vrijstelling opgenomen voor aandelen die kosteloos worden aangeboden, worden toegewezen of zullen worden toegewezen aan de aandeelhouders, al dan niet bij wijze van dividenduitkering. Aan deze vrijstelling zijn twee voorwaarden verbonden. Ten eerste dienen de dividenden te worden uitbetaald in de vorm van aandelen van dezelfde categorie of klasse. Daarnaast dient een document beschikbaar te worden gesteld.
In onderdeel e van het tweede lid is een vrijstelling opgenomen voor aanbiedingen van effecten die door een werkgever worden aangeboden, worden toegewezen of zullen worden toegewezen aan voormalige bestuurders, leden van de raad van commissarissen, of werknemers. Deze vrijstelling is eveneens van toepassing voor zover een aanbieding (mede) gericht is tot voormalige werknemers, zo volgt uit de prospectusrichtlijn. Aan deze vrijstelling zijn twee voorwaarden verbonden. Ten eerste dienen er reeds effecten te zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van dezelfde categorie of klasse als de effecten die worden aangeboden aan het publiek. Ten tweede dient een document beschikbaar te worden gesteld.
Opgemerkt wordt dat de documenten die op grond van een van de vrijstellingen genoemd in het tweede lid, onderdeel b, c, d, of e, beschikbaar zijn of worden gesteld slechts in Nederland geldig zijn. Dergelijke documenten kunnen niet, anders dan in het in artikel 1b, derde lid bedoelde geval, als een Europees paspoort worden gebruikt.
In dit artikel is een aantal vrijstellingen opgenomen van het verbod om effecten toe te laten tot de handel op een gereglementeerde markt zonder dat een goedgekeurd prospectus voorafgaand algemeen verkrijgbaar is gesteld.
In onderdeel a is een vrijstelling opgenomen voor het toelaten van aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt die, bezien over een periode van twaalf maanden, minder dan tien procent vertegenwoordigen van aandelen van dezelfde categorie of klasse die reeds tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten. Ondanks dat de prospectusrichtlijn slechts spreekt over aandelen, mag worden aangenomen dat daaronder tevens certificaten van aandelen worden verstaan.
Voor het antwoord op de vraag of de vrijstelling van toepassing is, moet vanaf het moment dat men gebruik wil maken van de vrijstelling, twaalf maanden worden teruggerekend. Indien in de twaalf voorafgaande maanden, bij elkaar opgeteld, niet meer dan 10% van het aantal aandelen van dezelfde categorie of klasse die reeds tot de handel toegelaten is, dan kan van deze vrijstelling gebruik worden gemaakt. De (eerste) peildatum voor deze vrijstelling is 1 juli 2005. Dit om te voorkomen dat uitgevende instellingen die kort voor 1 juli 2005 aandelen hebben toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt die 9% vertegenwoordigden (op basis van de huidige 10% uitzondering in het Fondsenreglement van Euronext Amsterdam N.V.) van het aantal aandelen van dezelfde categorie of klasse welke reeds tot de handel waren toegelaten geen gebruik meer zouden kunnen maken van deze vrijstelling.
Indien slechts een beperkte hoeveelheid nieuwe aandelen wordt aangeboden (maximaal 10% van het aantal reeds genoteerde aandelen van dezelfde categorie of klasse bezien over 12 maanden) en er al informatie over de aangeboden aandelen in de markt beschikbaar is (ze zijn immers van een categorie of klasse die reeds is toegelaten) hoeft de uitgevende instelling geen nieuw prospectus op te stellen. Daarom moet bij iedere nieuwe toelating van aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt worden bezien of dit binnen de 10% grens valt van het totale aantal reeds tot de handel toegelaten aandelen, op de wijze zoals hierboven is beschreven.
Bedacht dient ten slotte te worden dat niet iedere toelating van aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt die groter is dan 10% van aantal dat reeds tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten tot de verplichting hoeft te leiden om een geheel nieuw prospectus op te stellen. Indien binnen 12 maanden na een prospectusplichtige aanbieding van aandelen aan het publiek of een prospectusplichtige toelating van aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt (opnieuw) aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten, kan worden volstaan met het actualiseren van het oude prospectus conform artikel 3b, eerste lid, van de wet.
In de onderdelen b tot en met f zijn vrijstellingen opgenomen van het verbod om effecten toe te laten tot de handel op een gereglementeerde markt zonder dat een goedgekeurd prospectus voorafgaand algemeen verkrijgbaar is gesteld. Deze vrijstellingen zijn afgezien van de onderdelen e en f, materieel gelijkluidend aan de in artikel 1c, tweede lid, onderdeel a tot en met e opgenomen vrijstellingen op het verbod om zonder goedgekeurd prospectus effecten aan het publiek aan te bieden.
In onderdeel e is een vrijstelling opgenomen voor het toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt van aandelen of certificaten daarvan die kosteloos worden aangeboden, worden toegewezen of zullen worden toegewezen aan de aandeelhouders, al dan niet bij wijze van dividenduitkering. Aan deze vrijstelling zijn twee voorwaarden verbonden. Ten eerste dienen de aandelen van dezelfde soort te zijn als de aandelen die reeds zijn toegelaten tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt. Daarnaast dient een document beschikbaar te worden gesteld.
In onderdeel f is een vrijstelling opgenomen voor het toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt die door een werkgever worden aangeboden, worden toegewezen of zullen worden toegewezen aan voormalige bestuurders, leden van de raad van commissarissen, of werknemers. Deze vrijstelling is eveneens van toepassing voor zover een aanbieding (mede) gericht is tot voormalige werknemers, zo volgt uit de prospectusrichtlijn. Aan deze vrijstelling zijn twee voorwaarden verbonden. Voor de toepasselijkheid van deze vrijstelling gelden verder dezelfde voorwaarden als voor de toepasselijkheid van de in onderdeel e beschreven vrijstelling.
De documenten die op grond van een van de vrijstellingen genoemd in het onderdeel c, d, e, of f, beschikbaar worden gesteld, zijn slechts in Nederland geldig. Dergelijke documenten kunnen niet, anders dan in het in artikel 1b, derde lid bedoelde geval, als een Europees paspoort worden gebruikt.
In onderdeel g van het eerste lid is een vrijstelling opgenomen voor toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt van aandelen die voortkomen uit conversie of omruiling van andere effecten of uit de uitoefening van rechten verbonden aan andere effecten. Ook voor de toepassing van deze vrijstelling geldt als voorwaarde dat het aandelen dient te betreffen van dezelfde soort als de aandelen die reeds tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt zijn toegelaten.
In onderdeel h van het eerste lid is een vrijstelling opgenomen voor aanbiedingen van effecten die reeds tot de handel op een andere gereglementeerde markt zijn toegelaten indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden, genoemd onder 1° tot en met 7°, zijn gebaseerd op de in artikel 4, tweede lid, onderdeel h, van de prospectusrichtlijn opgenomen voorwaarden. Een van de voorwaarden is dat deze effecten al meer 18 maanden moeten zijn toegelaten tot de handel op die andere gereglementeerde markt. Bovendien moet er, ten aanzien van de bestaande notering, een prospectus goedgekeurd zijn en moet er een samenvatting worden opgesteld in een door de AFM aanvaarde taal.
De bepalingen in artikel 1e beogen dat aanbiedingen van effecten die plaatsvinden op de zogenoemde ‘secundaire markt’ (dat wil zeggen aanbiedingen van effecten die reeds aan het publiek zijn aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten) niet opnieuw onderhevig zijn aan de verplichting om een prospectus op te stellen. Daaronder dienen ook zogenoemde ‘herplaatsingen’ van effecten – het aan het publiek aanbieden van effecten, al dan niet gevolgd door het toelaten van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, die al eens eerder aan het publiek zijn aangeboden – te worden verstaan.
De bedoeling van de prospectusrichtlijn is dat in beginsel slechts de zogenoemde aanbiedingen aan het publiek op de ‘primaire markt’ (aanbiedingen van effecten aan het publiek die nog niet eerder aan het publiek zijn aangeboden of tot de handel van een gereglementeerde markt zijn toegelaten) leiden tot de verplichting om een prospectus op te stellen. In de Wte 1995 werden dergelijke aanbiedingen als ‘aanbiedingen bij uitgifte’ beschreven. Omdat echter ook sprake kan zijn van aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt die wel als eerste aanbieding of toelating kunnen kwalificeren, doch niet zijn te beschouwen als een ‘aanbieding bij uitgifte’, is deze terminologie bij de wijziging van de Wte 1995 niet gehandhaafd. Anderzijds is het begrip ‘aanbieden van effecten’ in de prospectusrichtlijn echter dermate ruim dat daaronder ook aanbiedingen van effecten in de secundaire handel zouden kunnen worden verstaan. Dat is niet bedoeld door de prospectusrichtlijn, hetgeen bijvoorbeeld kan worden afgeleid uit het tweede lid van artikel 3 van de richtlijn waarin expliciet wordt bepaald in welke gevallen de doorverkoop van aangeboden effecten als een (nieuwe) prospectusplichtige aanbieding van effecten aan het publiek moet worden gezien. Om deze reden is in artikel 1e beschreven dat het verbod om effecten aan te bieden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, in enkele situaties, die kunnen worden gerekend tot de secundaire handel, niet van toepassing is.
In het eerste lid wordt in onderdeel a bepaald dat indien bij een eerdere aanbieding van effecten aan het publiek een vrijstelling op het verbod om zonder goedgekeurd prospectus effecten aan te bieden van artikel 3, eerste lid, van de wet van toepassing was, deze vrijstelling ook geldt voor een latere aanbieding van dezelfde effecten (of een gedeelte daarvan) aan het publiek. Het is onwenselijk dat in de situatie waarin bij de primaire aanbieding van effecten aan het publiek geen verplichting bestaat voor het opstellen van een prospectus, de daaropvolgende doorverkoop van deze effecten wel zou leiden tot de verplichting om een prospectus op te stellen. Gedacht dient daarbij te worden aan aanbiedingen van effecten aan het publiek die ingevolge artikel 1b, 1c, tweede lid, of 1g zijn uitgezonderd van het verbod. Hetzelfde is in onderdeel b van dit artikel bepaald ten aanzien van het aan het publiek aanbieden van effecten waarvan de eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een gereglementeerde markt was vrijgesteld ingevolge artikel 1b, eerste lid, of 1d.
Opgemerkt dient daarbij te worden dat de in onderdeel a van het eerste lid van dit artikel opgenomen vrijstelling niet van toepassing is indien het aanbiedingen van effecten betreft die van het verbod, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, zijn uitgezonderd op grond van het eerste lid van artikel 1c. Indien een aanbieding van effecten is vrijgesteld op grond van het eerste lid van artikel 1c, dan dient de doorverkoop van die effecten, zo volgt uit het tweede lid, laatste alinea van artikel 3 van de prospectusrichtlijn, te worden gezien als een nieuwe – in beginsel prospectusplichtige – aanbieding van effecten aan het publiek.
Ingevolge onderdeel c van het eerste lid van dit artikel is het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet niet van toepassing indien het een aanbieding van effecten aan het publiek betreft ter zake waarvan (ooit) bij een eerdere aanbieding van diezelfde effecten aan het publiek in Nederland of bij een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld. Als voorwaarde geldt dat dit prospectus ofwel door de AFM moet zijn goedgekeurd, ofwel positief moet zijn beoordeeld door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat en algemeen verkrijgbaar moet zijn gesteld.
Deze bepaling bewerkstelligt dat een herplaatsing van, al dan niet tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten, effecten (of een gedeelte daarvan) is vrijgesteld van artikel 3, eerste lid, van de wet indien deze herplaatsing gepaard gaat met een aanbieding van de effecten aan het publiek.
Het tweede lid van dit artikel stelt de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt vrij van het in artikel 3, eerste lid, van de wet bedoelde verbod, indien terzake van de eerdere toelating van dezelfde effecten op dezelfde gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de AFM of door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat. Door deze bepaling wordt bewerkstelligd dat, in aanvulling op onderdeel b van het eerste lid waarin het aanbieden van effecten aan het publiek is vrijgesteld in het kader van een herplaatsing van effecten, ook bij de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt in het kader van een herplaatsing geen prospectusplicht geldt. Evenals in onderdeel b van het eerste lid kan ook deze vrijstelling zien op herplaatsing van een gedeelte van de reeds eerder tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt toegelaten effecten.
Opgemerkt wordt dat artikel 23c, tweede lid, voorziet in een overgangsbepaling met betrekking tot de in dit lid beschreven vrijstelling indien het een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt in het kader van een herplaatsing van effecten betreft terzake waarvan – kort gezegd – voor 1 juli 2005 een prospectus is opgesteld. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 23c, tweede lid.
Op grond van het derde lid zijn, kort gezegd, van het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet vrijgesteld, aanbiedingen aan het publiek van aandelen, of certificaten daarvan, die minder dan tien procent vertegenwoordigen van het aantal aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse die reeds tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. In de praktijk kan het hierbij gaan om kleine zogenoemde vervolgemissies. Voor dergelijke emissies – aanbiedingen aan het publiek, gevolgd door toelating tot de handel op een gereglementeerde markt, van effecten die van een categorie of klasse zijn waarvan al eerder effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten – is de toelating van aandelen, of certificaten daarvan, tot de handel op een gereglementeerde markt vrijgesteld indien aan het bepaalde in artikel 1d, onderdeel a, wordt voldaan. Het derde lid van dit artikel voorziet erin dat ook een eventueel daarmee gepaard gaande aanbieding van die effecten aan het publiek niet leidt tot de plicht een prospectus op te stellen. Als aanvullende voorwaarde voor de in dit artikel opgenomen vrijstelling voor het aanbieden aan het publiek geldt dat er, terzake van de eerdere toelating van deze waardebewijzen tot de handel op een gereglementeerde markt, een prospectus algemeen verkrijgbaar gesteld dient te zijn. Deze voorwaarde bewerkstelligt, in samenhang met de uit artikel 6a van het besluit voortvloeiende verplichting om periodiek informatie over deze waardebewijzen algemeen verkrijgbaar te stellen, dat er voldoende informatie is over de aan het publiek aangeboden aandelen of certificaten om deze vrijstelling te introduceren.
Evenals bij de in het tweede lid opgenomen vrijstelling, zal worden voorzien in een overgangsbepaling voor die gevallen waarbij voor 1 juli 2005 een afgeronde toelating van aandelen, of certificaten daarvan, tot de handel op een gereglementeerde markt heeft plaatsgevonden en terzake van deze eerdere toelating tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt van aandelen, of certificaten daarvan, van diezelfde categorie of klasse géén prospectus is goedgekeurd door de AFM, omdat de verplichting tot goedkeuring door de AFM toen nog niet bestond. Verwezen wordt naar artikel 23c, derde lid en de toelichting daarop.
De in het vierde lid opgenomen vrijstelling beoogt te bewerkstelligen dat indien effecten zijn aangeboden aan het publiek die door uitoefening, conversie of omruiling zijn omgezet in aandelen, of certificaten daarvan, het aanbieden van die geconverteerde of omgeruilde aandelen, of certificaten daarvan, aan het publiek (hetgeen doorgaans kan worden beschouwd als een secundaire aanbieding van effecten aan het publiek) niet leidt tot de verplichting om een prospectus op te stellen. Hiermee is (gedeeltelijk) voorzien in de tegenhanger van artikel 1d, onderdeel g, waarin het toelaten van dergelijke aandelen, of certificaten daarvan, tot de handel op een gereglementeerde markt is vrijgesteld van artikel 3, eerste lid, van de wet. Als voorwaarde voor de toepassing van de in dit artikel opgenomen vrijstelling geldt wel dat een prospectus opgesteld dient te zijn dat is opgesteld in verband met de (primaire) aanbieding aan het publiek van de te uit te oefenen, te converteren of om te ruilen effecten en dat dit prospectus ofwel door de AFM is goedgekeurd, ofwel door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat positief is beoordeeld. In onderdeel b van dit lid is als tweede voorwaarde opgenomen dat de om te zetten aandelen, of certificaten daarvan, van een categorie of klasse zijn die reeds eerder aan het publiek is aangeboden.
In artikel 1a, derde lid, onderdeel e, is bepaald dat bepaalde rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen als bedoeld in artikel 1f professionele marktpartij zijn. Artikel 1f geeft rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen de mogelijkheid om zich op eigen verzoek te laten registreren. De mogelijkheid tot het verzoeken om registratie als professionele marktpartij voorziet in de mogelijkheid voor middelgrote en kleine ondernemingen en bepaalde natuurlijke personen om afstand te doen van de bescherming die zij of hij zouden genieten als zij of hij niet als professionele marktpartij zou worden aangemerkt. Alleen rechtspersonen of vennootschappen met zetel in Nederland en natuurlijke personen met woonplaats in Nederland worden geregistreerd. Dit komt doordat het verbod van artikel 3, eerste lid van wet, slechts van toepassing is op het aanbieden van effecten in Nederland.
In het tweede lid, onderdeel a, is ondermeer bepaald dat inschrijving in het register slechts open staat indien de verzoeker geen rechtspersoon of vennootschap is als bedoeld in artikel 1a, derde lid, onderdeel d. Dat betekent dat dit onderdeel met name gericht is op middelgrote en kleine ondernemingen. Zij kunnen, indien zij dit zelf wenselijk achten, worden aangemerkt en geregistreerd als professionele marktpartij.
Het tweede lid, onderdeel b, geeft ook natuurlijke personen met woonplaats in Nederland de mogelijkheid om zich te laten registreren. Daarvoor moeten zij wel voldoen aan ten minste twee van de drie genoemde criteria. Doordat het systeem van ‘self certification’ is gekozen hoeft de AFM niet bij inschrijving te verifiëren of een natuurlijk persoon daadwerkelijk aan de voorwaarden voldoet. Self certification wil zeggen dat degene die om inschrijving verzoekt zelf verklaard dat hij of zij aan de voorwaarden voldoet zonder dat dit door een externe (AFM, advocaat, notaris of accountant) is geverifieerd. De AFM mag derhalve afgaan op de schriftelijke verklaring dat voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. De AFM is niet verantwoordelijk voor de inhoudelijke juistheid van het register. Het primaire doel van het register is het zijn van informatiebron voor uitgevende instellingen, aanbieders en potentiële aanbieders van effecten aan het publiek (dit kunnen onder omstandigheden ook banken zijn of sponsoren die een uitgevende instelling begeleiden) teneinde te kunnen nagaan of de beoogde wederpartij bij een aanbieding van effecten een geregistreerde persoon, en daarmee een professionele marktpartij, is. De registerinschrijving is in dit geval een constitutief vereiste om te worden aangemerkt als professionele marktpartij. De registratie in het register van professionele marktpartijen is op eigen risico.
Het derde lid bepaalt dat de mogelijkheid tot uitschrijving ook open staat voor rechtsopvolgers van de uitgevende instelling (bijvoorbeeld indien na een fusie of overname de uitgevende instelling zelf niet meer bestaat) en erfgenamen van natuurlijke personen.
Het vierde lid geeft de AFM de bevoegdheid om misbruik van het register tegen te gaan en het register op te schonen (bijvoorbeeld indien er geen erfgenamen zijn).
In dit artikel wordt vrijstelling verleend van het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet, voor het, in het kader van een aanbieding van effecten aan het publiek, aanbieden van effecten aan één of meer personen een zogenoemde vrije hand beheerovereenkomst hebben afgesloten met een vermogensbeheerder. Bij een dergelijke beheerovereenkomst ontstaat een contractuele relatie tussen de rechthebbende op effecten (de volmachtgever) en een vermogensbeheerder (de gevolmachtigde) op grond waarvan het vrije beheer van de effectenportefeuille is overgedragen aan een gevolmachtigde.
Uiteraard is het partijen toegestaan bij het aangaan van de overeenkomst specifieke bepalingen overeen te komen, zoals bijvoorbeeld een uiteenzetting van de categorie of klasse effecten waarin transacties mogen worden verricht, de doelstelling en de te volgen strategie. De gevolmachtigde dient echter alle beheerhandelingen die voortvloeien uit de overeenkomst zonder last of ruggespraak met cliënt te verrichten en naar eigen inzicht, doch met inachtneming van de in de overeenkomst gestelde beperkingen, het vermogen te (her)beleggen. Het is de volmachtgever toegestaan wijzigingen in de uitgangspunten en doelstellingen van de vermogensbeheerovereenkomst aan te brengen. Hierbij valt met name te denken aan het beleggingsbeleid, het risicoprofiel en het herbeleggen van vrijgekomen gelden. Dit mag echter uitsluitend op een zodanige mate van abstractieniveau dat geen invloed wordt uitgeoefend op de concrete individuele transacties die door de gevolmachtigde worden verricht of bewerkstelligd.
Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat het opleggen van een prospectusplicht voor aanbiedingen van effecten aan het publiek die zijn gericht tot personen die een dergelijke vrije hand beheerovereenkomst hebben afgesloten weinig toegevoegde waarde heeft en slechts tot kosten leidt voor de aanbieder van de effecten. Om die reden worden deze aanbiedingen van effecten van het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet vrijgesteld. Deze vrijstelling is eveneens van toepassing op de, in beginsel prospectusplichtige, doorverkoop van effecten door een effecteninstelling (indien sprake is van een doorverkoop van effecten die kan worden gezien als een aanbieding van effecten) aan personen die een dergelijke vrije hand beheerovereenkomst hebben afgesloten.
Dit artikel regelt de reikwijdte van paragraaf 2. Deze paragraaf regelt wanneer een aanbieding is vrijgesteld van artikel 3, vierde lid, van de wet. Het betreft die aanbiedingen van effecten die niet onder paragraaf 1 vallen.
Deze vrijstelling is opgenomen om te voorzien in een vrijstelling voor het aanbieden effecten die geen effecten zijn in de zin van artikel 1a, onderdeel d, van het besluit en voorheen ook waren vrijgesteld.
Onderdeel a ziet met name op opties en futures. Deze vrijstelling is opgenomen omdat de in artikel 1, onderdeel a, onder 2°, van de Wte 1995 genoemde opties en futures geen effecten zijn als bedoeld in hoofdstuk IA van deze regeling (en van artikel 1a, onderdeel d, van het besluit). Daarnaast vallen ook opties en futures die genoteerd zijn aan buitenlandse beurzen onder deze vrijstelling. Het ligt niet in de rede hierop Nederlands toezicht te houden.
Onderdeel b ziet op aanbiedingen die voorheen waren vrijgesteld omdat zij binnen besloten kring plaatsvonden. Vanwege het schrappen van dit begrip in de aangepaste Wte 1995, is deze vrijstelling noodzakelijk. De Memorie van toelichting bij de Wte 1995 noemde destijds drie overwegingen die van belang waren bij de beantwoording van de vraag of men zich tot een besloten kring wendde. De tweede voorwaarde was dat de nauwkeurig omschreven groep personen in een ‘zekere relatie’ stond tot degene die het aanbod deed, respectievelijk de deelneming openstelde. Naast de financiële relatie tussen betrokken partijen moesten er nog andere relaties aanwezig zijn. In het Tjoeroeg-arrest1 van 17 december 1996 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat aan het begrip ‘zekere relatie’ (de tweede voorwaarde) volgens haar het ‘kenniscriterium’ ten grondslag ligt waarbij het erom gaat welke kennis men op grond van de zekere relatie geacht wordt te bezitten. Het in een bijzondere betrekking staan tot degene die het aanbod doet is daarbij niet voldoende. Op basis van deze criteria was een aanbieding van effecten aan werknemers vrijgesteld. Daarbij werd het aantal werknemers waaraan wordt aangeboden niet van belang geacht.
Door het vervallen van het besloten kring-criterium zou er bij een aanbieding van werknemersopties of opties aan meer dan 100 personen een prospectus opgesteld moeten worden. Dit is niet wenselijk.
Het moet bij deze vrijstelling net als voorheen wel gaan om werknemers die een arbeidscontract hebben met de uitgevende instelling dan wel dochters van de uitgevende instelling, waarbij de duur van het arbeidscontract niet van belang is. Uitzendkrachten, projectmedewerkers, ex-medewerkers en adviseurs worden niet als werknemers beschouwd.
Bedacht dient overigens te worden dat aanbiedingen van werknemersaandelen onder het toepassingsbereik van artikel 3, eerste lid, van de wet vallen (en vrijstelling van dergelijke aanbiedingen onder het toepassingsbereik van paragraaf 1 van deze regeling vallen).
Voor aanbiedingen van effecten die onder de prospectusrichtlijn vallen komt het in Europa uniform toe te passen getalscriterium van 100 personen per lidstaat te gelden. Een concrete afbakening van 100 personen heeft als voordeel dat deze uniform in alle lidstaten toepasbaar is. Een kwalitatief criterium als ‘besloten kring’ heeft, zo heeft de ervaring uitgewezen, het gevaar in zich dat deze in alle lidstaten op een andere wijze wordt uitgelegd. Dit is gezien de verdergaande harmonisering van de regelgeving over en het toezicht op aanbiedingen van effecten in de EU onwenselijk. Zoals eerder is opgemerkt in de Memorie van toelichting bij de aanpassing van de Wte 1995 is vanwege de samenhang tussen de in het (nieuwe) eerste lid en in het (nieuwe) vierde lid van artikel 3 van de Wte 1995 opgenomen verboden, is besloten ook bij aanbiedingen van effecten die buiten de prospectusrichtlijn vallen het begrip ‘besloten kring’ niet meer op te nemen. Het is toegestaan om de vrijstellingen van paragraaf 2 met elkaar te combineren.
Als gevolg van de wijzigingen in artikel 3 van de wet was aanpassing van dit artikel noodzakelijk.
Dit artikel bevat een vrijstelling voor aanbiedingen van rechten van deelneming in een closed-end beleggingsinstelling, indien het rechten van deelneming in een closed-end beleggingsinstelling betreft die wel als effecten als bedoeld in de Wte 1995 kwalificeren, doch geen effecten zijn als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d, van het besluit. Dergelijke aanbiedingen van niet verhandelbare rechten van deelneming vallen zowel onder de Wte 1995 als de Wtb. In principe zouden de aanbieders dus twee prospectussen moeten opstellen. Dit artikel zorgt ervoor dat dergelijke aanbiedingen van niet verhandelbare rechten van deelneming in een closed-end beleggingsinstellingen, vrijgesteld zijn van artikel 3, vierde lid, Wte 1995. In plaats daarvan moeten de aanbieders op grond van artikel 6, eerste lid, Btb een prospectus opstellen.
Zie voor een nadere toelichting omtrent het begrip verhandelbaarheid de toelichting bij artikel 1a, onderdeel d, van het besluit.
Als gevolg van de wijzigingen in artikel 3 van de wet was aanpassing van deze artikelen noodzakelijk.
Artikel 9 bevat het equivalent van de vrijstelling van artikel 10 voor het aanbieden van effecten waarvan het aanbieden is vrijgesteld op grond van paragraaf 1 van de vrijstellingsregeling.
Artikel 10 is aangepast als gevolg van de wijzigingen in de wet en deze regeling.
In dit onderdeel zijn twee overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen.
Artikel 23b, eerste lid, bevat een overgangsregeling in de vorm van een vrijstelling voor aanbiedingen van effecten aan het publiek die reeds zijn aangevangen vóór 1 juli 2005 en daarna nog doorlopen (zogeheten overlopende aanbiedingen). De overgangsregeling is eveneens van toepassing op toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, indien het effecten betreft die zijn aangeboden aan het publiek in een overlopende aanbieding zoals hierboven beschreven, ook in die gevallen waarin het moment van toelating pas ná 1 juli 2005 gelegen is. Voorwaarde voor de toepasbaarheid van de overgangsregeling is dat bij dergelijke aanbiedingen een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat voldeed aan het voor 1 juli 2005 geldende Nederlandse recht. De verplichting om een (nieuw) prospectus op te stellen op grond van artikel 3, eerste lid, van de wet blijft dan buiten toepassing. Onder het Nederlandse recht dat gold vóór 1 juli 2005 als bedoeld in het eerste lid dient niet alleen de regelgeving krachtens de Wte 1995 te worden begrepen, maar ook de regelgeving in het Fondsenreglement van Euronext Amsterdam N.V. en de regelgeving krachtens de Wet toezicht beleggingsinstellingen. De bepaling is daarmee ook van toepassing op prospectussen die vóór 1 juli 2005 uit hoofde van het Fondsenreglement of de Wet toezicht beleggingsinstellingen zijn opgesteld. Daarmee is de regeling onder meer relevant voor op 1 juli 2005 reeds aangevangen aanbiedingen van effecten aan het publiek door zogenoemde closed-end beleggingsinstellingen die vanaf dat tijdstip onder de werkingssfeer van het bepaalde bij of krachtens artikel 3 Wte 1995 vallen. Uit het tweede lid volgt dat het oude recht van toepassing blijft op de overlopende aanbiedingen. Dit geldt concreet onder meer de aanvullende documenten op het prospectus (bijvoorbeeld artikel 20, tweede lid, van het Fondsenreglement), het reclameregime en uiteraard de bevoegde autoriteit. Dit neemt niet weg dat een uitgevende instelling of een aanbieder er uit eigen beweging voor kan kiezen een prospectus op te stellen op basis van het (nieuwe) prospectusregime, zoals neergelegd in het aangepaste Bte 1995. Als de AFM of, in voorkomend geval, een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat hieraan goedkeuring verleent, is uiteraard het nieuwe recht van toepassing. Een dergelijk vrijwillig opgesteld nieuw prospectus heeft als voordeel dat daarmee een zogeheten paspoort kan worden verkregen.
Over de toepasselijkheid van de bepaling ingeval van een aanbiedingsprogramma op grond waarvan meerdere aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt kunnen worden gedaan, kan het volgende worden opgemerkt. Ingeval van programma’s waarbij aanbiedingen (zogeheten trekkingen) op basis van een vóór 1 juli algemeen verkrijgbaar gesteld prospectus overloopt, hiervan is sprake als de inschrijfperiode voor 1 juli is begonnen en na 1 juli overloopt, is de overgangsregeling van toepassing. De overgangsregeling is niet van toepassing op trekkingen die pas ná 1 juli 2005 aanvangen; hiervoor is een nieuw prospectus nodig. Voor die aanbiedingen van effecten aan het publiek geldt dus onder meer artikel 1l, tweede lid, van het Bte 1995.
Mede gegeven de omstandigheid dat de geldigheidsduur van een prospectus op grond van artikel 1r van het Bte 1995 twaalf maanden bedraagt, zal deze overgangsregeling, die eerbiedigende werking toekent aan op basis van het ‘oude’ recht opgestelde prospectussen, na twaalf maanden vervallen, dat wil zeggen op 30 juni 2006. Een prospectus dat op basis van het oude recht is opgesteld is als gevolg hiervan maximaal twaalf maanden geldig voor het doen van aanbiedingen aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt. Dit betekent uiteraard niet dat individuele prospectussen ook werkelijk tot 30 juni 2006 geldig zijn. De geldigheidsduur van een individueel prospectus zal namelijk veelal afhangen van het moment van beëindiging van de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, dat veelal ruimschoots voor 30 juni 2006 gelegen zal zijn. Gedurende die periode dient bovendien ook overigens aan het oude recht te blijven worden voldaan, bijvoorbeeld voor wat betreft het antwoord op de vraag of in bepaalde omstandigheden een document ter aanvulling van het prospectus opgesteld dient te worden.
Dit artikel bevat een aantal overgangsregelingen in de vorm van vrijstellingen.
De in het eerste lid van dit artikel opgenomen overgangsregeling omvat een uitbreiding van de in artikel 1e, onderdeel c, opgenomen vrijstelling voor secundaire aanbiedingen van effecten aan het publiek. Het artikel regelt dat indien er geen goedgekeurd prospectus terzake van de eerdere aanbieding of toelating van dezelfde effecten algemeen verkrijgbaar kon worden gesteld, maar wel aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, een secundaire aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek is vrijgesteld. Het betreft daarbij eerdere aanbiedingen van dezelfde effecten aan het publiek of toelatingen van dezelfde effecten tot de handel op een gereglementeerde markt die zijn geëindigd of zijn afgerond vóór 1 juli 2005 (vergelijk ook de in onderdeel b van het eerste lid opgenomen voorwaarde). Daarnaast wordt als voorwaarde gesteld dat terzake van die eerdere aanbieding of toelating (ooit eens) een prospectus algemeen verkrijgbaar dient te zijn gesteld dat voldeed aan de daarvoor geldende regelgeving en dat terzake van die eerdere aanbieding of toelating eveneens aan de (toenmalig) daarvoor geldende regelgeving is voldaan.
De in het tweede lid van dit artikel opgenomen overgangsregeling omvat een uitbreiding van de in artikel 1e, tweede lid, opgenomen vrijstelling. Als gevolg van deze overgangsbepaling worden ook herplaatsingen van effecten van het verbod van artikel 3, eerste lid, van de wet vrijgesteld indien het een herplaatsing van effecten betreft die vóór 1 juli 2005 zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. Voor de toepasbaarheid van deze bepaling gelden verder dezelfde voorwaarden als voor de in het eerste lid van dit artikel opgenomen overgangsregeling. Verwezen wordt naar de toelichting aldaar.
Ten slotte is in het derde lid van dit artikel een overgangsregeling opgenomen die voorziet in een uitbreiding van de in artikel 1e, derde lid, opgenomen vrijstelling. Deze uitbreiding, reeds kort besproken in de toelichting op het derde lid van artikel 1e, voorziet, kort gezegd, in een vrijstelling voor het aanbieden van effecten aan het publiek in het kader van kleine vervolgemissies van reeds voor 1 juli 2005 tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen, of certificaten daarvan. Als voorwaarden voor deze vrijstellingen gelden, naar het vereiste dat op de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van aandelen, of certificaten daarvan (die van dezelfde categorie of klasse dienen te zijn) artikel 1d, aanhef en onder a, van toepassing dient te zijn, dezelfde voorwaarden als in het eerste en tweede lid van dit artikel.
Dit artikel van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 is aangepast als gevolg van de wijzigingen in artikel 3, eerste lid, van de wet.
Dit artikel strekt tot aanpassing van de Regeling bekostiging financieel toezicht. Onderdeel A strekt ertoe de toezichthouder een grondslag te bieden om een bedrag in rekening te brengen voor de kosten van de behandeling van een aanvraag van goedkeuring van een prospectus of van een zogeheten aanvullend document. Hiertoe is artikel 7 van de Regeling bekostiging financieel toezicht aangevuld. Onderdeel B bewerkstelligt hetzelfde met betrekking tot de kosten van de verschaffing van inzage in het register van professionele marktpartijen als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet. Onderdeel C regelt het volgende. Het oorspronkelijke artikel 12, onderdeel i, van de Regeling bekostiging financieel toezicht omvatte niet alle instellingen waarop de Autoriteit Financiële Markten effectentypisch gedragstoezicht uitoefent. Met het nieuwe onderdeel i wordt deze omissie hersteld. Onderdeel D houdt ermee verband dat gebleken is dat het voorhanden krijgen van alle benodigde gegevens waarop voorstellen van de bedragen, bandbreedtes en verdeelsleutels, als bedoeld in deze artikelen, door de toezichthouder worden gebaseerd, gevolgd door afstemming met de sector en met het ministerie van Financiën, niet tijdig kan worden afgerond om tot definitieve voorstellen en vaststelling te komen voor 1 juli van het lopende jaar. Besloten is daarom het moment van vaststelling van de bedragen, bandbreedtes en verdeelsleutels te bepalen op 15 juli van het lopende jaar. Onderdeel E betreft een nieuw artikel 30. De Autoriteit Financiële Markten heeft namelijk, naar is gebleken, in 2004 niet het (volledige) exploitatiesaldo over 2003 verrek end.
De vaststelling van de tarieven is geschied door middel van aanpassing van de regeling van de Minister van Financiën van 10 januari 2005 tot vaststelling van de bedragen voor 2005, bedoeld in artikel 20 van de Regeling bekostiging financieel toezicht (Stcrt.12). Artikel 1 van die regeling is daartoe met acht onderdelen aangevuld. Aangezien ingeval van een uit drie documenten bestaand prospectus, de goedkeuring van het registratiedocument enerzijds en de verrichtingsnota en de samenvatting anderzijds afzonderlijk en op verschillende momenten kan geschieden, zijn in de onderdelen o,p,r en s verschillende tarieven vastgesteld. Een registratiedocument – waarvoor zelfstandig een aanvraag tot goedkeuring wordt gedaan – kan zowel worden gebruikt voor aanbieding of toelating van effecten met of zonder aandelenkarakter. De categorie van effecten waartoe het registratiedocument dient, bepaalt welke heffing als bedoeld in dit artikel in rekening kan worden gebracht. Hierbij zij opgemerkt dat een registratiedocument dat is opgesteld voor een aanbieding van aandelen (Bijlage 1 van de prospectusverordening 2 ) ook voor een aanbieding van bepaalde klassen van obligaties zonder aandelen karakter kan worden gebruikt (Bijlage XVIII bij de prospectusverordening). Het laatste laat echter onverlet dat voor de behandeling van de goedkeuring van het registratiedocument, ingeval het een afzonderlijk document betreft het tarief, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, verschuldigd is. De toezichtinspanning van de AFM is immers bepalend.
Voor een basisprospectus is hetzelfde tarief verschuldigd als voor een regulier prospectus, met uitzondering van het geval waarin een basisprospectus uit drie afzonderlijke documenten bestaat en bestemd is voor de aanbieding van effecten zonder aandelenkarakter. In dat geval geldt voor de behandeling van de aanvraag van goedkeuring van het registratiedocument een afzonderlijk tarief. Dit volgt uit artikel 1, onderdeel t.
Dit artikel dient tot aanpassing van de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer 1995. Op een drietal onderdelen is de regeling aangepast. Het betrof onderdelen waarin werd verwezen naar richtlijn nr. 89/298/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1989 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij een openbare aanbieding van effecten (PbEG L 124). Deze richtlijn is evenwel ingevolge artikel 28 van de prospectusrichtlijn ingetrokken.
De Ministerie van Financiën,
G. Zalm
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-125-p11-SC70520.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.