Besluit van de Minister van Justitie van 12 maart 2010, nummer WBV 2010/5, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

A Lijst Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

B

Paragraaf B11/8.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.4. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschrift

Hoofdpersoon

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt, al naar gelang de situatie, verleend onder de beperking:

  • ‘arbeid als zelfstandige voor (naam van de onderneming) op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan indien-werkgever beschikt over TWV; of

  • ‘arbeid in loondienst als vertegenwoordiger van (naam van de vertegenwoordigde) op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.’

Afhankelijke gezinsleden

De afhankelijke verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan echtgenoten en de minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij (naam hoofdpersoon).’ De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

In alle gevallen wordt tevens toegevoegd: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

C

Paragraaf B11/9 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/10 en komt te luiden:

10 Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand

Het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand verplicht de verdragsluitende partijen de wederzijdse onderdanen op gelijke voet als eigen onderdanen recht te geven op sociale en medische bijstand.

Partij bij dit verdrag en protocol zijn: Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland; Ierland, Italië, Luxemburg, Malta (alleen bij het verdrag), Noorwegen, Portugal, Spanje, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, IJsland en Zweden.

Hoewel geen partij bij het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand, heeft Nederland zich ingevolge artikel 13, vierde lid, ESH en artikel 19 Europees verdrag migrerende werknemers verplicht het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand eveneens toe te passen op onderdanen van Polen, Slowakije en Cyprus.

Ten aanzien van burgers van de EU heeft Nederland een voorbehoud gemaakt dat inhoudt dat Nederland de verplichting om onderdanen van de andere lidstaten van de EU op gelijke voet met de eigen onderdanen sociale en medische bijstand te verlenen, slechts aanvaard voor zover overeenkomstige verplichtingen voortvloeien uit het EG-Verdrag.

D

Paragraaf B11/9 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

9 Het Verdrag van handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan

Het Verdrag van handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan (Stb. 1913, 389) beoogt de handel tussen de beide partijen te vergemakkelijken.

Dit Handelsverdrag heeft haar werking niet verloren en heeft verblijfsrechtelijke betekenis. Op grond van de meestbegunstigingsclausule worden aanvragen van onderdanen van Japan beoordeeld met in achtneming van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1956, 40), verder te noemen: Vriendschapsverdrag.

Vreemdelingen uit Japan mogen in Nederland verblijven als zij voldoen aan de voorwaarden van het Vriendschapsverdrag, zoals genoemd in hoofdstuk B11, paragraaf 8. Daar waar staat: onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika, Amerikaanse vreemdeling dan wel Amerikaanse onderneming wordt eveneens verstaan onderdanen van Japan dan wel Japanse onderneming.

Ten aanzien van de beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en het voorschrift geldt het volgende:

Hoofdpersoon

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt, al naar gelang de situatie, verleend onder de beperking:

  • ‘arbeid als zelfstandige voor (naam van de onderneming) op grond van het Nederlands - Japans Handelsverdrag’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV; of

  • ‘arbeid in loondienst als vertegenwoordiger van (naam van de vertegenwoordigde) op grond van het Nederlands - Japans Handelsverdrag’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.’

Afhankelijke gezinsleden

De afhankelijke verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan echtgenoten en de minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij (naam hoofdpersoon).’ De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

In alle gevallen wordt tevens toegevoegd: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

E

Paragraaf B11/9.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/10.1 en komt te luiden:

10.1. Begunstigde

De bepalingen van het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand zijn in het kader van de uitvoering van de Vw slechts van belang voor houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw. De Vw verleent aan houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 20 Vw, een rechtspositie die ten minste even sterk is als die welke zij krachtens het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand hebben.

Gelet op het door Nederland bij het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand gemaakte voorbehoud zijn de bepalingen van het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand niet van belang voor burgers van de EU.

F

Paragraaf B11/9.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/10.2 en komt te luiden:

10.2 Repatriëring en bijstand

Onder repatriëring wordt verstaan verblijfsbeëindiging inclusief uitzetting. Onder het behoeven van bijstand wordt verstaan het beroep doen op de publieke middelen.

Een Verdragspartij repatrieert een rechtmatig verblijvende onderdaan van een andere Partij niet om de enkele reden dat hij bijstand behoeft (zie artikel 6 van het Verdrag).

Er kan wel tot repatriëring worden overgegaan, indien:

  • a. de betrokken persoon niet voortdurend gedurende ten minste vijf jaren verblijf heeft gehouden, wanneer hij het grondgebied heeft betreden vóór het bereiken van de leeftijd van 55 jaar; of

  • b. niet gedurende ten minste tien jaren verblijf heeft gehouden, in geval hij dat grondgebied heeft betreden na het bereiken van die leeftijd (zie artikel 7 van het Verdrag); of

  • c. sprake is van een andere grond.

Ad a en b.

Onder rechtmatig verblijf wordt hier – in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag – verstaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met h, alsmede j en l, Vw.

Voor de berekening van de bedoelde perioden van vijf en tien jaar telt niet mee de tijd waarin de betrokken vreemdeling bijstand heeft genoten uit publieke fondsen (als bedoeld in de Wet van 27 april 1912 tot regeling van het armbestuur, thans Wwb), tenzij het gaat om medische behandeling voor acute ziekten of medische behandeling van korte duur (zie artikel 14 van het Verdrag).

Evenmin telt mee de tijd van verblijf buiten Nederland van zes maanden of meer. Het dienst doen op in Nederland geregistreerde schepen geldt niet als onderbreking van het verblijf (zie artikel 13 van het Verdrag).

Als bewijsstuk, erkend voor het verblijf, geldt onder meer het uittreksel uit de GBA. Tegenbewijs door de vreemdeling is toegestaan.

Ad c.

Er mag tot verblijfsbeëindiging worden overgegaan in geval van verplaatsing hoofdverblijf, het verstrekken van onjuiste gegevens en het niet voldoen aan de beperking of een voorschrift, alsmede wegens de openbare orde (zie artikel 16 Vw, in samenhang met hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 4 en 5, alsmede afdeling 3, paragraaf 2 en 3, Vb en B1).

In geval van detentie zal tot verblijfsbeëindiging kunnen worden overgegaan op grond van een inbreuk van de openbare orde, het ontbreken van de middelen van bestaan en het niet voldoen aan de beperking.

Waarborgen

De vreemdeling die bijstand geniet, mag voortzetting van verblijf slechts worden ontzegd, indien:

  • hij in een staat van gezondheid verkeert die vervoer toelaat (zie artikel 7, onder (a) en (ii), van het Verdrag en artikel 64 Vw); en

  • hij geen bijzondere band met Nederland heeft (zie artikel 7, onder (a) en (iii), van het Verdrag). Hoe korter het verblijf in Nederland, des te eerder zal worden aangenomen dat de vreemdeling geen bijzondere band met Nederland heeft.

G

Paragraaf B11/9.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/10.3 en komt te luiden:

10.3 Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

Als regel zal aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van de betrokkene steeds een beperking zijn verbonden. Indien ingevolge het Verdrag niet tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan, wordt de beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd laatstelijk is verleend, gehandhaafd.

De op de eerder verleende verblijfsvergunning geplaatste arbeidsmarktaantekening wordt gehandhaafd.

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

H

Paragraaf B11/10 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/11 en komt te luiden:

11 ESH

Nederland, Turkije en de landen van de EU/EER (zie B10), behoudens Estland, Litouwen en Slovenië, hebben het ESH geratificeerd.

I

Paragraaf B11/10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/11.1 en komt te luiden:

11.1 Begunstigde

Het ESH is alleen van belang voor Turkse onderdanen, voorzover zij geen aanspraken kunnen ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 en voorzover zij geen gezins- of familielid zijn van een onderdaan van de EU/EER of Zwitserland.

J

Paragraaf B11/10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/11.2 en komt te luiden:

11.2 Verblijf gezinsleden migrerende werknemer

Nederland heeft zich ingevolge artikel 19, zesde lid, van het ESH verbonden te waarborgen dat zoveel mogelijk de hereniging van het gezin van een migrerende werknemer, die toestemming heeft gekregen om zich op het grondgebied te vestigen, wordt vergemakkelijkt. Deze bepaling heeft geen rechtstreekse werking (zie ABRvS, 16 april 1984, RV 1984/ 117).

Het ‘gezin van een migrerende werknemer’ wordt geacht ten minste te omvatten zijn echtgenote, en kinderen te zijnen laste die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt (zie de Bijlage bij het ESH, deel II).

Dat laat echter onverlet dat voor gezinshereniging, met hier te lande rechtmatig verblijvende Turkse werknemers, aanvullende eisen kunnen worden gesteld indien het gaat om (verruimde) gezinshereniging. Dat betekent dat, voorzover hier van belang, op ‘kinderen’ tussen de 18 en 21 jaar, die ten laste van de werknemer komen, niet dezelfde regeling behoeft te worden toegepast zoals die geldt voor EU/EER- onderdanen en onderdanen van Zwitserland.

K

Paragraaf B11/10.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/11.3 en komt te luiden:

11.3 Intrekking verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning van de rechtmatig verblijvende werknemer en zijn gezinsleden kan slechts worden ingetrokken, indien zij een gevaar opleveren voor de nationale veiligheid, of inbreuk maken op de openbare orde of goede zeden (zie artikel 19, achtste lid, van het Handvest).

L

Paragraaf B11/11 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/12 en komt te luiden:

12 Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

Partij bij het Verdrag zijn: Nederland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Portugal, Spanje, Turkije en Zweden.

M

Paragraaf B11/11.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/12.1 en komt te luiden:

12.1 Begunstigde

Het Europees Verdrag migrerende werknemers heeft betrekking op onderdanen van een Verdragsluitende Partij die in Nederland werkzaam zijn en rechtmatig verblijf hebben.

Het verdrag lijkt met name van belang te zijn voor onderdanen van Turkije en voor vreemdelingen met de nationaliteit van de overige landen, alleen voorzover zij geen aanspraken kunnen ontlenen aan het recht van de EU/EER, niet aan het Europees vestigingsverdrag en evenmin aan het Associatiebesluit 1/80.

N

Paragraaf B11/11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/12.2 en komt te luiden:

12.2 Verblijfsvoorwaarden migrerende werknemer

De nationale vreemdelingrechtelijke voorwaarden/voorschriften zijn op deze onderdanen van toepassing.

O

Paragraaf B11/11.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/12.3 en komt te luiden:

12.3 Gezinshereniging

Gezinshereniging met onderdanen die reeds rechtmatig verblijf hebben, is toegestaan volgens nationale procedures.

P

Paragraaf B11/11.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/12.4 en komt te luiden:

12.4 Tijdelijke arbeidsongeschiktheid en werkloosheid

Er dient vijf maanden verblijf te worden toegestaan voor het zoeken naar ander werk, revalidatie dan wel herscholing, als bedoeld in artikel 25 van het Verdrag, in geval van:

  • tijdelijke arbeidsongeschiktheid; of

  • onvrijwillige werkloosheid wegens afvloeiing of langdurige ziekte (zie artikel 9, vierde lid, van het Verdrag); onvrijwillige werkloosheid moet dan naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten.

Echter, er hoeft geen verblijf te worden toegestaan over een periode die langer is dan die waarover de werkloosheidsuitkering wordt betaald.

Een en ander houdt in dat in voorkomende gevallen de geldigheid van de verblijfsvergunning moet worden verlengd tot vijf maanden na intreden van ziekte of werkloosheid, voor het zoeken naar werk, voor omscholing of revalidatie, maar niet langer dan de werkloosheidsuitkering duurt.

Q

Paragraaf B11/12 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/13 en komt te luiden:

13 Overeenkomst EEG-Algerije, Israël, Jordanië, Marokko en Tunesië

Op 27 april 1976 is te Rabat de samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko ondertekend, die namens de EG is goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2211/78 van de Raad van 26 september 1978 (PB L 264, blz. 1).

Er zijn ook samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de EEG en Algerije en Tunesië die soortgelijke bepalingen bevatten als artikel 40, eerste lid, van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko. Bovendien zijn in 1995 associatieovereenkomsten gesloten tussen de EEG en Tunesië, Israël en Jordanië, waarin artikel 64 dezelfde inhoud heeft als artikel 40 van de Samenwerkingsovereenkomst EEG- Marokko. In 1996 is de associatieovereenkomst EEG-Marokko gesloten.

R

Paragraaf B11/12.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/13.1 en komt te luiden:

13.1 Belang

In bedoelde overeenkomsten is slechts het beginsel van gelijke behandeling inzake de arbeidsvoorwaarden en de lonen neergelegd.

Het Hof van Justitie van de EG (2 maart 1999, El-Yassini, C-416/96) heeft geoordeeld dat het in artikel 40, eerste alinea, van de Overeenkomst EEG-Marokko neergelegde beginsel van gelijke behandeling inzake de arbeidsvoorwaarden en de lonen, op zich niet tot gevolg heeft dat het de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst verboden is de verlenging van de verblijfstitel van een op het grondgebied van die lidstaat werkzame Marokkaanse migrerende werknemer te weigeren, ook al kan die maatregel naar haar aard niet worden genomen jegens de onderdanen van de betrokken lidstaat.

Bovengenoemde jurisprudentie kan ook van belang zijn voor bepaling van de verblijfspositie van vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van Algerije, Israël, Jordanië of Tunesië. Bedoelde overeenkomsten en jurisprudentie leiden echter niet tot aanspraak op (voortzetting van) verblijf voor onderdanen van genoemde landen.

S

Paragraaf B11/13 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/14 en komt te luiden:

14 Het BuPo

Op 11 maart 1979 is voor Nederland in werking getreden het BuPo.

T

Paragraaf B11/13.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/14.1 en komt te luiden:

14.1 Begunstigde en belang

Een vreemdeling die wettig op het grondgebied verblijft van een Staat die partij is bij dit verdrag, kan slechts uit die Staat worden gezet krachtens een overeenkomstig de wet genomen beslissing (zie artikel 13 van het Verdrag). Het is hem toegestaan, zijn bezwaren tegen zijn uitzetting kenbaar te maken en zijn geval opnieuw te doen beoordelen door en zich met dit doel te doen vertegenwoordigen bij de bevoegde autoriteit dan wel door een of meer personen die daartoe speciaal door de bevoegde autoriteit zijn aangewezen, tenzij dwingende redenen van nationale veiligheid een tegengestelde beslissing rechtvaardigen.

U

Paragraaf B11/14 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/15 en komt te luiden:

15 Het IVRK

Op 8 maart 1995 is voor Nederland het IVRK in werking getreden.

V

Paragraaf B11/14.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/15.1 en komt te luiden:

15.1 Begunstigde

Het Verdrag geeft aan een buitenlands kind op zichzelf geen aanspraak op verblijf in Nederland, voorzover de bepalingen van het Verdrag (met name de artikelen 9 en 10) al zijn aan te merken als een ieder verbindende bepalingen die rechtstreekse werking hebben en niet slechts als instructienormen die tot de Staten, die Partij zijn, zijn gericht.

Artikel 9 houdt onder meer in dat een kind niet wordt gescheiden van zijn ouders tegen hun wil en schept procedurele waarborgen.

Het eerste lid van artikel 10 is de instructie aan de Partijen om aanvragen van het kind om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, te behandelen met welwillendheid, menselijkheid en spoed en ziet daarom niet op het verlenen van een verblijfsvergunning.

Het tweede lid van dit artikel, vermeldt weliswaar dat een kind van wie de ouders in verschillende staten verblijven het recht heeft op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten te onderhouden met beide ouders, doch dit artikellid draagt de Partijen slechts op daartoe het recht van het kind en de ouders te eerbiedigen om welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten en het eigen land binnen te gaan.

Deze bepalingen laten daarom de mogelijkheid in stand om uit hoofde van nationaal recht eisen te stellen in het kader van verblijf, met name in geval van gezinshereniging.

Blijkens jurisprudentie (Rechtbank Den Haag, 25 september 1997, Wieczorek en Rechtseenheidskamer, 25 september 1997, Austin) valt noch uit de tekst, noch uit de wordingsgeschiedenis af te leiden dat door artikel 10 voor de Nederlandse Staat verdergaande verplichtingen bestaan dan hetgeen reeds is neergelegd in het Nederlandse recht en beleid ter zake van gezinsvorming en -hereniging. Evenmin blijkt dat is beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien. In de totstandkomingsgeschiedenis van de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag is in de Memorie van Toelichting en een Nota naar aanleiding van het Verslag opgenomen dat hieraan reeds uitvoering is gegeven in de Vw (oud), het Vb (oud), het VV (oud) en de Vc (oud). De verdragsverplichtingen neergelegd in artikel 10 laten onverlet dat met betrekking tot inkomen, onderzoek en termijn van indiening van het verzoek eisen kunnen worden gesteld. De Vw, het Vb, het VV en de Vc beogen daarin geen wijziging te brengen.

W

Paragraaf B11/15 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/16 en komt te luiden:

16 Onderdanen van Suriname

Op 24 november 1980 eindigde de geldigheidsduur van de Overeenkomst Nederland-Suriname 1975. Er is geen nieuwe overeenkomst inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen gesloten, maar bij overeenkomst van 25 februari 1981 is een overlegstructuur met betrekking tot het door beide landen gevoerde vreemdelingenbeleid in het leven geroepen.

X

Paragraaf B11/15.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/16.1 en komt te luiden:

16.1 Binnenkomst en verblijf

Met betrekking tot de binnenkomst en het verblijf van Surinaamse onderdanen wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • degenen die vóór 25 november 1980 Nederland zijn binnengekomen; en

  • degenen die na 24 november 1980 Nederland zijn binnengekomen of binnenkomen.

Y

Paragraaf B11/15.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/16.1.1 en komt te luiden:

16.1.1 Binnenkomst vóór 25 november 1980

Hoewel de geldigheidsduur van de Overeenkomst Nederland-Suriname 1975 is verstreken op 24 november 1980, zijn de bepalingen van deze Overeenkomst nog van toepassing op bepaalde Surinaamse onderdanen (verkregen rechten). In het algemeen kan worden gesteld dat het vreemdelingen van Surinaamse nationaliteit betreft die vóór 25 november 1980 in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de Overeenkomst Nederland-Suriname 1975.

Voor aanvragen door Surinaamse onderdanen (zelfstandigen) met verkregen rechten (zie B5/7.9.1).

Z

Paragraaf B11/15.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/16.1.2 en komt te luiden:

16.1.2 Binnenkomst na 24 november 1980

Voor deze categorie vreemdelingen zijn de in het algemeen geldende wettelijke bepalingen en voorschriften van toepassing. Het gaat hierbij om:

  • Surinaamse onderdanen die in het kader van (verruimde) gezinshereniging of gezinsvorming naar Nederland komen (zie B2);

  • alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder (zie B2);

  • Surinaamse onderdanen die in Nederland arbeid in loondienst willen verrichten (zie B5);

  • Surinaamse onderdanen die zich als zelfstandige in economische zin willen vestigen (zie B5);

  • Surinaamse onderdanen die in Nederland een studie of opleiding willen volgen (zie B6).

AA

Paragraaf B11/15.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/16.2 en komt te luiden:

16.2 Medische behandeling

Visum

Surinaamse onderdanen die op medische indicatie voor een behandeling naar Nederland reizen, zal een visum worden verstrekt, mits de financiering van deze behandeling deugdelijk is geregeld. Dit houdt in dat moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten. In beginsel kan geen genoegen worden genomen met een garantverklaring van een referent.

Wanneer in Nederland, uit een verklaring van de behandelend geneesheer, mocht blijken dat een verblijf van langer dan drie maanden noodzakelijk is, zal de verblijfstermijn worden verlengd. Bij een verlenging tot maximaal zes maanden wordt het visum verlengd.

Verblijf voor medische behandeling

Op grond van artikel 3.47, eerste lid, Vb kan aan de Surinaamse onderdaan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) voor dit doel worden verleend, indien hij:

  • a. op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen; en

  • b. voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na inreis medisch noodzakelijk is; en

  • c. de financiering daarvan deugdelijk is geregeld; en

  • d. wordt voldaan aan de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw (zie B1/4), waaronder met name ook het moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan voor het levensonderhoud van de Surinaamse onderdaan.

In deze situatie wordt dus niet getoetst of Nederland het meest aangewezen land is. Over de vraag of de medische behandeling in Nederland noodzakelijk is, adviseert het BMA (zie B8).

Voor een Surinaamse onderdaan die op een toeristenvisum Nederland binnenkomt om hier een medische behandeling te ondergaan, gelden naast de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw de bijzondere voorwaarden van artikel 3.46 Vb en B8.

AB

Paragraaf B11/15.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/16.2.1 en komt te luiden:

16.2.1 Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Het ondergaan van medische behandeling’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid niet toegestaan’.

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

AC

Paragraaf B11/16 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/17 en komt te luiden:

17 Het Staatlozenverdrag

AD

Paragraaf B11/16.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/17.1 en komt te luiden:

17.1 Begunstigde

Onder ‘staatloze’ wordt blijkens het op 28 september 1954 te New York gesloten Staatlozenverdrag verstaan een persoon die door geen enkele staat, krachtens de wetgeving ervan, als onderdaan wordt beschouwd.

De voordelen van het Staatlozenverdrag komen niet toe aan staatlozen:

  • die in het land waar zij gevestigd zijn de rechten en verplichtingen hebben, welke aan het bezit van de nationaliteit van dat land zijn verbonden;

  • van wie verondersteld wordt dat zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan;

  • die een ernstig, niet politiek, misdrijf hebben begaan buiten het land van hun vestiging, vóórdat zij tot dat land worden toegelaten.

AE

Paragraaf B11/16.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/17.2 en komt te luiden:

17.2 Bewijs staatloosheid

Ten aanzien van de vraag hoe de staatloosheid dient te worden bewezen, bevat het Staatlozenverdrag geen bepalingen. Iedere staat is dus vrij om zelf te bepalen welke bewijzen hij nodig acht om de beweerde staatloosheid van een bepaalde persoon te kunnen aannemen.

Het bewijs van de staatloosheid is niet aan bepaalde middelen gebonden en de beoordeling daarvan niet voorbehouden aan een speciaal daarvoor aangewezen rechterlijke of administratieve instantie.

AF

Paragraaf B11/16.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B11/17.3 en komt te luiden:

17.3 Belang

AG

Paragraaf B11/16.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 vernummerd tot paragraaf B11/17.3.1 en komt te luiden:

17.3.1 Uitzetting, afwijzing en intrekking van de aanvraag

Het Verdrag verbiedt – behoudens om redenen van openbare of nationale veiligheid – de uitzetting van staatlozen die rechtmatig op het grondgebied van partijen verblijven (zie artikel 31 van het Verdrag en B14/3). Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan een rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw.

Gelet op vorenstaande, geldt het volgende:

  • uitzetting dient achterwege te blijven zolang niet is beslist op de door een staatloze ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning.

  • uitzetting dient ook achterwege te blijven wanneer de vreemdeling niet tijdig om verlenging heeft gevraagd.

  • nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is beëindigd, dient hij ingevolge artikel 62 Vw Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten, zodat hij niet wordt uitgezet voordat hem vier weken zijn gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd.

  • zolang niet is beslist op een tijdig ingediend bezwaarschrift is sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vw en blijft uitzetting achterwege.

Afwijzing en intrekking van de aanvraag

Afwijzing van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur en het intrekken van een verblijfsvergunning van een staatloze kan slechts geschieden:

  • indien hij onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot het verlenen van een vergunning;

  • indien hij bij herhaling een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan;

  • indien hij bij rechterlijk gewijsde is veroordeeld wegens een opzettelijk begaan misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd; of

  • indien hij een ernstig gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Uitzondering

Het hierboven in deze paragraaf gestelde is niet van toepassing:

  • op staatlozen aan wie een verblijfsvergunning werd verleend met een geldigheidsduur korter dan de termijn waarbinnen zij op grond van een geldig reispapier kunnen terugkeren naar een land waar hen voordien verblijf was toegestaan;

  • op staatlozen aan wie een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking dat het verblijf alleen is toegestaan teneinde hen in staat te stellen toelating in een derde land te verkrijgen;

  • wanneer dwingende redenen van nationale veiligheid uitzetting rechtvaardigen.

AH

Paragraaf B11/16.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 vernummerd tot paragraaf B11/17.3.2 en komt te luiden:

17.3.2 Reisdocumenten

Indien de vreemdeling een staatloze is in de zin van het Staatlozenverdrag en hij in de vreemdelingenadministratie expliciet als staatloze staat ingeschreven (en dus niet als vreemdeling met ‘onbekende’ nationaliteit), kan hij op grond van het Staatlozenverdrag een reisdocument voor vreemdelingen krijgen (zie C21/3).

Nederlandse reisdocumenten voor vreemdelingen worden verstrekt door de burgemeester van de woonplaats van de aanvrager. In dit geval dient de IND, voordat de gemeente tot verstrekking van een reisdocument kan overgaan, de verblijfsgegevens op het aanvraagformulier te verifiëren en dit formulier, voorzien van een advies, retour te zenden naar de gemeente.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2010.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 maart 2010

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

BIJLAGE 1. LIJST RICHTLIJNEN, VERORDENINGEN EN VERDRAGEN

Richtlijnen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie

Richtlijn 2001/55

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen

Pb. EG L 212

Richtlijn 2003/109

Richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

Pb. EU L 16

Richtlijn 2003/110

Richtlijn 2003/110/EG van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij de doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht

Pb. EU L 321

Richtlijn 2003/86

Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 van de Raad van de EU inzake het recht op gezinshereniging

Pb. EU L 51, 12

Richtlijn 2003/9

Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten

Pb. EG L 031

Richtlijn 2004/38

Richtlijn 2004/ 38/ EG van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/ 68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/ 221/ EEG, 68/ 360/ EEG, 72/ 194/ EEG, 73/ 148/ EEG, 75/ 34/ EEG, 75/ 35/ EEG, 90/ 364/ EEG, 90/ 365/ EEG en 93/ 96/ EEG

Pb. EU L 229

Richtlijn 2004/82

Richtlijn 2004/82/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om passagiersgegevens door te geven

Pb. EU L 261

Richtlijn 2004/83

Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming

Pb.EU L 304

Richtlijn 2005/71

Richtlijn 2005/71/EG van 12 oktober 2005, betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek

Pb. EU L 289

Richtlijn 2005/85

Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus

Pb. EU L 326

Richtlijn 2004/ 114

Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen meet oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk

PB L 375

Verordeningen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie

Schengengrenscode

Verordening (EG) 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen

Pb. EU L 105

Verordening 2133/2004

Verordening (EG) 2133/2004 van de Raad van 13 december 2004 waarbij voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de verplichting wordt ingevoerd om in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten systematisch een stempel aan te brengen, en waarbij de bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en het gemeenschappelijk handboek daartoe worden gewijzigd

Pb. EU L 369/ 5

Verordening 1560/2003

Verordening (EG) 1560/2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij één van de lidstaten wordt ingediend

Pb. EU L 222

Verordening 1612/68

Verordening 1612/68/EEG betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap

Pb. EU L 257

Verordening 2725/2000

Verordening 2725/2000 van de raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin

Pb. EU L 316

Verordening 343/2003

Verordening (EG) 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend

Pb. EU L 50

Verordening 415/ 2003

Verordening (EG) 415/ 2003 van 27 februari 2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden

Pb. EU L 64/ 1

Verordening 539/2001

Verordening (EG) 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

Pb. EU L 81

Verdragen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie

Antifolterverdrag

Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Trb. 1985, 69, 1963, 184 en 1964, 71

Associatiebesluit 1/80

Associatiebesluit van de Associatieraad EEG/ Turkije 1/80

Niet gepubliceerd

Associatieovereenkomst EEG-Israël

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de staat Israël betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nrs. 1 en 2 bij de associatieovereenkomst tussen de EG en Israël

Pb. EU 2003 L 346 en Trb. 2004, 144

Associatieovereenkomst EEG-Jordanië

Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië, anderzijds

Pb. EU L 283 en Trb. 2002, 115

Associatieovereenkomst EEG-Marokko

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake de liberaliseringsmaatregelen voor het onderling handelsverkeer en de vervanging van de landbouwprotocollen bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en het Koninkrijk Marokko

Pb. EU 2003 L 345 en Trb. 2004, 144

Associatieovereenkomst EG- Turkije

Associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Turkije

Pb. EU 1964, 217

Benelux Verdrag

Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie

Trb. 1958, 18

Benelux- overeenkomst

Overeenkomst tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied

Trb.  1960/40

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

Trb. 1990, 46, Nederlandse vertaling Trb. 1990, 170

Consulaire verdrag

Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen

Trb. 1981, 143

Diplomatenverdrag

Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer

Trb. 1962, 159

EER- overeenkomst

Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

Trb. 1992, 132 en 1993, 203

EG- Verdrag

Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap

Trb. 1957, 9

ESH

Europees Sociaal Handvest

Trb. 2004, 13

Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand

Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand met bijlage en protocol betreffende de vluchtelingen van 11 december 1953

Trb. 1954, 200

Europees verdrag migrerende werknemers

Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

Trb. 1978, 70

Europees vestigingsverdrag

Europees vestigingsverdrag

Trb. 1957, 20

Europese overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen

Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen

Trb. 1959, 153, 1960, 111, 1968, 48, 1995, 232

Europese overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen

Europese overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen

Trb. 1982, 24

EU- Verdrag

Verdrag betreffende de Europese Unie

Pb. EU C 191 en Trb. 1992, 74, Trb. 1993, 159

EVRM

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals gewijzigd door Protocol 11 met de aanvullende Protocollen 1, 4, 6, 7, 12 en 13

Trb. 1951, 154 en 2004, 285

Gewijzigd Nederlands- Zwitsers Traktaat

Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

Trb. 1996, 217

Haags adoptieverdrag

Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie

Trb. 1993, 197 en 1996, 94

Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee

Internationaal Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee

Trb. 1978, 189

IVRK

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Trb. 1990, 46

Nationaliteitenverdrag

Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende beperking van de gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit

Trb. 1964, 4 en 1985, 75

Nederlands- Amerikaans Vriendschapsverdrag

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika; het Nederlands Amerikaans Vriendschapsverdrag

Trb. 1956, 40 en 1957, 234

Nederlands- Duits Vestigingsverdrag

Nederlands- Duits Vestigingsverdrag

Stb. 1906, 279

Nederlands.Japans Handelsverdrag

Het Verdrag van handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan

Stb. 1913, 389

Nederlands- Zwitsers Traktaat

Traktaat van vriendschap, vestiging en handel tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondstaat

Stb.1878, 137

Overeenkomst EEG- Tunesië

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Tunesië inzake de liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de wijziging van de landbouwprotocollen bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Tunesië

Pb. EU 1978, L 336

Overeenkomst EG- Zwitserland

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, inzake het vrije verkeer van personen

Trb. 2000, 16 en 86, Trb. 2002, 104

Overeenkomst Nederland-Suriname 1975

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijde onderdanen

Trb. 1975, 133

Overeenkomst Nederland-Suriname 1981

Overeenkomst tussen Nederland en Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen

Trb. 1981, 35 en 1983, 171

Overeenkomst van Dublin

Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend

Pb. EU 1997 C 254 en Trb. 1991, 129, Trb. 1997, 236

Samenwerkingsovereenkomst EEG- Marokko

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko

Pb. EU L 264

Samenwerkingsovereenkomst EEG-Tunesië

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de republiek Tunesië

Pb. EU L 265

Samenwerkingsovereenkomst EEG- Algerije

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de democratische volksrepubliek Algerije

Pb.EUL 263

Schengenakkoord

Akkoord van Schengen inzake vrij personenverkeer tussen de deelnemende landen

Trb. 1990, 145

Staatlozenverdrag

Verdrag betreffende de Status van Staatlozen

Trb. 1957, 22

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SCH/ Com-ex (94) 29, 2e herziening

Toescheidingsovereenkomst Nederland- Suriname

Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname

Trb. 1975, 132

Verdrag van Amsterdam

Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten

Trb. 1998, 11 en Trb. 2002, 153

Verdrag van Chicago

Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart

Stb. 1947/H 165

Vluchtelingenverdrag

Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en bijbehorend Protocol van New York van 1967

Trb. 1954, 88 en Trb. 1967, 76

Visumfacilitatieovereenkomst EG-Russische Federatie

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie inzake de versoepeling van de afgifte van visa aan burgers van de Europese Unie en de Russische Federatie

Pb. EU L 129

TOELICHTING

Algemeen

De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraken van 8 augustus 2008 in de zaken T. Machiba (200800099/1) en K. Wakamatsu (200800100/1) geoordeeld dat het Verdrag van handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan haar werking niet heeft verloren en verblijfsrechtelijke betekenis heeft. Aanvragen van Japanse onderdanen worden beoordeeld met in achtneming van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1956, 40), verder te noemen Vriendschapsverdrag.

Artikelsgewijs

A

Aan de lijst Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen onder hoofdstuk A is het Nederlands-Japans Handelsverdrag toegevoegd.

B

Door de toevoeging van het Nederland-Japans Handelsverdrag aan hoofdstuk B11 is het noodzakelijk om de beperking bij het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag aan te passen.

Met onderhavige toevoeging aan hoofdstuk B11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is bepaald onder welke voorwaarden onderdanen van Japan en hun gezinsleden toegelaten kunnen worden in het kader van het Nederlands-Japans Handelsverdrag.

C tot en met AH

Door de toevoeging van paragraaf B11/9 onder D is het noodzakelijk de hierna volgende paragrafen opnieuw te nummeren.

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

Naar boven