TOELICHTING
§ 1. Inleiding
Deze wijzigingsregeling strekt tot wijziging van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling). De Regeling is het integrale
stelsel voor de subsidies die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) kunnen worden
verstrekt. Het algemene oogmerk van de integrale opzet van de Regeling – welke bestaat uit subsidiemodules – is vermindering
van regeldruk, eenduidigheid van begrippen, stroomlijning van procedures en vereenvoudiging van de uitvoering. Met de onderhavige
wijziging van de Regeling wordt in de Regeling in Hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) en in titel 11 (Risico- en crisisbeheer)
een nieuwe subsidiemodule ingevoegd. Ingevolge de nieuwe subsidiemodule kan de minister een tegemoetkoming verstrekken aan
ondernemingen die in moeilijkheden zijn gekomen als gevolg van maatregelen ter bestrijding van dierziekten en schadelijke
organismen bij planten. In paragraaf 2 van deze toelichting wordt nader op deze nieuwe subsidiemodule ingegaan.
Naast de hiervoor genoemde nieuwe subsidiemodule, strekt deze wijzigingsregeling tevens tot enkele aanpassingen, zowel van
technische als inhoudelijke aard, in bestaande subsidiemodules en tot enkele aanpassingen van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies
2010 (hierna: Openstellingsbesluit 2010). In het Openstellingsbesluit 2010 is met name bepaald welke subsidiemodules in 2010
open staan voor subsidieaanvragen en welk subsidieplafond daarop van toepassing is. Met deze wijziging worden de volgende
subsidiemodules (naast bovengenoemde) opengesteld:
– de subsidiemodule Groene plus lectoraten;
– de subsidiemodule Draagvlak natuur;
– de subsidiemodule Investeringen in verwerking en afzet;
– de subsidiemodule Kwaliteit, rendement en nieuwe markten.
Hiernaast worden met deze wijziging de reeds opengestelde subsidiemodules Praktijknetwerken en Samenwerking bij innovatie
uitgebreid en extra opengesteld.
In paragraaf 3 zullen de hierboven genoemde en de overige aanpassingen artikelsgewijs worden toegelicht.
§ 2. Tegemoetkoming ondernemingen in moeilijkheden als gevolg van maatregelen ter bestrijding van dierziekten en schadelijke
organismen bij planten
§ 2.1. Algemeen
Naar aanleiding van de uitbraak van bluetongue in 2008 heeft de minister de Tweede Kamer toegezegd een voorziening te treffen
voor bedrijven die als rechtstreeks gevolg van door de overheid getroffen bestrijdingsmaatregelen in continuïteitsproblemen
zijn geraakt (Kamerstukken II 2008–2009, 30 669, nr. 16). De subsidie heeft tot doel een vangnet te vormen. Bedrijven die op zichzelf perspectief hebben, doch door de gevolgen van
maatregelen ter bestrijding van een dier- of plantenziekte in continuïteitsproblemen zijn geraakt, krijgen door de subsidie
de mogelijkheid voort te bestaan.
Zoals hiervoor aangegeven, wordt met deze wijzigingsregeling in de Regeling een paragraaf ingevoegd op grond waarvan subsidie
kan worden verstrekt aan ondernemingen die in continuïteitsproblemen zijn geraakt als rechtstreeks gevolg van door de overheid
getroffen bestrijdingsmaatregelen. Dit kunnen maatregelen zijn, getroffen ter bestrijding van een dierziekte, maar ook ter
bestrijding van een schadelijk organisme op plantaardig gebied. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van zogenoemde reddings-
of herstructureringssteun. Uitgangspunt voor deze subsidiemodule zijn de Communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun
aan ondernemingen in moeilijkheden (hierna: communautaire richtsnoeren)1.
Deze subsidiemodule is ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. De goedkeuring is verleend op 24 maart 2010.
De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 7 april 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 XIV, nr. 192). Daarin is aangekondigd de subsidiemodule open te stellen voor bedrijven die zijn getroffen door maatregelen ter bestrijding
van de Q-koorts. Op korte termijn zal daartoe een wijziging van het Openstellingsbesluit 2010 worden voorbereid.
§ 2.2. Subsidie
De minister kan subsidie verstrekken aan ondernemingen in moeilijkheden. Voor de omschrijving hiervan is aangesloten bij de
omschrijving van bedrijven in moeilijkheden als bedoeld in de communautaire richtsnoeren. De omschrijving komt erop neer dat
de onderneming continuïteitsproblemen heeft. De continuïteitsproblemen moeten ingevolge artikel 2:69c van de Regeling een
rechtstreeks gevolg zijn van de maatregelen ter bestrijding van een dierziekte of een plantenziekte. De onderneming moet zodanig
ernstig getroffen zijn door deze maatregelen dat zij de bedrijfsvoering niet meer op eigen kracht kan voortzetten.
In artikel 2:69c, derde lid, van de Regeling is aangegeven wanneer geen subsidie wordt verstrekt. Deze gronden sluiten eveneens
aan bij voornoemde richtsnoeren. Er wordt geen subsidie verstrekt aan ondernemingen waar 50 of meer personen werkzaam zijn
of aan ondernemingen waarvan de omzet of het balanstotaal meer bedraagt dan € 10.000.000,–. Verder komen andere ondernemingen
dan landbouwondernemingen die niet voldoen aan punt 10 van de communautaire richtsnoeren, niet in aanmerking voor subsidie.
Genoemd punt 10 bevat een omschrijving van enkele gevallen waarin een onderneming als een onderneming in moeilijkheden wordt
beschouwd. Ondernemingen die korter dan 3 jaar actief zijn, komen evenmin in aanmerking voor subsidie. Deze regel geldt niet
voor een onderneming die recent is overgenomen. Voorts wordt geen subsidie verstrekt indien het een verzekerbaar risico betreft.
Daarnaast komen ondernemingen die onderdeel uitmaken van een concern of worden overgenomen door een concern, niet in aanmerking
voor subsidie. Verder wordt geen subsidie verstrekt indien de onderneming in staat is met eigen middelen, met middelen van
haar eigenaren of aandeelhouders of met op de markt verkregen kapitaal haar herstel te verwezenlijken. De subsidie wordt ook
niet verstrekt aan ondernemingen die actief zijn op een markt waarbij sprake is van een structureel overschot aan productiecapaciteit.
Tot slot komen ondernemingen in de visserijsector en de aquacultuursector die in aanmerking kunnen komen voor steun op grond
van titel IV, hoofdstuk I, II en III, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake het Europees
Visserijfonds (PbEU L 223), evenmin voor subsidie in aanmerking.
Eenmalige verstrekking
In beginsel wordt geen subsidie verstrekt, indien de onderneming eerder reddings- of herstructureringssteun heeft ontvangen
(artikel 2:69f, tweede lid, onderdeel a). De subsidie is eenmalig. Dit ongeacht wijzigingen in de eigendomsstructuur van de
onderneming na verstrekking van de subsidie, of eventuele gerechtelijke of administratieve procedures die tot gevolg hebben
dat de vermogenspositie van de onderneming wordt gesaneerd, haar passiva worden verminderd of vroegere schulden worden aangezuiverd,
zolang het dezelfde onderneming is die de exploitatie voortzet.
Indien een onderneming activa van een andere onderneming heeft overgenomen en de overgenomen onderneming heeft reddings- of
herstructureringssteun ontvangen, dan kan onder voorwaarden eenmalig reddings- of herstructureringssteun worden verstrekt.
Deze voorwaarden houden in dat slechts steun kan worden verstrekt, als:
a. de onderneming duidelijk los staat van de overgenomen onderneming;
b. de onderneming de activa van de overgenomen onderneming tegen de marktprijs heeft verworven, en
c. de liquidatie of het beheer onder gerechtelijk toezicht of overname van de activa niet louter middelen zijn om te ontsnappen
aan de regel dat de subsidie zijnde reddings- of herstructureringssteun eenmalig wordt verstrekt, ingeval de overgenomen onderneming
aan een collectieve insolventieprocedure of aan een van bedoelde gerechtelijke of administratieve procedures is onderworpen
(artikelen 2:69g en 2:69l van de Regeling).
Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt ingevolge de artikelen 2:69c, derde lid, onderdeel g, en 2:69e van de Regeling per onderneming ten minste
€ 5.000,– en ten hoogste € 100.000,–. Er is voor de ondergrens van € 5.000,– gekozen, omdat bij een lager bedrag de uitvoeringslasten
naar verhouding te hoog worden. De bovengrens van € 100.000,– is gekozen, omdat in het verleden is gebleken dat dit het maximale
bedrag is dat een onderneming nodig kan hebben om er in een dergelijk geval bovenop te komen. Bij dit maximum wordt tevens
de subsidie meegerekend uit eventuele andere bronnen of op grond van andere regelingen die de onderneming ontvangt.
§ 2.3. Openstelling
Om effectief te zijn moet de desbetreffende paragraaf worden opengesteld door de minister in het Openstellingsbesluit 2010.
Bij het besluit om deze specifieke voorziening open te stellen, zal onder meer worden meegenomen of de subsidieverlening wordt
gerechtvaardigd door ernstige sociale moeilijkheden en of er geen buitengewoon ongunstige spill-over effecten naar andere
lidstaten ontstaan. In het Openstellingsbesluit 2010 zal de reikwijdte van de voorziening worden aangegeven: welke vorm van
steun betreft het en door welke maatregelen moeten de continuïteitsproblemen zijn veroorzaakt? Zo kan de subsidie beperkt
worden tot continuïteitsproblemen als gevolg van maatregelen ter bestrijding van een bepaalde dierziekte of een bepaalde plantenziekte.
Bij de openstelling kunnen nadere voorwaarden worden gesteld. Zoals gesteld zal op korte termijn een wijziging van het Openstellingsbesluit
2010 worden voorbereid. Daarbij zal bedoelde voorziening worden opgesteld voor bedrijven die zijn getroffen door maatregelen
ter bestrijding van de Q-koorts.
§ 2.4. Reddingssteun
Subsidie zijnde reddingssteun is een subsidie die wordt verstrekt in de vorm van leningen of leninggaranties tegen een rente
die op zijn minst vergelijkbaar is met de rentepercentages die voor leningen aan gezonde ondernemingen gelden en met name
aan de referentiepercentages, bedoeld in punt 25, onderdeel a, van de communautaire richtsnoeren. Onverminderd de bovengrens
van € 100.000,– bedraagt de subsidie niet meer dan het bedrag dat nodig is om de exploitatie van de onderneming voort te zetten
gedurende een periode van ten hoogste zes maanden (artikel 2:69f en artikel 2:69j, tweede lid). Reddingssteun is naar zijn
aard tijdelijk en omkeerbare steun. De onderneming krijgt door de financiële steun de tijd om de omstandigheden die tot de
continuïteitsproblemen hebben geleid, te analyseren en een passend plan uit te werken. Dit betekent dat de ontvanger de subsidie
binnen zes maanden na verstrekking van de subsidie dient terug te betalen. Indien hij dit niet doet, moet hij binnen twee
maanden na de subsidieverstrekking ter goedkeuring een herstructureringsplan indienen bij de directeur van de Dienst Regelingen
van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Hierna: ministerie van LNV). De minister beoordeelt het herstructureringsplan
en keurt dit al dan niet goed. Als een onderneming, nadat zij reddingssteun heeft ontvangen, binnen zes maanden na ontvangst
haar bedrijfsvoering beëindigt, meldt de onderneming dit aan de Dienst Regelingen. Desgevraagd geeft de onderneming alle informatie
aan de directeur van de Dienst Regelingen. Dit is neergelegd in artikel 2:69h van de Regeling.
Artikel 2:69i van de Regeling bepaalt welke gegevens de onderneming bij de subsidieaanvraag moet overleggen. Deze gegevens
zijn nodig om de financiële positie te kunnen beoordelen en of er grond is voor verlening van de subsidie.
De subsidie zijnde reddingssteun bedraagt (artikel 2:69e) per onderneming in moeilijkheden niet meer dan het bedrag dat is
berekend volgens de formule die is beschreven in de bijlage bij de communautaire richtsnoeren. De subsidie bedraagt niet meer
dan het bedrag dat nodig is om de exploitatie van de onderneming voort te zetten gedurende een periode van ten hoogste zes
maanden. Het rentepercentage op de verstrekte lening is vergelijkbaar aan het rentepercentage dat van toepassing is op leningen
aan gezonde ondernemingen en met name aan de referentiepercentages, bedoeld in punt 25, onderdeel a, van de communautaire
richtsnoeren. De minister stelt bij de beschikking tot subsidieverstrekking een rentepercentage op de verstrekte lening vast
dat vergelijkbaar is met het laatstgenoemd rentepercentage.
§ 2.5. Herstructureringssteun
Subsidie zijnde herstructureringssteun is een subsidie die wordt verstrekt in de vorm van een gekapitaliseerde rentesubsidie
voor een lening bij een bank (artikel 2:69k). Hiermee wordt bedoeld een subsidie waarvan de omvang overeenkomt met de huidige
waarde van in de toekomst te betalen rente over een lening. Onverminderd de bovengrens van € 100.000,– bedraagt de lening
niet meer dan het bedrag dat strikt noodzakelijk is voor uitvoering van de herstructurering van de onderneming. Dit in samenhang
met eerder toegekende reddingssteun en de voorhanden zijnde financiële middelen van de onderneming of van haar aandeelhouders
(artikel 2:69p).
Bij de aanvraag voor subsidie moet de aanvrager ingevolge artikel 2:69n van de Regeling een herstructureringsplan overleggen.
Het herstructureringsplan moet gericht zijn op het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming op lange termijn. Daartoe
moet het plan de gegevens bevatten zoals neergelegd artikel 2:69n, derde lid, van de Regeling. Het herstructureringsplan houdt
rekening met de actuele situatie en de verwachte ontwikkeling van vraag en aanbod aan de hand van best-case, worst case en
neutrale scenario’s en met de specifieke sterke en zwakke punten van de onderneming. Het plan stelt de onderneming in staat
de overgang te maken naar een nieuwe structuur die uitzicht biedt op levensvatbaarheid op lange termijn. Bij haar aanvraag
verstrekt de onderneming een bankverklaring waarin de bank verklaart dat alle gebruikelijke financieringsmogelijkheden zijn
benut.
De ontvanger van de subsidie heeft ingevolge artikel 2:69m van de Regeling een aantal verplichtingen. Allereerst moet hij
volgens het herstructureringsplan werken en dit volledig uitvoeren. Daarnaast moet de onderneming, indien het een landbouwonderneming
betreft, compenserende maatregelen treffen om ongunstige effecten op het handelsverkeer te voorkomen. Het gaat om compenserende
maatregelen als bedoeld in punt 38 tot en met 42 van de communautaire richtsnoeren. Die maatregelen hoeven niet zover te gaan
dat de levensvatbaarheid van de onderneming in gevaar komt.
Voorts mag de productiecapaciteit van de desbetreffende onderneming gedurende de uitvoering van het herstructureringsplan
niet worden verhoogd. Tot slot gebruikt de onderneming de subsidie niet voor de financiering van:
Het herstructureringsplan is onderdeel van de beschikking tot subsidieverstrekking. De minister kan goedkeuring verlenen aan
tussentijdse wijzigingen van het herstructureringsplan. Alleen als de wijziging van het plan, voor zover van toepassing, in
overeenstemming is met punt 52 en 53 van de communautaire richtsnoeren, kan goedkeuring worden verleend. Zo moet uit het herziene
plan onder meer nog steeds blijken dat de levensvatbaarheid van de onderneming binnen redelijk tijdsbestek wordt hersteld
(art. 2:69o).
De subsidie zijnde herstructureringssteun bedraagt niet meer dan het bedrag dat strikt noodzakelijk is voor uitvoering van
de herstructurering van de onderneming. Dit in samenhang met eerder toegekende reddingssteun en de voorhanden zijnde financiële
middelen van de onderneming of van haar aandeelhouders. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de onderneming met
eigen middelen of door externe financiering een financiële bijdrage aan het herstructureringsplan levert die:
– zo hoog mogelijk is,
– minstens 25% bedraagt van de kosten die aan het herstructureringsplan verbonden zijn, en
– reëel en actueel is onder uitsluiting van alle voor de toekomst verwachte winst en kasstromen van de onderneming.
Tot slot wordt de subsidie op zodanig bedrag vastgesteld dat daarmee uitgesloten is dat de subsidie mede kan worden gebruikt
voor financiering van activiteiten die met het herstructureringsproces geen verband houden of voor nieuwe investeringen die
voor het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming niet onmisbaar zijn.
§ 3. Artikelsgewijs
In deze paragraaf worden de overige aanpassingen in de Regeling en het Openstellingsbesluit 2010 artikelsgewijs toegelicht.
Artikel I, onderdeel A (bedrijfsadviesdiensten)
Met deze wijziging wordt de rangschikking van aanvragen in de subsidiemodule bedrijfsadviesdiensten van rangschikking in geschiktheid
gewijzigd in rangschikking in volgorde van ontvangst. Dit is in overeenstemming met het reeds genotificeerde maatregelfiche,
binnen het door de Europese Commissie goedgekeurde Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). In dit maatregelfiche wordt aangegeven
dat er dit jaar geen voorrang wordt gegeven aan ondernemingen die € 15.000 of meer aan rechtstreekse betalingen uit hoofde
van verordening (EG) nr. 73/2009 (PbEU L 30) hebben ontvangen en die in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag geen gebruik
hebben gemaakt van de subsidie. Het eerstgenoemde criterium komt niet meer voor in het reeds genotificeerde maatregelfiche
en de reden om van het tweede criterium af te wijken is gelegen in het feit dat de checklist Randvoorwaarden GLB 2010 zoals
gepubliceerd op: http://www.hetlnvloket.nl/ is gewijzigd. Deze checklist bevat het totaal van de randvoorwaarden waar een
landbouwer, die rechtstreekse betalingen ontvangt, rekening mee moet houden. Nu er veel wijzigingen zijn aangebracht in de
checklist ten opzichte van de checklist van 2009 is er sprake van een overwegende reden om van het bovengenoemde criterium
af te wijken. Aanvragers die tevens in 2007, 2008 en 2009 al een aanvraag hebben ingediend mogen in deze openstelling derhalve
ook een aanvraag indienen.
Artikel I, onderdeel B en artikel II, onderdelen A t/m D (Praktijknetwerken)
De subsidiemodule praktijknetwerken is gericht op onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring tussen ondernemers. Op dit
moment is de subsidiemodule toegespitst op de veehouderij. Met deze wijziging zal de subsidiemodule worden opengesteld voor
alle landbouwondernemingen. Daarnaast wordt met deze wijziging een onderverdeling gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige
netwerken. Kleinschalige netwerken zijn netwerken met minimaal twee deelnemers. Grootschalige netwerken zijn netwerken met
minimaal acht deelnemers. Grootschalige netwerken richten zich op projecten die betrekking hebben op het verkrijgen of vergroten
van kennis van innovaties op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer
(grond- en oppervlaktewater) en biodiversiteit.
Artikel I, onderdeel C en Artikel II, onderdelen I en J (Jonge landbouwers)
Het maatregelfiche voor jonge landbouwers, binnen het door de Europese Commissie goedgekeurde Plattelandsontwikkelingsprogramma
(POP) is gewijzigd. Het subsidiepercentage in de Regeling is verhoogd naar maximaal 35% en het maximale bedrag van de investeringen
waarover subsidie wordt verleend is verhoogd van € 100.000 naar € 150.0000 (Artikel I, onderdeel C). In het Openstellingsbesluit
2010 wordt in artikel 43a geregeld dat de subsidie voor de openstelling van de subsidiemodule jonge landbouwers in 2010 ten
minste € 5000 en ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten bedraagt. Het maximale bedrag van de investeringen waarover subsidie
wordt verleend bedraagt in de huidige openstelling € 100.000. De in artikel 43 genoemde provincies vullen het subsidieplafond
van € 7.200.000 aan met de bedragen genoemd in artikel 43 voor jonge landbouwers gevestigd in hun provincie.
Artikel I, onderdeel F en artikel II, onderdelen K en L (Draagvlak natuur)
Artikel 3.4, eerste lid, van de Regeling is aangepast ter verduidelijking van de voorwaarde dat een project of programma ter
versterking van het draagvlak voor natuur alleen subsidiabel is als deze wordt uitgevoerd in meer dan twee provincies. Het
onderdeel Draagvlak natuur binnen de Regeling wordt voor 2010 opnieuw opengesteld (Artikel I, onderdeel L). De subsidiemodule
stimuleert projecten en programma’s die het draagvlak voor natuur in Nederland vergroten. Onder andere projecten ter stimulering
van binnen- en buitenschoolse milieu- en natuureducatie, visievorming en samenwerking tussen organisaties komen voor subsidiering
in aanmerking. Voor dit jaar zijn evenveel middelen beschikbaar als in 2009. De bedoeling is dat deze subsidiemodule volgend
jaar wordt ondergebracht in een bredere module voor maatschappelijke subsidies.
Artikel I, onderdelen H tot en met K en artikel II onderdeel AA (Groene-plus lectoraten)
Op grond van de artikelen 4a:2 tot en met 4a:10 wordt subsidie beschikbaar gesteld voor het instellen van groene-plus lectoraten
aan agrarische HBO-instellingen. De doelstelling van groene-plus lectoraten is het vergroten van kennisinnovatie en daarmee
de samenhangende kwaliteitsverbetering van het onderwijs en de realisatie van de externe oriëntatie naar het bedrijfsleven
en de maatschappelijke organisaties.
De formulieren voor het aanvragen van subsidie, voorschotten en de vaststelling van de subsidie zijn te verkrijgen bij Dienst
Regelingen van het ministerie van LNV.
Bij de beoordeling van de aanvraag tot subsidieverlening voor groene-plus lectoraten worden de criteria genoemd in artikel
4a:4 (Artikel I, onderdeel H), gehanteerd. In de rangschikking wordt allereerst bezien of het thema van het groene-plus lectoraat
in de aanvraag aansluit bij de strategische beleidsprioriteiten in de beleidsagenda van de begroting van het ministerie van
LNV. In 2010 dienen de aanvragen bij voorkeur aan te sluiten bij de Maatschappelijke Innovatie Agenda Duurzame Agro- en Visserijketens
(MIA duurzame Agro en Visserijketens), te weten ‘duurzame visserij en aquacultuur’ en ‘biobased economy’. De aanvragen tot
subsidieverlening voor activiteiten die aansluiten bij de MIA duurzame Agro en Visserijketens krijgen een hogere prioriteit
bij het toekennen van de middelen. De lijst met thema’s en onderwerpen wordt opgenomen in de handleiding die hoort bij het
formulier voor het indienen van een aanvraag. Voor de duur van het lectoraat zal getoetst worden op de voortgang en de gestelde
ambities en doelstellingen in de aanvraag. Mogelijk zal hier gebruik gemaakt worden van externe experts. Bij cofinanciering
door andere overheidsorganen of gemeenten en provincies, dienen de staatssteunregels in acht te worden genomen. De subsidieontvanger vangt
binnen zes maanden na de datum van de subsidieverlening met de activiteiten aan. De subsidieontvanger stelt binnen zes maanden
na de datum van de subsidieverlening een lector aan. Hierbij kan op verzoek van de subsidieontvanger door de directeur Directie
Kennis en Innovatie van het ministerie van LNV bij uitzondering verlenging gegeven worden van deze periode.
Ingevolge artikel 62bc van het Openstelingsbesluit 2010 (Artikel II, onderdeel AA) kunnen aanvragen voor subsidieverlening
voor het instellen van groene-plus lectoraten bij agrarische hogescholen worden ingediend. Het doel van een groene-plus lectoraat
is het vergroten van kennisinnovatie en daarmee de samenhangende kwaliteitsverbetering van het onderwijs alsmede de externe
oriëntatie naar het bedrijfsleven en de maatschappelijke organisaties. De aanvragen kunnen worden ingediend door het bevoegd
gezag van een agrarische instelling voor hoger onderwijs. De aanvragen zullen worden gerangschikt overeenkomstig artikel 4a:4
van de Regeling.Projecten als bedoeld in artikel 62bc, sluiten meer aan bij de strategische beleidsprioriteiten van LNV van
de beleidsagenda in de begroting van LNV als bedoeld in artikel 4a:4, onderdeel a, van de Regeling naarmate het project meer
aansluit bij de thema’s uit de handleiding.
Artikel I, onderdeel G en artikel II, onderdelen N en O (Innovatieprojecten)
Aan artikel 4:17, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling (Artikel I, onderdeel G) is toegevoegd dat als een innovatieproject
bijdraagt aan dierenwelzijn de minister een dergelijk project hoger zal rangschikkingen. Met deze wijziging wordt uitvoering
gegeven aan de motie van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 XIV, nr. 59) waarin de Kamer de regering verzoekt vissenwelzijn als een van de voorwaarden in het werkprogramma Visserij Innovatie Platform
(VIP) op te nemen. Bij dierenwelzijn kan gedacht worden aan grotere overlevingskansen van ongewenste bijvangst die wordt teruggezet
of de wijze waarop in de viskweek vis wordt gedood. Door dit criterium op te nemen in de Regeling is het één van de criteria
op grond waarvan het VIP de minister zal adviseren over de rangschikking van de aanvragen voor de subsidieverlening in het
kader van innovatie.
Ingevolge artikel 56 (Artikel II, onderdeel O) kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor innovatieprojecten worden ingediend.
De onderwerpen van de innovatieprojecten kunnen betrekking hebben op alle onderdelen van de visserijsector. Het maximum bedrag
waarvoor subsidie wordt verleend is verlaagd ten opzichte van eerdere openstellingen omdat het totale subsidieplafond tevens
is verlaagd en er op deze manier het mogelijk aantal aanvragers gelijk is gebleven.
Artikel II, onderdelen E t/m G (Samenwerking bij innovatieprojecten)
Bij de evaluatie van de in 2003 ingevoerde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid werden onder andere klimaatverandering,
hernieuwbare energie, waterbeheer en biodiversiteit aangemerkt als cruciale nieuwe uitdagingen voor de Europese landbouw.
Deze nieuwe uitdagingen worden in artikel 16bis van de verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van
20 september 2005 inzake steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (PbEU L 277) (Verordening Plattelandsontwikkeling)
genoemd als prioriteiten waarvoor de lidstaten concrete acties kunnen nemen. Met deze wijziging worden samenwerkingsprojecten
gestimuleerd voor innovatieprojecten die verdergaande verduurzaming van de land- en tuinbouw in het kader van de nieuwe uitdagingen
ondersteunen. Innovatie kan namelijk bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en procedés en kan
op deze wijze de inspanningen ondersteunen om de nieuwe uitdagingen aan te pakken.
Om in aanmerking te komen voor een subsidie, dienen de innovatieprojecten te passen binnen één of meerdere van de nieuwe uitdagingen
die genoemd zijn in het derde lid van artikel 17 van het Openstellingsbesluit 2010 (Artikel II, onderdeel E). Deze nieuwe
uitdagingen zijn klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie en biodiversiteit.
Bij de nieuwe uitdaging ‘klimaatverandering’ is het doel dat via innovaties toegewerkt wordt naar systemen die klimaat- en
nutriëntneutraal zijn, dan wel een bijdrage leveren aan het oplossen van het klimaatprobleem, dan wel een bijdrage leveren
aan het mitigeren van/of aanpassen aan de effecten daarvan. Voorbeelden hiervan zijn duurzame bronnen die voorzien in de energiebehoefte,
het uitbannen van schadelijke emissies, het ontleden van reststromen en het omzetten in grondstoffen (inclusief behoud van
nutriënten) ten behoeve van hergebruik. Ook andere innovaties, die gericht zijn op het omgaan met klimaatverandering of het
mitigeren van effecten vallen onder de nieuwe uitdaging ‘klimaatverandering’.
Bij waterbeheer ligt het accent primair op alle mogelijke innovaties gericht op verbetering van de waterkwaliteit (van grond-
en/of oppervlaktewater), zowel ecologisch als chemisch. Een breed scala aan denkrichtingen is mogelijk: Mestverwerking, (precisie)bemestingstechniek,
teelttechniek, landbeheer, managementsystemen, innovatieve systemen van kwantitatief waterbeheer. Ook (door)ontwikkeling van
alle denkbare innovaties die (o.a.) als effect hebben dat de milieuverliezen naar het water uit de landbouw (van nutriënten
en/of gewasbeschermingsmiddelen en/of zware metalen en/of andere schadelijke stoffen) verminderen vallen onder de nieuwe uitdaging
‘waterbeheer’.
Bij hernieuwbare energie wordt met name gedacht aan innovaties gericht op energiewinning uit reststromen vanuit de landbouw
(plantaardig restproduct), andere biologische bronnen zoals dierlijke mest, en biomassa afkomstig uit bos, landschap of natuur
(zoals houtsnippers). Ook kan gedacht worden aan co-vergisting als vorm van duurzame energie, hierbij gaat het bijvoorbeeld
om de winning van gas op agrarische bedrijven uit biogasinstallaties, het zuiveren ervan, het gebruik van restwarmte en het
benutten daarvan elders in het landelijk gebied.
Bij biodiversiteit gaat het om innovaties die een bijdrage leveren aan het verbeteren van de biodiversiteit. Projecten kunnen
gericht zijn op het beter benutten van de biodiversiteit voor duurzame landbouw (toepassen functionele agrobiodiversiteit),
zoals natuurlijke plaagbestrijding. Projecten kunnen ook gericht zijn op het verminderen van emissies van stoffen uit de landbouw
die een schadelijk effect hebben op de biodiversiteit (zoals ammoniak). Ook andere projecten die op andere wijze gericht zijn
op het behoud van biodiversiteit vallen onder de nieuwe uitdaging ‘biodiversiteit’.
Artikel II, onderdeel H (Gecombineerde luchtwassystemen)
Met deze wijziging wordt het subsidieplafond voor de subsidiemodule gecombineerde luchtwassystemen aangepast. De provincie
Overijssel en de provincie Noord-Brabant vullen het subsidieplafond van € 5.750.000 aan voor de landbouwondernemingen gevestigd
in hun provincie.
Artikel II, onderdelen P t/m S (Collectieve acties)
Ingevolge artikel 58 van het Openstellingsbesluit 2010 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor de uitvoering
van een project binnen het onderdeel collectieve acties in de visserijsector. Op grond van artikel 4:22 van de Regeling gaat
het om projecten die samenwerkingsvormen bevorderen of praktijknetwerken versterken. De differentiatie van subsidiepercentages,
opgenomen in artikel 59 van het Openstellingsbesluit 2010, stimuleert aanvragen van samenwerkingsverbanden waaraan ook maatschappelijke
organisaties op het gebied van visserij deelnemen, met het oog op een zo breed mogelijke samenwerking in de visserijsector.
Het maximum bedrag waarvoor subsidie wordt verleend, is verlaagd ten opzichte van eerdere openstellingen omdat omdat het totale
subsidieplafond tevens is verlaagd en er op deze manier het mogelijk aantal aanvragers gelijk is gebleven.
Artikel II, onderdeel T (Kwaliteit, rendement en nieuwe markten)
Op grond van artikel 60aa kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor de uitvoering van een project binnen het onderdeel
kwaliteit, rendement en nieuwe markten worden ingediend. De subsidie kan worden verleend voor het doorlopen van een traject
ter certificering van visserijproducten. Deze subsidiemodule wordt voor de tweede keer opengesteld, in 2009 is de subsidiemodule
voor de eerste keer opengesteld. De subsidiemodule is op een aantal punten gewijzigd ten op zichte van de eerste openstelling.
Om te beginnen kunnen in deze tweede openstelling ook aanvragen worden ingediend voor de binnenvisserij en voor viskweek.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de Tweede Kamer van 16 november 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123-XIV, nr. 49). De Kamer verzoekt de regering in deze motie om haar subsidiebeleid zodanig in te richten dat subsidies aan de visserijsector
enkel nog ten goede komen aan innovaties die bijdragen aan een duurzame visserij.
Het totale beschikbare plafond voor deze subsidiemodule is verdeeld in twee groepen. Aanvragen met betrekking tot zee-, kustvisserij
en schelpdierkweek en aanvragen met betrekking tot binnenvisserij en aquacultuur. Er is voor gekozen om het grootste deel
van het beschikbare budget in eerste instantie beschikbaar te stellen voor de eerste groep omdat van deze groep het grootste
deel van de aanvragen wordt verwacht. Voor de binnenvisserij en de viskweek bestaan er op dit moment nog weinig certificaten
waarvoor een traject doorlopen kan worden. In het geval de middelen van één van de subsidieplafond onderbenut niet worden
uitgeput, zullen deze worden overgeheveld naar het andere subsidieplafond.
De minister beoordeelt of een certificeringstraject voldoet aan de ‘Guidelines for the ecolabelling of fish and fishery products
from marine capture fisheries’ van de Voedsel en Landbouw Organisatie van de Verenigde Naties (artikel 60aa, tweede lid).
De minister betrekt bij dit oordeel een door een onafhankelijke deskundige opgesteld deskundigenoordeel waarin gekeken is
in hoeverre een certificeringstraject voldoet aan de hiervoor genoemde guidelines. De minister zal daarbij met name beoordelen
in hoeverre het traject voldoet aan de thema’s genoemd in artikel 60aa, tweede lid, van het Openstellingsbesluit 2010. Dit
rapport zal gepubliceerd worden op www.minlnv.nl. Een aanvrager hoeft daarom alleen op verzoek van de minister aannemelijk
te maken dat een certiferingstraject voldoet aan de FAO guidelines (artikel 60a, derde lid)
Daarnaast is de Regeling op een aantal punten verduidelijkt ten opzichte van de vorige openstelling in de tweede helft van
2009. Het gaat hierbij met name om de vis- en kweekmethode en de onderwerpen die van belang zijn voor een certificeringstraject.
Onder vismethode wordt onder andere verstaan de vismethoden zoals opgenomen op de internationale statische standaardindeling
van vistuig (ISSCFG). Deze lijst is opgesteld door de Voedsel en Landbouw Organisatie van de Verenigde Naties. De lijst is
te vinden op de website van de FAO; www.fao.org.
Artikel II, onderdelen U t/m V (Duurzame ontwikkeling visserijgebieden)
Ingevolge artikel 61 kunnen aanvragen worden ingediend voor subsidieverlening voor projecten gericht op de duurzame ontwikkeling
van visserijgebieden. Deze subsidiemodule wordt voor de tweede keer opengesteld. Bij deze openstelling zijn er drie visserijgebieden
waarvoor aanvragen voor subsidie ingediend kunnen worden. Per visserijgebied is er een apart subsidieplafond vastgesteld.
In afwijking van artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling mogen subsidieontvangers voor subsidieverlening beginnen met een
project. Het starten van een project voordat de minister een besluit heeft genomen over de subsidieverlening is voor eigen
risico van de aanvrager van de subsidie. De reden om in dit geval af te wijken van artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling
is dat deze subsidiemodule, in afwijking van andere subsidiemodules, een lokaal karakter heeft.
Overigens dienen projecten die worden ingediend op grond van deze subsidiemodule maatregelen en die maatregelen bevatten die
overeenkomen met een maatregel als bedoeld in hoofdstuk 4, titel 2, paragraaf 2, titel 3 of titel 4, paragraaf 1 tot en met
3, van de Regeling, overeenkomstig artikel 44, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006
inzake het Europees Visserijfonds, te voldoen aan de in de genoemde titels gestelde eisen.
Artikel II, onderdeel X (Investeringen in verwerking en afzet)
Op grond van artikel 62aa kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor de uitvoering van een project binnen het onderdeel
investeringen in verwerking en afzet worden ingediend. Ten opzichte van de subsidiemodule zijn geen nieuwe aanvullende voorschriften
gesteld.
§ 4. Overig
§ 4.1. Administratieve lasten
De administratieve lasten die de subsidiemodule ‘Tegemoetkoming ondernemingen in moeilijkheden als gevolg van maatregelen
ter bestrijding van dierziekten en schadelijke organismen bij planten’ creëert, hebben betrekking op de aanvraagprocedure
voor subsidieverstrekking en administratieverplichtingen. De totale administratieve lasten die de subsidiemodule met zich
brengt, zijn thans niet te berekenen. Dit is namelijk afhankelijk van toekomstige uitbraken van dier- en plantenziekten en
eventuele openstelling van de subsidiemodule, omdat ondernemingen in moeilijkheden komen als gevolg van bedoelde uitbraken.
Wel kunnen de administratieve lasten per aanvraag worden berekend. Bij de berekening van de administratieve lasten wordt een
onderscheid gemaakt tussen reddingssteun en herstructureringssteun. Ingeval van reddingssteun is sprake van administratieve
lasten ter hoogte van € 371,–, ingeval van herstructureringssteun is sprake van administratieve lasten ter hoogte van € 2.462,–.
Bij de berekening per aanvraag is uitgegaan van een uurtarief van € 45,–.
Per aanvraag voor reddingssteun gaat het voor de aanvrager om de volgende werkzaamheden:
– het aanvragen van aanvraagformulier en brochure 15 minuten (€ 11,–);
– het lezen van de brochure 1 uur (€ 45,–);
– het invullen van het aanvraagformulier 1 uur (€ 45,–);
– ter voorbereiding van de aanvraag moet de ondernemer een recente balans, jaarrekeningen van de afgelopen drie jaren en een
recent fiscaal rapport verzamelen. Daarmee zal 4 uur gemoeid zijn (€ 180,–). Verder moet de onderneming een bankverklaring
opvragen. Daarmee is naar verwachting 1 uur gemoeid (€ 45,–). Tot slot moet de onderneming de hoogte van het subsidiebedrag
onderbouwen en de oorzaken van de moeilijkheden beschrijven. Dit zal eveneens een uur vergen (€ 45,–).
Per aanvraag voor herstructureringssteun gaat het voor de aanvrager om de volgende werkzaamheden:
– het aanvragen van aanvraagformulier en brochure 15 minuten (€ 11,–);
– het lezen van de brochure 1 uur (€ 45,–);
– het invullen van het aanvraagformulier 1 uur (€ 45,–);
– het verzamelen van de gegevens voor het opstellen van het herstructureringsplan 1 uur (€ 45,–);
– het opstellen van het herstructureringsplan zelf zal gemiddeld 40 uur kosten wat € 1.800,– aan administratieve lasten met
zich brengt. Het kopiëren van offertes daarbij vergt gemiddeld 1 uur (€ 45,–).
Is de aanvraagprocedure eenmaal afgerond en is het herstructureringsplan goedgekeurd, dan moet de onderneming voldoen aan
de volgende rapportageverplichtingen met corresponderende administratieve lasten:
– het melden van de afronding van het plan vergt een kwartier (€ 11,–);
– het opstellen van de jaarlijkse voortgangsrapportage waarbij wordt uitgegaan van een termijn van vier jaar voor het herstructureringsplan
en drie voortgangsrapportages in bedoelde periode. Het opstellen van de voortgangsrapportage zal elke keer een half uur vergen.
Dit zal in totaal administratieve lasten ter hoogte van € 68,– met zich brengen;
– het indienen van een verslag over de uitvoering van het plan, waarbij voor het indienen van het verslag wordt uitgegaan van
werkzaamheden van vier uur (€ 180,–).
Ingeval aan de onderneming een controlebezoek wordt gebracht zal dat tot administratieve lasten van € 18,– leiden. Het bijhouden
van de administratie voor het herstructureringsplan zal vier uur aan werkzaamheden vergen (€ 180,–). Ingeval wijzigingen worden
doorgevoerd, zal dat gemiddeld werkzaamheden van vier uur vergen (€ 180,–). Naar verwachting zal 20% van de ondernemingen
een verzoek tot wijziging van het herstructureringsplan indienen.
De wijzigingen in de openstellingen Jonge landbouwers, Samenwerking bij innovatieprojecten, Praktijknetwerken, Gecombineerde
luchtwassystemen, Draagvlak natuur en Groene plus lectoraten brengen geen extra administratieve lasten met zich. Voor de administratieve
lasten die met de openstelling van de Groene plus lectoraten samenhangen, zij verwezen naar §3 van de toelichting bij de wijziging
van de Regeling (Strcrt 2009, nr. 63). Voor de administratieve lasten die met de overige hiervoor genoemde wijzigingen samenhangen,
zij verwezen naar §6 van de toelichting bij de wijziging van de Regeling (Strcrt 2007, nr. 33).
De openstelling Duurzame ontwikkeling visserijgebieden leidt tot extra kosten van € 7.072,–. Voor de administratieve lasten
die met deze openstelling samenhangen, zij verwezen naar §2 van de toelichting bij hoofdstuk 4 van de wijziging van de Regeling
(Strcrt 2007, nr. 228).
Uit de overige onderdelen van de onderhavige wijzigingsregeling vloeien geen administratieve lasten voort.
§ 4.2 Vaste Verandermomenten
In lijn met de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze wijziging van de Regeling en het Openstellingsbesluit 2010 in werking op 1 juli 2010, met uitzondering van onderdeel
D van artikel I en de onderdelen E t/m G van artikel II, welke op 1 juni in werking treden. Om te voorkomen dat bedrijven
omvallen die in moeilijkheden zijn gekomen als gevolg van maatregelen ter bestrijding van de Q-koorts, is het noodzakelijk
dat artikel 1, onderdeel D (module inzake reddings- en herstructureringssteun) op 1 juni 2010 in werking treedt. De onderdelen
E t/m G van artikel II (module samenwerking bij innovatieprojecten) dienen op 1 juni in werking te treden in verband met de
openstelling in de periode van 1 juni t/m 15 juli.
Indien de wijziging van de Regeling en het Openstellingsbesluit 2010 op 1 juli 2010 in werking treedt, dan dient de wijziging
van de Regeling en het Openstellingsbesluit 2010 in principe uiterlijk 1 mei te worden gepubliceerd, met het oog op de implementatie
en de uitvoeringsvoorbereiding. De wijziging van de Regeling en het Openstellingsbesluit 2010 is niet tijdig gepubliceerd,
nu deze na 1 mei is gepubliceerd, echter ook met deze beperkte overschrijding van de publicatiedatum wordt nog steeds een
ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers en met de uitvoering belaste diensten voldoende voorbereidingstijd
wordt geboden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.