Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 9 maart 2006, nr. DCE/06/9313, houdende subsidieregels in het kader van digitalisering van erfgoedcollecties (Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2, 5, 5a, 5b, 11, vijfde lid, en 48 van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. instelling: een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een publiekrechtelijke rechtspersoon die tot taak heeft het beheren en toegankelijk maken van de eigen erfgoedcollectie, zoals musea, (audiovisuele-)archieven of instellingen op het gebied van monumenten en archeologie en universitaire bibliotheken;

c. projecten: het opstellen van een informatieplan of het uitvoeren van een ontwikkelingsproject;

d. informatieplan: een plan dat voldoet aan de criteria in het ICT-register van DEN A.01 Informatieplan en B.01. digitaliseringsplan;

e. ontwikkelingsproject: een samenhangende geheel van activiteiten gericht op de ontwikkeling van een product of dienst voor het duurzaam of veilig beheer, het presenteren of beschikbaar stellen van de gedigitaliseerde objecten via communicatienetwerken die voldoen aan de criteria zoals vermeld in het ICT-register van DEN onder C.02.02, C02.04., C.02.05 en C02.08 gestandaardiseerde toegankelijkheid en duurzaamheid en waarvan basisdigitalisering onderdeel kan uitmaken;

f. basisdigitalisering: alle inspanningen die gericht zijn op de transformatie van analoge naar digitale objecten of tekstbestanden conform de criteria in het ICT-register van DEN C.01 materiaalanalyse en selectie en C.02.01 Digitaliseringsprocessen.

g. het Besluit: Het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;

h. samenwerkingsverband: een verband van instellingen die voor gemeenschappelijke rekening en risico een informatieplan opstellen, of een ontwikkelingsproject uitvoeren.

i. DEN: Stichting Digitaal Erfgoed Nederland

Artikel 2

Instellingen die in aanmerking komen voor subsidie

1. De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan:

a. een instelling die een informatieplan opstelt;

b. een instelling die een ontwikkelingsproject uitvoert;

c. de deelnemers uit een samenwerkingsverband die gezamenlijk een informatieplan opstellen of een ontwikkelingsproject uitvoeren;

2. Indien de aanvragers deelnemers in een samenwerkingsverband zijn, wordt de subsidie verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk en betaald aan de deelnemer die als indiener van de aanvraag om subsidie is opgetreden.

Artikel 3

Hoogte subsidiebedrag

1. De subsidie bedraagt 50% van de projectkosten ingeval subsidie wordt aangevraagd voor het maken van een informatieplan, met een maximum van € 25.000.

2. De subsidie bedraagt 65% van de projectkosten ingeval subsidie wordt aangevraagd voor een ontwikkelingsproject, met een maximum van € 150.000.

3. Indien basisdigitalisering onderdeel uitmaakt van het ontwikkelingsproject, bedraagt de subsidie 30% van de projectkosten voor zover betrekking hebbende op basisdigitalisering.

Artikel 4

Subsidiabele kosten

1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen:

a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1°. loonkosten, met dien verstande dat bij personeel van een culturele instelling wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het brutojaarloon bij een volledige dienstbetrekking. Dit brutojaarloon wordt verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een arbeidsovereenkomst verschuldigde opslag voor sociale lasten (werkgeverslasten voor sociale verzekering, VUT en pensioen). Bij de berekening van het uurloon wordt uitgegaan van een norm van 1600 arbeidsuren (zijnde de algemene voltijdsarbeidsduur van een persoon benoemd in een normbetrekking);

2°. kosten van aangeschafte machines en apparatuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de historische aanschafprijzen en de door de belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, met uitzondering van mogelijkheden tot vervroegde afschrijving, of leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten, en gebaseerd op de bedrijfseconomische levensduur;

3°. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

4°. andere aan derden verschuldigde kosten, met uitzondering van binnenlandse reis- en verblijfkosten, voorzover deze niet meer bedragen dan 80% van de subsidiabele projectkosten;

b. een opslag voor algemene kosten, groot 25% van de onder a, onder 1°, bedoelde kosten.

2. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 1°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, wordt voor de berekening van de projectkosten uitgegaan van een uurtarief van € 40.

3. Kosten ten behoeve van opname in het Geheugen van Nederland.

4. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

Artikel 5

Adviescommissie

1. Er is een Adviescommissie ‘Digitaliseren met beleid’, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie voor ontwikkelingsprojecten op grond van deze regeling.

2. De adviezen van de commissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

3. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste 3 en ten hoogste 6 andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

4. De voorzitter en de leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste 3 jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

5. De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

6. De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

7. In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.

8. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. De archiefbescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie, of zoveel eerder als naar omstandigheden wenselijk is, overgebracht naar het archief van de Directie cultureel erfgoed van dat ministerie.

9. De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

10. De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van de minister, maar ten minste elke 5 jaar, stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan de minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 6

Subsidieplafond

1. Het subsidieplafond voor het in 2006 verlenen van subsidies voor aanvragen betreffende het opstellen van een informatieplan bedraagt € 318.919 .

2. Het subsidieplafond voor het in 2006 verlenen van subsidies voor aanvragen betreffende een ontwikkelingsproject bedraagt € 500.000.

3. Bij ministeriële regeling worden de subsidieplafonds vastgesteld voor de jaren 2007 en 2008 voor het verlenen van subsidies voor aanvragen betreffende het opstellen van een informatieplan.

4. Bij ministeriële regeling worden de subsidieplafonds vastgesteld voor de jaren 2007 en 2008 voor het verlenen van subsidies voor een ontwikkelingsproject. Daarbij kan per tender een thema worden vastgesteld voor de in te dienen ontwikkelingsprojecten.

§ 2

Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 7

Subsidieaanvraag Informatieplan

1. Een aanvraag om subsidie voor het maken van een informatieplan wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

2. Een aanvraag gaat in afwijking van artikel 11 van het Besluit, uitsluitend vergezeld van de bescheiden overeenkomstig hetgeen in het formulier als bedoeld in het eerste lid is vermeld.

3. Indien de aanvraag het opstellen van een informatieplan betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient een van de deelnemers in het samenwerkingsverband de aanvraag mede namens de andere deelnemers in en gaat de aanvraag vergezeld van de overeenkomst waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 8

Subsidieaanvraag ontwikkelingsproject

1. Aanvragen om subsidie met betrekking tot ontwikkelingsprojecten op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen in de periode van 1 juni tot en met 1 september 2006.

Bij ministeriële regeling worden de volgende perioden vastgesteld waarin aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen.

2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

3. De aanvraag gaat in afwijking van artikel 11 van het Besluit, uitsluitend vergezeld van de bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier, als bedoeld in het tweede lid is vermeld.

4. Indien de aanvraag een ontwikkelingsproject betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient een van de deelnemers in het samenwerkingsverband de aanvraag mede namens de andere deelnemers in en gaat de aanvraag vergezeld van de overeenkomst waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 9

Beslistermijn

1. De minister geeft een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag om subsidie betreffende het maken van een informatieplan.

2. Binnen dertien weken na de laatste dag van de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, vastgestelde periode, geeft de minister een beschikking omtrent in die periode ontvangen aanvragen om subsidie betreffende een ontwikkelingsproject.

Artikel 10

Afwijzingsgronden

1. De minister beslist, onverminderd artikel 4, derde lid van het Besluit, afwijzend op een aanvraag voor het opstellen van een informatieplan indien:

a. de aanvraag niet voldoet aan de regeling;

b. hij het onaannemelijk acht dat het project binnen een jaar kan worden voltooid;

2. Met betrekking tot aanvragen om subsidie voor een informatieplan, waarop niet afwijzend is beslist, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 11

De minister beslist, onverminderd artikel 4, derde lid van het Besluit, in ieder geval afwijzend op een aanvraag om subsidie voor een ontwikkelingsproject indien:

a. de aanvraag niet voldoet aan de regeling;

b. hij de projectkosten raamt op minder dan € 25.000;

c. hij het onaannemelijk acht dat het project binnen twee jaar kan worden voltooid.

Artikel 12

1. De minister wint omtrent de aanvragen voor ontwikkelingsprojecten waarop niet met toepassing van artikel 11 afwijzend is beslist het advies in van de Adviescommissie Digitalisering.

2. De commissie geeft aan de minister in ieder geval een negatief advies, indien:

a. aannemelijk is, dat het ontwikkelingsproject ook zonder de subsidie zonder belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd;

b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om het ontwikkelingsproject naar behoren uit te voeren;

c. onvoldoende vertrouwen bestaat in de haalbaarheid van het ontwikkelingsproject.

3. De commissie rangschikt, de aanvragen waarover zij positief adviseert zodanig, dat een ontwikkelingsproject hoger gerangschikt wordt naar mate het meer bijdraagt aan:

a. innovativiteit;

b. digitale toegankelijkheid;

c. kennisoverdracht;

4. Voor de rangschikking, wegen de in lid 3 genoemde criteria, even zwaar.

Artikel 13

De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen door de commissie.

Artikel 14

1. Indien op de aanvraag niet afwijzend wordt beslist, en deze een ontwikkelingsproject betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening een raming van de projectkosten per deelnemer in het samenwerkingsverband.

2. Elke deelnemer in het samenwerkingsverband is tot ten hoogste het naar rato van de voor hem geraamde projectkosten berekende bedrag aansprakelijk voor terugbetaling van de subsidie, voor zover de subsidieontvangers daartoe verplicht zijn.

§ 3

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Algemeen

Artikel 15

1. Onverminderd artikel 19 sub b en c, 20, 22 en 25 van het Besluit rusten op de subsidieontvanger de in de artikelen 16 tot en met 19 opgenomen verplichtingen.

2. De verplichtingen genoemd in artikel 17 en 19 van de regeling gelden tot 3 jaar na de vaststelling van de subsidie. De overige verplichtingen gelden tot aan de vaststelling.

Artikel 16

1. De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

2. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 17

1. Ten aanzien van de projectresultaten en de kennis die door het project is verkregen verleent de subsidieontvanger medewerking aan verdere verspreiding door de minister of door een door de minister aangewezen derde.

2. De subsidieontvanger dient bij aanvang van het project het formulier ‘aanmelden project’ in de DEN-projectenbank in te vullen.

3. Bij afronding van het project dient subsidieontvanger het formulier ‘eindevaluatie project’ in de DEN-projectenbank in te vullen.

Verplichtingen subsidieontvanger voor ontwikkelingsprojecten

Artikel 18

1. De subsidieontvanger brengt steeds na afloop van een periode van 6 maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het ontwikkelingsproject, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de projectkosten.

2. De subsidieontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan de minister.

Artikel 19

De subsidieontvanger stelt de digitale collectie als onderdeel van het ontwikkelingsproject ter beschikking aan het Geheugen van Nederland en verleent medewerking voor opname hiervan in het Geheugen van Nederland.

§ 4

Voorschotten

Artikel 20

Voorschotten

De subsidieontvanger ontvangt eenmalig een voorschot bij de subsidieverlening. Dit voorschot bedraagt 80% van het bij de subsidieverlening maximale subsidiebedrag.

§ 5

Subsidievaststelling

Artikel 21

Aanvraag subsidievaststelling

1. De subsidieontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 16, eerste lid, moet zijn voltooid. Artikel 7, derde lid, artikel 8 derde lid en artikel 9, vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

3. De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van:

a. een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het ontwikkelingsproject,

b. indien het bedrag waarop de subsidie kan worden vastgesteld € 50 000 of meer bedraagt, een accountantsverklaring die is opgesteld op de in het formulier aangegeven wijze.

Artikel 22

Beslissing subsidievaststelling

Na ontvangst van de gegevens geeft de minister de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 24

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

De digitalisering van cultureel erfgoed draagt bij aan de toegankelijkheid van cultuur en maakt nieuwe toepassingen van cultureel erfgoed mogelijk, voor cultuur, wetenschap en onderwijs. Digitalisering van cultureel erfgoed vindt plaats in musea, archieven, bibliotheken, wetenschappelijke instellingen en instellingen op het gebied van audiovisueel erfgoed en (archeologische) monumentgegevens.

In 1998 stelde de Wetenschappelijke Technische Raad in het rapport ‘Alles uit de kast’ dat in opdracht van het Ministerie van OCW is uitgevoerd, dat er nog maar weinig erfgoed in gedigitaliseerde vorm was ontsloten, dat instellingen de capaciteit en kennis misten om goed te digitaliseren en dat de vindbaarheid voor de gebruiker te wensen overliet. In 2002, ten tijde van de digitaliseringsbrief van de staatssecretaris van Cultuur aan de Tweede Kamer (27 mei 2002), is de situatie al behoorlijk verbeterd: er is in de tussentijd een groot aantal digitaliseringsprojecten opgestart, waaronder het Geheugen van Nederland van de Koninklijke Bibliotheek en Cultuurwijzer. Samen vormden deze projecten de eerste aanzet tot een geïntegreerde digitale ontsluiting van cultureel erfgoed.

De nadruk lag daarbij op het beschikbaar maken van grote hoeveelheden erfgoedbronnen en informatie voor de gebruiker. Instellingen konden terecht bij twee grotere subsidieregelingen voor (extra) ondersteuning voor publieksgerichte en contextgebonden digitaliseringsprojecten. De regeling voor Kennisnet maakte subsidiëring van zogeheten ‘ICT-ontwikkelprojecten Cultuur’ mogelijk met toepassingen in het onderwijs. De Mondriaan Stichting voerde tot eind 2004 de regeling ‘publieksgerichte digitaliseringsprojecten cultureel erfgoed’1 . Ook kwamen er middelen voor digitalisering uit de Cultuurnota 2001–2004 en het Actieprogramma Elektronische Snelwegen.

Succes aan de kant van de gebruiker stelt hoge eisen aan het digitale aanbod. Om alle mogelijkheden van digitalisering nu en in de toekomst te kunnen benutten is het van belang dat er wordt gedigitaliseerd met het oog op toegankelijkheid, bewerkbaarheid, vindbaarheid en duurzaamheid. Daarbij moeten bovendien het intellectueel eigendom worden beschermd, zonder dat het gebruik en de verrijking van bronnen teveel worden belemmerd. Dit stelt hoge eisen aan het digitaliseringsproces.

In de digitaliseringsbrief van 27 mei 2002 worden een aantal samenhangende maatregelen aangekondigd die cultureel erfgoedinstellingen moeten ondersteunen in hun digitaliseringsactiviteiten om zo de duurzame toegang tot hoogwaardige culturele en wetenschappelijke bronnen te kunnen garanderen. De Subsidieregeling ‘Digitaliseren met beleid’ (hierna: de Subsidieregeling) vormt een laatste, centrale schakel in het digitaliseringsbeleid van OCW voor de komende jaren.

De digitaliseringinspanningen van instellingen waren in de afgelopen jaren veelal gericht op digitale collectievorming, op het digitaal beschikbaar maken van de eigen collecties voor de gebruiker. Om het digitaliseringsproces betekenisvol in te zetten voor bijvoorbeeld kennisoverdracht en innovatie, zullen erfgoedinstellingen in de toekomst anders te werk moeten gaan. Door te digitaliseren zijn erfgoedinstellingen méér dan slechts bewaarder van hun collecties. Ze kunnen zich ontwikkelen tot belangrijke spelers in een keten van kennis en cultuurproductie. Instellingen moeten dan wel over de professionaliteit en infrastructuur beschikken om strategisch en duurzaam gebruik van digitaal erfgoed mogelijk te maken. Het gaat er immers om dat zij bij de productie en opslag van het gedigitaliseerde materiaal een bestendige en onbelemmerde toegang en gebruik kunnen garanderen, zelfs bij het verdwijnen van presentatiekaders (websites e.d.) of het verouderen van dragers, opslagmedia, protocollen etc. Cultureel erfgoedinstellingen moeten in staat gesteld worden om zich de nieuwe taken en werkwijzen die daarvoor nodig zijn eigen te maken. De Subsidieregeling ondersteunt erfgoedinstellingen daarbij.

De Subsidieregeling is gericht op het professionaliseren van cultureel erfgoedinstellingen op het gebied van digitalisering met als doel het digitaliseringsproces duurzaam te integreren in organisatie, beleid en werkprocessen. Hiermee moet een toegevoegde waarde voor het digitale erfgoed in Nederland gecreëerd worden die verder reikt dan digitale collectievorming van individuele instellingen. Hierdoor moeten instellingen ook beter kunnen inspelen op nieuwe technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. De te ondersteunen projecten moeten tevens bijdragen aan een betere aansluiting van digitaliseringsacties van individuele instellingen op de landelijke infrastructuur, de ‘digitale collectie Nederland’, mede door gebruik te maken van de juiste standaarden en procedures die door DEN (Stichting Digitaal Erfgoed Nederland) worden bijeengebracht in het ICT-register. Van de instellingen die ondersteuning ontvangen in het kader van de regeling wordt gevraagd de objecten die in het kader van de regeling zijn gedigitaliseerd te koppelen aan het Geheugen van Nederland, als onderdeel van de landelijke infrastructuur.

De Subsidieregeling zal zo bijdragen aan het versterken van de hele digitaliseringsketen: het ontwikkelen van een informatieplan voor digitalisering, via het eigenlijke digitaliseren met gebruik van de juiste kwaliteitsstandaarden en de toepassingen van het gedigitaliseerde materiaal, tot het duurzaam beschikbaar blijven van het digitale erfgoed.

Deze Subsidieregeling vindt zijn grondslag in artikel 4 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, waarop het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen is gebaseerd. De bepalingen van het Bekostigingsbesluit zijn uitgangspunt voor de subsidieverstrekking, voorzover deze regeling daarvan niet uitdrukkelijk afwijkt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Op grond van deze Subsidieregeling kan subsidie worden verstrekt aan Nederlandse culturele instellingen, die tot taak hebben het beheren en toegankelijk maken van de eigen erfgoedcollectie, zoals musea, audiovisuele archieven of instellingen op het gebied van monumenten of archeologie en universitaire bibliotheken. Ook is het mogelijk om als instelling samen met (een) andere instelling(en) een aanvraag in te dienen.

Subsidie kan worden aangevraagd voor het opstellen van een informatieplan en het uitvoeren van een ontwikkelingsproject. Een informatieplan is noodzakelijk om tot digitalisering over te kunnen gaan. Dit plan dient te voldoen aan de criteria, zoals opgenomen in het ICT-register van DEN. Deze criteria zijn door DEN opgesteld en worden jaarlijks gepubliceerd als bijlage bij de regeling, zodat jaarlijks de juiste versie beschikbaar is.

Voor een informatieplan gelden de criteria A.01 Informatieplan en B.01 Digitaliseringsplan.

Het informatieplan is het uitgangspunt voor het algemene digitaliseringsplan en voor ontwikkelingsprojecten. Het digitaliseringsplan maakt onderdeel uit van het informatieplan. Hierin legt de instelling vast op welke manier en in welk tempo haar collectie digitaal wordt geregistreerd, gedocumenteerd, eventueel van digitaal beeldmateriaal wordt voorzien en elektronisch beschikbaar wordt gesteld.

Ontwikkelingsprojecten zijn gericht op de verbetering van de mogelijkheden voor bredere toepassing, bewerking of verrijking van de digitale collectie. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan het ontwikkelen van tools voor opslag, ontsluiting en verrijking (bv. thesauri), hoogwaardige capturing, projecten die samenwerking in digitale omgevingen mogelijk maakt (Computer Supported Collaborative Work), metadata voor bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld.het onderwijs, experimenten met servicemodellen en auteursrecht (ten behoeve van verbeterde beschikbaarstelling van halffabrikaten), interfacing en applicatieontwikkeling (die de productieketen ondersteunen) en strategieontwikkeling voor digitale duurzaamheid. Deze projecten dienen eveneens aan bepaalde criteria te voldoen. Hiervoor gelden de criteria, zoals weergegeven onder C.02.02, C.02.04, C.02.05 en C.02.08 gestandaardiseerde duurzame toegankelijkheid . Dit houdt in dat de projecten dienen aan te sluiten bij het landelijk beleid voor digitalisering van erfgoed. Hiermee wordt bedoeld dat de ontwikkelingsprojecten dienen aan te sluiten bij de landelijke infrastructuur, in het kader van de Regeling, het Geheugen van Nederland, zodat ze daarin kunnen worden opgenomen.

Indien basisdigitalisering onderdeel uitmaakt van het ontwikkelingsproject dient ook te worden voldaan aan criteria C.01 en C.02.01.

Artikel 2. Organisaties die in aanmerking komen voor subsidie

Dit artikel geeft aan voor welke verschillende onderdelen subsidie aan een instelling of samenwerkingsverband van instellingen op grond van deze regeling kan worden verstrekt. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle elementen van de definitieomschrijving van de betreffende onderdelen genoemd in artikel 1. Het Nationaal Archief, het Instituut Collectie Nederland, Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijksdienst voor Oudheidkundig bodemonderzoek zijn uitgesloten van de toepassing van deze regeling.

Artikel 3. Hoogte subsidiebedrag

Bij de subsidieverlening wordt het bedrag van de subsidie niet vermeld, maar wel – met een verwijzing naar deze regeling – de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Gekozen is voor vergoeding van 50% voor informatieplannen en 65% voor ontwikkelingsprojecten. De kosten van basisdigitalisering die onderdeel uitmaken van het ontwikkelingsproject, worden voor 30% subsidiabel geacht. Dit percentage is bewust lager vastgesteld, aangezien de regeling niet primair bedoeld is voor basisdigitalisering, maar juist om instellingen een stap verder te laten maken in het digitaliseringsproces door middel van ontwikkelingsprojecten. Er is voor gekozen om de kosten voor basisdigitalisering 30% te subsidiëren. Dit betekent dat van de totale projectkosten voor het ontwikkelingsproject, het deel basisdigitalisering, voor 30% wordt meegenomen. Hierover wordt weer 65% vergoed. Feitelijk dus een percentage van 19,5.

Artikel 4. Subsidiabele kosten

In dit artikel is een omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 3. Bij de bepaling van de loonkosten wordt, zoals gebruikelijk, uitgegaan van het loon, zoals dat moet worden ingevuld op de loonstaat, die door de werkgever moet worden bijgehouden ingevolge de Wet op de loonbelasting. Hierbij gaat het om het directe personeel; dat is het personeel van de instelling dat rechtstreeks productieve arbeid verricht ten behoeve van het project. De arbeidsuren van dit personeel dienen verantwoord te worden. Uitgegaan wordt van 1600 productieve uren per jaar. Onder sociale lasten worden verstaan de werkgeverslasten ter zake van sociale verzekering, vervroegd uittreden en pensioen. Onder aangeschafte machines en apparatuur wordt niet alleen apparatuur verstaan die is verworven door koop, maar ook door met koop gelijk te stellen rechtsfiguren waarbij de eigendom, althans de economische eigendom, bij de aanschaffer komt te liggen. Daarbij moet met name gedacht worden aan ‘financial lease’. Het gaat dan om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft de apparatuur om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. Onder verbruikte materialen worden stoffen verstaan die bestemd zijn voor eenmalig gebruik ten behoeve van het project en die na be- of verwerking geen zelfstandige zaak meer zijn. Hulpmiddelen zijn zelfstandige zaken die speciaal voor het project worden aangeschaft, niet langer dan gedurende het project worden gebruikt en na afloop van het project niet meer bruikbaar zijn. Bij de aan derden verschuldigde kosten gaat het niet om van het samenwerkingsverband deel uitmakende derden. Het betreft dat deel van activiteiten dat wordt uitbesteed. Met algemene kosten worden bedoeld, kosten die niet direct aan het project zijn toe te rekenen zoals overheadkosten. Deze vallen onder de opslag algemene kosten.

Kosten ten behoeve van opname in het Geheugen van Nederland, zijn bijvoorbeeld kosten voor het laden van een TIFF-archief.

Voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd (zie eerste lid, aanhef) wordt geen subsidie verleend. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijven deze kosten bij de subsidievaststelling buiten beschouwing.

Dit artikel kan een rol spelen bij constructies waarbij aan de subsidieontvanger door een onderneming onevenredige kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 5. Adviescommissie

Blijkens het eerste lid brengt de commissie alleen advies uit over Ontwikkelingsprojecten. In het tweede en vierde lid zijn expliciet nadere regels opgenomen ter waarborging van een zorgvuldige advisering door de commissie. In het tweede lid wordt bepaald dat het advies van de commissie deugdelijk gemotiveerd moet worden.

Artikel 6. Subsidieplafond

Voorzien is in de mogelijkheid voor een subsidieplafond voor informatieplannen en een subsidieplafond voor ontwikkelingsprojecten. Vanaf 2007 wordt voor de ontwikkelingsprojecten per tender een thema vastgesteld, waarbinnen de ontwikkelingsprojecten dienen te passen.

Artikel 7. Subsidieaanvraag informatieplan

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder is in ieder geval een begroting.

Artikel 8. Subsidieaanvraag ontwikkelingsproject

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder is in ieder geval een projectvoorstel.

Op basis daarvan wordt het project beoordeeld. Daarom dient het in detail uitgewerkt te zijn. Het is van groot belang dat uit het projectplan blijkt dat het project goed is doordacht en uitgewerkt. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een heldere projectdoelstelling, een omschrijving van de verwachte (technische) knelpunten en risico’s, de voorgestelde aanpak, de fasering van het project, de expertise van de projectbemanning en een duidelijke omschrijving van de noodzakelijke randvoorwaarden voor en de uiteindelijke perspectieven van het project. Bij het projectplan hoort een begroting. Tevens dient een informatieplan bijgevoegd te worden.

Ingeval van een samenwerkingsverband moeten aanvragen ook vergezeld gaan van de overeenkomst, waarin de samenwerking is geregeld. In het aanvraagformulier zal worden vermeld, welke onderwerpen in de overeenkomst ten minste kunnen worden geregeld.

Gedacht moet worden aan onderwerpen als:

– de deelnemers in het samenwerkingsverband,

– de doelstelling van de samenwerking,

– de wijze van samenwerking tussen de verschillende deelnemers,

– de duur van de samenwerking,

– de rechthebbende op de projectresultaten,

– de verdeling van kosten en risico’s tussen de deelnemers,

– de verdeling van de subsidie over de deelnemers.

In geval van een samenwerkingsverband gelden alle deelnemers in het verband als aanvrager en – indien subsidie wordt verleend – subsidieontvanger. Ingevolge het derde lid dient één der deelnemers in het samenwerkingsverband mede namens de andere deelnemers de aanvraag in te dienen. Dat impliceert, dat bij de aanvraag machtigingen van de andere deelnemers moeten zijn gevoegd. Ook de uitbetaling van het voorschot en de procedure betreffende de subsidievaststelling lopen via deze zogenaamde penvoerder. De machtiging tot het indienen van de aanvraag kan ook in bovenbedoelde overeenkomst worden geregeld.

Artikel 9. Beslistermijn

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Artikel 10. en 11. Afwijzingsgronden

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 4, derde lid van het Besluit afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend.

In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikel 10 en 11 worden afgewezen, indien deze niet voldoet aan enige bepaling van deze regeling. De belangrijkste daarvan zijn in dit verband de artikelen 1en 2.

Artikel 11, onderdeel b stelt een minimumbedrag aan projectkosten vast, opdat de uitvoering van de regeling niet te zeer belast wordt met aanvragen voor al te kleine projecten.

Artikel 12

Uit het eerste lid volgt dat alleen ontwikkelingsprojecten onder de reikwijdte van dit artikel vallen. De adviescommissie adviseert over de aanvragen waarop niet reeds met toepassing van artikel 11 afwijzend wordt beslist. In het tweede lid zijn de gronden opgenomen, die steeds leiden tot een negatief advies. De op grond van artikel 11 afgewezen en de op grond van het tweede lid van een negatief advies voorziene projecten doen dus niet mee aan de rangschikking, bedoeld in het derde lid.

De grond, genoemd in het tweede lid, onder a, komt voort uit de overweging dat er alleen aanleiding is subsidie te verstrekken, indien niet op andere wijze in de financiering van het project kan worden voorzien.

Het onder b genoemde criterium betreft dat er voldoende vertrouwen dient te zijn in de capaciteit voor het uitvoeren van een ontwikkelingsproject. Voorts ziet het criterium onder c erop dat het project een reële kans van slagen moet hebben.

De commissie adviseert de minister tevens over de rangschikking van de aanvragen, aan de hand van de criteria, genoemd in het derde lid. Alle rangschikkingscriteria wegen even zwaar.

Met het criterium in het derde lid, onder a, wordt gekeken naar de mate van innovativiteit. Is er sprake van een innovatief concept? Bestaat iets dergelijks al in Nederland, Europa, mondiaal? Daarbij wordt gekeken naar de haalbaarheid/realisme van de doelstellingen. (beschikbaarheid benodigde tools en capaciteit, implementatie in de eigen organisatie en financieel perspectief)

In het derde lid, onder b, wordt gekeken naar de mate van digitale toegankelijkheid. Hiermee wordt bedoeld de verbeterde toegang van gedigitaliseerd materiaal voor het publiek. De beschikbaarheid van meer digitaal erfgoed, blijvende toegankelijkheid van het gedigitaliseerde materiaal in het geval van verdwijnen of verouderen van kaders/opslagmedia, protocollen, e.d. (continuïteit, IPR).

Bij het laatste criterium wordt de mate van kennisoverdracht beoordeeld. Van belang is in hoeverre het project een uitstralingseffect heeft en de resultaten en/of kennis uit het project overdraagbaar zijn naar andere instellingen (o.a. open software, IPR).

Indien er sprake is van een samenwerkingsverband wordt tevens gekeken naar de mate van kennisoverdracht tussen de deelnemers onderling.

Artikel 13

De minister zal, beginnend met de aanvraag die het hoogst wordt gerangschikt, subsidies verlenen totdat het plafond is bereikt. Hij wijst aanvragen af voor zover het subsidieplafond door het totaal van hoger gerangschikte aanvragen is bereikt, dan wel door verlening van de gevraagde subsidie zou worden overschreden. Indien een aanvraag is afgewezen als gevolg van een te lage rangschikking ten opzichte van het subsidieplafond, kan de aanvraag bij een volgende gelegenheid opnieuw in de beoordeling worden betrokken. Daartoe is wel vereist dat de aanvraag, eventueel verbeterd, opnieuw wordt ingediend.

Artikel 14

Dit artikel regelt de aansprakelijkheid van deelnemers in een samenwerkingsverband in het kader van de subsidieverstrekking. Voor zover de deelnemers in een samenwerkingsverband verplicht zijn tot terugbetaling van de subsidie, zal daartoe in eerste instantie de penvoerder worden gevraagd daartoe actie te ondernemen. Voor de verdeling van de aansprakelijkheid is echter bepalend de geraamde kostenverdeling per deelnemer, zoals aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening. Het maximaal terug te betalen bedrag wordt berekend door het maximale subsidiebedrag te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door de voor de desbetreffende deelnemer in het samenwerkingsverband geraamde projectkosten en de noemer door het bedrag van de raming van de totale projectkosten. Deze bedragen worden bij de subsidieverlening vermeld.

Artikel 15. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Dit artikel en de daarop volgende artikelen bevatten bepalingen omtrent de verplichtingen voor de subsidieontvanger. Artikel 16 en 17 gelden voor alle typen projecten. Artikel 18 en 19 bevatten bepalingen specifiek voor het ontwikkelingsproject.

Artikel 16

De projecten moeten ook daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstellingen van deze regeling. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of stopzetten van het project zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf.

Artikel 17

In het tweede en derde lid van dit artikel is de verplichting voor subsidieontvanger opgenomen, om het online-formulier van de projectenbank van DEN in te vullen. Dit dient te geschieden voorafgaand aan het project en als het project is afgrond. Deze formulieren staan op de website van DEN, www.DEN.nl. Het doel hiervan is om kennis op te doen uit de bestaande ICT-praktijk en deze kennis onderling te delen.

Artikel 19

Deze verplichting is van belang voor het bereiken van de doelstelling van de regeling, namelijk het aansluiten van de digitale collectie bij de landelijke infrastructuur, in het kader van de regeling, het Geheugen van Nederland.

Artikel 20. Voorschotten

Dit artikel voorziet in de behoefte aan voorschotten op de subsidie. Een voorschot kan op grond van artikel 20, éénmaal worden verstrekt bij de subsidieverlening. Dat impliceert dat, zolang aan een verlening een opschortende voorwaarde verbonden is, geen voorschotten worden verstrekt.

Artikel 21. Aanvraag subsidievaststelling

De in dit artikel opgenomen verplichtingen zijn noodzakelijk om tot een tijdige en deugdelijke vaststelling van het bedrag van de subsidie te kunnen komen.

Het formulier waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend, is zodanig ingericht, dat de subsidieontvanger met het invullen van het formulier kan voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 van de Awb op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. In het formulier voor een aanvraag tot vaststelling van het bedrag van de subsidie is vermeld op welke onderwerpen in een eindverslag als bedoeld in artikel 21, derde lid, dient te worden ingegaan. Gedacht moet worden aan onderwerpen als:

– de inhoudelijke resultaten van het project alsmede een eindconclusie ten aanzien van de mate waarin het project, gelet op de doelstelling ervan, als geslaagd kan worden beschouwd;

– de (technische) problemen die tijdens het project gerezen zijn en de wijze van oplossing van deze problemen.

Artikel 22. Beslissing subsidievaststelling

De vaststelling van het subsidiebedrag is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. Dit artikel regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit ter zake genomen wordt. Als het besluit niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Awb kan, indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 21, eerste lid, bedoelde termijn, de minister de subsidieontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in dit artikel niet verwezen naar de in artikel 21 bedoelde termijn, maar wordt gesproken over ‘de voor het indienen ervan geldende termijn’.

De hoofdregel van artikel 4:46 van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Daarbij moeten, nu daarbij niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld, de wel in de verleningsbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen.

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

a. indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

c. indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

d. indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Bijlage 1

Begrotingsformulier

stcrt-2006-60-p16-SC74306-1.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-2.gif

Toelichting kostenposten

De begroting van uw project dient te worden opgesteld conform bijlage 1.

Projectkosten

Als projectkosten worden uitsluitend die kostenposten in aanmerking genomen die in deze modelbegroting zijn opgenomen. Belangrijk is dat de voorziene kosten worden toegerekend aan de uit te voeren werkzaamheden. Geef hierbij aan om welk soort werkzaamheden het gaat.

Voer alleen kosten op die:

– rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het project;

– voor eigen rekening komen van de deelnemers in het samenwerkingsverband;

– worden gemaakt en betaald ná indiening van de aanvraag en vóór het einde van het project/programma.

De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien u de omzetbelasting niet in aftrek kunt brengen. Winstopslagen bij een transactie binnen een groep mogen niet worden meegenomen.

Toelichting kostenposten begrotingsformulier

1. Loonkosten

Dit zijn de loonkosten inclusief sociale lasten, voor direct bij het project betrokken personeel voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het project noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt op basis van 1600 productieve uren per jaar berekend.

Voor algemene kosten mag een opslag van 25 procent van de totale loonkosten worden opgevoerd (bij de electronische aanvraag wordt dit automatisch berekend).

2. Kosten van machines en apparatuur

Dit betreft de afschrijvingskosten van aangeschafte machines en apparatuur en het gebruik van bestaande machines en apparatuur op basis van de historische aanschafwaarde. Daarbij moet u uitgaan van de door de Belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, uitgezonderd de mogelijkheid tot vervroegd afschrijven. Als u de machines en apparatuur least, mag u de leasetermijnen (met uitzondering van de financieringskosten) opvoeren.

3. Kosten van materialen en hulpmiddelen

Dit zijn de kosten van te verbruiken materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen.

Indien u van bestaande machines en apparatuur gebruik maakt, rekent u toe naar evenredigheid van de tijd welke deze worden gebruikt voor het project.

4. Aan derden verschuldigde kosten

Dit zijn kosten van de activiteiten die u uitbesteedt, zoals kosten voor studie- en ontwikkelingsactiviteiten en de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet-deelnemende, publiek-gefinancierde instellingen en ondernemers.

5. Kosten basisdigitalisering

Dit zijn (conversie)kosten die moeten worden gemaakt om de in het verleden uitgevoerde digitalisering te laten aansluiten op de thans vereiste DEN-normen.

6. Kosten ten behoeve van opname in ‘Het Geheugen van Nederland’

Hieronder vallen de kosten die een instelling moet maken voordat de collectie in het Geheugen van Nederland opgenomen kan worden. Bijvoorbeeld de kosten voor het laden van een TIFF-archief.

Bijlage 2

Vaststellingsformulier Subsidieregeling ‘Digitaliseren met Beleid’

stcrt-2006-60-p16-SC74306-3.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-4.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-5.gif

Bijlage 2a

Model specificatie projectkosten m.b.t. het maken van een informatieplan

stcrt-2006-60-p16-SC74306-6.gif

Toelichting kostenposten

Projectkosten

Als projectkosten worden uitsluitend die kostenposten in aanmerking genomen die in de committering zijn opgenomen. Belangrijk is dat de kosten zijn toegerekend aan de uit te voeren werkzaamheden. Geef hierbij aan om welk soort werkzaamheden het gaat.

Voer alleen kosten op die:

– rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het project;

– voor eigen rekening zijn van de deelnemers in het samenwerkingsverband;

– zijn gemaakt en betaald ná indiening van de aanvraag en vóór het einde van het project/programma.

De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien u de omzetbelasting niet in aftrek kunt brengen. Winstopslagen bij een transactie binnen een groep mogen niet worden meegenomen.

Toelichting kostenposten begrotingsformulier

1. Loonkosten

Dit zijn de loonkosten inclusief sociale lasten, voor direct bij het project betrokken personeel voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het project noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt op basis van 1600 productieve uren per jaar berekend. Voor algemene kosten mag een opslag van 25 procent van de totale loonkosten worden opgevoerd.

2. Kosten van machines en apparatuur

Dit betreft de afschrijvingskosten van aangeschafte machines en apparatuur en het gebruik van bestaande machines en apparatuur op basis van de historische aanschafwaarde. Daarbij moet u uitgaan van de door de Belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, uitgezonderd de mogelijkheid tot vervroegd afschrijven. Als u de machines en apparatuur least, mag u de leasetermijnen (met uitzondering van de financieringskosten) opvoeren.

Indien u van bestaande machines en apparatuur gebruik maakt, rekent u toe naar evenredigheid van de tijd dat deze worden gebruikt voor het onderzoek.

3. Kosten van materialen en hulpmiddelen

Dit zijn de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen.

4. Aan derden verschuldigde kosten

Dit zijn kosten van de activiteiten die u heeft uitbesteed, zoals kosten voor ontwikkelingsactiviteiten en de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet-deelnemende, publiek-gefinancierde instellingen en ondernemers.

Bijlage 2b

Model specificatie projectkosten m.b.t. het maken van een ontwikkelingsproject

stcrt-2006-60-p16-SC74306-7.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-8.gif

Toelichting kostenposten

Projectkosten

Als projectkosten worden uitsluitend die kostenposten in aanmerking genomen die in de committering zijn opgenomen. Belangrijk is dat de kosten zijn toegerekend aan de uit te voeren werkzaamheden. Geef hierbij aan om welk soort werkzaamheden het gaat.

Voer alleen kosten op die:

– rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het project;

– voor eigen rekening zijn van de deelnemers in het samenwerkingsverband;

– zijn gemaakt en betaald ná indiening van de aanvraag en vóór het einde van het project/programma.

De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien u de omzetbelasting niet in aftrek kunt brengen. Winstopslagen bij een transactie binnen een groep mogen niet worden meegenomen.

Toelichting kostenposten begrotingsformulier

1. Loonkosten

Dit zijn de loonkosten inclusief sociale lasten, voor direct bij het project betrokken personeel voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het project noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt op basis van 1600 productieve uren per jaar berekend. Voor algemene kosten mag een opslag van 25 procent van de totale loonkosten worden opgevoerd.

2. Kosten van machines en apparatuur

Dit betreft de afschrijvingskosten van aangeschafte machines en apparatuur en het gebruik van bestaande machines en apparatuur op basis van de historische aanschafwaarde. Daarbij moet u uitgaan van de door de Belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, uitgezonderd de mogelijkheid tot vervroegd afschrijven. Als u de machines en apparatuur least, mag u de leasetermijnen (met uitzondering van de financieringskosten) opvoeren.

Indien u van bestaande machines en apparatuur gebruik maakt, rekent u toe naar evenredigheid van de tijd dat deze worden gebruikt voor het onderzoek.

3. Kosten van materialen en hulpmiddelen

Dit zijn de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen.

4. Aan derden verschuldigde kosten

Dit zijn kosten van de activiteiten die u heeft uitbesteed, zoals kosten voor ontwikkelingsactiviteiten en de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet-deelnemende, publiek-gefinancierde instellingen en ondernemers.

5. Kosten basisdigitalisering

Dit zijn kosten die moeten worden gemaakt voor de transformatie van analoge naar digitale objecten of tekstbestanden conform de vereiste DEN-normen.

6. Kosten ten behoeve van opname in ‘Het Geheugen van Nederland’

Hieronder vallen de kosten die een instelling extra moet maken opdat de collectie in het Geheugen van Nederland opgenomen kan worden. Bijvoorbeeld de kosten voor het laden van een TIFF-archief.

Bijlage 3

Aanvraagformulier Subsidieregeling ‘Digitaliseren met Beleid’

stcrt-2006-60-p16-SC74306-9.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-10.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-11.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-12.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-13.gifstcrt-2006-60-p16-SC74306-14.gif
Naar boven