Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 januari 2009, nr. WJZ/97230 (8237), tot aanvulling van eigen inkomsten van cultuurinstellingen (Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten cultuurinstellingen)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 5, 32, eerste lid, en 48 van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. regeling:

Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen,

c. handboek:

bijlage bij de regeling, te weten het Handboek verantwoording cultuursubsidies instellingen 2009–2012, en

d. instelling:

instelling als bedoeld in artikel 4a en 4b van de Wet op het specifiek cultuurbeleid met uitzondering van:

  • a. instellingen als bedoeld in de artikelen 9k, 9m en 9n van de regeling, en

  • b. instellingen waarvan het beheer door middel van het Mandaatbesluit FCP is overgedragen aan de stichting Fonds voor cultuurparticipatie.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. De minister kan aan instellingen waaraan over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 een vierjaarlijkse subsidie is verleend subsidie verlenen in aansluiting op de eigen inkomsten van die instellingen.

  • 2. De subsidie wordt verleend met het doel om instellingen te stimuleren de omvang van de eigen inkomsten te vergroten.

  • 3. In 2013 komen uitsluitend voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking instellingen waaraan over 2013 door de minister of door een fonds als bedoeld in artikel 4c van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, subsidie, anders dan een projectsubsidie, wordt verleend.

Artikel 3. Subsidieplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 telkens een bedrag van € 10 miljoen beschikbaar.

Artikel 4. Hoogte subsidiebedrag

  • 1. De subsidie per subsidieontvanger is het bedrag dat overeenkomt met de extra eigen inkomsten die de instelling in onderscheidenlijk 2009, 2010, 2011 en 2012 heeft verworven ten opzichte van de gemiddelde eigen inkomsten in de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008.

  • 2. Voor de berekening van de gemiddelde eigen inkomsten in de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008 wordt het jaar met de hoogste eigen inkomsten en het jaar met de laagste eigen inkomsten buiten beschouwing gelaten, en wordt uitgegaan van het gemiddelde van de overige jaren.

  • 3. De subsidie wordt jaarlijks in 2010, 2011, 2012 en 2013 verstrekt als aanvulling op de vierjaarlijkse subsidie.

Artikel 5. Berekening eigen inkomsten

  • 1. Eigen inkomsten in de zin van deze regeling zijn de volgende baten:

    • a. publieksinkomsten,

    • b. inkomsten uit het VSBfonds,

    • c. andere eigen inkomsten, niet zijnde publiekinkomsten of inkomsten uit het VSBfonds, te weten:

      • 1. directe opbrengsten te weten sponsorinkomsten en overige inkomsten :

      • 2. indirecte opbrengsten, en

      • 3. overige subsidies/bijdragen voor zover het betreft bijdragen uit private middelen.

  • 2. Onder eigen inkomsten worden in elk geval niet begrepen de volgende baten als bedoeld in het handboek:

    • a. subsidies die zijn verstrekt vanwege het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, een provincie of een gemeente,

    • b. overige subsidies/bijdragen voor zover het betreft subsidies uit publieke middelen,

    • c. rentebaten, en

    • d. overige baten die geen relatie hebben met cultureel ondernemerschap.

  • 3. Voor de berekening van de extra eigen inkomsten wordt eerst de groei per onderdeel als bedoeld in het eerste lid berekend. Op basis daarvan worden de totale extra eigen inkomsten berekend.

Artikel 6. Jaarrekening basis voor subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de jaarrekening van de instelling.

  • 2. Indien aan een instelling geen vierjaarlijkse subsidie is verstrekt over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008, zendt de instelling de jaarrekeningen over die jaren voor 1 mei 2009 aan de minister. Indien een instelling slechts gedurende een aantal van die jaren bestond, zendt de instelling de jaarrekeningen over de betreffende jaren. Indien een instelling gedurende minder dan drie van die jaren bestond, blijft artikel 4, tweede lid, buiten toepassing.

  • 3. De subsidieontvanger verschaft zo nodig nadere inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het berekenen van de gemiddelde eigen inkomsten in de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008.

Artikel 7. Subsidie bij overschrijden subsidieplafond

Wanneer het subsidieplafond wordt overschreden wordt aan een instelling niet meer subsidie verstrekt dan € 500.000, met dien verstande dat:

  • a. indien dit ertoe leidt dat het subsidieplafond niet wordt bereikt, dit maximumbedrag per instelling wordt verhoogd tot een zodanig bedrag dat daardoor het subsidieplafond wordt bereikt, en

  • b. indien dit ertoe leidt dat het subsidieplafond wordt overschreden, alle te verstrekken subsidiebedragen naar rato worden verlaagd.

Artikel 8. Subsidie bij niet vervullen begrotingsvoorwaarde

In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de met inachtneming van artikel 3 te verstrekken subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal instellingen dat voor subsidie in aanmerking komt en van de hoogte van de subsidiebedragen.

Artikel 9. Besteding subsidie

De subsidie wordt onverminderd artikel 26 van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen aangewend voor de activiteiten van de instelling waarvoor vierjaarlijkse subsidie is verstrekt.

Artikel 10. Verantwoording en controle

De verklaring van de accountant van de jaarrekening van de instelling omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

Artikel 11. Subsidievoorschotten

De minister betaalt de subsidie in 2010, 2011, 2012 en 2013 als voorschot.

Artikel 12. Subsidievaststelling

De subsidie over 2009, 2010 en 2011, die wordt verleend in 2010, 2011 en 2012, wordt vastgesteld bij de vaststelling van de vierjaarlijkse subsidie die is verleend over de periode 2009–2012. De minister kan de subsidie die in 2013 wordt verleend over 2012, in 2014 vaststellen.

Artikel 13. Lager vaststellen in dringende gevallen

  • 1. Onverminderd artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger activiteiten heeft verricht die het karakter hebben van oneigenlijk gebruik van deze regeling.

  • 2. Onder de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verstaan het opnemen van inkomsten in de jaarrekening als eigen inkomsten in afwijking van een bestendige gedragslijn bij de opstelling van de jaarrekening.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling aanvulling eigen inkomsten cultuurinstellingen.

Artikel 15. Inwerkingtreding en expiratie

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

1. Strekking

Deze regeling biedt de grondslag om cultuurinstellingen waaraan een vierjaarlijkse subsidie is verleend, de komende jaren subsidie te verstrekken bij wijze van aanvulling van hun eigen inkomsten. Het doel van de subsidie is om instellingen te stimuleren de omvang van de eigen inkomsten te vergroten. Alle extra eigen inkomsten die de instellingen in 2009, 2010, 2011 en 2012 hebben verworven ten opzichte van de eigen inkomsten in een nulmeting (het gemiddelde over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008) en die een uitdrukking zijn van hun ondernemerschap, worden één op één ‘gematcht’ (deze regeling wordt daarom ook wel aangeduid als ‘matchingsregeling’). De regeling is reeds aangekondigd in de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 juni 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 28 989, nr. 80) met de reactie op het rapport van de Commissie Cultuurprofijt ‘Meer draagvlak voor cultuur’ (Kamerstukken II 2007/08, 28 989, nr. 65).

2. Subsidieverstrekking

Vooral met het oog op de uitvoerbaarheid en de beperking van administratieve lasten is ervoor gekozen om een sobere regeling te maken. De eigen inkomsten van instellingen kunnen echter per jaar fluctueren, bijvoorbeeld als een instelling door een bijzondere omstandigheid extra veel bezoekers trekt (vergelijk bijvoorbeeld de extra inkomsten in verband met het Rembrandtjaar). Ook kan een instelling in enig jaar bijvoorbeeld extra inkomsten hebben gekregen van een privaat fonds, zoals de BankGiro Loterij. Omdat de nulmeting over een betrekkelijk korte periode geschiedt, zouden sommige instellingen daardoor sterk benadeeld of bevoordeeld worden. Daarom worden de jaren met de hoogste en de laagste inkomsten buiten beschouwing gelaten en wordt de nulmeting vastgesteld als de gemiddelde eigen inkomsten van de resterende twee jaar.

Ook tijdens de periode waarover de subsidieverlening plaatsvindt, kunnen fluctuaties voorkomen. Daarvoor is geen bijzondere voorziening getroffen. Dat zou tot een zeer complexe regeling leiden. Bovendien kunnen dergelijke pieken en dalen voor elke instelling gelden.

Overigens is in de regeling wel voorzien in een maximum per instelling wanneer het subsidieplafond wordt overschreden.

3. Administratieve lasten

In de brief van de minister met de reactie op het rapport van de Commissie Cultuurprofijt is de keuze gemaakt voor een administratief lichte regeling. Daarmee werd afgeweken van het advies van de Commissie Cultuurprofijt, die een uitgebreidere regeling adviseerde op basis van in te dienen bedrijfsplannen. Om voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking te komen is geen aanvraag en geen aparte financiële verantwoording noodzakelijk. Dit is mogelijk omdat wordt uitgegaan van een door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen uitgevoerde nulmeting en door aan te sluiten bij de bestaande verantwoording van instellingen. Het Handboek verantwoording cultuursubsidies instellingen 2009–2012, een bijlage bij de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen, en het controleprotocol zijn hiervoor geschikt.

Deze regeling leidt behoudens twee kleine uitzonderingen niet tot administratieve lasten. Deze betreffen beide de nulmeting. In de eerste plaats wordt van tien instellingen (die vóór 2009 geen subsidie hebben ontvangen en waarover de minister dus niet beschikt over de jaarrekeningen) gevraagd om hun jaarrekeningen over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008 aan de minister te zenden omdat die noodzakelijk zijn voor berekening van de eigen inkomsten in de periode van de nulmeting.

In de tweede plaats zal bij enkele instellingen met het oog op de nulmeting enige specifieke aanvullende informatie opgevraagd moeten worden over de eigen inkomsten. Op grond van de huidige tekst van het Handboek verantwoording cultuursubsidies instellingen wordt namelijk een iets andere specificatie van de eigen inkomsten verlangd. Bij het overgrote deel van de instellingen blijkt de informatie over de eigen inkomsten in de periode van de nulmeting voldoende uit de jaarrekeningen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Op grond van het derde lid komen in 2013 alleen instellingen in aanmerking die in 2013 subsidie (niet zijnde projectsubsidie) van de minister of een fonds ontvangen. Is dat niet het geval dan is geen sprake van een bestendige subsidierelatie en ligt matching van de inkomsten over 2012 niet in de rede. Bovendien zou het tot veel beleidslasten leiden omdat afzonderlijke verlening en vaststelling nodig is. Deze regeling geldt voor instellingen waaraan over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 een vierjaarlijkse subsidie is verleend, en dus zowel voor instellingen met een vierjaarlijkse instellingssubsidie (artikel 4a van de wet), als voor aangewezen instellingen waaraan voor vier kalenderjaren subsidie is verstrekt (artikel 4b van de wet). Instellingen als bedoeld in de artikelen 9k, 9m en 9n van de regeling, en instellingen waarvan het beheer door middel van het Mandaatbesluit FCP is overgedragen aan de stichting Fonds voor cultuurparticipatie, zijn echter uitgezonderd.

Artikel 4

Omdat de eigen inkomsten per jaar sterk kunnen fluctueren, worden voor de nulmeting de jaren met de hoogste en de laagste inkomsten buiten beschouwing gelaten en wordt de nulmeting vastgesteld als de gemiddelde eigen inkomsten van de resterende twee jaar.

Artikel 5

Bij de categorieën van inkomsten die worden gematcht, is aangesloten bij de indeling van het Handboek verantwoording cultuursubsidies instellingen 2009–2012. Er is voor gekozen om zowel directe inkomsten (dat zijn inkomsten die in relatie staan tot de kernactiviteiten van de instelling) als indirecte inkomsten (dat zijn inkomsten die geen of slechts een indirecte relatie hebben met de kernactiviteiten van de instelling) te matchen om aldus ondernemerschap in brede zin te stimuleren.

Voor de berekening van de eigen inkomsten wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën eigen inkomsten: publieksinkomsten, inkomsten uit het VSBfonds en andere eigen inkomsten. De inkomsten uit het VSBfonds zijn als aparte categorie aangemerkt omdat de (vaak substantiële) bijdrage uit het VSBfonds naar verwachting in de meeste gevallen zal afnemen.

Per categorie wordt eerst de groei van de eigen inkomsten berekend. Vervolgens wordt op basis daarvan de totale groei van de eigen inkomsten berekend. Door deze wijze van berekenen hoeft een afname van bijvoorbeeld de inkomsten uit het VSBfonds in enig jaar niet eerst met andere eigen inkomsten te worden gecompenseerd voordat er sprake kan zijn van groei van de eigen inkomsten. Groei in een van de drie categorieën eigen inkomsten komt automatisch in aanmerking voor matching, ongeacht de ontwikkeling in de andere categorieën.

Onder indirecte opbrengsten, vallen bijvoorbeeld verhuur van onroerend goed, horeca los van voorstellingen en vergoedingen voor het uitlenen van personeel.

Onder overige subsidies/bijdragen voor zover het betreft bijdragen uit private middelen vallen bijvoorbeeld bijdragen van private fondsen, contributies, schenkingen, donaties of legaten en bijdragen van vriendenstichtingen.

In het tweede lid zijn de inkomsten opgesomd die niet worden gematcht. Ook daarbij is uiteraard aangesloten bij het handboek.

Onder overige subsidies/bijdragen voor zover het betreft subsidies uit publieke middelen vallen subsidies, zowel van binnenlandse als buitenlandse overheden als van fondsen die subsidie ontvangen van een overheid, structureel zowel als incidenteel.

Bij de overige baten die geen relatie hebben met cultureel ondernemerschap, kunnen verzekeringsuitkeringen als voorbeeld worden genoemd. Ook kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het afboeken van een voorziening zoals een verbouwing die niet doorgaat, waardoor gereserveerde gelden vrijvallen.

Artikel 6

Het matchingsbedrag wordt bepaald op basis van de door een accountant goedgekeurde jaarverantwoording van de instelling. Op grond van het Handboek verantwoording cultuursubsidies instellingen 2009–2012 moeten instellingen altijd een accountantsverklaring inleveren bij hun reguliere verantwoording. Omdat pas kan worden overgegaan tot het bepalen van de subsidie per instelling als de gegevens van alle instellingen definitief beschikbaar zijn, zal pas in de tweede helft van het jaar volgend op het jaar waarin de eigen inkomsten zijn gerealiseerd de hoogte van de subsidie kunnen worden bepaald. De subsidieverlening vindt dan plaats. De subsidies zullen direct volledig worden bevoorschot.

Er zijn tien instellingen die nieuw zijn in de basisinfrastructuur en die geen Rijkssubsidie hebben ontvangen vóór 2009. Daarom is in artikel 6, tweede lid, voorgeschreven dat deze instellingen hun jaarrekeningen inzenden zodat op basis daarvan voor de nulmeting de hoogte van de eigen inkomsten kan worden berekend. Wat betreft de nulmeting van die instellingen wordt voor een instelling die drie jaar of langer bestond, de jaren met de hoogste en de laagste inkomsten buiten beschouwing gelaten (overeenkomstig artikel 4, tweede lid). Voor een instelling die drie jaar bestond, betekent dit dat voor de nulmeting als gemiddelde eigen inkomsten worden aangemerkt de eigen inkomsten van het resterende jaar. Als een instelling slechts gedurende een of twee jaar bestond, blijft artikel 4, tweede lid, buiten toepassing.

Het derde lid is opgenomen omdat op grond van de huidige tekst van het Handboek verantwoording cultuursubsidies instellingen een specificatie van de eigen inkomsten wordt verlangd die in sommige gevallen onvoldoende informatie biedt voor de nulmeting. Bij enkele instellingen zal daarom specifiek aanvullende informatie opgevraagd worden over de eigen inkomsten.

Artikel 7

Bij overschrijding van het subsidieplafond (€ 10 mln. per jaar) wordt per instelling niet meer subsidie verstrekt dan € 500.000. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat een beperkt aantal instellingen een onevenredig groot deel van het beschikbare budget krijgt. Als daardoor echter het totaal van alle te verstrekken subsidies onder het bedrag van het subsidieplafond daalt, wordt dit maximum van € 500.000 verhoogd tot het punt waarop het totaal van alle te verstrekken subsidies gelijk is aan het beschikbare budget. Als na toepassing van het maximum van € 500.000 per instelling het totaal van alle te verstrekken subsidies hoger is dan het subsidieplafond worden alle subsidiebedragen zoveel verlaagd als nodig is gelet op het beschikbare budget. De verlaging per instelling wordt berekend naar rato van de verworven extra eigen inkomsten, na toepassing van het maximum van € 500.000.

Opgemerkt zij dat dit maximum van € 500.000 pas geldt als de totale extra inkomsten die voor matching in aanmerking komen, meer bedragen dan € 10 mln. Pas dan wordt rekening gehouden met het maximum. Als het subsidieplafond niet wordt overschreden, wordt dus een op een gematcht (ook al zou een groot deel van de beschikbare middelen naar een klein aantal instellingen gaan).

Artikel 8

In artikel 8 is het zogenaamde begrotingsvoorbehoud opgenomen. Dit artikel is een uitwerking van artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht en houdt in dat de subsidieverlening kan worden bijgesteld indien er onverhoopt minder middelen op de vastgestelde Rijksbegroting beschikbaar zijn. De subsidie die dan is verleend, zal dan voor alle instellingen naar rato van de verleende bedragen worden bijgesteld.

Artikel 9

De subsidie is weliswaar niet geoormerkt maar moet wel worden besteed aan de kernactiviteiten van de instelling. Bij de besteding van de subsidie zijn ook de wettelijke vereisten van belang die in algemene zin gelden. Zo mag de subsidie niet leiden tot oneerlijke concurrentie met commerciële marktpartijen. Instellingen kunnen de extra matchingssubsidie zonder probleem inzetten voor hun artistieke productie. Wanneer een instellingen echter branchevreemde activiteiten verricht, zal daarvoor uiteraard altijd een prijs moeten worden gehanteerd die de kostprijs dekt.

In artikel 26 van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen is geregeld dat subsidie die niet is besteed aan de doeleinden waarvoor de subsidie is verstrekt, wordt gereserveerd in een bestemmingsfonds, en dat de aldus gereserveerde bedragen uitsluitend mogen worden besteed aan doeleinden waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Artikel 10

Op grond van het Handboek verantwoording cultuursubsidies instellingen 2009–2012 moeten instellingen altijd een accountantsverklaring inleveren bij hun reguliere verantwoording. Er is geen extra verklaring van een accountant nodig.

Artikel 11

De subsidie wordt jaarlijks verleend en direct volledig bevoorschot. Dit wijkt dus af van de bevoorschotting van de vierjaarlijkse subsidie, bedoeld in artikel 4 van de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen.

Artikel 12

Voor de subsidies over de extra eigen inkomsten in 2009, 2010 en 2011 geldt dat zij worden verstrekt in 2010, 2011 en 2012. De subsidies worden dus verantwoord in het kader van de reguliere jaarverantwoording over die jaren. De definitieve vaststelling van de subsidie vindt ook in dat kader plaats, dus bij de vaststelling van de vierjaarlijkse subsidie die in 2013 plaatsvindt.

De subsidie waarmee de inkomsten over 2012 worden gematcht, wordt in 2013 verleend op basis van de verantwoording over 2012. Dat betekent dat die subsidie formeel dus pas in 2017 (na afloop van de volgende vierjaarlijkse periode 2013–2016) wordt vastgesteld. In de regeling is voorzien in de mogelijkheid dat de minister de subsidie eerder vaststelt.

Artikel 13

De Algemene wet bestuursrecht bevat een grondslag om de subsidie lager dan de verlening vast te stellen, bijvoorbeeld als onjuiste gegevens zijn verstrekt. Omdat in de regeling geheel wordt aangesloten bij de bestaande verantwoording van instellingen, is het wenselijk om expliciet te bepalen dat bij oneigenlijk gebruik van de regeling, de subsidie lager kan worden vastgesteld. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is opgenomen in het tweede lid. Voorkomen moet worden dat een instelling louter door boekhoudkundige kunstgrepen eigen inkomsten opvoert, bijvoorbeeld omdat op een andere wijze dan in de periode van de nulmeting, inkomsten van een fondswervende stichting als inkomsten worden meegerekend, of omdat inkomsten in natura, die in de verantwoording niet als eigen inkomsten waren opgenomen, worden gekapitaliseerd. De accountant zal er daarom op toezien of sprake is van een bestendige gedragslijn bij de opstelling van de jaarrekening.

Artikel 15

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2018. De subsidie die in 2013 wordt verleend, wordt immers pas in 2017 vastgesteld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven