Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 oktober 2010, nr. WJZ/237280 (8298), houdende intrekking van de Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen en de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’, verlaging van het budget van de Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten cultuurinstellingen alsmede enkele wijzigingen van die laatste regeling en de Regeling op het specifiek cultuurbeleid

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 van het Besluit op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

ARTIKEL I

  • 1. De Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen wordt ingetrokken.

  • 2. De bepalingen van de Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen met betrekking tot de verplichtingen van de subsidieontvanger en de vaststelling van de subsidie blijven van toepassing op subsidies die zijn verleend op grond van die regeling en nog niet zijn vastgesteld.

  • 3. Bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot besluiten genomen op grond van de Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen vinden plaats overeenkomstig die regeling.

ARTIKEL II

  • 1. Ingetrokken worden de:

    • Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’,

    • Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 mei 2007, nr. DCE/07/18332, tot wijziging van de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ en vaststelling van subsidieplafonds in 2007 voor ontwikkelingsprojecten en informatieplannen,

    • Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 17 januari 2008, nr. DCE/08/1089, tot wijziging van de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ en vaststelling subsidieplafonds voor 2008 voor ontwikkelingsprojecten en informatieplannen en indieningperioden voor ontwikkelingsprojecten, en

    • - Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 april 2009, nr. DCE/09/104275, tot wijziging van de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ en vaststelling subsidieplafonds voor 2009 voor ontwikkelingsprojecten en informatieplannen en indieningperioden voor ontwikkelingsprojecten.

  • 2. De bepalingen van de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ met betrekking tot de verplichtingen van de subsidieontvanger en de vaststelling van de subsidie blijven van toepassing op subsidies die zijn verleend op grond van die regeling en nog niet zijn vastgesteld.

  • 3. Bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot besluiten genomen op grond van de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ vinden plaats overeenkomstig die regeling.

ARTIKEL III

De Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 2a en 2b vervallen.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Subsidieplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is voor het jaar 2010 een bedrag van € 10 miljoen beschikbaar en voor de jaren 2011, 2012 en 2013 een bedrag van € 0 beschikbaar.

C

Artikel 13, tweede lid, alsmede de aanduiding ‘1’ voor het eerste lid van dat artikel vervallen.

ARTIKEL IV

De Regeling op het specifiek cultuurbeleid wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 6.2 wordt een artikel ingevoegd dat luidt:

Artikel 6.2a. Overgangsrecht vierjaarlijkse instellingssubsidies onder € 125.000

  • 1. Bij de periodieke verslaglegging, bedoeld in artikel 2.15, kan de ontvanger van een vierjaarlijkse instellingssubsidie, waarvan het verleende subsidiebedrag minder dan € 125.000 bedraagt, in plaats van een jaarrekening een financieel verslag als bedoeld in artikel 5.12 indienen.

  • 2. In afwijking van artikel 2.24 dient een ontvanger van een vierjaarlijkse instellingssubsidie, waarvan het verleende subsidiebedrag minder dan € 125.000 bedraagt, een jaarrekening als bedoeld in artikel 2.26 of een financieel verslag als bedoeld in artikel 5.12 in, alsmede een bestuursverslag als bedoeld in artikel 2.15 dat betrekking heeft op het vierde jaar van de subsidie. Op het bestuursverslag is artikel 2.15, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Artikel 2.27 is niet van toepassing op een ontvanger van een vierjaarlijkse instellingssubsidie, waarvan het verleende subsidiebedrag minder dan € 125.000 bedraagt.

B

In bijlage Ia wordt na de laatste volzin van de paragraaf ‘Accountantsproducten’ de volgende volzin toegevoegd:

Op ontvangers van een vierjaarlijkse instellingssubsidie, waarvan het verleende bedrag minder dan € 125.000 bedraagt, is een ander regime van toepassing. Zie daarvoor artikel 6.2a van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid.

ARTIKEL V

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel IV, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel IV treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In het op 30 september 2010 bereikte regeerakkoord is overeengekomen om de subsidiëring op grond van de Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen en de Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten cultuurinstellingen te beëindigen. Onderhavige regeling strekt tot effectuering van die maatregelen. Verder is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om de materieel reeds uitgewerkte Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ in te trekken, alsmede de eerder genoemde Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten cultuurinstellingen op enkele punten te wijzigen. Tot slot is voorzien in een technische reparatie van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid.

2. Intrekking Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen

De Subsidieregeling innovatie cultuuruitingen (ook wel ‘Innovatieregeling’ genoemd) was sinds 20 juli 2009 van kracht. Met onderhavige regeling is de Innovatieregeling ingetrokken.

3. Aanpassing Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten cultuurinstellingen

De Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten cultuurinstellingen (kortweg ‘Matchingsregeling’) biedt de grondslag voor het ‘matchen’ van extra eigen inkomsten van ontvangers van een vierjaarlijkse instellingssubsidie met een aanvullende subsidie. Bij de vaststelling van de regeling in 2009 (Stcrt. 2009 nr. 42) is voorzien in een jaarlijks budget van € 10 miljoen. Voor de jaren 2011, 2012 en 2013 zal geen budget meer ter beschikking worden gesteld. Zodoende is het subsidieplafond voor die jaren met onderhavige regeling vastgesteld op nihil. Dit houdt in dat, met uitzondering van 2010, geen matchingssubsidies zullen worden verstrekt. Er is voor gekozen om de Matchingsregeling niet in te trekken, aangezien de matchingssubsidies voor 2010 nog moeten worden verleend, en die subsidies op grond van die regeling pas zullen worden vastgesteld bij de vaststelling van de vierjaarlijkse instellingssubsidies die zijn verleend over de periode 2009–2012. Voor de matchingssubsidies voor 2010 is de hoogte van het budget overigens ongewijzigd gebleven, omdat voor die middelen wordt geput uit een reeds door de wetgever vastgestelde begroting.

De Matchingsregeling is met onderhavige regeling ook nog op drie andere punten aangepast. In de eerste plaats is een van de weigeringsgronden voor het verlenen van de subsidie voor 2010 komen te vervallen. Bij wijziging van de Matchingsregeling in 2010 is bepaald dat een instelling in 2010 niet in aanmerking komt voor de matchingssubsidie, indien die instelling te laat is met het indienen van de voorgeschreven verantwoordingsbescheiden. Dit aspect blijkt echter onderbelicht te zijn in het communicatietraject rondom de Matchingsregeling. Daarom is gemeend deze weigeringsgrond niet in redelijkheid te kunnen toepassen in 2010. De betreffende bepaling, artikel 2a, is zodoende komen te vervallen.

Een vergelijkbare weigeringsgrond voor de jaren 2011, 2012 en 2013, opgenomen in artikel 2b van de Matchingsregeling, is niet langer relevant, nu de subsidieplafonds voor die jaren op nihil zijn vastgesteld. Daarom is ook artikel 2b komen te vervallen.

De derde aanpassing van de Matchingsregeling betreft een technische wijziging. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar het hierna opgenomen artikelsgewijze gedeelte.

4. Intrekking Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’

De Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ is ingetrokken, omdat zij materieel al was uitgewerkt; de termijn voor het indienen van aanvragen was namelijk in 2009 al verstreken.

De Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ is na haar bekendmaking enkele malen gewijzigd, waarbij tevens subsidieplafonds zijn vastgesteld. Daardoor staan deze wijzigingsregelingen voor dat gedeelte in de juridische databases nog te boek als geldende voorschriften. Met de intrekking van de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ kunnen ook de wijzigingsregelingen worden ingetrokken. Het besluit waarmee aan de algemeen directeur van het AgentschapNL (destijds: SenterNovem) mandaat is verleend om besluiten te nemen in het kader van de uitvoering van de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ (Stcrt. 2006, 60, gewijzigd bij besluit van 19 februari 2010, Stcrt. 2010, 3027) wordt echter nog niet ingetrokken, gelet op de afwikkeling van subsidiebesluiten die eventueel nog moet plaatsvinden.

5. Wijziging Regeling op het specifiek cultuurbeleid

Met ingang van 1 juli 2010 zijn het Besluit op het specifiek cultuurbeleid en de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (Rsc) in werking getreden. Deze algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling zijn in de plaats getreden van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen en de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen. Bij de vaststelling van de Rsc is abusievelijk niet voorzien in specifiek overgangsrecht voor destijds al verleende vierjaarlijkse instellingssubsidies die minder dan € 125.000 bedragen. Ter toelichting het volgende.

Voor 1 juli 2010 hadden ontvangers van een vierjaarlijkse instellingssubsidie die minder dan € 125.000 bedroeg de keuze om bij de periodieke of eindverantwoording in plaats van een jaarrekening een financieel verslag te overleggen. Ook hoefde over de financiële verantwoording van een subsidie die minder dan € 125.000 bedroeg geen accountantsverklaring te worden overlegd. In tegenstelling tot de eerdere regelgeving biedt de huidige Rsc echter in het geheel geen grondslag meer voor de verstrekking van een vierjaarlijkse instellingssubsidie waarvan de hoogte van de subsidie minder bedraagt dan € 125.000 (dit in verband met de implementatie van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Zie ook de toelichting op artikel 2.1 van de Rsc; Stcrt. 2010, 6444). Tegen die achtergrond waren de voorschriften in de Rsc over de periodieke of eindverantwoording voor vierjaarlijkse instellingssubsidies aanvankelijk geheel toegespitst op bedragen van € 125.000 of meer. Bijgevolg was in die nieuwe regeling bepaald dat ontvangers van een vierjaarlijkse instellingssubsidie altijd een accountantsverklaring moesten overleggen bij de in te dienen financiële gegevens. Die financiële gegevens moesten voor een vierjaarlijkse instellingssubsidie bovendien altijd worden gegoten in de vorm van een jaarrekening waaraan enkele specifieke eisen waren gesteld.

Uiteraard is het bij de vaststelling van de Rsc niet de bedoeling geweest om ook de voorafgaand aan 1 juli 2010 verleende vierjaarlijkse instellingssubsidies die minder dan € 125.000 bedragen onder het volledige regime te brengen van de vierjaarlijkse instellingssubsidies van € 125.000 of meer. Dit is hersteld met de wijziging waarin artikel IV van deze regeling voorziet: de ontvanger van een vierjaarlijkse instellingssubsidie die minder dan € 125.000 bedraagt, heeft wederom de keuze om ofwel een jaarrekening ofwel een financieel verslag te overleggen. Een accountantsverklaring is daarbij niet vereist. Ook een rapport van feitelijke bevindingen of een rapport van bevindingen hoeft niet te worden overgelegd. Wel zal, net als bij vierjaarlijkse instellingssubsidies van € 125.000 of meer, een bestuursverslag moeten worden ingediend. Dit laatste gold overigens ook al voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Rsc.

6. Administratieve lasten

Strikt genomen leidt de reparatie van de Rsc tot een vermindering van administratieve lasten. De verantwoordingsverplichtingen die abusievelijk met die regeling aanvullend zijn komen te rusten op ontvangers van een reeds verleende vierjaarlijkse instellingssubsidie die minder dan € 125.000 bedraagt, zijn destijds echter niet meegenomen in de berekening van de administratieve lasten. Het saldo van de toe- of afname van administratieve lasten op dit punt bedraagt dus nihil. Naar haar aard gaat deze regeling voor de overige aspecten ook niet gepaard met administratieve lasten voor burgers of bedrijven.

7. Uitvoering en handhaafbaarheid

Deze regeling leidt niet tot nieuwe of veranderde uitvoerings- of handhaafbaarheidsaspecten ten aanzien van de ingetrokken regelingen. Waar de voorschriften uit de ingetrokken regelingen op grond van het betreffende overgangsrecht tijdelijk van toepassing blijven, zal dat immers geschieden op dezelfde wijze als voorafgaand aan de intrekking ervan. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor het nieuwe overgangsrecht in de gewijzigde Rsc. Het vervallen van de weigeringsgrond in de Matchingsregeling leidt zelfs tot een bescheiden verlichting van uitvoerings- en handhaafbaarheidslasten.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt, in afwijking van het rijksbeleid inzake ‘Vaste Verandermomenten’, in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant. Een dergelijke inwerkingtreding is wenselijk om zo snel mogelijk de beoogde bezuinigingsmaatregelen ten uitvoer te kunnen brengen. De afwijking is daarmee gebaseerd op de eerste uitzonderingsgrond, genoemd in de brief van 11 december 2009 van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer. De inwerkingtreding van de wijziging van de Rsc met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant is gebaseerd op de derde in die brief genoemde uitzonderingsgrond (reparatieregelgeving). Deze wijziging behoeft bovendien terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2010 waarop de Rsc in werking trad. Deze wijziging is begunstigend voor de betreffende instellingen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Met dit artikel wordt de Subsidieregeling Innovatie cultuuruitingen ingetrokken. De regeling blijft nog van toepassing op reeds verleende subsidies die nog niet zijn vastgesteld. De bepalingen omtrent de verplichtingen van de subsidieontvanger en de wijze van verantwoording en vaststelling van de subsidie zijn hier van belang. Daarnaast is de regeling ook nog van toepassing op bezwaar- en beroepprocedures aangaande een besluit dat op grond van deze regeling is genomen.

Artikel II

Met dit artikel wordt de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ en regelingen tot wijziging van die regeling ingetrokken. Voor wat betreft nog niet vastgestelde subsidies alsmede bezwaar- en beroepsprocedures blijft de Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ van toepassing.

Artikel III

Onderdeel A

Met dit onderdeel zijn de weigeringsgronden ingetrokken. Zie voor een toelichting hierop het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel B

Het subsidieplafond is voor de jaren 2011, 2012 en 2013 op nul gezet. Voor die jaren zijn dus geen middelen beschikbaar om op grond van deze regeling subsidie te verstrekken.

Onderdeel C

In artikel 13 van de Matchingsregeling was een grondslag opgenomen voor het lager vaststellen van de subsidie in dringende gevallen, namelijk in het geval een subsidieontvanger activiteiten heeft verricht die het karakter hebben van oneigenlijk gebruik van die regeling. In het tweede lid van dat artikel was geregeld dat van dergelijke activiteiten in ieder geval sprake is, indien inkomsten in afwijking van een bestendige gedragslijn in de jaarrekening worden opgenomen als eigen inkomsten.

De systematiek van de Matchingsregeling is echter zodanig dat reeds in het kader van de verlening een beoordeling van de opgegeven eigen inkomsten plaatsvindt aan de hand van de jaarrekening die betrekking heeft op het voorafgaande jaar. De specifieke invulling die het tweede lid van artikel 13 gaf aan de in het eerste lid geregelde bevoegdheid tot lagere vaststelling, had uit systematisch oogpunt dus geen meerwaarde voor het ter beschikking staande sanctie-instrumentarium. Zodoende is het tweede lid komen te vervallen. Dit laat uiteraard onverlet dat het daarin vervatte criterium van een bestendige gedragslijn ook relevantie kan hebben voor de subsidieverlening. Het vervallen van de bepaling doet bovendien niet af aan de mogelijkheid tot gebruikmaking van de bevoegdheid tot lagere vaststelling zoals die is neergelegd in het oorspronkelijke eerste lid juncto artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel IV

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra.

Naar boven