Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2003, 531 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2003, 531 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 dienen te worden aangepast aan richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen1 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 2, onderdelen b tot en met d, worden vervangen door:
b. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;
c. staat: een lidstaat, een Mogendheid of een bestuurlijke eenheid waarmee in de relatie met Nederland een wederkerige regeling bestaat die voorziet in wederzijdse bijstand bij de heffing van de in artikel 1 bedoelde belastingen, alsmede de Nederlandse Antillen en Aruba;
d. bevoegde functionaris: de functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;
e. bevoegde autoriteit: de door een staat tot het uitwisselen van inlichtingen aangewezen persoon of instantie.
B. Na artikel 3 wordt de aanduiding van een nieuw hoofdstuk en een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
C. Na artikel 4 wordt in hoofdstuk IA een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a. rentebetaling: rente, uitbetaald of bijgeschreven op een rekening, die is terug te voeren op enigerlei schuldvordering, al dan niet gedekt door hypotheek of voorzien van een winstdelingsclausule, en met name de opbrengsten van overheidspapier en obligatieleningen, inclusief daaraan gehechte premies en prijzen; boete voor te late betaling wordt niet als rentebetaling aangemerkt;
b. uiteindelijk gerechtigde: elke natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt, of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd;
c. marktdeelnemer: ieder lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat rentebetalingen verricht of iedere natuurlijke persoon die in het kader van de uitoefening van zijn onderneming of beroep rentebetalingen verricht;
d. uitbetalende instantie: de marktdeelnemer die rente uitbetaalt of een rentebetaling bewerkstelligt ten onmiddellijke gunste van de uiteindelijk gerechtigde, ongeacht of deze marktdeelnemer de debiteur is van de rentedragende schuldvordering dan wel de marktdeelnemer die door de debiteur of de uiteindelijk gerechtigde is belast met het uitbetalen van de rente of het bewerkstelligen van de rentebetaling;
e. icbe: een instelling voor collectieve belegging in effecten waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig de algemene vereisten van richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (Pb EG L 375).
2. Waar een uiteindelijke gerechtigde woont, of waar een marktdeelnemer of een uitbetalende instantie woont of is gevestigd, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder rentebetaling mede verstaan:
a. de rente die is aangegroeid of gekapitaliseerd op het moment van de verkoop, de terugbetaling of de aflossing van de schuldvordering;
b. inkomsten uit rentebetalingen als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onderdeel a, en dit lid, onderdeel a, indien deze rechtstreeks of via een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4d, worden uitgekeerd door een collectieve beleggingsinstelling;
c. inkomsten die zijn gerealiseerd bij de verkoop, terugbetaling of aflossing van aandelen of bewijzen van deelneming in een collectieve beleggingsinstelling, indien een dergelijke instelling rechtstreeks of via een andere dergelijke instelling meer dan 15% van zijn vermogen belegt in schuldvorderingen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder collectieve beleggingsinstelling verstaan:
a. een icbe;
b. een entiteit die gebruik mag maken van de keuzemogelijkheid van artikel 4e, of een overeenkomstige keuzemogelijkheid in de lidstaat van vestiging;
c. een instelling voor collectieve belegging die is gevestigd buiten het grondgebied waarop artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is.
3. De inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden slechts als rentebetaling aangemerkt voorzover deze rechtstreeks of middellijk afkomstig zijn van rentebetalingen als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onderdeel a, en dit artikel, eerste lid, onderdeel a.
4. Indien een uitbetalende instantie met het oog op de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, geen informatie heeft over het deel van de inkomsten dat voortkomt uit rentebetalingen, bedoeld in die onderdelen, wordt het volledige bedrag aan inkomsten als rentebetaling aangemerkt.
5. De inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden, indien deze afkomstig zijn van een in Nederland gevestigde collectieve beleggingsinstelling niet als rentebetaling aangemerkt indien blijkt dat de beleggingen in schuldvorderingen rechtstreeks of via een andere dergelijke instelling of entiteit niet meer dan 15% van het vermogen van de desbetreffende instelling of entiteit uitmaken.
6. De percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c en het vijfde lid, worden bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken collectieve beleggings-instelling is neergelegd, en bij het ontbreken daarvan op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instelling.
7. Indien een uitbetalende instantie met het oog op de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, geen informatie heeft over het percentage van het vermogen dat is belegd in schuldvorderingen, wordt dat percentage geacht meer dan 15% te bedragen.
8. Indien een uitbetalende instantie met het oog op de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, het bedrag van de door de uiteindelijk gerechtigde gerealiseerde inkomsten niet kan bepalen, worden die inkomsten geacht de opbrengst van de verkoop, aflossing of terugbetaling van de aandelen of bewijzen van deelneming te zijn.
1. Binnenlandse en internationale obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten die voor het eerst zijn uitgegeven vóór 1 maart 2001 of waarvan het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten in de zin van de richtlijn nr. 80/390/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (Pb EG L 100) of door de verantwoordelijke autoriteiten in landen buiten de Europese Unie, worden niet aangemerkt als schuldvorderingen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op of na 1 maart 2002 een aanvullende emissie plaatsvindt of heeft plaatsgevonden van de daar bedoelde verhandelbare schuldinstrumenten.
3. Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van een verhandelbaar schuldinstrument als bedoeld in het eerste lid, dat is uitgegeven door een overheid of een gelijkgestelde entiteit die als overheidsinstantie optreedt of waarvan de rol is erkend bij een internationaal verdrag als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157), wordt de gehele emissie van dit schuldinstrument, bestaande uit de oorspronkelijke emissie en vervolgemissies, aangemerkt als een schuldvordering.
4. Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van een verhandelbaar schuldinstrument als bedoeld in het eerste lid, dat is uitgegeven door een emittent die niet valt onder het bepaalde in het derde lid, wordt deze nieuwe emissie aangemerkt als een schuldvordering.
1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt een in een lidstaat gevestigde entiteit waaraan rente wordt uitbetaald of ten aanzien van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd ten gunste van de uiteindelijk gerechtigde op het moment van het verrichten of het bewerkstelligen van die rentebetaling eveneens als uitbetalende instantie aangemerkt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de marktdeelnemer op basis van een door de in het eerste lid bedoelde entiteit overgelegd officieel bewijskrachtig document redenen heeft om aan te nemen dat deze entiteit:
a. een rechtspersoon is, niet zijnde een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4, lid 5, van de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157), of
b. een entiteit is waarvan de winst wordt belast volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen, of
c. een icbe is.
1. De entiteit die op grond van artikel 4d als uitbetalende instantie wordt aangemerkt, wordt, indien deze daarvoor kiest, voor de toepassing van deze afdeling mede als icbe aangemerkt. Een in Nederland gevestigde entiteit maakt de keuze, bedoeld in de eerste volzin, kenbaar aan de bevoegde functionaris. De bevoegde functionaris bevestigt bij beschikking indien is voldaan aan de voorwaarden voor de keuze.
2. Omtrent de keuzemogelijkheid in het eerste lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
3. De entiteit die de in het eerste lid bedoelde keuze heeft gemaakt, overhandigt aan de marktdeelnemer een afschrift van de door de bevoegde functionaris afgegeven beschikking.
1. Een natuurlijk persoon wordt niet aangemerkt als uiteindelijk gerechtigde indien hij aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is ontvangen of is bewerkstelligd, maar dat hij:
a. handelt als een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onderdeel d, of
b. handelt namens een rechtspersoon, of
c. handelt namens een entiteit waarvan de winst wordt belast volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen, of
d. handelt namens een icbe, of
e. handelt namens een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4d en hij aan de marktdeelnemer die de rentebetaling verricht de naam en het adres van deze uitbetalende instantie bekendmaakt, of
f. handelt namens een andere natuurlijke persoon die de uiteindelijk gerechtigde is, en hij aan de uitbetalende instantie met inachtneming van artikel 4g de identiteit van die uiteindelijk gerechtigde bekendmaakt.
2. Het eerste lid, onderdeel e, is slechts van toepassing indien blijkt dat de daar bedoelde marktdeelnemer de hem bekendgemaakte informatie op zijn beurt doorgeeft aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij woont of is gevestigd.
3. De uitbetalende instantie is gehouden redelijke maatregelen te nemen om met inachtneming van artikel 4g de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen indien zij beschikt over gegevens die doen vermoeden dat de natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, niet de uiteindelijk gerechtigde is, en die persoon niet valt onder het eerste lid, onderdelen a, b, c, d of e.
1. Voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2004, stelt de in Nederland wonende of gevestigde uitbetalende instantie de identiteit vast van de in een andere lidstaat wonende uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit diens naam en adres, aan de hand van de informatie waarover zij beschikt, met name ter uitvoering van de in Nederland geldende wettelijke voorschriften waaronder de Wet identificatie bij dienstverlening.
2. Voor contractuele betrekkingen die zijn of worden aangegaan op of na 1 januari 2004 of voor transacties die bij het ontbreken van contractuele betrekkingen zijn of worden verricht op of na die datum, bepaalt de in Nederland wonende of gevestigde uitbetalende instantie met inachtneming van het bepaalde in het volgende lid de identiteit van de in een andere lidstaat wonende uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit diens naam, adres, en, indien dat bestaat, diens door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer.
3. De identiteit, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald op basis van het paspoort of de officiële identiteitskaart van de uiteindelijk gerechtigde. Indien het adres niet is vermeld in het paspoort of in de officiële identiteitskaart, wordt het adres bepaald op basis van enig ander bewijskrachtig document dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Indien het fiscaal identificatienummer niet is vermeld in het paspoort, in de officiële identiteitskaart of in enig ander bewijskrachtig document dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd, wordt diens naam en adres aangevuld met de vermelding van diens geboorteplaats en geboortedatum zoals vermeld in het paspoort of de officiële identiteitskaart.
1. Voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2004, stelt de in Nederland wonende of gevestigde uitbetalende instantie de woonplaats van de in een andere lidstaat wonende uiteindelijk gerechtigde vast aan de hand van de informatie waarover zij beschikt, met name ter uitvoering van de in Nederland geldende wettelijke voorschriften waaronder de Wet identificatie bij dienstverlening.
2. Voor contractuele betrekkingen die zijn of worden aangegaan op of na 1 januari 2004 of voor transacties die bij het ontbreken van contractuele betrekkingen zijn of worden verricht op of na die datum, stelt de in Nederland wonende of gevestigde uitbetalende instantie de woonplaats van de in een andere lidstaat wonende uiteindelijk gerechtigde vast op basis van het adres dat vermeld staat in het paspoort of op de officiële identiteitskaart of, zo nodig, op basis van enig ander door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd bewijskrachtig document, volgens de procedure, bedoeld in het volgende lid.
3. Van de natuurlijke persoon die een door een lidstaat uitgereikt paspoort of officiële identiteitskaart overlegt en die verklaart ingezetene te zijn van een land buiten de Europese Unie, wordt de woonplaats vastgesteld op basis van een fiscale woonplaatsverklaring die is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land buiten de Europese Unie waarvan de natuurlijke persoon verklaart ingezetene te zijn. Wordt een verklaring niet overgelegd, dan wordt de natuurlijke persoon geacht zijn woonplaats te hebben in de lidstaat die het paspoort of enig ander officieel identiteitskaart heeft uitgereikt.
4. Behoudens het bepaalde in de vorige leden wordt als woonplaats aangemerkt de plaats waar de uiteindelijk gerechtigde zijn vaste adres heeft.
5. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder bevoegde autoriteit verstaan: de bevoegde autoriteit voor de toepassing van bilaterale of multilaterale belastingverdragen of, bij ontstentenis daarvan, een autoriteit die bevoegd is om een fiscale woonplaatsverklaring af te geven.
Op verzoek van de uiteindelijke gerechtigde verstrekt de bevoegde functionaris binnen twee maanden na een verzoek als bedoeld in artikel 13 van de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157) bij beschikking een verklaring met daarin de volgende gegevens:
a. naam, adres en sociaal-fiscaalnummer van de uiteindelijke gerechtigde;
b. naam en adres van de uitbetalende instantie;
c. rekeningnummer van de uiteindelijke gerechtigde of, bij ontstentenis daarvan, een eenduidige omschrijving van het schuldinstrument.
De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt voorts als volgt gewijzigd:
A. In artikel 4, onderdelen f, g en h, wordt «Algemene wet» vervangen door: Algemene wet inzake rijksbelastingen.
B. Artikel 4i komt te luiden:
Deze afdeling is van toepassing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetalingen die zijn verricht door:
a. een in Nederland wonende of gevestigde uitbetalende instantie aan een uiteindelijk gerechtigde die woont in een andere lidstaat;
b. een in Nederland wonende of gevestigde marktdeelnemer aan een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4d die in een andere lidstaat woont of is gevestigd;
c. een marktdeelnemer aan een in Nederland gevestigde entiteit die op grond van artikel 4d als uitbetalende instantie wordt aangemerkt.
C. Artikel 4j komt te luiden:
1. De uitbetalende instantie, bedoeld in artikel 4i, onderdeel a, verstrekt de bevoegde functionaris uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de rentebetaling heeft plaatsgevonden de volgende gegevens:
a. de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde zoals die overeenkomstig de artikelen 4f en 4g zijn vastgesteld;
b. de naam en het adres van de uitbetalende instantie;
c. het rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij het ontbreken daarvan, een eenduidige omschrijving van de rentedragende schuldvordering;
d. gegevens over de rentebetaling overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid.
2. De gegevens die de uitbetalende instantie in ieder geval gehouden is te verstrekken, betreffen, gespecificeerd naar de volgende categorieën rentebetalingen:
a. in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 4a, eerste lid, onderdeel a: het bedrag van de uitbetaalde of bijgeschreven rente;
b. in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 4b, eerste lid, onderdelen a of c: het bedrag van de rente of de inkomsten als bedoeld in die onderdelen of het totaalbedrag van de opbrengst van de verkoop, terugbetaling of aflossing;
c. in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 4b, eerste lid, onderdeel b: het bedrag van de inkomsten als bedoeld in dat onderdeel of het totaalbedrag van de uitkering.
3. Voor de toepassing van het tweede lid worden per uiteindelijk gerechtigde alle daar bedoelde rentebetalingen per categorie binnen één kalenderjaar als één rentebetaling beschouwd.
4. Indien de uitbetalende instantie een entiteit is als bedoeld in artikel 4d, moet deze voorts gegevens verstrekken betreffende:
a. de in één kalenderjaar aan deze entiteit uitbetaalde rente of bewerkstelligde rentebetaling, bedoeld in artikel 4d, en
b. de gedeelten van de uitbetaalde rente of bewerkstelligde rentebetaling die toevallen aan elke participant in deze entiteit, voorzover de participant met inachtneming van artikel 4i, onderdeel a, als uiteindelijk gerechtigde wordt aangemerkt.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter zake van de wijze van verstrekking van de in het eerste of vierde lid bedoelde gegevens.
D. Artikel 4k komt te luiden:
De marktdeelnemer, bedoeld in artikel 4i, onderdeel b, verstrekt de bevoegde functionaris uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de rentebetaling heeft plaatsgevonden de volgende gegevens:
a. de naam en het adres van de uitbetalende instantie, bedoeld in artikel 4i, onderdeel b, en
b. het totale bedrag van de rente dat aan de uitbetalende instantie is uitbetaald of ten gunste van haar is bewerkstelligd.
E. Artikel 4m komt te luiden:
1. Ten behoeve van de in paragraaf 2 bedoelde renseignering zijn de bepalingen van hoofdstuk VIII, afdeling 2, met uitzondering van artikel 53, tweede en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
2. Degene die ingevolge paragraaf 2 verplicht is tot het verstrekken van gegevens wordt, voor zoveel nodig, aangemerkt als administratieplichtige als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
F. Artikel 4o komt te luiden:
1. Indien degene die ingevolge paragraaf 2 verplicht is tot het verstrekken van gegevens, deze niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekt, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de bevoegde functionaris hem een boete van ten hoogste € 4 537 kan opleggen.
2. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt door het verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar, bedoeld in de artikelen 4j en 4k.
3. Bij het opleggen van een boete is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
4. De bevoegde functionaris is belast met het invorderen van een boete, waarbij de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing zijn.
G. Artikel 4p komt te luiden:
H. Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De bevoegde functionaris verstrekt de in artikel 4j, eerste lid, bedoelde inlichtingen zonder voorafgaand verzoek aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de uiteindelijk gerechtigde woont.
2. De bevoegde functionaris verstrekt de in artikel 4k bedoelde inlichtingen zonder voorafgaand verzoek aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de uitbetalende instantie woont of is gevestigd.
I. In artikel 8, tweede lid, wordt «Algemene wet» vervangen door: Algemene wet inzake rijksbelastingen.
J. In artikel 11 wordt «Algemene wet» vervangen door: Algemene wet inzake rijksbelastingen.
K. Aan artikel 13 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. Dit artikel vindt geen toepassing ten aanzien van de inlichtingen, bedoeld in artikel 6a.
L. In artikel 14, eerste lid, wordt «Algemene wet» vervangen door: Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 9.2 van de Wet inkomstenbelasting 20012 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ««en»» vervangen door een puntkomma.
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt de punt aan het eind vervangen door: en.
3. In het eerste lid wordt na onderdeel c een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:
d. de door het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg of de Republiek Oostenrijk geheven bronbelasting, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157), over een uit die lidstaat als uiteindelijk gerechtigde in de zin van de richtlijn ontvangen rentebetaling als bedoeld in artikel 6 van die richtlijn.
4. Na het achtste lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
9. Bij algemene maatregel van bestuur kan als voorheffing worden aangewezen een door een andere mogendheid dan genoemd in het eerste lid, onderdeel d, geheven bronbelasting over een uit die mogendheid als uiteindelijk gerechtigde in de zin van de in dat onderdeel bedoelde richtlijn ontvangen rentebetaling, mits de bronbelasting vergelijkbaar is met die in artikel 11 van de richtlijn en de rentebetaling valt onder de begripsomschrijving van artikel 6 van de richtlijn. Voor de toepassing van de eerste volzin worden de afhankelijke en geassocieerde gebieden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel ii, van de in die volzin bedoelde richtlijn, aangemerkt als afzonderlijke mogendheden.
De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt voorts als volgt gewijzigd:
A. Artikel 4c, wordt vervangen door:
1. Voorzover binnenlandse en internationale obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten die voor het eerst zijn uitgegeven vóór 1 maart 2001 of waarvan het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten in de zin van de richtlijn nr. 80/390/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (Pb EG L 100) of door de verantwoordelijke autoriteiten in landen buiten de Europese Unie, clausules inzake gross-up en vroegtijdige aflossing bevatten en wanneer de uitbetalende instantie van de emittent gevestigd is in België, Luxemburg of Oostenrijk, die uitbetalende instantie de rente rechtstreeks betaalt aan een uiteindelijk gerechtigde die zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft, worden deze verhandelbare schuldinstrumenten niet aangemerkt als schuldvorderingen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op of na 1 maart 2002 een aanvullende emissie plaatsvindt of heeft plaatsgevonden van de daar bedoelde verhandelbare schuldinstrumenten.
3. Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van een verhandelbaar schuldinstrument als bedoeld in het eerste lid, dat is uitgegeven door een overheid of een gelijkgestelde entiteit die als overheidsinstantie optreedt of waarvan de rol is erkend bij een internationaal verdrag als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157), wordt de gehele emissie van dit schuldinstrument, bestaande uit de oorspronkelijke emissie en vervolgemissies, aangemerkt als een schuldvordering.
4. Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van een verhandelbaar schuldinstrument als bedoeld in het eerste lid, dat is uitgegeven door een emittent die niet valt onder het bepaalde in het derde lid, wordt deze nieuwe emissie aangemerkt als een schuldvordering.
B. Artikel 4c, vervalt.
C. In artikel 4j, eerste lid, aanhef, wordt «binnen drie maanden» vervangen door: binnen twee maanden.
D. In artikel 4k, aanhef, wordt «binnen drie maanden» vervangen door: binnen twee maanden.
1. Deze wet treedt, met uitzondering van de artikelen II tot en met IV, in werking op 1 januari 2004.
2. De artikelen II en III treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip doch niet eerder dan 1 januari 2005 en vindt voor het eerst toepassing op rentebetalingen op of na dit tijdstip.
3. Artikel IV, onderdeel A, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip doch niet eerder dan 1 januari 2011.
4. Artikel IV, onderdeel B, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
5. Artikel IV, onderdelen C en D, treedt in werking 24 maanden na de inwerkingtreding van de artikelen II en III.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn
Uitgegeven de negenentwintigste december 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2003/2004, 29 206.
Handelingen II 2003/2004, blz. 1888.
Kamerstukken I 2003/2004, 29 206 (A, B, C).
Handelingen I 2003/2004, zie vergaderingen d.d. 15 en 16 december 2003.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2003-531.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.