Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2011)

Voorstel van Wet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel g, wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het eerste lid, onderdeel i, wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

B. Artikel 3.14, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. dieren die krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel niet mogen worden gehouden, en.

C. In artikel 3.22, tiende lid, wordt ‘onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

D. Artikel 3.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In heteerste lid, tweede volzin, wordt ‘vindt hierbij geen toepassing’ vervangen door: is op deze milieu-bedrijfsmiddelen niet van toepassing.

2. In het tweede lid wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door ‘Onze Minister van Infrastructuur en Milieu’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

3. In het vierde lid wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

E. In artikel 3.34, eerste lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

F. Artikel 3.36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

G. In artikel 3.37, eerste en tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

H. Artikel 3.42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het tweede lid wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

3. In het zevende lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

4. In het achtste lid wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

I. Artikel 3.42a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door ‘Onze Minister van Infrastructuur en Milieu’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het achtste lid wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

J. Artikel 3.52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 1o, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door ‘Onze Minister van Infrastructuur en Milieu’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2o, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

K. In artikel 3.77, vierde lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

L. In artikel 3.104, onderdeel o, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , alsmede bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen voor militaire oorlogs- of dienstslachtoffers die verband houden met invaliditeit.

M. In artikel 3.112, zesde lid, tweede volzin, wordt ‘De tweede volzin’ vervangen door: De eerste volzin.

N. In artikel 3.119a, eerste lid, wordt ‘artikel 33, eerste lid, onder 5° en 6°, van de Successiewet 1956’ vervangen door: artikel 33, onder 5° en 6°, van de Successiewet 1956.

O. In artikel 5.3, derde lid, onderdeel a, vervalt ‘als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onderdelen a of h’.

P. Artikel 5.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door ‘Onze Minister van Infrastructuur en Milieu’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door ‘Onze Minister van Infrastructuur en Milieu’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Ontwikkelingssamenwerking’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

3. In het achtste lid wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door ‘Onze Minister van Infrastructuur en Milieu’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Q. Artikel 5.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Buitenlandse Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

2. In het achtste lid wordt ‘Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking’ vervangen door: Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

R. In artikel 7.2, derde lid, tweede volzin, wordt ‘artikel 1.2, derde lid, onderdeel b’ vervangen door: artikel 1.2, vierde lid, onderdeel b.

S. In artikel 7.5, eerste lid, tweede volzin, wordt ‘artikel 1.2, derde lid, onderdeel b’ vervangen door: artikel 1.2, vierde lid, onderdeel b.

T. In artikel 8.1, vierde lid, onderdeel d, wordt ‘Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jongeren’ vervangen door: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

U. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt ‘de tweede volzin, onderdeel b’ vervangen door: de eerste volzin, onderdeel b.

2. In het derde lid, onderdelen a, b en c, wordt ‘het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b’ vervangen door: het tweede lid, eerste volzin, onderdeel b.

V. In artikel 10.1, eerste lid, wordt ‘8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a’ vervangen door ‘8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a’. Voorts wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdelen b en c’ vervangen door: artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen b en c.

W. Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdelen a en b’ vervangen door ‘artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen a en b’. Voorts wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdelen b en c’ vervangen door ‘artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen b en c’. Ten slotte wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, derde volzin’ vervangen door: artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a’ vervangen door: artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a.

3. In het derde lid, aanhef, wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel b’ telkens vervangen door ‘artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b’. Voorts wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a’ vervangen door: artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a.

4. In het vierde lid wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel b’ vervangen door: artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b.

5. In het vijfde lid wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel c’ vervangen door ‘artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel c’. Voorts wordt ‘artikel 8.11, tweede lid, derde volzin’ vervangen door: artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin.

6. In het zesde lid, aanhef, wordt ‘in dat artikel, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a,’ vervangen door ‘in dat artikel, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a’. Voorts wordt aan die aanhef een dubbele punt toegevoegd.

X. Aan artikel 10.8, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De op grond van de eerste volzin aangewezen administratieplichtigen zijn gehouden op de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorgeschreven wijze en uiterlijk op het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorgeschreven tijdstip de op grond van de eerste volzin aangewezen gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de inspecteur.

Y. In artikel 10.10, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door ‘Onze Minister van Infrastructuur en Milieu’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

ARTIKEL II

In de Wet op de loonbelasting 1964 zoals deze luidde van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010, komt artikel 15b, eerste lid, onderdeel q, te luiden:

  • q. dieren die krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel niet mogen worden gehouden;.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 11, eerste lid, wordt na onderdeel k een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • l. bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen voor militaire oorlogs- of dienstslachtoffers die verband houden met invaliditeit;.

B. Artikel 13a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘vervoer vanwege de werkgever’ vervangen door: vervoer vanwege de inhoudingsplichtige.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, wordt onder vervoer vanwege de inhoudingsplichtige verstaan:

    • 1°. vanwege de inhoudingsplichtige georganiseerd vervoer;

    • 2°. het reizen per openbaar vervoer op basis van door de inhoudingsplichtige aangeschafte en door hem aan de werknemer verstrekte plaatsbewijzen.

C. In artikel 26b, onderdelen b en c, wordt ‘artikel 28, onderdeel e’ vervangen door: artikel 28, eerste lid, onderdeel e.

D. In artikel 28bis, eerste lid, aanhef, wordt ‘artikel 28, onderdeel f,’ vervangen door: artikel 28, eerste lid, onderdeel f,.

E. In artikel 28c, eerste en tweede lid, wordt ‘artikel 28, onderdeel f,’ vervangen door: artikel 28, eerste lid, onderdeel f,.

F. In artikel 29, derde lid, wordt ‘artikel 28, onderdelen a en d,’ vervangen door: artikel 28, eerste lid, onderdelen a en d,.

G. Artikel 31, vierde lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. dieren die krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel niet mogen worden gehouden.

H. Artikel 31a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘vervoer vanwege de werkgever’ telkens vervangen door ‘vervoer vanwege de inhoudingsplichtige’. Voorts wordt ‘tenminste’ vervangen door: ten minste.

2. Het tweede lid, onderdeel d, onder 2°, komt te luiden:

  • 2°. vergoedingen van binnenlandse reizen voor zover de vergoeding meer bedraagt dan het bedrag dat wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van onderdeel a;.

3. In het tweede lid, onderdeel e, wordt ‘tot ten hoogste 30 percent van het loon’ vervangen door: tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon.

4. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder vervoer vanwege de inhoudingsplichtige verstaan: vervoer als bedoeld in artikel 13a, zesde lid.

5. Na het zevende lid wordt, onder vernummering van het achtste lid tot negende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Voor de berekening van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde vaste vergoeding ter zake van vervoer worden de in dat onderdeel genoemde aantallen dagen:

    • a. vermenigvuldigd met vier vijfde, drie vijfde, twee vijfde of een vijfde ingeval de werknemer een vierdaagse, een driedaagse, een tweedaagse onderscheidenlijk een eendaagse werkweek heeft;

    • b. naar tijdsgelang herrekend bij:

      • 1°. een wijziging van de reisafstand in de loop van het kalenderjaar;

      • 2°. het aanvangen of beëindigen van de vergoeding in de loop van het kalenderjaar.

I. Artikel 32d, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt ‘en de bijbehorende vrije vergoedingen’.

2. In onderdeel b vervalt ‘en de bijbehorende vrije vergoedingen’ en wordt ‘vrije verstrekkingen’ vervangen door: verstrekkingen.

J. Aan artikel 33, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. de inhoudingsplicht ter zake van loon dat een werknemer geniet van een derde.

K. In artikel 39c, eerste lid, wordt ‘artikel 31 en artikel 32a’ vervangen door: artikel 31, artikel 32a en artikel 32d.

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 13aa, zesde lid,wordt ‘5/25,5’ vervangen door ‘5/H’. Voorts wordt aan dat artikellid een volzin toegevoegd, luidende: Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend aan het einde van het jaar.

B. In artikel 23c, vijfde lid,wordt ‘75/100’ vervangen door ‘(100-H)/100’. Voorts wordt aan dat artikellid een volzin toegevoegd, luidende: Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend aan het einde van het jaar.

ARTIKEL V

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel q, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het vierde lid, onderdeel c, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

3. In het vijfde lid, onderdeel c, wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

B. In artikel 22, tweede, derde, vierde en zesde lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

C. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het vierde lid wordt ‘Onze minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

D. In artikel 24, eerste lid, tweede lid, aanhef, en vijfde lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

E. In artikel 25, eerste lid, tweede lid, aanhef, en derde lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

F. Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘het geval bedoeld in artikel 25, tweede lid, onderdeel a’ vervangen door ‘het geval, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onderdeel a’. Voorts wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het tweede lid wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’. Voorts wordt ‘De Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

3. In het derde lid wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

G. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, het vierde lid en het zevende lid, aanhef, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het achtste lid wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ telkens vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

H. In artikel 28, eerste lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

I. In artikel 29 wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

J. In artikel 30, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ telkens vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

ARTIKEL VI

In de Successiewet 1956 wordt in artikel 11, vijfde lid, ‘partner is van erflater’ vervangen door: partner is van de schenker of de erflater.

ARTIKEL VII

De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 11, vierde lid, onderdeel d, vervalt het asteriskteken.

B. In artikel 16a wordt ‘artikel 15, zesde lid, tweede volzin’vervangen door: artikel 15, zesde lid, derde volzin.

C. In artikel 34, tweede lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 6e, onderdeel b’ vervangen door: artikel 6e, tweede lid, onderdeel b.

ARTIKEL VIII

In de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt artikel 15, eerste lid, als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel n wordt ‘Onze Ministers voor Wonen, Wijken en Integratie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. In onderdeel o wordt ‘Onze Ministers voor Wonen, Wijken en Integratie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL IX

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

B. In artikel 3, eerste lid, onderdeel h, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting , Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

C. In artikel 28a, eerste lid, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

D. In artikel 29, derde lid, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

E. In artikel 47, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

F. Artikel 59, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten behoeve van de toepassing van het eerste en derde lid.

G. Artikel 64, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘elektrolytische en metallurgische procédés’ wordt vervangen door: elektrolytische en metallurgische procedés.

2. Aan het lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Als metallurgische procedés worden aangemerkt:

  • a. de vervaardiging van metalen in primaire vorm;

  • b. smeden, persen, stampen en profielwalsen van metaal;

  • c. oppervlaktebehandeling bestaande uit harden of warmtebehandeling van metalen.

De vrijstelling voor metallurgische procedés geldt alleen voor bedrijven die volgens de Standaard Bedrijfsindeling uit 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek behoren tot code 24 of 25.

H. In artikel 65, eerste lid, wordt ‘mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

ARTIKEL X

In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992wordt in artikel 16a, derde lid, ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

ARTIKEL XI

In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt artikel 23, derde lid, als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘Onze Minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

2. In onderdeel d wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

ARTIKEL XII

De Wet belasting zware motorrijtuigen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 11, vierde lid, wordt ‘met uitzondering van artikel 8, tweede lid, niet van toepassing’ vervangen door: met uitzondering van artikel 8, derde lid, van die wet, niet van toepassing.

B. In artikel 18, eerste lid, wordt ‘Bij besluit van Onze minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Bij besluit van Onze minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

ARTIKEL XIII

De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1:24, vierde lid, wordt ‘Bij regeling van Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B. In artikel 1:27, tweede lid, wordt ‘Bij regeling van Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

C. In artikel 11:7 wordt ‘in overeenstemming met Onze Minister van Justitie’ vervangen door: in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

ARTIKEL XIV

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 37, eerste en tweede lid, wordt ‘Bij algemene maatregel van bestuur’ vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

B. In artikel 38, eerste lid, wordt ‘Bij algemene maatregel van bestuur ’ vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

C. Artikel 67ca wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘de artikelen 28, aanhef en onderdelen a, b, d, en e, 29, 35d, 35e, aanhef en onderdelen a, b, d, en e’ vervangen door: de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d en e, 29, 35d, 35e, aanhef en onderdelen a, b, d en e.

2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘artikel 35, eerste, tweede, en derde lid’ vervangen door: artikel 35, eerste, tweede en derde lid.

D. In artikel 84 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

ARTIKEL XV

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 3, derde lid, wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

B. In artikel 49, vijfde lid, wordt ‘Met betrekking tot het derde lid’ vervangen door: Met betrekking tot het vierde lid.

ARTIKEL XVI

De Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 7, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Economische Zaken verlenen desgevraagd hun medewerking’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verleent desgevraagd zijn medewerking.

B. Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of van Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het tweede lid wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Economische Zaken verstrekken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verstrekt.

C. In artikel 38 wordt ‘op verzoek van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij of Onze Minister van Economische Zaken wordt de minister wie het aangaat’ vervangen door: op verzoek van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt deze.

D. In artikel 41 wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

ARTIKEL XVII

De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 4c, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Voor de toepassing van deze afdeling worden niet als schuldvorderingen aangemerkt binnenlandse en internationale obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten:

    • a. die voor het eerst zijn uitgegeven vóór 1 maart 2001 of waarvan het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten in de zin van richtlijn nr. 80/390/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (Pb EG L 100) of door de verantwoordelijke autoriteiten in landen buiten de Europese Unie;

    • b. die clausules bevatten inzake gross-up en vroegtijdige aflossing, en

    • c. waarvoor geldt dat de uitbetalende instantie van de emittent:

      • 1°. gevestigd is in een lidstaat die bronbelasting inhoudt, en

      • 2°. de rente rechtstreeks betaalt aan een uiteindelijke gerechtigde die zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft.

B. In artikel 8, derde lid, wordt ‘onze Minister’ vervangen door ‘Onze Minister’. Voorts wordt aan dat artikellid een volzin toegevoegd, luidende: De op grond van de eerste volzin aangewezen administratieplichtigen zijn gehouden op de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorgeschreven wijze en uiterlijk op het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorgeschreven tijdstip de op grond van de eerste volzin aangewezen gegevens en inlichtingen te verstrekken aan Onze Minister.

ARTIKEL XVIII

In de Wet OM-afdoening vervalt artikel IV, onderdeel A.

ARTIKEL XIX

In de Natuurschoonwet 1928 wordt artikel 1 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Financiën’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Onze Minister van Financiën.

ARTIKEL XX

In de Zorgverzekeringswet wordt artikel 50 als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Ingeval een teruggaaf of een voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur het te veel betaalde bedrag bij voor bezwaar vatbare beschikking terugvorderen. De bevoegdheid tot terugvordering vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarop de teruggaaf of het voorschot, bedoeld in de eerste volzin, betrekking heeft. Bij de invordering van het ingevolge de eerste volzin terug te vorderen bedrag zijn de regels die gelden voor de invordering van inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing.

2. Het zesde lid vervalt.

ARTIKEL XXI

De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 6.18 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onder vervoer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt niet begrepen het vervoer van de plaats van brengen van goederen in een openbaar lichaam tot de plaats van bestemming.

B. In artikel 8.129, derde lid, wordt ‘onze Minister’ vervangen door ‘Onze Minister’. Voorts wordt aan dat artikellid een volzin toegevoegd, luidende: De op grond van de eerste volzin aangewezen administratieplichtigen zijn gehouden op de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorgeschreven wijze en uiterlijk op het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorgeschreven tijdstip de op grond van de eerste volzin aangewezen gegevens en inlichtingen te verstrekken aan Onze Minister.

ARTIKEL XXII

De Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:

A. In de artikelen 2.50, tweede lid, 2.59, vierde lid, 2.61, vierde lid, en 2.153 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B. In artikel 4.7 wordt ‘elk product dat is ingedeeld onder post 27.10 van het geharmoniseerde systeem’ vervangen door: elk product dat is ingedeeld onder postonderverdeling 27.10.11 van het geharmoniseerde systeem.

C. In artikel 4.11 wordt ‘elk product dat is ingedeeld onder post 24.04 van het geharmoniseerde systeem’ vervangen door: elk product dat is ingedeeld onder de posten 22.04, 22.05 en 22.06 van het geharmoniseerde systeem.

D. Na artikel 4.50 wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 5a. TERUGGAAF
Artikel 4.50a
  • 1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van accijns verleend voor accijnsgoederen die naar een plaats buiten de BES eilanden of, indien het de accijnsgoederen bedoeld in artikel 4.1, tweede lid betreft, buiten Bonaire zijn gebracht.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL XXIII

In de wet van 18 december 2003 tot wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie spaarrenterichtlijn) (Stb. 2003, 531) vervalt artikel IV, onderdeel A.

ARTIKEL XXIV

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2. Artikel I, onderdelen D, R, S, T, U, V en W, artikel III, onderdelen B, C, D, E, F, G, H, I, J en K, artikel IV, artikel VII, artikel XIV, onderdeel C, en artikel XXII, onderdelen B en C, werken terug tot en met 1 januari 2011.

  • 3. Artikel I, onderdelen M en N, werkt terug tot en met 1 januari 2010.

  • 4. Artikel XV, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 juli 2009.

  • 5. Artikel I, onderdelen B en L, artikel II en artikel III, onderdeel A, werken terug tot en met 1 januari 2009.

  • 6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XX in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij ingeval deze wet later in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 14 september 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip) (32 131), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt of is getreden, kan worden bepaald dat artikel XX terugwerkt tot en met het tijdstip waarop die wet in werking treedt of is getreden.

ARTIKEL XXV

Deze wet wordt aangehaald als: Fiscale verzamelwet 2011.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Staatssecretaris van Financiën,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In 2010 is op verzoek van de Tweede en de Eerste Kamer een tussentijds wetsvoorstel met fiscale maatregelen ingediend. Het doel hiervan was een meer over het jaar heen gespreide behandeling van fiscale wetsvoorstellen. Ook dit jaar wordt in dit kader een tussentijds wetsvoorstel ingediend. In 2010 is de behandeling door een combinatie van factoren gelijk gaan lopen met die van het pakket Belastingplan 2011. Eén van deze factoren was het verkiezingsreces na indiening van het wetsvoorstel. Vrij snel daarna startte het zomerreces. De Fiscale verzamelwet 2011 wordt in ............ in plaats van juni ingediend. Daarmee wordt beoogd om de schriftelijke en mondelinge behandeling nu daadwerkelijk op een eerder moment te kunnen laten plaatsvinden dan die van het belastingplan.

Het onderhavige wetsvoorstel wijzigt een groot aantal belastingwetten, zowel op het gebied van directe als indirecte belastingen. Daarnaast wijzigt dit wetsvoorstel enkele andere wetten. Het gaat hierbij om voornamelijk technische en redactionele wijzigingen die in beginsel op 1 januari 2012 in werking treden. Voor een aantal bepalingen is inwerkingtreding met terugwerkende kracht gewenst. Waar dat het geval is, wordt dat in het vervolg van deze toelichting nader toegelicht. Het wetsvoorstel bevat vele technische en/of redactionele wijzigingen. Daarnaast wordt onder meer een niet beoogde uitwerking van een amendement gerepareerd, een wijziging aangebracht in de uitsluiting van persoonsgebonden aftrekposten van het schuldenbegrip box 3, een delegatiebepaling opgenomen ten behoeve van de benodigde informatie voor de vooringevulde aangifte en de vrijstelling van de energiebelasting voor elektriciteit gebruikt voor metallurgische procedés verduidelijkt.

Een deel van de maatregelen wordt toegelicht in de hiernavolgende algemene toelichting. Voor een (nadere) toelichting op de afzonderlijke maatregelen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij voorliggend wetsvoorstel.

2. Wet inkomstenbelasting 2001
2.1. Reparatie niet beoogde uitwerking beperking Vamil tot 75%

Bij het Belastingplan 2011 is het amendement Slob aangenomen.1 Dit amendement bewerkstelligt dat de heffingskortingen die verband houden met vrijstellingen in box 3 voor maatschappelijke beleggingen, voor directe beleggingen in durfkapitaal en voor culturele beleggingen geleidelijk in plaats van in een keer worden afgeschaft. De budgettaire dekking hiervoor is mede gevonden in het beperken van de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (hierna: Vamil). De Vamil is voor de jaren 2011, 2012 en 2013 beperkt van 100% naar 75% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het Vamil-bedrijfsmiddel. Op de overige 25% die niet willekeurig kan worden afgeschreven, is het reguliere afschrijfsysteem van toepassing. Hierbij is geen rekening gehouden met de afschrijfbeperking voor gebouwen. Uit de wet volgt dat deze afschrijfbeperking niet van toepassing is op gebouwen die in aanmerking komen voor de Vamil (Vamil-gebouwen) voor zover er willekeurig op kan worden afgeschreven. Volgens deze ‘voor zover-formulering’ is deze afschrijfbeperking echter wel van toepassing op het gedeelte van Vamil-gebouwen waarop het reguliere afschrijfsysteem van toepassing is. Dit is niet de bedoeling geweest. Met de beperking van het Vamil-percentage is beoogd de afschrijving meer in de tijd te spreiden; niet om het totaal af te schrijven bedrag te beperken. Voor andere milieubedrijfsmiddelen dan Vamil-gebouwen werkt dit immers ook zo uit. Met de thans voorgestelde wijziging wordt dit onbedoelde gevolg voor Vamil-gebouwen met terugwerkende kracht rechtgezet.

2.2. Uitsluiten persoonsgebonden aftrekposten van schuldenbegrip box 3

Met ingang van 1 januari 20102 is voor uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (partneralimentatie) en voor aftrekbare giften geregeld dat verplichtingen die tot uitgaven kunnen leiden die geheel of gedeeltelijk worden aangemerkt als een persoonsgebonden aftrekpost, niet langer als schuld in aanmerking worden genomen in box 3. Thans wordt voorgesteld de uitsluiting van persoonsgebonden aftrekposten van het schuldenbegrip van box 3 alsnog te laten gelden voor alle persoonsgebonden aftrekposten. De wettekst wordt daarmee meer in overeenstemming gebracht met het doel van de bepaling.

2.3. Delegatiebevoegdheid ten behoeve van informatieverstrekking administratieplichtigen

In het kader van de voor de aanslagregeling benodigde contra-informatie en in het kader van de benodigde informatie voor de vooringevulde aangifte (VIA) is bij algemene maatregel van bestuur bepaald dat aangewezen administratieplichtigen uit eigener beweging bepaalde gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst moeten verstrekken. De wens bestaat om in de algemene maatregel van bestuur tevens bepalingen op te nemen omtrent de wijze en het uiterste moment waarop bedoelde gegevens en inlichtingen dienen te worden aangeleverd. Deze beoogde wijziging is reeds bij brief van 25 november 2010 in concept aan de Staten-Generaal voorgelegd.3 Om deze uitbreiding te kunnen bewerkstelligen dient een toereikende delegatiebevoegdheid te worden opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze delegatiebevoegdheid wordt op grond van dit wetsvoorstel toegevoegd.

3. Wet belastingen op milieugrondslag

De energiebelasting kent sinds 2004 een vrijstelling voor elektriciteit die wordt gebruikt voor metallurgische procedés. Deze vrijstelling is opgenomen om te voorzien in een compensatie voor de lastenverzwaring die zou optreden als gevolg van de introductie van een vierde tariefschijf voor elektriciteitsverbruik boven de 10 miljoen kWh.4 De Richtlijn Energiebelastingen geeft de lidstaten de mogelijkheid bovengenoemde vrijstelling toe te passen. In de praktijk blijkt er onduidelijkheid te bestaan over de reikwijdte van de regeling. Met de thans voorgestelde wetswijziging wordt nader omschreven welke procedés in aanmerking komen voor de vrijstelling. De omschrijving is daarbij zodanig geformuleerd dat die procedés in aanmerking komen voor een vrijstelling waarvoor dat indertijd was voorzien bij invoering van deze vrijstellingsregeling. Met deze wijziging wordt een verduidelijking beoogd.

4. Overige aanpassingen

Met de in dit wetsvoorstel opgenomen wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt, voor de uitvoering van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw door de Belastingdienst, een verduidelijking aangebracht. In de wettekst wordt expliciet tot uitdrukking gebracht dat de inspecteur zowel op grond van een verleend voorschot uitbetaalde bedragen als op grond van een verleende (definitieve) teruggaaf uitbetaalde bedragen kan terugvorderen als achteraf blijkt dat de verzekeringsplichtige in het geheel geen recht heeft op een teruggaaf of recht heeft op een lagere teruggaaf dan aan hem is uitbetaald.

Daarnaast is in de Douane- en Accijnswet BES een aantal technische omissies hersteld. De omschrijving van benzine is gelijkgeschakeld met de omschrijving die geldt in het in Europa gelegen deel van Nederland. De omschrijving van wijn is aangepast aan de correcte goederencode van het geharmoniseerd systeem. Er is een mogelijkheid voor teruggave van accijns geïntroduceerd voor goederen die naar een plaats buiten de BES-eilanden worden gebracht. De achtergrond ervan is dat het onder het nieuwe regime vaker dan voorheen voor zou kunnen komen dat veraccijnsde goederen naar het buitenland geleverd worden.

Voorts vinden in diverse belastingwetten wijzigingen plaats in verband met de nieuwe benaming van enkele bewindspersonen en ministeries vanaf het aantreden van het huidige kabinet.

Ten slotte zijn in het wetsvoorstel enkele andere technische en redactionele wijzigingen opgenomen.

5. EU-aspecten en effecten

Dit wetsvoorstel heeft geen EU-aspecten en geen budgettaire gevolgen. Voor de uitvoering door Belastingdienst heeft het eveneens geen gevolgen. Voorts zijn er geen effecten voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven.

Met de motie Koffeman5 heeft de Eerste Kamer verzocht om de duurzaamheidseffecten van alle fiscale maatregelen met nadruk mee te wegen en hierover te rapporteren. Gezien de technische aard van de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen zijn de duurzaamheidseffecten nihil.

Als inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel is het vaste verandermoment van 1 januari 2012 opgenomen. De invoeringstermijn van twee maanden is niet van toepassing nu de wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel reparaties betreffen. Voor een aantal wijzigingen is voorzien in terugwerkende kracht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de inwerkingtredingsbepaling.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I
Artikel I, onderdelen A, C, D, onder 2 en 3, E, F, G, H, I, J, K, P, Q en Y (artikelen 3.13, 3.22, 3.31, tweede en vierde lid, 3.34, 3.36, 3.37, 3.42, 3.42a, 3.52, 3.77, 5.14, 5.15 en 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Deze wijzigingen in de Wet IB 2001 houden verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

In artikel 3.14, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 2001 worden kosten die verband houden met bepaalde (categorieën) dieren aangewezen als kosten die niet in aftrek kunnen worden gebracht bij het bepalen van de winst. In de huidige wettekst wordt voor deze (categorieën) dieren verwezen naar de Regeling agressieve dieren. Die regeling is echter per 1 januari 2009 ingetrokken. In verband hiermee wordt de genoemde bepaling opnieuw geformuleerd, waarbij in algemene zin kosten voor dieren die krachtens een bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel niet mogen worden gehouden, Hiermee is qua doel en strekking geen wijziging beoogd ten opzichte van de oude definitie. De onderhavige wijziging werkt terug tot en met 1 januari 2009, omdat de Regeling agressieve dieren per die datum is komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel D, onder 1 (artikel 3.31, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001)

De in onderdeel D, onder 1, opgenomen wijziging van artikel 3.31, eerste lid, van de Wet IB 2001 bewerkstelligt dat het buiten toepassing verklaren van de afschrijfbeperking gebouwen van artikel 3.30a, eerste lid, van de Wet IB 2001 niet slechts ziet op het gedeelte dat willekeurig kan worden afgeschreven, maar op het milieubedrijfsmiddel als zodanig.

Artikel I, onderdeel L (artikel 3.104 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Per 1 januari 2009 is onderdeel o ingevoegd in artikel 3.104 van de Wet IB 2001. Die invoeging hield verband met het vervallen van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964. De met ingang van 1 januari 2009 in artikel 3.104, onderdeel o, van de Wet IB 2001 genoemde vergoedingen waren tot 1 januari 2009 vrijgesteld op grond van een in een beleidsbesluit opgenomen goedkeuring, die was gekoppeld aan het tot 1 januari 2009 geldende artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964. Bij deze transitie zijn de voorzieningen voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers in verband met invaliditeit (neergelegd in de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers), die eveneens op grond van datzelfde beleidsbesluit waren vrijgesteld, abusievelijk niet (gedelegeerd) in de vrijstelling in de Wet IB 2001 opgenomen. Teneinde deze omissie ongedaan te maken wordt voorgesteld om met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009 een delegatiebepaling op te nemen in artikel 3.104, onderdeel o, van de Wet IB 2001. Ter invulling van die delegatiebepaling zal in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 worden bepaald dat voorzieningen ingevolge de genoemde Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers worden aangewezen als voorzieningen als bedoeld in artikel 3.104, onderdeel o, van de Wet IB 2001, waarmee wordt bewerkstelligd dat deze voorzieningen niet behoren tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen, bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.

Artikel I, onderdeel M (artikel 3.112 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

In artikel 3.112, zesde lid, tweede volzin, van de Wet IB 2001 is een onjuiste verwijzing opgenomen. Verwezen wordt naar de tweede volzin van genoemd artikellid terwijl dit een verwijzing naar de eerste volzin van genoemd artikellid moet zijn. Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel N (artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

In artikel 3.119a, eerste lid, van de Wet IB 2001 is een onjuiste verwijzing opgenomen naar twee onderdelen van artikel 33 van de Successiewet 1956. In die verwijzing wordt onder meer verwezen naar het eerste lid van laatstgenoemd artikel terwijl dat artikel met ingang van 1 januari 2010 niet meer uit leden bestaat. Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel O (artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met ingang van 1 januari 20106 is in artikel 5.3, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 geregeld dat verplichtingen die tot uitgaven kunnen leiden die (geheel of gedeeltelijk) worden aangemerkt als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, of als aftrekbare giften als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onderdeel h, van de Wet IB 2001, niet langer als schuld in aanmerking worden genomen in box 3. Daarmee werd beoogd te voorkomen dat wanneer een uitgave als persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking kan worden genomen, de met deze uitgave corresponderende verplichting ook invloed heeft op het voordeel uit sparen en beleggen (box 3). Deze reparatie is destijds beperkt tot de beide hiervoor genoemde categorieën persoonsgebonden aftrekposten. Voor andere categorieën persoonsgebonden aftrekposten acht het kabinet het echter evenzeer onwenselijk dat de met de toekomstige persoonsgebonden aftrekpost corresponderende verplichting in aanmerking wordt genomen in box 3. Anders dan voorzien, blijkt dat in de praktijk echter wel te gebeuren.7 Daarom wordt thans de wettekst alsnog in overeenstemming gebracht met het doel van de bepaling en zal de uitsluiting van persoonsgebonden aftrekposten van het schuldenbegrip van box 3 in artikel 5.3, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 derhalve gelden voor alle persoonsgebonden aftrekposten die worden genoemd in artikel 6.1, tweede lid, van de Wet IB 2001.

Artikel I, onderdelen R en S (artikelen 7.2 en 7.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

De verwijzingen in de artikelen 7.2, derde lid, en 7.5, eerste lid, van de Wet IB 2001 naar artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van die wet zijn abusievelijk niet aangepast aan de verplaatsing van dat onderdeel per 1 januari 2011. Met de onderhavige wijziging wordt dit met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 alsnog bewerkstelligd.

Artikel I, onderdeel T (artikel 8.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Ingevolge de Fiscale onderhoudswet 2010 is met ingang van 1 januari 2011 in artikel 8.1, vierde lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 een verwijzing opgenomen naar de tot 1 januari 2010 als Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten aangeduide Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Abusievelijk is bij de formulering van die verwijzing nog uitgegaan van de oude citeertitel. Met de onderhavige wijziging wordt deze omissie ongedaan gemaakt. Deze wijziging treedt in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011.

Artikel I, onderdelen U, V en W (artikelen 8.11, 10.1 en 10.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met ingang van 1 januari 2011 is ingevolge de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 de eerste volzin van artikel 8.11, tweede lid, komen te vervallen. Hierdoor werden de tweede en derde volzin van dat lid automatisch de eerste en tweede volzin. De artikelen 8.11, tweede en derde lid, 10.1, eerste lid, en 10.7, eerste tot en met zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 verwijzen naar een of meer van die beide volzinnen. Abusievelijk zijn in de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 deze verwijzingen niet aangepast. Dit vindt alsnog plaats met de onderhavige wijzigingen. De wijzigingen treden in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011, zijnde de datum waarop de onjuistheid van de verwijzingen is ontstaan. Voorts wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om een redactionele verbetering aan te brengen.

Artikel I, onderdeel X (artikel 10.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

In artikel 10.8, eerste lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur administratieplichtigen worden aangewezen die gehouden zijn bepaalde eveneens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst. De uitwerking van deze delegatiebevoegdheden is opgenomen in artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001). Met de thans voorgestelde aanpassing van artikel 10.8 van de Wet IB 2001 wordt het mogelijk gemaakt om artikel 22 van het UBIB 2001 aan te vullen met bepalingen omtrent de wijze en het uiterste moment waarop bedoelde gegevens en inlichtingen dienen tot worden aangeleverd. Tegelijkertijd met de invoering van de tweede volzin van artikel 10.8, eerste lid, van de Wet IB 2001 en artikel 22, vierde lid en vijfde lid, onderdeel b, van het UBIB 2001, zal artikel 43b van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 vervallen. In laatstgenoemd artikel is momenteel geregeld op welke wijze en op welk moment de gegevensverstrekking dient plaats te vinden.

Artikel II
Artikel II (artikel 15b van de Wet op de loonbelasting 1964)

De tot 1 januari 2011 in artikel 15b, eerste lid, onderdeel q, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) genoemde Regeling agressieve dieren is per 1 januari 2009 ingetrokken. In verband hiermee wordt de omschrijving van de uitsluiting van vergoedingen voor bepaalde (categorieën) dieren van de vrije vergoedingen, zoals die omschrijving in de genoemde bepaling luidde van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010, aangepast. Gekozen is voor een omschrijving waarbij vergoedingen voor dieren die krachtens een bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel niet mogen worden gehouden, worden uitgesloten van de vrije vergoedingen. Hiermee is qua doel en strekking geen wijziging beoogd ten opzichte van de oude definitie.

Voor inhoudingsplichtigen die gebruikmaken van de keuzeregeling van artikel 39c van de Wet LB 1964, blijft artikel 15b van de Wet LB 1964, zoals dat rekening houdend met de thans voorgestelde wijziging luidde op 31 december 2010, van toepassing. De onderhavige wijziging werkt terug tot en met 1 januari 2009, omdat de Regeling agressieve dieren per die datum is komen te vervallen.

Artikel III
Artikel III, onderdeel A (artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964)

De invoeging van artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964 houdt mede verband met de invoeging in artikel 3.104, onderdeel o, van de Wet IB 2001, zoals elders in dit wetsvoorstel opgenomen (artikel I, onderdeel L). Deze wijziging werkt terug tot en met 1 januari 2009. Voor zover voorzieningen op grond van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- of dienstslachtoffers (de Voorzieningenregeling) voortvloeien uit de dienstbetrekking, zullen deze met toepassing van de delegatiebepaling in artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964 in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011, en voor de jaren 2009 en 2010 in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, worden aangewezen als voorzieningen als bedoeld in de laatstgenoemde bepaling, waarmee wordt bewerkstelligd dat deze voorzieningen niet behoren tot het loon.

Artikel III, onderdeel B (artikel 13a van de Wet op de loonbelasting 1964)

De wijziging in 13a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet LB 1964 betreft een technische wijziging die deze bepaling in overeenstemming brengt met de elders in de Wet LB 1964 gebruikte begrippen. De toevoeging van een zesde lid aan artikel 13a van de Wet LB 1964 geeft nadere invulling aan het in het vierde lid, onderdeel b, van dat artikel bedoelde vervoer vanwege de inhoudingsplichtige. De tekst van genoemd zesde lid is ontleend aan het huidige artikel 31a, zesde lid, van de Wet LB 1964.

Artikel III, onderdelen C, D, E en F (artikelen 26b, 28bis, 28c en 29 van de Wet op de loonbelasting 1964)

De wijzigingen in de artikelen 26b, 28bis, 28c en 29 van de Wet LB1964 houden verband met een technische aanpassing in artikel 28 van de Wet LB 1964 per 1 januari 2011, waarbij een lid aan laatstgenoemd artikel, dat tot dan toe niet uit leden bestond, is toegevoegd en de tot die datum geldende tekst is opgenomen in het eerste lid. De verwijzingen in de eerstgenoemde wetsartikelen naar onderdelen van artikel 28 van de Wet LB 1964 zijn abusievelijk niet aangepast aan die wijziging. Door de onderhavige wijzigingen worden deze verwijzingen alsnog dienovereenkomstig aangepast.

Artikel III, onderdeel G (artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964)

Met de voorgestelde wijziging van artikel 31, vierde lid, onderdeel g, van de Wet LB 1964 wordt de formulering van deze bepaling in overeenstemming gebracht met de ingevolge het onderhavige wetsvoorstel gewijzigde formulering van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 2001 en van artikel 15b, eerste lid, onderdeel q, van de Wet LB 1964 zoals deze op 31 december 2010 luidde (zie de toelichting op artikel I, onderdeel B, en op artikel II). In lijn met de terugwerkende kracht van de genoemde gewijzigde formuleringen, treedt de onderhavige maatregel met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 in werking.

Artikel III, onderdeel H (artikel 31a van de Wet op de loonbelasting 1964)

Artikel III, onderdeel H, onder 1, bevat enkele technische wijzigingen van artikel 31a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964. De eerste wijziging brengt deze bepaling in overeenstemming met de elders in de Wet LB 1964 gebruikte begrippen. Ook de tweede wijziging betreft een redactionele verbetering.

Artikel III, onderdeel H, onder 2, behelst een aanpassing van artikel 31a, tweede lid, onderdeel d, onder 2o, van de Wet LB 1964. Met de laatstgenoemde bepaling was beoogd om ook voor in het kader van opleiding of studie als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel d, van de Wet LB 1964 gemaakte reiskosten het in artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, van die wet opgenomen regime te laten gelden. Dat betekent onder andere dat de kosten van ten behoeve van een studie gemaakte reizen per openbaar vervoer belastingvrij mogen worden vergoed tegen de werkelijke kosten ingeval deze meer dan €0,19 per kilometer bedragen. Op grond van de parlementaire behandeling8 van artikel 15a, eerste lid, onderdeel h, van de Wet LB 1964, zoals dat tot 1 januari 2011 luidde, gold tot 1 januari 2011 een vergelijkbare regeling. In zoverre betreft het derhalve een codificatie van de reeds bestaande praktijk.

De in artikel III, onderdeel H, onder 3, opgenomen wijziging heeft betrekking op de onder de werkkostenregeling opgenomen gerichte vrijstelling voor de vergoeding van extraterritoriale kosten. Op grond van de in dat kader geldende bewijsregel geldt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden. De genoemde bepaling is uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. In dat uitvoeringsbesluit zijn tevens nadere regels opgenomen met betrekking tot het voor de toepassing van de bewijsregel (de 30%-regel) als grondslag in aanmerking te nemen deel van het loon. Voorgesteld wordt om de bevoegdheid voor het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels op dat punt expliciet in de tekst van artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB 1964 tot uitdrukking te brengen teneinde iedere discussie op dit punt te voorkomen. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De wijziging werkt terug tot en met 1 januari 2011, omdat de grondslag voor de bewijsregel per die datum in artikel 31a van de Wet LB 1964 is opgenomen.

De in artikel III, onderdeel H, onder 4, opgenomen wijziging is van technische aard. Nu ingevolge artikel III, onderdeel B, onder 2, in artikel 13a, zesde lid, van de Wet LB 1964 de definitie van ‘vervoer vanwege de inhoudingsplichtige’ wordt vastgelegd, volstaat het om in artikel 31a, zesde lid, van de Wet LB 1964 te verwijzen naar die bepaling.

Ingevolge artikel III, onderdeel H, onder 5, wordt een nieuw lid in artikel 31a van de Wet LB 1964 ingevoegd. In dit lid wordt geregeld dat bij een vaste vergoeding ter zake van vervoer als bedoeld in het slot van artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964, zowel het minimumaantal dagen waarop moet zijn gereisd als het maximumaantal dagen op basis waarvan de vergoeding mag worden berekend naar rato wordt verminderd, indien de werknemer minder dan vijf dagen in de week werkt. Tevens worden de in het slot van artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, genoemde aantallen dagen naar tijdsgelang herrekend ingeval de werknemer in de loop van het kalenderjaar een andere reisafstand krijgt of ingeval de vergoeding gedurende het kalenderjaar aanvangt of wordt beëindigd. Dit nieuwe lid is in lijn met artikel 15a, vierde en vijfde lid, van de Wet LB 1964, zoals dit tot 1 januari 2011 luidde, met dien verstande dat van de gelegenheid gebruik is gemaakt om in de tekst tot uitdrukking te brengen dat de genoemde tijdsgelange herrekening eveneens plaatsvindt ingeval de vergoeding eerst in de loop van het jaar aanvangt. De tot 1 januari 2011 opgenomen specifieke bepaling voor situaties waarin de dienstbetrekking in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, is in dat geval niet meer nodig.

Artikel III, onderdeel I (artikel 32d van de Wet op de loonbelasting 1964)

De redactie van artikel 32d van de Wet LB 1964 wordt aangepast aan de invoering van de werkkostenregeling per 1 januari 2011. Is een werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking tot een inhoudingsplichtige werkzaam bij een andere inhoudingsplichtige, dan wordt de eerste inhoudingsplichtige geacht het loon te verstrekken dat bij de andere inhoudingsplichtige zou zijn genoten zonder toepassing van artikel 32d van de Wet LB 1964. Voorwaarde is dat de werknemer verplicht is het bij die andere inhoudingsplichtige genoten loon aan de eerste inhoudingsplichtige af te staan en dat die andere inhoudingsplichtige het loon rechtstreeks afdraagt aan de eerste inhoudingsplichtige. Wat geldt voor het loon, gold tot 1 januari 2011 ook voor de vrije vergoedingen. Met de invoering van de werkkostenregeling bestaan er geen vrije vergoedingen meer. De vergoeding die tot 1 januari 2011 zou kwalificeren als vrije vergoeding, behoort met ingang van die datum tot het loon, zodat het niet meer nodig is in artikel 32d van de Wet LB 1964 een afzonderlijke bepaling voor de vrije vergoedingen op te nemen. In verband hiermee dient artikel 32d van de Wet LB 1964 te worden aangepast. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat vergoedingen en verstrekkingen die de andere inhoudingsplichtige verstrekt aan de werknemer, geacht worden te zijn verstrekt door de eerste inhoudingsplichtige en daarom – indien zij door de eerste inhoudingsplichtige worden aangewezen als eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, van de Wet LB 1964 en niet gericht zijn vrijgesteld – ook ten laste komen van het algemene forfait van de eerste inhoudingsplichtige, dan wel dat deze daarover de eindheffing verschuldigd is.

Artikel III, onderdeel J (artikel 33 van de Wet op de loonbelasting 1964)

De toevoeging van een onderdeel e aan het eerste lid van artikel 33 van de Wet LB1964 houdt verband met de wijziging van dat artikel per 1 januari 2011 ingevolge de Fiscale verzamelwet 2010. Tot 1 januari 2011 was in artikel 33 van de Wet LB 1964 een algemene delegatiebevoegdheid opgenomen ten behoeve van onder meer artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. In het kader van de motie Jurgens c.s.9 is deze algemene delegatiebevoegdheid per 1 januari 2011 vervangen door enkele specifieke delegaties. Abusievelijk is hierbij geen delegatie voor artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 opgenomen. Met de onderhavige wijziging wordt deze delegatie daarom met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 alsnog toegevoegd.

Artikel III, onderdeel K (artikel 39c van de Wet op de loonbelasting 1964)

De wijziging van artikel 39c van de Wet LB 1964 houdt verband met de in artikel III, onderdeel I, opgenomen wijziging van artikel 32d van de Wet LB 1964.

Artikel IV
Artikel IV (artikelen 13aa en 23c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Het in artikel 13aa, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 genoemde percentage was abusievelijk nog niet aangepast aan de per 1 januari 2011 ingegane verlaging van het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting van 25,5% naar 25%. Met de onderhavige wijziging van dat lid wordt het in dat lid genoemde percentage voortaan automatisch aangepast bij een wijziging van het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting, zodat dit bij een toekomstige tariefwijziging niet meer hoeft te worden aangepast.

Tevens wordt eenzelfde wijziging aangebracht in artikel 23c, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat overigens wel reeds was aangepast aan de per 1 januari 2011 ingegane verlaging van het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting van 25,5% naar 25%.

Beide wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2011, zijnde de datum waarop het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting is verlaagd van 25,5% naar 25%.

Artikel V
Artikel V (artikelen 1, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29 en 30 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen)

Deze wijzigingen in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen houden verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Voorts wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om de tekst van artikel 26, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen nader in overeenstemming te brengen met de Aanwijzingen voor de regelgeving. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel VI
Artikel VI (artikel 11 van de Successiewet 1956)

Artikel 11 van de Successiewet 1956 is een fictiebepaling die vanouds de verkrijging door een deelgenoot van het aandeel in goederen dat krachtens een overeenkomst bij het overlijden van een andere deelgenoot verblijft of wordt toegedeeld aan hem, dan wel kan worden overgenomen door hem, voor de toepassing van die wet aanmerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Bij de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 201010 is dit artikel aangevuld met de situatie waarin het aandeel van een persoon in de goederen tijdens zijn leven ten gevolge van een vennootschapsovereenkomst verblijft of wordt toegedeeld aan, dan wel kan worden overgenomen door de deelgenoten. In dat geval is er sprake van een fictieve schenking. In het vijfde lid van artikel 11 van de Successiewet 1956 is bepaald dat deze ficties uitsluitend van toepassing zijn als de verkrijger de partner is van de erflater of behoort tot diens kring van verwanten tot en met de vierde graad of hun partners. Bij de fictieve schenking gaat het echter om de situatie waarin de verkrijger de partner is van de (fictieve) schenker of behoort tot diens kring van verwanten tot en met de vierde graad of hun partners. De onderhavige wijziging strekt ertoe dit in de wettekst tot uitdrukking te brengen.

Artikel VII
Artikel VII (artikelen 11, 16a en 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968)

De wijziging van artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968 voorziet in verwijdering van een asteriskteken dat ten onrechte in de tekst terecht is gekomen en geen inhoudelijke betekenis heeft. De wijzigingen in de artikelen 16a en 34 van die wet betreffen in beide gevallen een correctie van een onjuiste verwijzing. Deze wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2011 in verband met het voorkomen van onduidelijkheid voor bedrijfsleven en Belastingdienst bij de toepassing van die bepalingen nu de bepalingen waarnaar wordt verwezen per januari 2011 zijn gewijzigd.

Artikel VIII
Artikel VIII (artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer)

Deze wijziging in de Wet op belastingen van rechtsverkeer houdt verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel IX
Artikel IX, onderdelen A, B, C, D, E en H (artikelen 2, 3, 28a, 29, 47 en 65 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

Deze wijzigingen in de Wet belastingen op milieugrondslag houden verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel IX, onderdeel F (artikel 59 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

Met deze wijziging van artikel 59 van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt de delegatiebepaling verbreed naar het derde lid van dit artikel. Dit is nodig om nadere regels te kunnen stellen ten behoeve van de toepassing van het derde lid, bijvoorbeeld wat betreft de voorwaarde dat grotendeels gebruik gemaakt moet worden van restwarmte in een installatie voor stadsverwarming.

Artikel IX, onderdeel G (artikel 64 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

Met de wijziging van artikel 64 van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt in dat artikel nader omschreven welke metallurgische procedés in aanmerking komen voor de vrijstelling van de energiebelasting op elektriciteit. Er wordt opgesomd welke processen worden aangemerkt als metallurgische procedés: de vervaardiging van metalen in primaire vorm, smeden, persen, stampen en profielwalsen van metaal en oppervlaktebehandeling bestaande uit harden of warmtebehandeling van metalen. De opsomming van oppervlaktebehandelingen die onder het begrip metallurgisch procedé vallen, is limitatief. Dat neemt overigens niet weg, dat de vrijstelling ook van toepassing kan zijn op oppervlaktebehandelingen die weliswaar niet onder het begrip metallurgisch procedé vallen, maar zijn aan te merken als elektrolytische procedés. Dat is bijvoorbeeld het geval bij galvaniseren, anodiseren, verchromen, vernikkelen, plateren en verzinken van metalen.

Daarnaast wordt aangegeven dat alleen bedrijven die volgens de Standaard bedrijfsindeling uit 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek behoren tot code 24 (vervaardiging van metalen in primaire vorm) en code 25 (vervaardiging van producten van metaal (geen machines en apparaten)) in aanmerking kunnen komen voor de vrijstelling. Dit houdt in dat bedrijven die tot een andere code behoren – zoals bijvoorbeeld code 29.1 (de vervaardiging van auto’s ) – niet voor de vrijstelling in aanmerking komen, ongeacht of daarin al dan niet sprake is van metallurgische procedés. Binnen de bedrijven die onder code 24 of 25 vallen, geldt de vrijstelling alleen voor de opgesomde processen die worden aangemerkt als metallurgische procedés.

Op grond van artikel 70, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag gelden deze bepalingen automatisch ook voor de teruggaaf van energiebelasting met betrekking tot metallurgische procedés.

Artikel X
Artikel X (artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

Deze wijziging in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 houdt verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel XI
Artikel XI (artikel 23 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994)

Deze wijziging in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 houdt verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel XII
Artikel XII (artikelen 11 en 18 van de Wet belasting zware motorrijtuigen)

Deze wijziging van artikel 11 van de Wet belasting zware motorrijtuigen betreft het herstel van een verouderde verwijzing. De wijziging van artikel 18 van die wet houdt verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel XIII
Artikel XIII (artikelen 1:24, 1:27 en 11:7 van de Algemene douanewet)

Deze wijzigingen in de Algemene douanewet houden verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel XIV
Artikel XIV, onderdelen A en B (artikelen 37 en 38 van de Algemene wet rijksbelastingen)

Artikel 37, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) regelt de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur, met inachtneming van wederkerigheid, regels ter voorkoming van dubbele belasting vast te stellen. Het tweede lid regelt de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur regels vast te stellen ter voorkoming van dubbele belasting, in gevallen waarin daarin niet op andere wijze is voorzien. Deze bepaling heeft betrekking op de BES eilanden.

Artikel 38, eerste lid, van de AWR regelt de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur eenzijdige regels vast te stellen ter voorkoming van dubbele belasting, in gevallen waarin daarin niet op andere wijze is voorzien.

In de genoemde bepalingen is thans niet voorzien in de mogelijkheid van subdelegatie. Met de onderhavige wijzigingen wordt daar alsnog in voorzien.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit in beginsel niet nodig is voor de vaststelling van een regeling ter uitwerking van in de maatregel genoemde detailpunten ten behoeve van de toepassing van de bij maatregel van bestuur getroffen regeling in de praktijk. De huidige Uitvoeringsregeling Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 is zo’n regeling. Om misverstanden in de toekomst te voorkomen verdient het wel de voorkeur om de mogelijkheid tot subdelegatie expliciet in de wet op te nemen.

Artikel XIV, onderdeel C (artikel 67ca van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De wijziging in artikel 67ca, eerste lid, onderdeel c, van de AWR houdt verband met een technische aanpassing in artikel 28 van de Wet LB 1964 per 1 januari 2011, waarbij een lid aan laatstgenoemd artikel, dat tot dan toe niet uit leden bestond, is toegevoegd en de tot die datum geldende tekst is opgenomen in het eerste lid. De in artikel 67ca van de AWR opgenomen verwijzing naar deze artikelonderdelen is abusievelijk niet aangepast aan die wijziging. Door de onderhavige wijziging wordt deze verwijzing alsnog dienovereenkomstig aangepast.

Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt enkele redactionele verbeteringen in artikel 67ca van de AWR aan te brengen.

Artikel XIV, onderdeel D (artikel 84 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De wijziging van artikel 84 van de AWR houdt verband met de nieuwe benaming van het tot het aantreden van het huidige kabinet als Ministerie van Justitie aangeduide Ministerie van Veiligheid en Justitie. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel XV
Artikel XV, onderdeel A (artikel 3 van de Invorderingswet 1990)

De wijziging van artikel 3, derde lid, van de Invorderingswet 1990 houdt verband met de nieuwe benaming van het tot het aantreden van het huidige kabinet als Ministerie van Economische Zaken aangeduide Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel XV, onderdeel B (artikel 49 van de Invorderingswet 1990)

De wijziging van artikel 49 van de Invorderingswet 1990 herstelt een foutieve verwijzing in die bepaling die als gevolg van de Aanpassingswet vierde tranche Awb per 1 juli 2009 is ontstaan. Het tot die datum geldende artikel 49, derde lid, van de Invorderingswet 1990 is toen vernummerd tot vierde lid. De verwijzing in artikel 49, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 is hier toen abusievelijk niet aan aangepast. Dat gebeurt met de thans voorgestelde wijziging alsnog. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel XVI
Artikel XVI (artikelen 7, 34, 38 en 41 van de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen)

De wijzigingen in de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen houden verband met de samenvoeging en nieuwe benamingen van een aantal ministeries sinds het aantreden van het huidige kabinet. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel XVII
Artikel XVII, onderdeel A (artikel 4c van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In het huidige artikel 4c van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) is een overgangsregeling opgenomen op grond waarvan verhandelbare schuldinstrumenten die vóór 1 maart 2001 zijn uitgegeven of waarvan het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten, onder voorwaarden niet als schuldvordering worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de rente op deze schuldinstrumenten niet wordt aangemerkt als een rentebetaling waardoor verplichte renseignering en informatie-uitwisseling op grond van de spaarrenterichtlijn achterwege blijft. Op grond van de spaarrenterichtlijn geldt deze overgangsregeling na 31 december 2010 alleen nog voor verhandelbare schuldinstrumenten met enkele specifieke kenmerken en bovendien alleen nog indien er landen zijn die na 31 december 2010 nog bronbelasting inhouden. Nu dat laatste het geval is, wordt artikel 4c, eerste lid, van de WIB zodanig aangepast dat de hiervoor genoemde overgangsregeling overeenkomstig de spaarrenterichtlijn wordt beperkt tot verhandelbare schuldvorderingen die een clausule inzake gross-up en vroegtijdige aflossing bevatten.

Artikel XVII, onderdeel B (artikel 8 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

In het huidige artikel 8, derde lid, van de WIB is ten behoeve van de internationale gegevensuitwisseling bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur administratieplichtigen worden aangewezen die gehouden zijn bepaalde eveneens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Minister van Financiën. Met de wijziging van artikel 8, derde lid, van de WIB wordt het ook mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent de wijze en het uiterste moment waarop gegevens en inlichtingen dienen te worden aangeleverd. Deze mogelijkheid is opgenomen naar aanleiding van hetgeen is opgemerkt bij de wijziging van artikel 10.8 van de Wet IB 2001 in artikel I, onderdeel X, dat bepalingen bevat omtrent het eigener beweging aanleveren van gegevens en inlichtingen in binnenlandse situaties.

Artikel XVIII
Artikel XVIII (artikel IV van de Wet OM-afdoening)

In artikel IV, onderdeel A, van de Wet OM-afdoening is een wijziging opgenomen van artikel 67o van de AWR. Genoemd artikel 67o is evenwel bij inwerkingtreding van de Aanpassingswet vierde tranche Awb per 1 juli 2009 vervallen. Artikel IV, onderdeel A, van de Wet OM-afdoening kan derhalve eveneens vervallen.

Artikel XIX
Artikel XIX (artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928)

De wijzigingen van artikel 1, eerste lid, onderdelen d en e, van de Natuurschoonwet 1928 houden verband met de nieuwe benaming van het tot het aantreden van het huidige kabinet als Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangeduide Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een redactionele wijziging aan te brengen. Inhoudelijk verandert er niets.

Artikel XX
Artikel XX (artikel 50 van de Zorgverzekeringswet)

Op grond van het in het bij koninklijke boodschap van 14 september 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip) (32 131) opgenomen artikel 50, vierde lid, van de Zorgverzekeringswet heeft de inspecteur de bevoegdheid om ten onrechte verleende voorschotten op de teruggaafbeschikking van de verzekeringsplichtige terug te vorderen als blijkt dat de verzekeringsplichtige geen aanspraak kan maken op een teruggaaf. In het in dat wetsvoorstel opgenomen artikel 50, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet is geregeld dat bij de hiervoor genoemde terugvordering de regels die gelden voor de invordering van inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing zijn. In genoemd zesde lid is dat eveneens geregeld voor de situatie dat de verrekening van een voorschot met het uiteindelijk vastgestelde bedrag leidt tot een terug te vorderen bedrag.

In het nieuwe vierde lid wordt de reikwijdte van de bevoegdheid van de inspecteur om terug te vorderen verduidelijkt: in de wettekst wordt meer expliciet tot uitdrukking gebracht dat de inspecteur naast ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende voorschotten ook uitbetalingen op grond van een teruggaafbeschikking kan terugvorderen die naderhand ten onrechte of tot een te hoog bedrag blijken te zijn verleend. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van de regels die gelden voor de heffing van loonbelasting, zoals opgenomen in artikel 49 van de Zorgverzekeringswet, was de in de vorige volzin bedoelde bevoegdheid van de inspecteur minder duidelijk vastgelegd dan wenselijk. De mogelijkheid tot terugvordering wordt gekoppeld aan een verjaringstermijn van vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari na afloop van het jaar waar de verleende teruggaaf of het verleende voorschot betrekking op heeft. Daarmee wordt aangesloten op de verjaringstermijn zoals die ook geldt in het ambtshalve herzieningenbeleid. Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om in dat vierde lid ook te regelen dat hierbij de regels die gelden met betrekking tot de invordering van inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing zijn. Het in het hiervoor genoemde voorstel van wet opgenomen artikel 50, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet kan daardoor vervallen.

Artikel XXI
Artikel XXI, onderdeel A (artikel 6.18 van de Belastingwet BES)

Met de wijziging van artikel 6.18 van de Belastingwet BES wordt een kleine wijziging aangebracht in de regels voor de maatstaf van heffing van algemene bestedingsbelasting bij de invoer van goederen in een openbaar lichaam. De algemene bestedingsbelasting wordt bij invoer van goederen berekend over de douanewaarde. Op grond van het tweede lid van artikel 6.18 van de Belastingwet BES worden de zogenoemde bijkomende kosten in de douanewaarde begrepen. Tot die bijkomende kosten behoren onder meer de kosten van het vervoer van de goederen van de plaats van invoer tot de plaats van bestemming. In een aantal gevallen wordt het hiervoor genoemde vervoer verricht door de bestemmeling van de goederen of in diens opdracht door een andere ondernemer. Het systeem van heffing van de algemene bestedingsbelasting zou in dit geval tot ongewenste dubbele heffing leiden. Door in het derde lid dat vervoer uit te zonderen van de bijkomende kosten wordt dat vermeden. Met deze wijziging is ook voldaan aan het bij de parlementaire behandeling van de Belastingwet BES geformuleerde uitgangspunt.11

Artikel XXI, onderdeel B (artikel 8.129 van de Belastingwet BES)

In artikel 8.129, derde lid, van de Belastingwet BES is een bepaling opgenomen op grond waarvan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur administratieplichtigen worden aangewezen die gehouden zijn bepaalde eveneens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen gegevens en inlichtingen aan de Minister van Financiën te verstrekken ten behoeve van de wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering van belastingen. Deze bepaling is nagenoeg identiek aan artikel 8, derde lid, van de WIB. Met de wijziging van artikel 8.129, derde lid, van de Belastingwet BES wordt beoogd die bepaling in overeenstemming te brengen met artikel 8, derde lid, van de WIB, zoals dit in het onderhavige voorstel van wet wordt gewijzigd. Voor een toelichting op de voorgestelde wijziging wordt dan ook verwezen naar hetgeen is opgenomen met betrekking tot artikel XVII, onderdeel B, van het onderhavige voorstel van wet.

Artikel XXII
Artikel XXII, onderdeel A (artikelen 2.50, 2.59, 2.61 en 2.153 van de Douane- en Accijnswet BES)

De wijzigingen van de artikelen 2.50, 2.59, 2.61 en 2.153 van de Douane- en Accijnswet BES houden verband met de nieuwe benaming van het tot het aantreden van het huidige kabinet als Ministerie van Justitie aangeduide Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Artikel XXII, onderdelen B en C (artikelen 4.7 en 4.11 van de Douane- en Accijnswet BES)

In deze wijziging van de artikelen 4.7 en 4.11 van de Douane- en Accijnswet BES worden enkele foutief vermelde goederencodes van accijnsgoederen hersteld. Deze wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2011.

Artikel XXII, onderdeel D (artikel 4.50 van de Douane- en Accijnswet BES)

In een nieuwe titel 5a in hoofdstuk 4 van de Douane- en Accijnswet BES wordt een teruggaveregeling opgenomen voor goederen die naar het buitenland worden gebracht. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden gesteld. Dit gaat vooralsnog om administratieve voorwaarden. Ook is er de mogelijkheid bij ministeriële regeling nadere regels te stellen.

Artikel XXIII
Artikel XXIII (artikel IV van de wet van 18 december 2003 tot wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie spaarrenterichtlijn) (Stb. 2003, 531))

De in artikel XVII, onderdeel A, van het onderhavige wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 4c van de WIB komt in de plaats van de in artikel IV, onderdeel A, van de wet van 18 december 2003 tot wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie spaarrenterichtlijn) (Stb. 2003, 531) opgenomen wijziging van artikel 4c van de WIB. De laatstgenoemde wijziging kan derhalve vervallen.

Artikel XXIV
Artikel XXIV (inwerkingtreding)

Het wetsvoorstel treedt ingevolge artikel XXIV, eerste lid, in werking met ingang van 1 januari 2012.

Voor artikel I, onderdelen D, R, S, T, U, V en W, artikel III, onderdelen B, C, D, E, F, G, H, I, J en K, artikel IV, artikel VII, artikel XIV, onderdeel C, en artikel XXII, onderdelen B en C, is in het tweede lid terugwerkende kracht voorzien tot en met 1 januari 2011. Waar nodig is deze terugwerkende kracht toegelicht in het algemeen deel van deze memorie of in de toelichting bij de betreffende artikelen.

Ingevolge het derde lid werkt artikel I, onderdelen M en N, terug tot en met 1 januari 2010, zijnde de datum waarop de omissies zijn ontstaan die in deze onderdelen worden hersteld.

Artikel XV, onderdeel B, werkt ingevolge het vierde lid terug tot en met 1 juli 2009. Dit is de datum waarop de betreffende foutieve verwijzing is ontstaan, zijnde de inwerkingtredingsdatum van de Aanpassingswet vierde tranche Awb.

Artikel I, onderdelen B en L, artikel II en artikel III, onderdeel A, werken ingevolge het vijfde lid terug tot en met 1 januari 2009. Dit is toegelicht in de toelichting bij de betreffende artikelen.

Bij de formulering van de in artikel XX opgenomen wijziging van artikel 50 van de Zorgverzekeringswet is uitgegaan van de tekst van dat artikel zoals deze komt te luiden na de inwerkingtreding van de in het bij koninklijke boodschap van 14 september 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip) (32 131) opgenomen wijziging van dat artikel. Omdat dat wetsvoorstel nog in behandeling is bij het parlement, is in het zesde lid bepaald dat artikel XX in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, voor zover nodig met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip waarop de in het hiervoor genoemde wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 50 van de Zorgverzekeringswet in werking treedt of is getreden.

De Staatssecretaris van Financiën,

Advies Raad van State

No. W06.11.0105/III

’s-Gravenhage, 27 mei 2011

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 1 april 2011, no. 11.000825, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2011), met memorie van toelichting.

Het voorstel van wet omvat een aantal wijzigingen van verschillende wetten dat vooral technisch of redactioneel van aard is. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de fiscale behandeling van kosten en vergoedingen voor dieren en de terugwerkende kracht voor delegatie van regelgevende bevoegdheid. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1. Fiscale behandeling kosten en vergoedingen dieren

Met betrekking tot de voorgestelde fiscale behandeling van kosten en vergoedingen voor dieren plaatst de Afdeling kanttekeningen bij zowel de reikwijdte van de voorgestelde bepalingen ten opzichte van de bestaande bepalingen als de terugwerkende kracht van de voorgestelde wijzigingen.

a. Reikwijdte

In de bestaande bepalingen voor de fiscale behandeling van kosten en vergoedingen voor dieren12 wordt steeds verwezen naar de Regeling agressieve dieren. Deze Regeling is met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken.13 Om die reden worden de bestaande bepalingen thans opnieuw geformuleerd.14 Volgens de artikelsgewijze toelichting is hiermee qua doel en strekking geen wijziging beoogd ten opzichte van de bestaande situatie.

De Afdeling wijst er echter op dat de voorgestelde bepalingen een andere reikwijdte hebben dan de bestaande bepalingen. In de bestaande bepalingen gaat het om een zeer beperkte categorie dieren, namelijk uitsluitend bepaalde typen honden (pitbulls)15, terwijl de voorgestelde bepalingen ruimer zijn en zien op alle dieren. Bovendien sluiten de bestaande bepalingen aan bij het bezit van pitbulls waarbij de houder niet over een geldig dierenpaspoort beschikt (verboden bezit), terwijl onder de voorgestelde bepalingen een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel krachtens welke de dieren niet mogen worden gehouden, voorwaarde is voor de niet-aftrekbaarheid van kosten of voor de belastbaarheid van een vergoeding.

De Afdeling adviseert in de toelichting op deze gewijzigde reikwijdte in te gaan.

b. Terugwerkende kracht

De voorgestelde bepalingen werken terug tot en met 1 januari 2009, de datum waarop de Regeling agressieve dieren is komen te vervallen.16 Zoals onder a is opgemerkt, zijn de voorgestelde bepalingen ruimer dan de te vervangen bepalingen. Daarmee is sprake van een verzwaring van de belastingheffing met terugwerkende kracht, met name indien het gaat om andere dieren dan pitbulls. Zoals de Raad van State al eerder heeft opgemerkt17, dient aan belastingmaatregelen die een verzwaring van de belastingheffing inhouden, geen terugwerkende kracht te worden gegeven, tenzij bijzondere omstandigheden een afwijking van deze regel rechtvaardigen. Die omstandigheden kunnen worden gevormd door een omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik van een wettelijke voorziening of door aanmerkelijke aankondigingseffecten. Daarvan is hier echter geen sprake, zodat er geen ruimte aanwezig is voor terugwerkende kracht.

De Afdeling adviseert het voorstel in zoverre aan te passen.

2. Terugwerkende kracht voor delegatie van regelgevende bevoegdheid

Voorgesteld wordt om in artikel 3.104, onderdeel o, van de Wet IB 2001 en in artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964 een delegatiebevoegdheid op te nemen om bij ministeriële regeling vrijgestelde voorzieningen voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers aan te wijzen18. Daarmee wordt een omissie ongedaan gemaakt, aldus de artikelsgewijze toelichting. Deze delegatiebevoegdheden worden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009 ingevoerd.19 Ook in de artikelen 31a, tweede lid, onderdeel e, en 33, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB 1964 worden met terugwerkende kracht (tot en met 1 januari 2011) delegatiebevoegdheden opgenomen.20

De Afdeling wijst erop dat een delegatiebevoegdheid niet met terugwerkende kracht kan worden ingevoerd. Het toekennen van terugwerkende kracht laat immers onverlet dat voor de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een grondslag voor vast te stellen of al vastgestelde lagere regelgeving ontbrak. Een maatregel als voorgesteld kan voorts niet bewerkstelligen dat een al vastgestelde regeling waarvoor een toereikende delegatiegrondslag ontbrak, alsnog rechtskracht verkrijgt.

De Afdeling adviseert om, teneinde het beoogde doel te bereiken, geen terugwerkende kracht toe te kennen aan genoemde artikelen, maar, voor zover het gaat om een begunstigende regeling, te voorzien in de mogelijkheid dat aan de krachtens die artikelen vast te stellen regelgeving, terugwerkende kracht kan worden toegekend.

De Afdeling adviseert het voorstel op dit punt aan te passen.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W06.11.0105/III met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In artikel I, onderdeel T, in de te vervangen tekst ‘jongeren’ vervangen door: jonggehandicapten.

  • In artikel I, onderdeel X, de toe te voegen volzin vervangen door ‘Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de eerste volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan de inspecteur dienen te worden verstrekt’, in lijn met de gebruikelijke wijze van formuleren van een delegatiebepaling.

  • In artikel IX, onderdeel G, tweede lid, het begrip ‘Standaard Bedrijfsindeling uit 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek’ nader preciseren aangezien van het jaar 2008 maandversies bestaan die van elkaar verschillen.

  • In artikel IX, onderdeel H, ook voorzien in een aanpassing van artikel 65, eerste lid, tweede volzin, van de Wet belastingen op milieugrondslag, in verband met de samenvoeging en nieuwe benaming van ministeries.

  • In artikel XI, eerste lid, in de te vervangen tekst ‘Ruimtelijke Ordening en Milieu’ vervangen door: Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

  • In artikel XII, onderdeel B, zowel in de te vervangen tekst als in de vervangende tekst ‘Bij besluit van Onze minister van Financiën’ vervangen door: bij besluit van Onze Minister van Financiën.

  • In artikel XVII, onderdeel B, tweede volzin, de toe te voegen volzin vervangen door ‘Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de eerste volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister dienen te worden verstrekt’, in lijn met de gebruikelijke wijze van formuleren van een delegatiebepaling.

  • In artikel XXI, onderdeel B, tweede volzin, de toe te voegen volzin vervangen door ‘Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de eerste volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister dienen te worden verstrekt’, in lijn met de gebruikelijke wijze van formuleren van een delegatiebepaling.

  • In artikel XXIII de zinsnede ‘vervalt artikel IV, onderdeel A’ vervangen door: vervallen de artikelen IV, onderdeel A, en V, derde lid.

Nader Rapport

8 juni 2011

Nr. AFP/2011/363

Directie Algemene Fiscale Politiek

Aan de Koningin

Nader rapport betreffende het voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2011)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 april 2011, no.11.000825, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 mei 2011, no. W06.11.0105/III, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. Fiscale behandeling kosten en vergoedingen dieren

De Afdeling adviseert om in de toelichting nader in te gaan op de gewijzigde reikwijdte van de bepalingen omtrent de fiscale behandeling van kosten van en vergoedingen voor dieren. In de bestaande bepaling wordt verwezen naar de Regeling agressieve dieren, die per 1 januari 2009 is ingetrokken. Deze regeling is ingetrokken naar aanleiding van een aan de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) uitgebracht rapport van de Commissie van Wijzen, ingesteld door diezelfde minister.21 De conclusie van genoemde commissie was dat dieren die binnen het bereik van de Regeling agressieve dieren vielen niet per definitie agressief gedrag zouden vertonen en dat dieren (meer in het bijzonder honden) die niet onder die regeling vielen wel degelijk ook agressief gedrag kunnen vertonen. Er dienen maatregelen te kunnen worden genomen tegen dieren die agressief gedrag vertonen in het openbaar, ongeacht de grootte van het dier.

Met de aangepaste formulering in de fiscale wetgeving, waarbij wordt verwezen naar dieren die krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel niet mogen worden gehouden, is in zoverre niet beoogd qua doel en strekking van de bepaling een wijziging aan te brengen. Slechts bedoeld is de nieuwe formulering aan te laten sluiten bij de gewijzigde afbakening in de regelgeving van het Ministerie van LNV (thans Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)). Om dit verband nadrukkelijker te leggen, is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de formulering met betrekking tot de bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel aan te vullen met de zinsnede ‘in verband met agressie’. Tevens is in het onderhavige wetsvoorstel een artikel (artikel XXV) opgenomen waarin wordt bepaald dat de met terugwerkende kracht gewijzigde artikelen voor het verleden uitsluitend toepassing vinden indien de in die artikelen bedoelde dieren ook binnen het bereik van de Regeling agressieve dieren vielen. Hiermee wordt voorkomen dat sprake is van een verzwaring van belastingheffing met terugwerkende kracht. Hiermee is aan het onder b. genoemde bezwaar van de Afdeling tegemoet gekomen.

2. Terugwerkende kracht voor delegatie van regelgevende bevoegdheid

De Afdeling adviseert om een reparatie met betrekking tot een tijdelijk ontbrekende dan wel tijdelijk ontoereikende delegatiebevoegdheid op een andere wijze te regelen dan door middel van de in het wetsvoorstel opgenomen methode. Het betreft hier situaties waarin aanvankelijk wel sprake was van een toereikende delegatiebevoegdheid, maar waarbij door een kenbare omissie de desbetreffende delegatiebevoegdheid tijdelijk is komen te vervallen dan wel tijdelijk niet meer helemaal toereikend is geworden. De op de tot die omissie geldende delegatiebevoegdheid gebaseerde lagere regelgeving is echter blijven bestaan en in de praktijk ook toegepast. De thans in het wetsvoorstel opgenomen reparatie is in zoverre vergelijkbaar met het met terugwerkende kracht repareren van een tijdelijk onjuiste, maar in de praktijk wel op de juiste wijze toegepaste verwijzing. Toepassing van de door de Afdeling genoemde methode zou tot gevolg hebben dat de hiervoor bedoelde lagere regelgeving tijdelijk zou komen te vervallen en vervolgens met terugwerkende kracht opnieuw zou worden ingevoerd. Hoewel ook de door de Afdeling genoemde methode uiteraard tot het beoogde resultaat zou kunnen leiden, is er, mede gelet op de aard van de maatregelen, vanuit het oogpunt van wetgevingseconomie voor gekozen om de in het wetsvoorstel opgenomen methode te handhaven.

3. Redactionele kanttekeningen

Aan de redactionele opmerkingen die de Afdeling in overweging geeft, is gevolg gegeven.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruikgemaakt om het wetsvoorstel aan te vullen met enkele technische wijzigingen en om een aantal redactionele verbeteringen aan te brengen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 32 504, nr. 61.

X Noot
2

Met terugwerkende kracht tot en met 30 december 2009.

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 567, nr. 1.

X Noot
4

Kamerstukken II 2003/04, 29 207, nr. 3, blz. 19.

X Noot
5

Kamerstukken I 2010/11, 32 504, I.

X Noot
6

Met terugwerkende kracht tot en met 30 december 2009.

X Noot
7

Hoge Raad 11-02-2011, nr. 10/00367, LJN BO0403.

X Noot
8

Kamerstukken II 1999/2000, 26 728, nr. 6, blz. 54.

X Noot
9

Kamerstukken I 2006/07, 26 200 VI, nr. 65 en 21 109, nr. D.

X Noot
10

Wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956) (Stb. 564).

X Noot
11

Handelingen I 2010/11, blz. 11–16.

X Noot
12

Artikel 3.14, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 2001 (geen aftrek van kosten bij het bepalen van de winst), alsmede de artikelen 15b, eerste lid, onderdeel q, van de Wet LB 1964 zoals dat artikel luidde tot en met 31 december 2010, en 31, vierde lid, onderdeel g, van de Wet LB 1964 zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari 2011 (geen onbelaste vergoeding van kosten).

X Noot
14

Artikelen I, onderdeel B, II en III, onderdeel G, van het wetsvoorstel.

X Noot
15

Ingevolge bijlage 1 bij de Regeling agressieve dieren betreft het ‘Honden van het Pit-bull-Terriërtype, waaronder wordt verstaan honden die in belangrijke mate voldoen aan [...] of in belangrijke mate gelijkenis vertonen met [...]’ nauw omschreven karakteristieken respectievelijk getoonde afbeeldingen.

X Noot
16

Artikel XXIV, tweede en vijfde lid, van het wetvoorstel.

X Noot
17

Voor een meer uitvoerige uiteenzetting zij verwezen naar Kamerstukken II 1994/95, 24 172, A, punten 1 en 2.

X Noot
18

Artikel I, onderdeel L, respectievelijk artikel III, onderdeel A, van het wetsvoorstel.

X Noot
19

Artikel XXIV, vijfde lid, van het wetsvoorstel.

X Noot
20

Artikel III, onderdelen H, derde lid, en J, van het wetsvoorstel. Terugwerkende kracht ingevolge artikel XXIV, tweede lid, van het wetsvoorstel.

X Noot
21

Zie de brief van de Minister van LNV van 9 juni 2008, DL.2008/1351, en het als bijlage daarbij gevoegde rapport van de Commissie van Wijzen.

Naar boven