Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2010, 19324 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2010, 19324 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Gelet op de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies en de artikelen 1:3, 1:7, 1:8, 1:13, 1:15 en 1:17 van de Regeling LNV-subsidies,
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
randen op productiepercelen gericht op het aantrekken van natuurlijke vijanden ten behoeve van natuurlijke plaagbeheersing in het naastgelegen gewas, bestaande uit enkel en alleen FAB-planten;
eenjarige of meerjarige bloemen en kruiden, bruikbaar voor het aantrekken van natuurlijke vijanden;
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
a. registratie van de bewerkingen en omschrijving van de ten behoeve van de aanleg en onderhoud van de FAB-rand uitgevoerde werkzaamheden, en
b. registratie van de gegevens van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gerelateerd aan de aanwezigheid van natuurlijke vijanden in de FAB-rand en de aanwezigheid van plaaginsecten in het aangrenzend perceel. Deze gegevens bestaan uit:
1. datum van de bespuiting;
2. merknaam en werkzame stof van het gewasbeschermingsmiddel;
3. dosering; en
4. toegepaste spuitdoppen;
Regeling LNV-subsidies;
registratie van de verhouding van aanwezige plaaginsecten ten opzichte van natuurlijke vijanden in het naast de FAB rand gelegen perceel;
verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren groenten en fruit (PbEG L 297);
verordening (EG) Nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG)nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30).
1. De subsidies, bedoeld in artikel 1:20 van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende titels van hoofdstuk 2 van dit besluit:
– titel 1, 2, 3, 4 en 5;
– titel 6, met uitzondering van de subsidies genoemd in paragraaf 1 en 3;
– titel 7.
2. De subsidies, bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende hoofdstukken en titels van dit besluit:
– hoofdstuk 2, titel 1 t/m 9;
– hoofdstuk 4, titel 1 en 2.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode, die in omschakeling zijn of die reeds omgeschakeld zijn naar die biologische productiemethode.
2. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 17 januari 2011 tot en met 30 november 2011.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kunnen uitsluitend worden ingediend voor de in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten of de in het derde lid van dat artikel genoemde opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, en uitsluitend voor zover deze activiteiten betrekking hebben op:
a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;
b. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;
c. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode in de bedrijfsvoering;
d. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische productiemethode;
e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;
f. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, of
g. het verwerven van technische kennis en vaardigheden voor het uitoefenen van een of meer andere activiteiten dan de primaire agrarische activiteit met dien verstande dat de aanvrager de primaire agrarische activiteit blijft voortzetten.
2. In afwijking van artikel 3, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen die lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij door desbetreffende ondernemingen wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d, en g, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.
3. De aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kunnen uitsluitend tot subsidievaststelling leiden, indien de ingeschakelde adviseur of instelling voldoet aan artikel 2:8, tweede lid, onderdeel e, van de regeling.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2011 door landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen uit hoofde van verordening (EG) nr. 73/2009 ontvangen.
2. Onder beheerseisen en minimumeisen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, wordt verstaan: beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB inkomenssteun 2006.
3. De aanvragen kunnen uitsluitend betrekking hebben op adviezen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de regeling.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen, met dien verstande dat een samenwerkingsverband uit minimaal twee deelnemers bestaat.
2. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen of kennisinstellingen, met dien verstande dat een samenwerkingsverband uit minimaal acht deelnemers bestaat.
3. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend worden ingediend voor projecten als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van de regeling en hebben een duur van ten hoogste twee jaar.
4. De aanvragen, bedoeld in het tweede lid, kunnen uitsluitend worden ingediend voor projecten als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, onderdeel c, van de regeling en hebben een duur van ten hoogste drie jaar.
5. De aanvragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden ingediend in de periode van 15 september 2011 tot en met 28 oktober 2011.
De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 13, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate:
a. het gekozen thema en de gekozen aanpak van het project inhoudelijk meer vernieuwend zijn;
b. het project een meer duurzaam karakter heeft;
c. de samenstelling van het samenwerkingsverband beter past bij het project;
d. de kennis en ervaring effectiever worden verspreid.
1. De subsidie bedraagt voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, 80% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 40.000.
2. De subsidie bedraagt voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 13, tweede lid, 70% van de subsidiabele kosten, en bedraagt ten minste € 100.000 en ten hoogste € 500.000.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend voor projecten die betrekking hebben op het thema functionele agrobiodiversiteit als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel o, van de regeling, voor zover deze projecten gericht zijn op het bevorderen van natuurlijke plaagbestrijding door middel van FAB-randen.
2. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend worden ingediend door landbouwondernemingen, in een samenwerkingsverband van ten minste 100 landbouwondernemingen.
3. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 17 januari 2011 tot en met 31 januari 2011.
In afwijking van artikel 2:2, onderdeel a, van de regeling komen de kosten voor de aankoop van zaaizaad ten behoeve van FAB-randen in aanmerking voor subsidie.
De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen advies uit in de vorm van een rangschikking.
In aanvulling op artikel 2:16, tweede lid, van de regeling draagt een project meer bij aan het bevorderen van nieuwe kennis of technologieën in de gehele sector indien:
a. het samenwerkingsverband groter is;
b. er meer regionale spreiding is van deelnemende landbouwondernemingen;
c. er meer regionale en landelijke samenwerking is tussen de landbouwondernemingen in het samenwerkingsverband ten behoeve van kennisuitwisseling en demonstraties.
De subsidie wordt uitsluitend verleend indien uit het op het project toegesneden communicatieplan volgt dat de resultaten van de scouting en de resultaten van de monitoring openbaar worden gemaakt.
1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat voor kosten als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, onderdelen b, c, d en h, van de regeling de subsidie niet meer bedraagt dan 30% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie bedraagt ten hoogste €3000 per deelnemer per jaar voor de kosten, als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, onderdelen a en g.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-. paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.
2. Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen tevens worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de bijenhouderij, glastuinbouw, paddenstoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw of teelt van plantaardig uitgangsmateriaal.
3. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat het innovatieproject past binnen één of meerdere van de nieuwe uitdagingen: klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie en biodiversiteit.
4. De aanvragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden ingediend in de periode van 1 februari 2011 tot en met 25 februari 2011.
5. De aanvragen, bedoeld in het derde lid, kunnen worden ingediend in de periode van 1 juni 2011 tot en met 15 juli 2011.
1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 26, eerste, tweede of derde lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.
2. Projecten als bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid, hebben een meer innovatief karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel a, van de regeling naarmate het project meer aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s.
3. Projecten als bedoeld in artikel 26, eerste lid, hebben een meer duurzaam karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel d, van de regeling naarmate het project meer bijdraagt aan de uitwerking van de zes speerpunten van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in:
a. een eerste energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel B, van de regeling;
b. een tweede energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel B, van de regeling;
c. een klimaatcomputer als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel B, van de regeling;
d. een kasdek met antireflectie als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel B, van de regeling;
e. een warmtebuffersysteem als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel B, van de regeling;
f. verticale ventilatoren als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 6, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 6, onderdeel B, van de regeling;
g. energieclusters als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel B, van de regeling;
h. een hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel B, van de regeling;
i. een gevelscherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel B, van de regeling;
j. een energiebesparend ventilatiesysteem met voorverwarming en/of warmte terugwinning als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel B, van de regeling;
k. diffuus glas als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk1, paragraaf 11, onderdeel A van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 11, onderdeel B van de regeling, of
l. een biomassa gestookte ketelinstallatie als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 12, onderdeel A, van de regeling kan worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 12, onderdeel B, van de regeling;
m. de aansluiting op een energie- of CO2netwerk als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 13, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 13, onderdeel B, van de regeling.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2011.
3. De Minister rangschikt de aanvragen overeenkomstig artikel 1:6 van de regeling.
1. De subsidie voor de in artikel 31, eerste lid, bedoelde investeringen wordt vastgesteld overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in bijlage 1 bij dit besluit met betrekking tot de daarin onderscheiden landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden.
2. De volledige aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk 1 jaar na subsidieverlening ingediend.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel a, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van artikel 2.3.2 van de Subsidieregeling Energie en Innovatie worden gesubsidieerd.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend:
a. in de periode van 1 februari 2011 tot en met 15 maart 2011, of
b. in de periode van 15 september 2011 tot en met 28 oktober 2011.
De subsidie voor de in artikel 35, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500.000.
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 35, eerste lid, bedraagt:
a. € 4.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel a;
b. € 4.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel b, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond op grond van artikel 2.3.2 van de Subsidieregeling Energie en Innovatie worden gesubsidieerd.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend:
a. in de periode van 1 februari 2011 tot en met 15 maart 2011, of
b. in de periode van 15 september 2011 tot en met 28 oktober 2011.
De subsidie voor de in artikel 38, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500.000, met dien verstande dat de subsidiabele kosten worden gemaximeerd op € 100/m2 opervlak voor het gesloten en bjibehorende open gedeelte of het totale oppervlak semi-gesloten kas.
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 38, eerste lid, bedraagt:
a. € 4.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel a;
b. € 4.000.000 voor aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel b.
In afwijking van artikel 35, eerste lid, en artikel 38, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverbanden daarvan, indien deze ondernemingen lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van bijlage 2, hoofdstuk 2, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.
Indien subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen en het aandeel van de met de investering opgewekte energie dat door die landbouwonderneming of -ondernemingen aan de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen wordt geleverd minder is dan 100% van de energiecapaciteit die met gebruik van de investering kan worden opgewekt, wordt de overeenkomstig artikel 36 vastgestelde subsidie naar rato van dat aandeel verlaagd.
De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, en 38, eerste lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate de energieinnovatie naar het oordeel van de commissie:
– meer bijdraagt aan klimaatneutrale glastuinbouw door een zo laag mogelijk gebruik van primaire energie en een zo laag mogelijke CO² -uitstoot;
– meer teelttechnisch en economisch perspectief heeft en meer perspectief biedt voor toepassing door andere ondernemingen, of
– een hoger niveau van doorontwikkeling vertegenwoordigt gericht op teelttechnische of economische inpasbare systemen.
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in een techniek ter vermindering van de uitstoot fijn stof als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 5, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 5, punt B, van de regeling.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 3 januari 2011 tot en met 15 april 2011.
3. De Minister rangschikt de aanvragen overeenkomstig artikel 1:6 van de regeling.
4. Er kan slechts één aanvraag worden ingediend per inrichting bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer.
Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot een jaar na subsidieverlening.
1. Aanvragen tot verstrekking van een subsidie als bedoeld in artikel 2:69k regeling worden ingediend in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2011.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend door ondernemingen die zodanig ernstig zijn getroffen door maatregelen ter bestrijding van de Q-koorts dat zij als rechtstreeks gevolg daarvan zijn aan te merken als onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2:69c, eerste lid, van de regeling.
Onverminderd artikel 2:69p van de regeling is de rente op de lening, bedoeld in artikel 2:69k, eerste lid, van de regeling marktconform en niet hoger dan de wettelijke rente voor handelstransacties.
1. De subsidieontvanger van de subsidie, bedoeld in artikel 2:69k van de regeling, voert het herstructureringsplan, bedoeld in artikel 2:69n, eerste lid, van de regeling, zo spoedig als mogelijk uit, maar in ieder geval binnen twee jaar nadat bedoelde subsidie is verstrekt.
2. Binnen vier maanden na afronding van de maatregelen in het herstructureringsplan, bedoeld in artikel 2:69n van de regeling, dient de subsidieontvanger een eindverslag in dat ten minste bevat:
a) een kopie van de overeenkomst voor de lening, bedoeld in artikel 2:69k, eerste lid, van de regeling, zoals afgesloten;
b) het bewijs dat de aanvrager bedoelde lening volledig heeft opgenomen.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:51, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend voor activiteiten als bedoeld in artikel 3:51, tweede lid, sub a, van de regeling in de periode van 3 januari 2011 tot en met 14 februari 2011.
2. Het subsidieplafond bedraagt € 200.000.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor innovatieprojecten als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 maart 2011.
2. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 350.000,–.
3. Het subsidieplafond bedraagt € 1.500.000,–.
Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project, bedoeld in artikel 4:22, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 maart 2011.
De subsidie bedraagt:
a. 80% van de subsidiabele kosten voor aanvragers, bedoeld in artikel 4:22, tweede lid, onderdelen a en b, van de regeling, met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 350.000,– bedraagt;
b. 100% van de subsidiabele kosten voor aanvragers, bedoeld in artikel 4:22, tweede lid, onderdeel c, van de regeling, met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 350.000,– bedraagt.
1. Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 4:33c van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 tot en met 31 januari 2011.
2. Het subsidieplafond bedraagt voor het visserijgebied opgenomen in:
a. bijlage 5, onderdeel a, onder 2, van de regeling € 1.140.000,–;
b. bijlage 5, onderdeel a, onder 4, van de regeling € 730.776,–;
c. bijlage 5, onderdeel a, onder 5, van de regeling € 750.000,–;
d. bijlage 5, onderdeel a, onder 6, van de regeling € 500.000,–.
3. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 100.000.
1. Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 4:34 van de regeling kunnen worden ingediend voor de uitvoering van activiteiten betreffende de modernisering van vissersvaartuigen voor zover deze betrekking hebben op de vervanging van een koelvriesinstallatie en er op gericht zijn om te voldoen aan artikel 5, eerste lid, onderdeel c, sub v, van verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244).
2. Geen subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verleend indien de te vervangen koelvriesinstallatie niet voldoet aan het vereiste, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, sub iv, van de in het eerste lid genoemde verordening.
3. Aanvragen als bedoeld in het eerste lid, kunnen worden ingediend door eigenaren van vissersvaartuigen die geregistreerd zijn in het Nederlands visserijregister, met een bruto tonnage groter dan of gelijk aan 1230 brutoton.
1. In afwijking van artikel 4:36 van de regeling verdeelt de Minister het totale beschikbare subsidiebedrag op basis van de in de in aanmerking komende aanvragen opgenomen subsidiabele kosten evenredig over al die aanvragen.
2. Artikel 1:10, tweede lid, van de regeling is van overeenkomstige toepassing op aanvragen als bedoeld in artikel 73, eerste lid.
In afwijking van artikel 4:37, eerste lid, van de regeling voert de subsidieontvanger de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit binnen twee jaar en zes maanden na de datum van subsidieverlening.
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van gemaakte en betaalde kosten.
Artikel 4:39, derde lid, van de regeling is niet van toepassing op aanvragen als bedoeld in artikel 73, eerste lid.
De volgende subsidieplafonds worden, voor zover van toepassing, naar rato verhoogd:
a. de subsidieplafonds, bedoeld in de artikelen 34, 37, onderdeel a, en 40, onderdeel a, met het bedrag of bedragen overgebleven door het niet bereiken van een of meerdere van deze subsidieplafonds;
b. de subsidieplafonds, bedoeld in de artikelen 37, onderdeel b, en 40, onderdeel b, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van een van deze subsidieplafonds of met het bedrag of bedragen overgebleven door het niet bereiken van een of meerdere van de in onderdeel a bedoelde subsidieplafonds;
c. de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 30, onderdeel a en onderdeel b, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van een van deze subsidieplafonds.
1. Als beoordelingscommissie bedoeld in de artikelen 14, 20, 27 en 43 wordt ingesteld de beoordelingscommissie concurrerende landbouw.
2. De beoordelingscommissie, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit de heer drs. J.P.J. Lokker en de heer ir. J.T.G.M. Koolen.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.
Eerste energieschermen, niet zijnde gevelschermen of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen (artikel 31, eerste lid, onderdeel a):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 7,00 | € 70.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,20 | € 260.000,– |
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|---|
Materieel | Eigen arbeid forfaitair | |||
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,10 | € 3,90 | € 70.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,40 | € 3,80 | € 260.000,– |
Tweede energieschermen, niet zijnde gevelschermen of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen (artikel 31,eerste lid, onderdeel b):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 7,00 | € 70.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,20 | € 260.000,– |
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|---|
Materieel | Eigen arbeid forfaitair | |||
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,10 | € 3,90 | € 70.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,40 | € 3,80 | € 260.000,– |
Klimaatcomputer (artikel 31, eerste lid, onderdeel c):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | € 50.000,– |
Meerinvestering kasdek met antireflectie gecoat kasdekglas (artikel 31, onderdeel d):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 10,00 | € 500.000,– |
Warmtebuffersysteem (artikel 31, eerste lid, onderdeel e):
Onderneming | Subsidiepercentage | Buffercapaciteit | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 60 m3 | € 50.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 125 m3 | € 70.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 250 m3 | € 90.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | 250 m3 of groter | € 100.000,– |
Verticale ventilatoren (artikel 31, onderdeel f):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 4,– | € 40.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,– | € 150.000,– |
Energieclusters (artikel 31, eerste lid, onderdeel g):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximale subsidiabele investeringskosten voor de warmteaansluiting | Maximale subsidiabele investeringskosten voor de CO2-aansluiting |
---|---|---|---|
Per aangesloten energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming | 25% | €150.000,– | € 50.000,– |
Hogedruk vernevelingssysteem voor kaskoeling (artikel 31, eerste lid, onderdeel h):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,50 | € 65.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,00 | € 250.000,– |
Gevelscherm, niet zijnde verduisteringsscherm (artikel 31, eerste lid, onderdeel i):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 15,– | € 50.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 10 | € 150.000,– |
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd Materieel eigen arbeid forfaitair | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 7,– | € 8,– | € 50.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,– | € 4,– | € 150.000,– |
Energiebesparend ventilatiesysteem met voorverwarming en/of warmte terugwinning (artikel 31, eerste lid, onderdeel j):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd zonder warmteterugwinning | Maximale subsidiabele investeringskosten zonder warmteterugwinning |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 15,– | € 750.000,– |
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd met warmteterugwinning | Maximale subsidiabele investeringskosten met warmteterugwinning |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 20,– | € 1.000.000,– |
Meerinvestering diffuus glas (artikel 31, eerste lid, onderdeel k):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximale subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 12.,– | € 120.000 |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 10,– | € 500.000 |
Biomassa gestookte ketelinstallatie (artikel 31, onderdeel l):
Onderneming | Subsidiepercentage | kW benutbare warmte | Maximale subsidiabele investeringskosten per kW benutbare warmte | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming | 25% | 0 t/m 500 | € 800,–/kW | € 400.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming | 25% | > 500 t/m 1500 | € 600,–/kW | € 900.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming | 25% | > 1500 | € 400,–/kW | € 1.500.000,– |
Aansluiting op een energie- of CO2netwerk (artikel 31, onderdeel m):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximale subsidiabele investeringskosten voor de warmteaansluiting | Maximale subsidiabele investeringskosten voor de CO2/biogas-aansluiting |
---|---|---|---|
per aangesloten energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming | 25% | €150.000,– | € 50.000,– |
Bedrijfsnaam:
Eigenaar/indiener:
Bedrijfsadres:
Postcode/plaats:
Bedrijfswebsite:
Correspondentieadres:
Postcode/plaats:
Telefoonnummer:
E-mailadres:
Aanvraagnummer:
De berekeningen zijn gemaakt op grond van de door de aanvrager ingevulde karakteristieken met betrekking tot het verwarmings- en koelingsysteem, de installaties die in kas en ketelhuis worden voorzien en het door de tuinder gewenste kasklimaat.
Als rekenmodel wordt gebruik gemaakt van programmatuur die in het kader van het project Synergie is ontwikkeld ten behoeve van de technische, energetische en economische beoordeling van gesloten kasconcepten. Dit rekenmodel is gebouwd en wordt onderhouden door de Business Unit Glas van Wageningen UR.
Het model rekent op uurbasis de warmte- en koudebehoefte van de door de aanvrager beschreven kasconfiguratie in een gemiddeld Nederlands jaar. Vanuit deze gegevens wordt voor elk uur uitgerekend welke gas-, elektriciteits-, CO2-behoefte en laagwaardig warmtegebruik of -overschot voor deze kas verwacht mag worden.
Deze berekening wordt gemaakt voor de geconditioneerde kas en voor een relevante referentie.
De vergelijking van de berekende CO2-emissie voor het hierbij ingediende geconditioneerde kasconcept met de referentie leidt tot de conclusie dat de verwachte CO2-emissiereductie ........... bedraagt.
In de tuinbouw staat de klimatiseringsinstallatie ten dienste van het gewas om een zo gunstig mogelijk kasklimaat te realiseren. Er blijft evenwel, zelfs in geconditioneerde kassen, altijd een spanningsveld tussen het klimaat waarbij het gewas het beste zou groeien en de kosten de gepaard gaan met het realiseren van dat klimaat. Zo wordt in de gangbare tuinbouw weliswaar bij hoge instraling een hoge CO2-concentratie gewenst, maar de dosering wordt toch begrensd om de CO2-gift in overeenstemming te houden met de hoeveelheid warmte die bij de productie van rookgassen vrijkomt. Ook wordt geaccepteerd dat, omwille van een gunstig gascontract, op heel koude dagen de gewenste etmaaltemperatuur niet gerealiseerd wordt. Het model houdt met al deze zaken rekening (middels de begrenzingen van het klimatiseringssysteem (zie deel 2).
De kasklimaatinstellingen die in dit deel moeten worden ingevuld moeten dan ook worden opgevat op dezelfde manier als waarop de instellingen van de kasklimaatcomputer worden gebruikt.
Er staan twee kolommen met invoergegevens en indien de geconditioneerde kas niet de gehele unit beslaat maar slechts een fractie dan komt er nog een derde kolom die aangeeft hoe het klimaat in het niet-geconditioneerde deel gewenst wordt.
In de eerste kolom staan de instellingen die voor de geconditioneerde kas gaan gelden.
De tweede kolom wordt gebruikt om de referentiesituatie te beschrijven. Veel getallen zullen gelijk zijn, maar wellicht wordt in de geconditioneerde kas de temperatuur waarboven gekoeld wordt wat hoger gekozen dan u in de referentie zou hebben gedaan. Ook het gebruik van minimumbuis zal in de geconditioneerde kas vaak minder zijn.
De derde kolom verschijnt in afhankelijkheid van de gesloten kasfractie. De teelt-instellingen in de derde kolom zullen veel gelijkenis vertonen met de instellingen van de tweede kolom.
Elk veld heeft een uitleg, die naar voren komt als de muis erop wordt gelegd. Achterin dit document staan alle toelichtingen bij elkaar geplaatst.
Omschrijving | Eenheid | Geconditioneerde afdeling | Referentie | Niet geconditioneerd deel | |
---|---|---|---|---|---|
1 | Gesloten kas fractie | % | 50 | n.v.t. | 50 |
2 | Gewas (kies: groente, potplant of snijbloem) | groente | groente | groente | |
3 | Kasdek (kies: enkelglas, dubbel of triple) | enkelglas | enkelglas | enkelglas | |
4 | Stooktemperatuur dag | °C | 18 | 18 | 18 |
5 | Stooktemperatuur nacht | °C | 17 | 17 | 17 |
6 | Koel- of ventilatietemperatuur | °C | 27 | 27 | 27 |
7 | Pband ventilatie/koeling | °C | 2 | 2 | 2 |
8 | Maximale ventilatie met buitenlucht | m3/(m2 hr) | 0 | n.v.t. | n.v.t. |
9 | Toegestane RV in de kas | % | 85 | 85 | 85 |
10 | Deksproeiers (kies ja of nee) | nee | nee | nee | |
11 | Minimumbuistemperatuur | °C | 40 | 40 | 40 |
12 | VO van het minimumbuisnet | m2 buis/m2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
13 | Streefwaarde CO2 | ppm | 900 | 900 | 900 |
14 | Maximale doseercapaciteit | kg/(ha hr) | 120 | 180 | 180 |
15 | Stralingscrit. voor schaduwscherm | W/m2 | 1000 | 1000 | 1000 |
16 | Schaduwfactor schaduwscherm | % | 30 | 30 | 30 |
17 | Buitentemp sluiten energiescherm | °C | 12 | 12 | 12 |
18 | Besparingspercentage v.h. scherm | % | 45 | 45 | 45 |
19 | Belichtingsintensiteit | Wel/m2 | 0 | 0 | 0 |
20 | Belichtingsschema (kies schema 1, 2 of 3) | 2 | 2 | 2 |
Op deze pagina treft u drie belichtingsschema’s die u kunt gebruiken om de door u gebruikte wijze van belichting vast te leggen. U kunt voor verschillende kasafdelingen verschillende schema’s gebruiken (dus voor de geconditioneerde kasafdeling een ander schema dan voor de referentie of voor de niet-geconditioneerde delen van het nieuw te bouwen of te vernieuwen kascomplex), maar u kunt ook voor alle afdelingen hetzelfde schema gebruiken.
De drie getoonde schema’s zijn voorzien van default instellingen. U kunt ze evenwel naar eigen inzicht aanpassen.
[Schema1] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 1 kiest
1 | DagnrStartBel | 280 | (→ dit is 6 oktober) | |
2 | DagnrStopBel | 80 | (→ dit is 20 maart en betekent 165 dg belichting) | |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas | |
4 | SavondsUit | 20 | uur | (belichting is 2 uur uit) |
5 | SavondsAan | 22 | uur |
[Schema2] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 2 kiest
1 | DagnrStartBel | 260 | (→ dit is 16 september) | |
2 | DagnrStopBel | 91 | (→ dit is 31 maart en betekent 196 dg belichting) | |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas | |
4 | SavondsUit | 22 | uur | (belichting is 4 uur uit) |
5 | SavondsAan | 2 | uur |
[Schema3] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 3 kiest
1 | DagnrStartBel | 330 | (→ dit is 25 november) | |
2 | DagnrStopBel | 300 | (→ dit is 26 oktober en betekent 335 dg belichting) | |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas | |
4 | SavondsUit | 20 | uur | (belichting is 4 uur uit) |
5 | SavondsAan | 24 | uur |
Met de installatie van een semi-gesloten kas zal een nieuw ketelhuis worden neergezet of het bestaande ketelhuis worden gerenoveerd. Er zal waarschijnlijk een warmtepomp, een aquifer en een etmaalbuffer voor laagwaardige warmte/kou worden geplaatst en er wordt waarschijnlijk een WK geplaatst. Ook is het denkbaar dat de nieuwe of vernieuwde kas wordt voorzien van additionele CO2-voorziening in de vorm van zuivere- of OCAP-CO2.
In dit deel kunt u de eigenschappen van het nieuwe ketelhuis vastleggen.
Indien het ontwerp om een systeem gaat waarbij de semi-gesloten kas een fractie is van het totale kasoppervlak dat door het nieuw (ingerichte) ketelhuis wordt verwarmd, dan gaat het rekenprogramma er van uit dat de in de zomer verzamelde warmte in de winter zowel op het geconditioneerde deel als op het niet geconditioneerde deel wordt gebruikt (zoals bijvoorbeeld bij Themato).
Als u in het vorige deel hebt aangegeven dat de geconditioneerde kasfractie 100% is, dan betekent dit dat de nieuwe of vernieuwde ketelhuisconfiguratie die hier in deel 2 wordt beschreven uitsluitend wordt ingezet voor (de) geconditioneerde afdeling(en).
Teneinde de gerealiseerde CO2-emissiebeperking te kunnen berekenen dient u ook het referentie-ketelhuis te beschrijven.
Nieuw of vernieuwd ketelhuis | |||||
1 | Kasoppervlak | 1 | ha | ||
Geconditioneerd oppervlak | 0,5 | ha | Niet geconditioneerd opp. 0,5 ha | ||
2 | Buffercapaciteit | 200 | m3 | 200 | m3/ha |
3 | Thermisch warmtepompvermogen | 700 | kW th | 700 | kW/ha |
4 | Efficientie v.d. warmtepomp | 45 | % | ||
5 | Capaciteit aquifer | 200 | m3/uur | 400 | m3/ha gecond. kas per uur |
6 | Temp verlies scheidingswisselaar | 1 | °C | ||
7 | Bufferinhoud koudebuffer | 1500 | m3 | 3000 | m3/ha gecond. kas |
8 | Koude bron laden op | 8 | °C | ||
9 | WK-vermogen | 60 | kW el. | 60 | kW/ha |
10 | elektrisch WK-rendement | 42 | % | ||
11 | thermisch WK-rendement | 55 | % | ||
12 | WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee) | ja | |||
13 | Zomerse WK-warmte oversch. in aquif. | nee | |||
Referentie ketelhuis | |||||
14 | Kasoppervlak | 1 | ha | ||
15 | Buffercapaciteit | 100 | m3 | 100 | m3/ha |
16 | WK-vermogen | 0 | kW el. | 0 | kW/ha |
17 | elektrisch WK-rendement | 42 | % | ||
18 | thermisch WK-rendement | 55 | % | ||
19 | WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee) | nee |
In de geconditioneerde kasafdeling zijn luchtbehandelingunits geplaatst. Tijdens gebruik van deze units leveren ze een bepaalde koelcapaciteit. Deze is vooral afhankelijk van het temperatuurverschil tussen ingaand water en ingaande lucht en van de hoeveelheid lucht die er doorheen wordt geblazen.
Daarnaast speelt ook de luchtvochtigheid een rol. (Deze kan worden verhoogd door gebruik te maken van een fogging installatie (afhankelijk van de instelling in deel 1)).
Bij het gebruik van de installatie koelsysteem wordt er elektriciteit gebruikt. Vooral voor het circuleren van de lucht, maar ook voor het verpompen van water.
Het elektriciteitsverbruik per eenheid koelvermogen, maar ook het waterdebiet en de opwarming van het water is door dit alles sterk afhankelijk van de gekozen luchtbehandelingunits, het aantal dat daarvan gebruikt wordt en de kasklimaatcondities waaronder gekoeld wordt.
Het is niet waarschijnlijk dat de luchtbehandelingskast-leverancier de prestatie van de koelunit onder al die variabele omstandigheden voorhanden heeft. Laat staan dat die dan ook nog gedocumenteerd zouden zijn.
Omdat de kwaliteit van de koelunits echter een duidelijke invloed heeft op het energiebesparingresultaat van semi-gesloten kassen is het noodzakelijk om toch over zo'n prestatie karakterisering te beschikken.
In dit deel wordt vanuit een bench-mark punt (dat bij voorkeur zo dicht mogelijk ligt bij de werkingscondities die representatief zijn voor het gebruik in uw situatie) een karakterisering van het koelsysteem gemaakt die toegesneden is op uw kasklimaatwensen en die het deellastgedrag in beeld brengt. Er worden grafieken gemaakt van het elektriciteitsverbruik als functie van het koelvermogen, het waterdebiet door de koelers en de temperatuur waarmee het water uit de koelers zal komen. Tevens wordt op grond van de koeleigenschappen een karakterisering gemaakt voor het gedrag van deze units bij gebruik voor verwarming.
Koelen | Lege Velden | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Hiernaast ziet u een invulveld waarin u specificaties van de gebruikte koelunits kunt aangeven. Vanuit deze specificaties maakt het programma relaties voor het elektriciteitsverbruik tijdens het koelen. Hierbij zijn vanuit de benchmark gegevens, rekening houdend met de achterliggende fysische processen (convectie en condensatie), extrapolaties gemaakt. | Benchmark punten v.d. Koelunit | 0 | ||||
1 | Koelvermogen[kW] | 20 | kW | 0 | ||
2 | Watertemp in [°C] | 12 | °C | 17 | 0 | |
3 | Watertemp uit [°C] | 22 | °C | 0 | 0 | |
4 | Luchttemperatuur in [°C] | 26 | °C | 21 | 0 | |
5 | Luchttemperatuur uit [°C] | 16 | °C | 0 | 0 | |
6 | Koelvermogen geldt bij een RV van | 85 | % | 0 | ||
7 | Maximaal luchtdebiet [m3/uur] | 2000 | m3/uur | 0 | ||
8 | Electr.gebr.vent bij max luchtdeb. | 0,3 | kW | 0 | ||
9 | Waterzijdige drukval | 1,2 | bar | 0 |
Vanuit de benchmark punten kan worden berekend dat de ontvochtigingscapaciteit 19,6 liter/uur is.
Dit betekent een latente warmteafvoer van 13,3 kW. De voelbare warmteoverdracht is dus 6,67 kW.
Er worden (vraag 10) 60 van deze units op de gekoelde afdeling van 0,5 ha geplaatst ( 83 m2 per unit).
De voelbare warmteoverdrachtscoëfficiënt blijkt 1,67 kW per °C verschil tussen gemiddelde water- en luchttemperatuur.
Het programma gaat ervan uit dat de luchtbehandelingkasten ook voor verwarmen worden gebruikt.
Op grond van de warmte-overdrachtgegevens in de koelmodus wordt voor de verwarming verondersteld dat de units 0,045 W ventilatorenergie gebruiken per overgedragen W verwarmingsvermogen.
Dit komt neer op een COP-verwarming van 22,2 (dit is exclusief het verbruik van de warmtepomp).
De combinatie van benchmark-punten en kasklimaat in de geconditioneerde afdeling levert de volgende karakteristieken van de koeler:
Hieruit worden de onderstaande tabellen afgeleid waarmee het simulatiemodel zal rekenen.
Elektriciteitsverbruik ventilator | Approach temperatuur als functie van koelvermogen | ||
---|---|---|---|
belasting | Elekverbruik [W/m2] | koelverm | Approachtemperatuur |
–1,00 | 0,00 | 0,00 | 0,20 |
0,10 | 1,36 | 32,57 | 2,42 |
0,15 | 1,67 | 48,86 | 3,06 |
0,20 | 1,92 | 65,14 | 3,52 |
0,25 | 2,15 | 81,43 | 3,87 |
0,30 | 2,36 | 97,71 | 4,14 |
0,35 | 2,55 | 114,00 | 4,36 |
0,40 | 2,72 | 130,29 | 4,53 |
0,45 | 2,89 | 146,57 | 4,67 |
0,50 | 3,04 | 162,86 | 4,77 |
0,55 | 3,19 | 179,14 | 4,85 |
0,60 | 3,33 | 195,43 | 4,91 |
0,65 | 3,47 | 211,71 | 4,95 |
0,70 | 3,60 | 228,00 | 4,97 |
0,75 | 3,60 | 244,29 | 4,98 |
0,80 | 3,60 | 260,57 | 4,98 |
0,85 | 3,60 | 276,86 | 4,96 |
0,90 | 3,60 | 293,14 | 4,93 |
0,95 | 3,60 | 309,43 | 4,90 |
1,00 | 3,60 | 325,71 | 4,85 |
100,00 | 3,60 | 800,00 | 19,90 |
Gemiddeld is het uittredend 4,46 °C lager dan de intredende lucht. Voor de pompen wordt met een drukval van 0,69667 bar/(m3/uur) gewerkt.
Hier ziet u de resultaten m.b.t. de teelt en de resultaten qua energieverbruik en CO2-emissie.
Omschrijving | Eenheid | Nieuwe situatie | Referentie- situatie |
---|---|---|---|
Gem. teelttemperatuur winterperiode | °C | 17,9 | 17,8 |
Gem. teelttemperatuur zomerperiode | °C | 0,0 | 0,0 |
Gem. CO2 concentratie zomerperiode | ppm | 677 | 405 |
Jaarlijkse CO2-gift | kg/m2 | 25 | 37 |
Jaarlijks aantal energieschermuren | uur | 2291 | 2291 |
Jaarlijks aantal schaduwschermuren | uur | 0 | 0 |
Jaarlijks aantal belichtingsuren | uur | 0 | 0 |
Resultaten warmte, koude en elektra | |||
Jaarlijkse warmtevraag | MJ/m2 | 1486 | 1542 |
Jaarlijkse laagwaardige warmte naar Aquifer | MJ/m2 | 372 | n.v.t. |
Gemiddelde temperatuur naar warme bron | °C | 22,3 | |
Jaarlijkse laagwaardige warmte uit Aquifer | MJ/m2 | 361 | n.v.t. |
Hoogwaardig warmte-overschot | MJ/m2 | 0 | 0 |
Elektriciteit voor belichting | kWh/m2 | 0 | 0 |
Electriciteit voor koeling en verwarming | kWh/m2 | 12 | n.v.t. |
Elektriciteitsgebruik Warmtepomp | kWh/m2 | 45 | n.v.t. |
Effectieve COP Warmtepomp | – | 2,9 | n.v.t. |
Resultaten gas en elektra | |||
Gasinkoop | m3/m2 | 35 | 49 |
Elektra inkoop | kWh/m2 | 27 | 1 |
Elektra verkoop | kWh/m2 | 12 | 0 |
Netto elektra inkoop | kWh/m2 | 15 | 1 |
Resultaten CO2-emissie | |||
CO2-emissie Ketel | kg/m2 | 42 | 87 |
CO2-emissie WKK voor eigen gebruik | kg/m2 | 14 | 0 |
CO2-emissie WKK voor netlevering | kg/m2 | 6 | 0 |
kg/m2 | 62 | 87 | |
Conclusie CO2 emissiebeperking | 29% |
De Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) biedt het integrale kader voor subsidies die kunnen worden verleend door de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Op grond van artikel 1:3 van de Regeling kunnen de subsidies echter uitsluitend worden verstrekt indien de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag. Het onderhavige Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011(hierna: Openstellingsbesluit) strekt tot deze openstelling voor subsidieaanvragen in 2011 voor de volgende onderdelen (modules) van de Regeling.
Van hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling zijn opengesteld:
Titel 1: Beroepsopleiding en voorlichting;
Titel 2: Bedrijfsadviesdiensten;
Titel 3: Kennisverspreiding: onderdeel praktijknetwerken;
Titel 4: Demonstratieprojecten;
Titel 5: Onderzoek en ontwikkeling: onderdeel samenwerking bij innovatieprojecten;
Titel 6: Bedrijfsmodernisering: onderdelen investeringen op het terrein van energiebesparing, marktintroductie energieinnovaties, en investeringen in technieken ter vermindering van fijn stof;
Titel 7: Voedselkwaliteitsregelingen: onderdeel biologische ondernemers;
Titel 8: Herstructureringssteun Q-koorts 2010;
Titel 9: Garantstellingen.
Van hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling zijn opengesteld:
Titel 1: Nationale en grensoverschrijdende parken;
Titel 2: Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren;
Titel 3: Behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen.
Van hoofdstuk 4 (Visserij) van de Regeling zijn opengesteld:
Titel 1. Maatregelen van gemeenschappelijk belang: onderdelen innovatieprojecten, collectieve acties en Duurzame ontwikkeling visserijgebieden;
Titel 2. Investeringen in vissersvaartuigen: onderdeel investeringen in koelvriesinstallaties.
In het Openstellingsbesluit zijn, op grond van artikel 1:3 van de Regeling, ten aanzien van de hiervoor genoemde onderdelen de mogelijkheden tot het doen van een subsidieaanvraag nader ingeperkt tot bepaalde activiteiten en categorieën van aanvragers. Ook zijn in het Openstellingsbesluit nadere voorschriften gesteld over voorschotverlening, voor subsidie in aanmerking komende kosten, subsidiebedragen en subsidiepercentages.
Ingevolge artikel 1:20 van de Regeling worden subsidies waarmee uitvoering wordt gegeven aan het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013 aangewezen in het Openstelllingsbesluit; artikel 2 van het Openstellingsbesluit strekt daartoe. Deze subsidies betreffen de volgende -in het kader van dit besluit opengestelde- onderdelen van de modules: beroepsopleiding en voorlichting, bedrijfsadviesdiensten, praktijknetwerken, samenwerking bij innovatieprojecten, bedrijfsmodernisering (voor zover het betreft het onderdeel: marktintroductie energieinnovaties) en voedselkwaliteitsregelingen. Op deze subsidies zijn de bijzondere bepalingen in artikel 1:20 van de Regeling neergelegde voorschriften, die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), van toepassing. Hiernaast worden in artikel 1:20 van de Regeling ook de Europese subsidies aangewezen. Voor deze subsidies gelden in hoofdstuk 1 van de Regeling op enkele punten andere administratieve verplichtingen.
In deze paragraaf worden de diverse openstellingen voor subsidieaanvragen in 2011 behandeld. Allereerst zullen twee nieuwe openstellingen behandeld worden. Dit betreft de openstelling van de subsidiemodule ‘demonstratieprojecten voor de FAB-randen’ en de openstelling van de subsidiemodule ‘koelvriesinstallaties’. Vervolgens zullen de overige subsidiemodules, die in voorgaande jaren ook waren opengesteld, kort worden behandeld.
Bij de evaluatie van de in 2003 ingevoerde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid werden onder andere klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer en biodiversiteit aangemerkt als cruciale nieuwe uitdagingen voor de Europese landbouw.
Ook de Nederlandse landbouw staat voor deze uitdagingen om een duurzame, concurrerende en maatschappelijk verantwoorde landbouw te bewerkstellingen. Een manier om de uitdaging ‘biodiversiteit’ en de combinatie met duurzaamheid aan te gaan is het toepassen van Functionele Agrobiodiversiteit (FAB). Het uiteindelijke doel is om met behoud van hoge opbrengsten te komen tot minder gebruik en afhankelijkheid van hulpstoffen of -middelen als (kunst)mest, bestrijdingsmiddelen en beregening.
Functionele agrobiodiversiteit (FAB) kan hierbij een prominente rol spelen (Beleidsbrief FAB, TK 26407 nr. 38). Een toepassing van FAB zijn FAB-randen. Dit zijn akkerranden op productiepercelen die gericht zijn op het aantrekken van natuurlijke vijanden ten behoeve van natuurlijke plaagbeheersing in het naastgelegen gewas. FAB-randen leiden tot versterking van de biodiversiteit en het inschakelen van natuurlijke vijanden en daarmee mogelijk een vermindering van het gebruik en de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen.
Met deze subsidiemodule wordt de mogelijkheid gecreëerd om demonstratieprojecten te subsidiëren die gericht zijn op het bevorderen van natuurlijke plaagbestrijding middels FAB-randen. In één landelijke en twee regionale pilotprojecten zijn de afgelopen jaren de eerste ervaringen ontwikkeld met natuurlijke plaagbestrijding middels FAB-randen. Het doel van deze wijziging is om meer boeren, verspreid over het gehele land, kennis en ervaring op te laten doen met natuurlijke plaagbestrijding met FAB-randen middels demonstratieprojecten. Tevens is het doel om op basis van deze ervaringen te komen tot een eventuele meer structurele regeling voor FAB-randen na 2013.
Om tot degelijke ervaringen te komen die verder reiken dan de huidige komen alleen samenwerkingsverbanden van minimaal 100 landbouwondernemingen in aanmerking en dienen de resultaten over de FAB-rand te bestaan uit de resultaten van de scouting en monitoring, zodat andere ondernemers deugdelijke kennis kunnen verwerven over het aanleggen en beheren van de akkerrand en over functionele agrobiodiversiteit. Met scouten wordt de registratie van de verhouding van aanwezige plaaginsecten ten opzichte van natuurlijke vijanden in het naast de FAB-rand gelegen perceel bedoeld. Met monitoring worden gegevens van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gerelateerd aan de aanwezigheid van natuurlijke vijanden in de FAB-rand en de aanwezigheid van plaaginsecten in het aangrenzende perceel geregistreerd. Monitoring omvat ook de registratie van de bewerkingen en de omschrijving van de ten behoeve van de aanleg en onderhoud FAB-rand uitgevoerde werkzaamheden.
De hoogte van de subsidie is 100%, nu de subsidie gaat naar landbouwondernemingen die vernieuwingen op het gebied van de nieuwe uitdaging biodiversiteit, zoals genoemd in artikel 16 bis van Verordening (EG) 1698/2005, in de praktijk demonstreren. Onder de subsidiabele kosten genoemd in artikel 2:20, sub g van de regeling vallen in ieder geval de arbeidskosten voor aanleg, beheer, scouting, monitoring en onderhoud van de FAB-randen.
Nu deze subsidiemodule gericht is op het bevorderen van natuurlijke plaagbestrijding middels FAB-randen is het gebruik van meststoffen en chemische gewasbeschermingsmiddelen in de FAB-randen niet toegestaan. Dit laat echter onverlet dat pleksgewijs onkruid bestrijden wel toegestaan is.
Een subsidieaanvraag wordt hoger gerangschikt als het samenwerkingsverband groter is en er meer regionale spreiding van de deelnemende landbouwondernemingen is. Deze regionale spreiding is belangrijk zodat de FAB-randen in diverse agrarische landschappen en grondsoorten worden geplaatst en dit er toe leidt dat de nieuwe kennis meer perspectief zal bieden voor toepassing op bedrijfsniveau in het gehele land. Daarnaast worden subsidies hoger gerangschikt als de landbouwondernemingen in het samenwerkingsverband zowel regionaal alswel landelijk samenwerken ten behoeve van de kennisuitwisseling en demonstraties, zodat de deelnemers van alle ervaringen gebruik kunnen maken zodat er een optimale kennisontwikkeling en verspreiding plaats vindt.
Deze paragraaf uit het Openstellingsbesluit opent de mogelijkheid om subsidie toe te kennen voor de modernisering van vissersvaartuigen voor zover gericht op het installeren van nieuwe koelvriesinstallaties. Het installeren van een nieuwe koelvriesinstallatie, waarin niet langer gebruik wordt gemaakt van chloorfluorkoolwaterstoffen als koelmiddel, leidt tot energiebesparing en wordt vereist door artikel 5, eerste lid, onderdeel c, sub v, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PBEU L 244).
De subsidie wordt verleend op basis van artikel 4:34 van de regeling. Dit artikel vindt zijn grondslag in artikel 25, tweede lid, van Verordening nr. 1198/2006 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds. Hierin is opgenomen dat steun verleend kan worden voor investeringen in de modernisering van vissersvaartuigen die gericht zijn op het verbeteren van de energie-efficiëntie. Dit op voorwaarde dat de vangstcapaciteit van het vissersvaartuig niet wordt vergroot.
De groep van aanvragers is in artikel 73, derde lid, van het Openstellingsbesluit beperkt tot vaartuigen van vissers in de pelagische sector omdat alleen in deze sector gebruik wordt gemaakt van koelvriesinstallaties voor het bewaren van gevangen vis. Dit is bewerkstelligd door de groep van aanvragers te beperken tot eigenaren van de grotere vaartuigen (groter dan 1230 brutoton).
Geen subsidie wordt verleend indien de koelvriesinstallatie niet voldoet aan artikel 5, eerste lid, onderdeel c, sub iv, van de eerdergenoemde verordening (EG) nr. 2037/2000. Hierin is opgenomen dat met ingang van 1 januari 2001 bij de vervaardiging van nieuwe koelinstallaties niet langer chloorfluorkoolwaterstoffen als koelmiddel gebruikt mogen worden. De te vervangen apparaten moeten derhalve ouder zijn dan 1 januari 2001.
Op grond van artikel 74, eerste lid, van het Openstellingsbesluit zal het beschikbare bedrag aan subsidie evenredig worden verdeeld over de aanvragers. De verdeling vindt plaatst op basis van de subsidiabele kosten die zijn opgenomen in de aanvragen. Iedere aanvrager krijgt hierdoor een evenredig deel van zijn subsidiabele kosten vergoed. Op deze manier kunnen zoveel mogelijk aanvragers profiteren van de subsidieregeling terwijl tegelijkertijd het beschikbare bedrag zoveel mogelijk wordt benut.
In artikel 74, tweede lid, van het Openstellingsbesluit is bepaald dat de beslistermijn van acht weken zoals opgenomen in artikel 1:10, tweede lid, van de regeling van overeenkomstige toepassing is op subsidieverlening voor de aanvragen. De termijn begint voor alle ingediende aanvragen te lopen na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.
Ingevolge artikel 77 van het Openstellingsbesluit is de in artikel 4:39, derde lid, van de regeling genoemde maximale hoogte van het subsidiebedrag niet van toepassing op deze subsidie. De reden voor deze afwijking is dat het investeren in een nieuwe koelvriesinstallatie hoge kosten met zich brengt en het bedrag zoals genoemd in artikel 4:39, derde lid, van de regeling daarom niet toereikend is om een stimulerend effect van deze investeringsregeling uit te laten gaan. Gelet op de hoogte van de investeringen is het op grond van artikel 76 mogelijk om voorschotten te verlenen.
De maximale hoogte van de subsidie wordt tevens bepaald door de eisen ten aanzien van intensiteit van de steun die worden gesteld in artikel 4:39, eerste lid, van de regeling. Hierin is bepaald dat de subsidie ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bedraagt.
De subsidiabele kosten zijn opgenomen in artikel 4:38 van de regeling. Naast de kosten van aanschaf en installatie kan ook gedacht worden aan kosten voor bijvoorbeeld het vervangen van electrotechniek, leidingwerk en andere kosten die gemaakt worden voor de aanpassing van het vissersvaartuig ten behoeve van de installatie.
Het installeren van een koelvriesinstallatie is een omvangrijk en specialistisch project. Het gaat om forse verbouwingen en vaartuigen liggen gedurende een groot aantal maanden in het dok. Deze vereisen een lange planning vooraf en kunnen slechts door een beperkt aantal bedrijven worden uitgevoerd. In afwijking van artikel 4:37, eerste lid, van de regeling is daarom in artikel 75 bepaald dat de termijn voor uitvoering van het project wordt vastgesteld op twee jaar en zes maanden na de datum van subsidieverlening.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Openstellingsbesluit kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode, in omschakeling zijn of reeds zijn omgeschakeld. In artikel 4 is nader bepaald op welke aspecten van de biologische landbouw de subsidieaanvraag gericht moet zijn.
Ingevolge artikel 9 van het Openstellingsbesluit kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door landbouwondernemingen voor adviezen opgemaakt door bedrijfsadviesdiensten. Deze adviezen dienen betrekking te hebben op de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet. Ingevolge artikel 2:8 van de Regeling, dienen de adviezen in ieder geval betrekking te hebben op de beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in de artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (cross compliance) en de communautaire arbeidsveiligheidsstandaards.
De subsidiemodule praktijknetwerken is gericht op onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring tussen ondernemers. Ingevolge artikel 13 van het Openstellingsbesluit kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door kleinschalige netwerken (netwerken met minimaal twee deelnemers) en grootschalige netwerken (netwerken met minimaal acht deelnemers). Grootschalige netwerken richten zich op projecten die betrekking hebben op het verkrijgen of vergroten van kennis van innovaties op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (grond- en oppervlaktewater) en biodiversiteit. In artikel 14 van het Openstellingsbesluit zijn criteria opgesteld waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking worden getoetst.
Ingevolge artikel 26 van het Openstellingsbesluit kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten.
De aanvragen kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen. Voor de aanvragen voor projecten genoemd in het eerste lid van artikel 26 van het Openstellingsbesluit geldt dat de landbouwondernemingen werkzaam dienen te zijn in de: melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee- (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij) en konijnenhouderok, of in de bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw of teelten van plantaardig uitgangsmateriaal. Voor de aanvragen voor de projecten genoemd in het tweede lid van artikel 26 geldt dat alleen samenwerkingsprojecten gestimuleerd worden voor innovatieprojecten die verdergaande verduurzaming van de land- en tuinbouw in het kader van de nieuwe uitdagingen: klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie en biodiversiteit ondersteunen. Innovatie kan namelijk bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en procédés en kan op deze wijze de inspanningen ondersteunen om de nieuwe uitdagingen aan te pakken.
Op grond van artikel 2:33 van de Regeling is bepaald dat subsidieaanvragen hoger worden gerangschikt naarmate het project waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft onder andere een meer innovatief of meer duurzaam karakter heeft. In artikel 27, tweede lid en derde lid, van de Regeling is aangegeven wanneer hiervan sprake is.
De glastuinbouw heeft in het kader van het energietransitiebeleid de ambitie in 2020 te produceren in energieneutrale glasopstanden. Het is noodzakelijk dat de omslag naar duurzame energievoorziening voor deze sector versneld plaatsvindt. Bovendien wordt daarmee de CO2-uitstoot verminderd. In het kader van het programma Kas als Energiebron zijn daarvoor twee stimuleringsmaatregelen ontwikkeld: de investeringen op het terrein van energiebesparing en de marktintroductie voor energieinnovaties (hierna: MEI). Op grond van het onderdeel ‘bedrijfsmodernisering’ van de Regeling wordt uitvoering gegeven aan deze twee stimuleringsmaatregelen.
Ingevolge artikel 31 van het Openstellingsbesluit kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 1, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van energiebesparing. De aanvragen kunnen, afhankelijk van het type investering, worden ingediend door in de hiervoor genoemde bijlage omschreven typen (energie intensieve of energie extensieve) glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van glastuinbouwondernemingen.
Doel van de MEI is het stimuleren en versnellen van de vroege marktintroductie van energiesystemen door glastuinbouwondernemingen. Ingevolge artikel 35 van het Openstellingsbesluit en artikel 38 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van de MEI. De aanvragen als bedoeld in artikel 35 van het Openstellingsbesluit hebben betrekking op investeringen in energiesystemen die tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie en 15% energiebesparing op nationaal niveau uit glasopstanden van glastuinbouwondernemingen. De in artikel 38 van het Openstellingsbesluit bedoelde aanvragen hebben betrekking op investeringen in semi-gesloten kassystemen en dienen tevens te leiden tot ten minste 25% reductie van de CO2 uitstoot en 15% primaire energiebesparing op nationaal niveau.
Zoals uit bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling voortvloeit, komen uitsluitend energiesystemen voor subsidie in aanmerking die in de beginfase van de marktintroductie verkeren. Met deze introductie van nieuwe energiesystemen wordt beoogd dat deze systemen – ook na verdere doorontwikkeling – op grote schaal in de glastuinbouw toegepast gaan worden.
De aanvragen kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen, samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen. Glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie subsidie ontvangen op grond van het hoofdstuk EOS-demonstratieprojecten van de Subsidieregeling energie en innovatie kunnen geen aanvragen indienen. In artikel 43 van het Openstellingsbesluit zijn nadere criteria opgenomen waaraan de beoordelingscommissie de aanvragen in het kader van de rangschikking zal toetsen.
Deze subsidiemodule is specifiek gericht op landbouwondernemingen die de door de Europese Unie gestelde grenswaarden voor fijn stof (PM10) overschrijden of dreigen te overschrijden, zodat zij op 11 juni 2011 ook voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof. De subsidie is beperkt tot investeringen in emissiereducerende technieken die worden genoemd in eindnoot 2 bij het overzicht emissiefactoren fijn stof veehouderij zoals gepubliceerd op www.vrom.nl. De aanvragen kunnen worden ingediend tot en met 15 april 2011 en de aanvrager dient voor 11 juni 2011 van start te gaan met de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.
Omschakeling van gangbare bedrijven naar de biologische productiemethode en voortzetting door biologische bedrijven wordt gestimuleerd. Voedingsmiddelen die met inachtneming van de voorschriften van de biologische productiemethode worden geproduceerd, kunnen worden beschouwd als producten van hoge kwaliteit. Ook teelt van niet voor menselijke consumptie bedoelde producten, zoals bloembollen en bomen, kunnen onder de biologische productiemethode vallen.
De biologische productiemethode belast de bodem minder intensief en stelt bijzondere eisen aan de wijze waarop de gewassen worden beschermd en aan het welzijn van dieren. Deze bijzondere eisen brengen mee dat de biologische landbouw arbeidsintensiever is dan de gangbare landbouw. Naast een bijdrage aan de voedselkwaliteit, levert de biologische landbouw tevens een aanzienlijke bijdrage aan de goede kwaliteit van het milieu en het landelijk gebied. Tegen deze achtergrond worden bovengenoemde ondernemingen gestimuleerd door verstrekking van een tegemoetkoming die overeenkomt met de bijdrage die deze bedrijven als aangeslotenen moeten betalen aan de instantie die in Nederland toeziet op de naleving van de voorschriften met betrekking tot de biologische productiemethode, de Stichting Skal.
Deze aanvragen voor subsidieverlening door landbouwondernemingen kunnen worden ingediend voor kosten van de eenmalige aansluitingsbijdrage en de basisbijdrage als bedoeld in het Skal-bijdrage reglement.
Herstructureringssteun kan worden toegekend aan bedrijf dat door de Q-koorts in zodanig ernstige financiële moeilijkheden is geraakt dat het als rechtstreeks gevolg daarvan als een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren is aan te merken. Deze regeling is reeds opengesteld tot en met 30 november 2010. Veel bedrijven die door de Q-koorts zijn getroffen hebben nog onvoldoende zicht op de financiële gevolgen voor hun bedrijf en zijn daardoor nog niet in staat geweest een eventuele aanvraag in te dienen. Om die redenen is besloten de regeling voor een langere periode open te stellen.
De module Garantstelling van de Regeling voorziet in de mogelijkheid om subsidie te verstrekken in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van een lening. Onder andere is het onder de garantie-‘plus’-faciliteit mogelijk garanties te verstrekken tot een maximum van € 2.500.000 voor bepaalde duurzame investeringen. De module staat in 2011 het hele jaar open voor aanvragen.
Van Hoofdstuk 3 van de Regeling worden de modules ‘nationale en grensoverschrijdende parken’, ‘versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en langoedeigenaren’ en ‘behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen ’ opengesteld. Voor deze modules geldt dat met de openstelling voor 2011 het beleid wordt voortgezet. De modules ‘historische buitenplaatsen’, ‘draagvlak natuur’ en ‘draagvlak duurzaam voedsel’ worden nu niet opengesteld.
Ook in 2011 wordt het innovatieve vermogen in de visserijsector gestimuleerd met een bijdragemogelijkheid. Voor deze in artikel 4:15 van de regeling neergelegde subsidiemogelijkheid vindt de openstelling per 1 maart 2011 plaats. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 1.5 miljoen (artikel 64 van het Openstellingsbesluit 2011).
Eveneens vindt stimulering plaats van projecten die samenwerkingsvormen bevorderen of praktijknetwerken versterken. Deze zogenoemde collectieve acties uit artikel 4:22 van de regeling worden per 1 maart 2011 opengesteld; het subsidieplafond bedraagt € 3 miljoen (artikel 68 van het Openstellingsbesluit 2011).
In artikel 70 van het Openstellingsbesluit voor 2011 wordt de subsidiemodule voor projecten gericht op een duurzame ontwikkeling van visserijgebieden voor de derde maal opengesteld. Per visserijgebied – het betreft bij deze openstelling gebieden gelegen in de provincies Groningen, Zeeland, Zuid-Holland en Friesland – wordt een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld. De aanvraagperiode loopt voor alle gebieden gelijk en wel gedurende de periode van 1 tot en met 31 januari 2011. Voor de provincie Friesland geldt dat dit de eerste openstelling is. In dat verband is ook Bijlage 5 van de Regeling aangepast en is van de gelegenheid gebruik gemaakt om daarin een aantal correcties aan te brengen.
Voor de goede orde zij vermeld dat de provinciale ontwikkelstrategieën ter inzage liggen bij de desbetreffende provincies en via internet zijn in te zien op de site van het LNV-loket (www.hetlnvloket.nl).
In artikel 81 wordt geregeld dat subsidieplafonds met bedragen, overgebleven door het niet bereiken van andere subsidieplafonds, naar rato kunnen worden aangevuld. De overheveling kan alleen plaatsvinden tussen de in artikel 81 genoemde subsidieplafonds. Dit artikel brengt met zich mee dat er flexibel kan worden omgegaan met budgetten, indien bepaalde subsidieplafonds niet worden bereikt en andere subsidieplafonds worden overschreden.
Ambtshalve bevoorschotting leidt er toe dat een aanvrager niet langer een aanvraag hoeft in te dienen voor een voorschot. Bij zes bestaande modules dalen de administratieve lasten als gevolg van de ambtshalve bevoorschotting. Voor acht van de bestaande subsidiemodules verandert niets ten opzichte van de administratieve lasten bij eerdere openstelling.
Module | Geen voorschot | Geen ambtshalve voorschot | AL in € | Totale subsidie in € | |
---|---|---|---|---|---|
Hst 2 | |||||
Titel 1 | Beroepsopleiding en voorlichting | X | |||
Titel 2 | Bedrijfadviesdiensten | X | |||
Titel 3 | Praktijknetwerken | X | |||
Titel 5 | Samenwerking bij innovatie | X | |||
Titel 6 | IRE | 310.172 | 2.000.000 | ||
MEI | X | ||||
Fijnstof | 300.000 | 20.000.000 | |||
Titel 7 | Voedselkwaliteitsregelingen (biologisch) | X | |||
Titel 8 | Herstructureringsteun Q-koorts | X | |||
Titel 9 | Garantstellingen | n.v.t. | n.v.t. | ||
Hst 3 | |||||
Titel 1 | Nationale en grensoverschtrijdende parken | 5.640 | 1.778.444 | ||
Titel 2 | Versterking natuur- en bosbeheer | 1.522 | 200.000 | ||
Titel 3 | Behoud zeldzame landbouwhuisdieren | 2.387 | 300.000 | ||
Hst 4 | |||||
Titel 1 | Innovatieprojecten vis | 65.526 | 3.000.000 | ||
totalen | 685.247 | 27.278.444 | |||
relatieve AL vóór ambtshalve bevoorschotting | 2,51% |
Bij de zes modules waarin nu ambtshalve voorschotten worden verleend, dalen de administratieve lasten gemiddeld met 4%. In cijfers uitgedrukt dalen de administratieve lasten van € 685.247 tot € 657.837. De gemiddelde relatieve administratieve last daalt van 2,51% naar 2,41%.
Voor de administratieve lasten die met de bestaande openstelling samenhangen, zij ook verwezen naar § 6 van de toelichting (Strcrt. 2007, nr. 33) en (Strcrt. 2010, nr. 7577). Voor de administratieve lasten die met deze openstellingen in hoofdstuk 4 samenhangen, zij verwezen naar § 2 van de toelichting bij hoofdstuk 4 van de regeling (Strcrt. 2007, nr. 228).
De administratieve lasten voor een subsidie voor demonstratieprojecten voor Fab-randen voor ondernemingen zijn € 242.376. Dit is 4% van het totale subsidiebedrag van € 6 mln. De administratieve last per landbouwonderneming bedraagt € 457. Verwacht worden 500 aanvragen die worden ingediend door één hoofdaanvrager. Voor de hoofdaanvrager bedraagt de administratieve last € 13.716. Hiermee is de relatieve administratieve last lager dan de 5% norm die Actal hanteert als een acceptabele relatieve administratieve last per subsidieregeling.
Met de nieuwe subsidiemogelijkheid voor koelvriesinstallaties genoemd in paragraaf 2 van titel 2 van hoofdstuk 4 zijn administratieve lasten gemoeid. Aangezien het hier om incidentele en bijzondere projecten gaat wordt uitgegaan van twee aanvragen. Een uurtarief van € 37 wordt als uitgangspunt gehanteerd. Er zal zowel een verleningsaanvraag (geschatte lasten € 268) als een vaststellingsaanvraag (geschatte lasten € 2.767) moeten worden ingediend. Voor twee aanvragen betekent dit derhalve een totaalbedrag aan administratieve lasten van € 6.071. In relatie tot het beschikbare bedrag is dit ca 0.1%. Dit is ruim onder de door Actal gehanteerde norm van 5%.
In lijn met de uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze wijziging van het Openstellingsbesluit – tegelijk met de Regeling – in werking op 1 januari 2011. Indien het Openstellingsbesluit op 1 januari 2011in werking treedt, dan dient ingevolge de vaste verandermomenten het Openstellingsbesluit uiterlijk 1 november te worden gepubliceerd, met het oog op de implementatie en de uitvoeringsvoorbereiding. De wijziging van het Openstellingsbesluit is niet tijdig gepubliceerd, nu deze na 1 november is gepubliceerd, echter ook met deze beperkte overschrijding van de publicatiedatum wordt nog steeds een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers en met de uitvoering belaste diensten voldoende voorbereidingstijd wordt geboden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-19324.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.