Voor de omschrijving van de FAO en CECAF deelgebieden en sectoren
wordt verwezen naar bijlage 2 van verordening (EG) nr. 2597/95 van de Raad van
de Europese Unie van 23 oktober 1995 inzake de verstrekking van statistieken
van de nominale vangsten van Lid-Staten in bepaalde gebieden buiten de
Noordatlantische Oceaan (PbEG L 270).
Voor de omschrijving van de Antarctische wateren wordt verwezen
naar artikel 2 van verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad van de Europese
Unie van 22 maart 2004 tot vaststelling van bepaalde controlemaatregelen voor
de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van
de levende rijkdommen in de Antarctische wateren en tot intrekking van de
Verordeningen (EEG) nr. 3940/90, (EG) nr. 66/98 en (EG) nr. 1721/1999 (PbEU L
97).
Internationale wateren zijn de wateren die niet onder de
soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen.
TOELICHTING
1. Inleiding
Onderhavige regeling is een samenvoeging van vier ministeriële
regelingen: de Regeling vangstbeperking, de Regeling contingentering zeevis, de
Regeling visserij-inspanning herstelplannen en de Regeling herstelmaatregelen
heek 2001. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bepalingen uit deze
regelingen te moderniseren. Hierbij ligt de nadruk op de vermindering van
regels en administratieve lasten en de vermindering van het aantal juridische
toetsmomenten in de uitvoering, zoals vergunningen en ontheffingen. Deze
vermindering van het aantal regelingen en modernisering zijn in lijn met het
Kabinetsbeleid, zoals onder meer vervat in de aanpak voor vermindering van
regeldruk voor bedrijven (Kamerstukken II 2006–2007,
29 515,
nr. 202).
In deze toelichting wordt eerst de achtergrond van de samenvoeging
behandeld. Vervolgens wordt ingegaan op de elementen van de modernisering
(omzetting van EU-recht, vermindering juridische toetsmomenten en de
vermindering van regels en administratieve lasten). Daarna wordt de
vermindering van lasten kwantitatief onderbouwd. Tot slot wordt de regeling ook
artikelsgewijs toegelicht.
2. Samenvoeging
De clustering van de ministeriële regelingen op het terrein van de
zeevisserij is aangekondigd als onderdeel van het Meerjarenprogramma grote
vereenvoudiging van regels 2004 tot 2007, zoals per brief van 8 april 2004
medegedeeld aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2003–2004,
29 515, nr. 2).
Voorheen waren de herstelmaatregelen in de zeevisserij vervat in meerdere
regelingen. Deze samenvoeging betekent om twee redenen een vereenvoudiging ten
opzichte van die situatie. In de eerste plaats is de inhoud van deze bepalingen
op deze wijze meer toegankelijk. Alle bepalingen staan immers in een enkele
regeling, hetgeen ook de onderlinge samenhang meer duidelijk maakt. In de
tweede plaats is met deze regeling de structuur van dit regelcomplex
vereenvoudigd door middel van een andere indeling van de bepalingen.
In de bijlage bij deze toelichting is voor de inzichtelijkheid in
de samenvoeging een transponeringstabel opgenomen. In de linkerkolom staan alle
artikelen opgenomen van de ingetrokken regelingen, rechts worden de
corresponderende artikelen uit onderhavige regeling genoemd. Er is in deze
tabel voor gekozen om niet de slotbepalingen van de oude regelingen te noemen,
omdat die allemaal niet zijn overgenomen.
3. Modernisering
De bepalingen uit de samengevoegde regelingen zijn doorgelicht op
de vermindering van administratieve lasten, regeldruk en juridische
toetsmomenten. Hieronder worden deze drie punten langsgelopen.
Vermindering juridische toetsmomenten
Vermindering van het aantal juridische toetsmomenten, zoals
ontheffingen en vergunningen, is al enige tijd onderdeel van het
regeringsbeleid. In het huidige kabinetsbeleid zijn vergunningen als een
belangrijke bron van ongewenste regeldruk benoemd. De vergunningen in de
regelgeving rond quotering en contingentering waren tevens onderdeel van het
Project vereenvoudiging LNV-vergunningen. De uitkomst van de eerste screening
was dat deze vergunningen vereenvoudigd zouden kunnen worden, maar dat meer
onderzoek noodzakelijk is. Dit is opgenomen in een brief van de minister van
LNV aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005–2006,
29 515,
nr. 138).
Onderzoek in het kader van de totstandkoming van onderhavige
regeling heeft uitgewezen dat veel toetsmomenten uit de samengevoegde
regelingen vervangen kunnen worden door algemene regels. Deze toetsmomenten
bestonden in de praktijk uit automatische toestemming voor bepaalde
handelingen; er bestond geen beslisruimte. De verzoeken om toestemming zijn nu
vervangen door eenmalige meldingsplichten. Deze melding blijft noodzakelijk om
de nodige aanpassingen in de registratie van vangsten te maken. De handeling
kan pas doorgang vinden als een ontvangstbevestiging is ontvangen door de
ondernemer.
De volgende meldingsplichten waren voorheen toetsmomenten: de
ontheffing voor wetenschappelijk onderzoek (artikel 2, zesde lid), de
ontheffing aan scheepswerven voor schepen in aanbouw (artikel 5, derde lid), de
toekenning van contingenten (artikel 11, eerste lid), de onttrekking aan het
groepscontingent (artikel 15, eerste lid), toestemming aan een ondernemer om
zijn contingenten anders over zijn vaartuigen te verdelen (artikel 21, eerste
lid), de ingebruikgeving van een contingent (artikel 24, eerste lid) en de
ingebruikgevingen door groepen (artikel 25, eerste tot en met derde lid). De
overige toetsmomenten blijven bestaan omdat een inhoudelijke toets noodzakelijk
blijft. In de artikelsgewijze toelichting wordt verder stil gestaan bij de
betreffende artikelen.
Vermindering administratieve lasten en regelgeving
Deze regeling vermindert de regeldruk op visserijbedrijven op een
aantal punten. Deze aanpak is in lijn met het beleid van het huidige kabinet,
zoals blijkt uit het actieplan ‘Merkbaar minder regeldruk voor bedrijven!’
(Kamerstukken II 2006–2007,
29 515,
nr. 202). Daarin is de doelstelling opgenomen om in deze
kabinetsperiode de administratieve lasten met 25% te verlagen.
Onderhavige regeling vermindert de administratieve lasten door de
bepaling te schrappen die vissers verplichtte om een overlading van haring
apart te melden aan de Algemene Inspectiedienst, naast reeds bestaande
EU-rechtelijke logboekverplichtingen (de artikelen 13 en 14 van de Regeling
contingentering zeevis). Deze bepaling vormde een nationale uitwerking van een
inmiddels vervallen EG-noodverordening.
Ook de handelingsvrijheid van ondernemers is verruimd, omdat
bepaalde handelingen rond contingenten voortaan mogelijk zijn zolang het
contingent nog niet geheel is opgevist. Voorheen waren deze handelingen slechts
toegestaan indien 90% of minder van het contingent was opgevist. De betreffende
handelingen zijn de onttrekking aan het groepscontingent (artikel 15, eerste
lid), de andere verdeling door een ondernemer van zijn contingenten over zijn
vaartuigen (artikel 21), de overdracht van contingenten (artikel 22, tweede
lid), de aanhouding van contingenten (artikel 23), de ingebruikgeving van
contingenten (artikel 24, eerste lid) en de ingebruikgevingen door groepen
(artikel 25, eerste, derde en vijfde lid). Artikel 28 van de Regeling
contingentering zeevis is daarmee niet overgenomen.
Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om een aantal
bepalingen te schrappen, waarvan de uitvoeringspraktijk heeft bewezen dat ze
geen praktisch nut meer hebben. Het betreft hier in de eerste plaats het
zogenoemde rederijcontingent. Met de introductie van de groepscontingenten
heeft het rederijcontingent geen praktische waarde meer en wordt het ook niet
meer toegepast. De betreffende artikelen zijn dan ook niet overgenomen in
onderhavige regeling (artikel 5 en 15 van de Regeling contingentering zeevis).
In de tweede plaats is de ministeriële bevoegdheid geschrapt om te bepalen dat
na een bepaalde datum geen overdrachten van contingenten meer mochten
plaatsvinden. Van deze bevoegdheid werd geen gebruik gemaakt (artikel 29 van de
Regeling contingentering zeevis).
4. Vermindering van administratieve lasten
De lasten voor bedrijven veranderen door het schrappen van
informatieverplichtingen ten aanzien van de melding van het overladen van
haring. De melding van overlading van haring vindt ongeveer 10 keer per jaar
plaats, voor 50 vissers. Het kost zeven minuten per visser, tegen een tarief
van € 30,– p/u. Deze maatregel doet de administratieve lasten dus dalen met
€ 1750,– per jaar.
5. Vaste verandermoment
In lijn met de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor
regelgeving (zie Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en
31 201, nr. 243)
treedt deze regeling in werking op 1 juli 2009. Voorts wordt deze regeling
tijdig gepubliceerd, dat wil zeggen uiterlijk drie maanden voordien. Aldus
wordt een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers
en de met de uitvoering en handhaving belaste diensten voldoende
voorbereidingstijd wordt geboden.
6. Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
Het eerste lid van dit artikel bevat de begripsbepalingen. Om
verwarring bij controles te voorkomen bepaalt het tweede lid op welk moment het
aanlanden plaatsvindt.
Hoofdstuk 2. Bepalingen inzake vangstbeperkingen
Artikel 2
In dit artikel wordt het systeem van Europees vastgestelde
vangstmogelijkheden nationaal uitgewerkt. De vangstmogelijkheden zijn
vastgelegd in de jaarlijkse verordening inzake vangstmogelijkheden (Verordening
(EG) nr. 43/2009 van de Raad van de Europese Unie van 16 januari 2009 tot
vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden
en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor
vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van
toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen
voorschriften (PbEU L 22) en in de tweejaarlijkse verordening inzake
vangstmogelijkheden voor bepaalde diepzeesoorten (Verordening (EG)
nr. 1359/2008 van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2008 tot
vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van
de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PbEU L 352). De
vangstmogelijkheden worden vastgesteld voor een bepaalde soort in een bepaald
gebied. Uit hoofde van de eerste twee leden is het verboden om de visserij te
bedrijven op deze soorten, tenzij er een vangstmogelijkheid beschikbaar is.
Deze mogelijkheden zijn opgenomen in bijlage 2 tot en met 4. De mogelijkheden
zijn verdeeld in hoeveelheden die beschikbaar zijn voor Nederlandse vissers,
voor Europese vissers en voor vissers van derdelanden. Op het moment dat een
beschikbare vangstmogelijkheid is opgevist, is het verboden om de visserij
voort te zetten in het betreffende gebied en op de betreffende soort. Dit
tijdstip, waarna de visserij verboden is, wordt bekend gemaakt door de minister
(het vierde lid). Dit artikel bevat tevens een mogelijkheid om, na melding aan
de minister, vangsten te doen in het kader van wetenschappelijke onderzoek (het
zesde lid). In het zevende lid wordt uitvoering gegeven aan onderdelen 5a en 5d
van bijlage III van de verordening inzake vangstmogelijkheden. Deze bepalingen
hebben tot doel het gebruik door Lidstaten van het kabeljauwquotum in de aldaar
bedoelde gebieden (Noordzee, Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal)
te reguleren. Om aan deze bepalingen nationaal uitvoering te geven, zijn
grondslagen opgenomen om de visserij op kabeljauw te sluiten voor een bepaalde
periode als omstandigheid van de onderdelen 5a.3 of 5d.3 van de verordening
zich voordoet.
Artikel 3
In dit artikel is artikel 9, derde lid, van de verordening
inzake vangstmogelijkheden voor 2009 uitgewerkt (het eerste lid). Ingevolge
verordening (EG) nr. 2807/83 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van
gegevens over de visvangst van de Lid-Staten (PbEG L 276) behoeft een
hoeveelheid van een bepaalde vissoort van 50 kilogram of minder – uitgedrukt in
levend gewicht – niet te worden vermeld in het logboek. Het logboek dient onder
meer ter controle van de vangsten. Hoeveelheden die niet in het logboek hoeven
te worden vermeld, worden in beginsel niet in mindering gebracht op het
toegekende quotum of contingent. In de praktijk komt het echter voor dat een
vissersvaartuig op een dag meerdere visreizen maakt waarbij elke afzonderlijke
reis de vangst van een bepaalde vissoort weliswaar 50 kilogram of minder
bedraagt, maar de totale vangst van die vissoort van die dag meer dan
50 kilogram bedraagt. Door het maken van meerdere visreizen per dag kan op die
manier worden voorkomen dat de gevangen vis in mindering wordt gebracht op het
toegekende quotum of contingent. Dit is in strijd met voornoemd artikel 9,
derde lid, derhalve is in het tweede lid bepaald dat indien de totale vangst
van een vissoort van een dag meer dan 50 kilogram bedraagt, deze vangst in
mindering wordt gebracht op het quotum (het tweede lid).
Artikel 4
In het voorjaar van 2004 is tussen de minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit en vertegenwoordigers van de visserijsector een
intentieverklaring opgesteld en ondertekend met als hoofddoel te komen tot een
duurzame kottervisserij (Kamerstukken II, 2003/2004,
29 200, XIV nr. 82). In
deze intentieverklaring is onder meer afgesproken dat onderzoek zal worden
gedaan naar de mogelijkheden om via de publieke en private weg het
nalevingsniveau van de visserijregelgeving te verbeteren. De aan Nederland
toegekende vangstmogelijkheden kunnen een aangrijpingspunt bieden voor
maatregelen die tot doel hebben de naleving van de visserijregelgeving te
bevorderen. Dit kan gebeuren door een deel van de vangstmogelijkheden (ten
hoogste 10%) die in een kalenderjaar aan Nederland zijn toegewezen, te
reserveren en die vervolgens lopende het jaar (uiterlijk 1 juni) alsnog toe te
wijzen aan vissers die overeenkomstig een aantal van de belangrijkste
voorschriften van de visserijregelgeving hebben gehandeld. De genoemde
voorschriften zijn de voorschriften die betrekking hebben op het motorvermogen,
netvoorzieningen, de aanwezigheid van satellietvolgapparatuur en de aan de
vissers toegekende contingenten. De mogelijkheid tot het reserveren van
vangstmogelijkheden is opgenomen in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en
derde en vierde lid. Dit artikel is op dit onderdeel nog slechts een zogenaamde
kapstokbepaling. De verdere uitwerking van het voorgaande, waaronder het
vaststellen van de onderwerpen waarop het instrument daadwerkelijk zal worden
ingezet en de criteria die bij het toewijzen van de vangstmogelijkheden zullen
worden gehanteerd, zal op een later moment plaatsvinden.
Jaarlijks wordt reeds een deel van de aan Nederland
toegewezen vangstmogelijkheden (ongeveer 2%) gereserveerd om met andere
lidstaten quota te kunnen ruilen en in verband met mogelijke kortingen op de
toegewezen quota die de Europese Commissie kan toepassen ingevolge de Europese
regelgeving, bijvoorbeeld bij overschrijdingen van quota in het voorafgaande
kalenderjaar. Deze vangstmogelijkheden worden na aftrek van de quotaruil en
eventuele kortingen lopende het jaar over de betrokken vissers verdeeld. Dit is
neergelegd in het eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid.
Artikel 5
Deze bepaling verbiedt de visserij met bepaalde netten, indien
die visserij met een ander vaartuig dan een vissersvaartuig plaatsvindt,
alsmede om die netten aan boord te hebben van een dergelijk vaartuig (het
eerste lid). Op deze wijze wordt de controle op visserijactiviteiten
vergemakkelijkt, omdat alleen geregistreerde vissersvaartuigen deze netten aan
boord mogen hebben. Het tweede lid zondert de visserij in de kustwateren en de
zeegebieden uit van dit verbod, omdat deze visserij een ander, kleinschaliger
karakter heeft dan de zeevisserij. Het derde lid bevat een
uitzonderingsmogelijkheid op het eerste lid voor scheepswerven, voor in aanbouw
zijnde vissersvaartuigen die nog niet zijn geregistreerd in het
visserijregister. Zonder deze uitzondering zouden deze vaartuigen geen
proefvaarten kunnen maken met netten aan boord. Het vierde en vijfde lid
verbiedt de aanwezigheid van de boomkor op een vissersvaartuig, tenzij dat
vaartuig gerechtigd is om de tong- en scholvisserij uit te oefenen. Op deze
manier wordt op dezelfde wijze als in het eerste lid de controle
vergemakkelijkt. In het vijfde lid is een uitzondering opgenomen voor de
garnalen- en spieringvisserij, omdat deze visserijen een ander karakter hebben
en een verbod voor deze visserijen te restrictief zou zijn.
Artikel 6
Deze bepaling verbiedt het verhandelen van door sportvissers
gevangen vis, waardoor de controle op commerciële visserijactiviteiten wordt
vergemakkelijkt. Het sportvissen op zee met medeneming van de vangst is in
principe toegestaan. Het verhandelen van op zee gevangen vis is slechts
toegestaan indien men beschikt over een geregistreerd vissersvaartuig en men
beschikt over de benodigde vangstrechten (zie ook
Aanhangsel
Handelingen II 2002/2003, nr. 1696).
Artikel 7
De Commissie maakt op grond van verordening nr. 2847/93 de
tijdstippen bekend waarop de vangstmogelijkheden zijn opgevist voor vaartuigen
van andere Lidstaten en voor vaartuigen van derdelanden. Onderhavige bepaling
verbiedt de visserij door deze vaartuigen na die bekendmaking door de
Commissie.
Artikel 8
Dit artikel bevat een bijzondere bepaling over vis die aan
boord van een vissersvaartuig is ingevroren en verpakt om de houdbaarheid te
verlengen. Deze verpakkingen moeten voorzien van bepaalde codes, waaruit onder
meer blijkt welke vissoort de verpakking bevat. Op deze wijze is mogelijk om op
eenvoudige wijze te bepalen van welke vangstmogelijkheid (artikel 3) of welk
contingent (hoofdstuk 3) de betreffende vangsten moeten worden
afgetrokken.
Artikel 9
In deze bepaling is neergelegd onder welke voorwaarden
bijvangsten toegestaan zijn buiten de vastgestelde vangstmogelijkheden. Deze
bepaling vormt deels een uitwerking van de artikelen 9 en 10 van de verordening
inzake vangstmogelijkheden (eerste, derde en vierde lid). Het tweede lid is een
nationale bepaling inzake de bijvangst van heek en schelvis, die een goed
beheer van de vangstmogelijkheden voor die soorten mogelijk maakt.
Hoofdstuk 3. Bepalingen inzake contingentering
Artikel 10
De lidstaten zijn uit hoofde van artikel 20, vijfde lid, van
verordening nr. 2371/2002 vrij om een eigen systeem toe te passen voor de
nationale verdeling van de vangstmogelijkheden. Nederland heeft een algemeen
systeem voor alle vangstmogelijkheden, waarbij een ieder die aan alle
voorwaarden voldoet de visserij mag bedrijven op de bestanden waarvoor de
vangstmogelijkheden gelden. Dit algemene systeem is neergelegd in hoofdstuk 2
van deze regeling.
Voor bepaalde soorten en bepaalde gebieden heeft Nederland
echter tevens een specifiek systeem van contingenten, dat is neergelegd in
hoofdstuk 3. Een contingent is een individueel recht op een deel van een
vangstmogelijkheid. Deze individualisering rationaliseert de visserij, omdat
een ondernemer met een contingent zijn visserijactiviteiten op een optimale
manier kan verdelen over het kalenderjaar. Hij heeft immers een individueel
recht en is niet afhankelijk van de uitputting van de algemene
vangstmogelijkheid. De basis van het contingentensysteem ligt in dit artikel,
dat de visserij verbiedt op bepaalde bestanden indien voor het betreffende
vissersvaartuig geen recht op een contingent bestaat.
Artikel 11
In deze bepaling is neergelegd wie een recht op een
contingent heeft voor een kalenderjaar. De contingenten zijn oorspronkelijk
verdeeld op basis van historische rechten. Dit betekent dat wie het vorige
kalenderjaar recht had op een contingent, dat voor het nieuwe kalenderjaar ook
heeft. Dit recht betreft een bepaald aandeel in de betreffende
vangstmogelijkheid. Dit aandeel blijft gelijk (behoudens eventuele
overdrachten, zie artikel 22), terwijl de hoogte van het jaarlijkse contingent,
uitgedrukt in kilogrammen van een vissoort, kan verschillen op grond van
fluctuaties van de vangstmogelijkheden. De jaarlijkse hoogte van het contingent
wordt bepaald door middel van de jaarlijks vast te stellen percentages,
opgenomen in bijlage 6 bij de regeling, waarmee het contingent wordt aangepast
ten opzichte van het voorgaande jaar (het eerste lid).
Het tweede lid werkt het systeem van aanverwante vissoorten
uit. Deze soorten zijn verwant in de zin dat vangsten van de ene soort vrijwel
altijd gepaard gaan met vangsten van de aanverwante soort. Om te voorkomen dat
deze grote hoeveelheden bijvangsten weer worden teruggegooid omdat het
betreffende vissersvaartuig geen recht heeft om die soort te vangen, is bepaald
dat contingenten van aanverwante vissoorten alleen gezamenlijk kunnen
bestaan.
Reeds toegepaste kortingen naar aanleiding van eerdere
overschrijdingen (zie artikel 20) worden niet meegerekend bij het bepalen van
de hoogte in kilogrammen voor het nieuwe kalenderjaar (het derde lid). Het
vierde en vijfde lid geven de minister de mogelijkheid om in bepaalde gevallen
het percentage uit het eerste lid gedurende het jaar te verhogen of verlagen
(vierde en vijfde lid).
Artikel 12
Dit artikel bepaalt dat aan ondernemers een document voor hun
contingent wordt uitgereikt (het eerste lid). De tenaamstelling van het
document wordt, na ontbinding van een samenwerkingsverband tussen vissers
(bijvoorbeeld een vennootschap onder firma), na melding daarvan gewijzigd (het
tweede lid).
Artikel 13
Het beheer van de visserijquota in de zeevisserij is in
Nederland de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de overheid als het
bedrijfsleven. Ten behoeve van dit systeem van gezamenlijk management is de
sector georganiseerd in zogenoemde Biesheuvelgroepen. Dat zijn groepen die
voldoen aan de in dit artikel neergelegde eisen. Een dergelijke groep bestaat
uit tenminste 15 ondernemers die lid zijn van één producentenorganisatie, heeft
rechtspersoonlijkheid en staat onder leiding van een voorzitter wiens benoeming
door het Productschap Vis moet zijn goedgekeurd. Deze groepen en daarnaast ook
producentenorganisaties komen in aanmerking voor een groepscontingent.
De deelnemers aan deze groepen en producentenorganisaties
kunnen hun contingenten voor het kalenderjaar samenvoegen, waardoor zij op een
meer rationele wijze hun visserij kunnen uitoefenen. Ondernemers kunnen slechts
deelnemen aan één groepscontingent (het vierde lid). Ook is bepaald welke
bescheiden moeten worden overlegd aan de minister om een groepscontingent te
vormen (het zesde en zevende lid). Het negende lid bevat de gronden waarop de
minister het vormen van een groepscontingent kan weigeren.
Artikelen 14 tot en met 17
Deze artikelen bevatten de overige bepalingen inzake
groepscontingenten. Om het systeem van groepscontingenten goed te laten
functioneren hebben de besturen van de groepen en producentenorganisaties
meerdere verplichtingen (artikel 14). De artikelen 15 en 16 bepalen onder welke
voorwaarden een deelnemer uit een groepscontingent kan stappen of uitgesloten
kan worden. Artikel 17 bepaalt op basis van welke gegevens de gescheiden
contingenten in de voornoemde situaties moeten worden berekend. De bevoegdheid
van het Productschap Vis is geschrapt om deelnemers voor te dragen voor
uitsluiting. Praktisch bleek er geen nut meer te bestaan voor deze rol.
Artikelen 18 tot en met 20
Artikel 18 verbiedt het overschrijden van contingenten. Als het
contingent van een ondernemer is gekoppeld aan een aanverwante vissoort, dan
bepaalt artikel 19 dat ook niet meer op de aanverwante vissoort mag worden
gevist. Indien een contingent toch wordt overschreden, dan regelt artikel 20
dat dat contingent van de betreffende ondernemer het volgende kalenderjaar (of
-jaren) overeenkomstig wordt gekort.
Artikel 21
Contingenten worden uit hoofde van de artikelen 10 en 11 aan
een ondernemer toegekend voor diens vissersvaartuig. Als een ondernemer
meerdere vissersvaartuigen exploiteert en voor meerdere van deze vaartuigen
geldt een recht op eenzelfde contingent, dan kan hij, na melding aan de
minister, zijn contingenten anders over zijn vaartuigen verdelen.
Artikel 22
Contingenten hebben de vorm van individuele rechten. Artikel 22
bepaalt dat deze rechten verhandelbaar zijn en onder welke voorwaarden. Het
uitgangspunt is dat het aantal vaartuigen met een zogenoemd basiscontingent
niet mag uitbreiden. In dit kader is voorgeschreven dat indien een contingent
in delen wordt verkocht, een deel blijft voortbestaan als basiscontingent en de
andere delen slechts kunnen worden gevoegd bij reeds bestaande contingenten
(het vierde lid). Deze delen van het oorspronkelijke basiscontingent worden
daarmee een zogenoemd kilogrammencontingent. Overdracht vindt plaats door
middel van een verzoek aan de minister (het tweede lid). Het formele moment van
overdracht is pas na kennisgeving van de minister dat het verzoek is verwerkt
(het negende tot en met elfde lid). Voor aanverwante vissoorten gelden voorts
een aantal aanvullende bepalingen, omdat deze alleen overgedragen kunnen worden
aan ondernemers die ook recht hebben op contingenten van beide soorten (derde,
vierde en zesde lid). Tenslotte bevat dit artikel enige bepalingen over de
registratie door de minister van pandrechten op contingenten (zevende en
achtste lid). Op deze wijze is het voor over te dragen contingenten bekend of
er een pandrecht op rust, indien het pandrecht is geregistreerd. Dit kan
overdrachten van contingenten vergemakkelijken.
Artikel 23
Het recht op een contingent van een ondernemer geldt slechts
voor diens vissersvaartuig. Er zijn echter situaties waarin een ondernemer
tijdelijk geen vissersvaartuig heeft, omdat deze bijvoorbeeld wordt vervangen.
Voor die situaties bestaat de mogelijkheid om de minister te verzoeken het
recht op een contingent aan te houden, omdat dat recht anders zou vervallen.
Artikel 23 bepaalt hoe de aanhoudingen plaatsvinden en onder welke voorwaarden
aangehouden contingenten na verloop van tijd weer kunnen worden toegekend aan
een vaartuig.
Artikelen 24 en 25
Naast de overdracht van contingenten (artikel 22) is ook
ingebruikgeving van een contingent mogelijk. Artikel 24 regelt dit voor
individuele contingenten en artikel 25 voor groepscontingenten. De contingenten
worden dan voor het kalenderjaar in gebruik gegeven aan een andere ondernemer
of aan een groep. Om een ingebruikgeving te effectueren moet een melding worden
gedaan aan de minister en moet vervolgens een kennisgeving van de minister zijn
ontvangen
Artikelen 26 tot en met 29
De artikelen 26 tot en met 29 bevatten bepalingen over de
bijvangst van gecontingenteerde soorten. Deze soorten mogen niet worden bevist
zonder een recht op een contingent te hebben. Voor deze soorten zijn echter ook
hoeveelheden toegestane bijvangsten vastgesteld voor vissersvaartuigen die geen
recht op een contingent hebben. De betreffende soorten zijn kabeljauw en
wijting (artikel 26), makreel (artikel 27) en horsmakreel (artikel 28). De
toegestane hoeveelheden bijvangst van deze soorten is opgenomen in bijlage 6
bij de regeling. Het derde lid van artikel 25 bevat een bijzondere bepaling
inzake kabeljauw en wijting. Deze vissoorten worden soms al aan boord van
vissersvaartuigen bewerkt. Om te voorkomen dat door deze bewerking de
bepalingen inzake de bijvangst van deze soorten wordt ondergraven, is bepaald
dat steeds de helft van de toegestane hoeveelheden bijvangst geldt. Artikel 29
bevat voorts een beperking ten aanzien van het percentage dat de toegestane
bijvangsten mogen uitmaken van de vangsten aan boord van een
vissersvaartuig.
Artikelen 30 tot en met 32
Deze artikelen bevatten de overige bepalingen inzake
contingenten. Artikel 30 betreft een bijzondere bepaling over spanvisserij.
Deze vorm van visserij geschiedt gezamenlijk door twee vissersvaartuigen en
daarbij moet bepaald worden tegen wiens contingent de vangsten worden geteld.
Vanwege de bijzondere kenmerken van de haringvisserij bevat artikel 31
beperkingen voor onder meer het vormen van groepscontingenten, overdrachten en
ingebruikgevingen, door te bepalen dat deze handelingen alleen haring uit
hetzelfde vangstgebied mag betreffen. Artikel 32 bepaalt hoe de verschillende
meldingen en verzoeken worden gedaan. De termijn uit het vierde lid om de
aldaar genoemde meldingen te doen is verruimd. Uit ervaringen in de praktijk
blijkt dat vissers een ruimere termijn nodig hebben, om alle administratieve
wijzigingen te verwerken. De termijn is verschoven van 20 december naar
15 januari van het volgende jaar.
Hoofdstuk 4. Bepalingen inzake visserij-inspanning
Artikel 33
In verordening nr. 1342/2008 is een langetermijnplan voor
kabeljauw neergelegd. Dit langetermijnplan is er op gericht de bestanden van
kabeljauw te beschermen door het beperken van de inspanning van
vissersvaartuigen die in het Skagerrak, het Kattegat, de Noordzee, een groot
deel van het zeegebied ten westen van Schotland, het oostelijk deel van het
Kanaal en de Ierse Zee de visserij uitoefenen met bepaalde vistuigen. Het
visserij-inspanningsregime zoals neergelegd in verordening nr. 1342/2008 is
voor de beheersperiode 1 februari 2009 tot en met 31 januari 2010 uitgewerkt in
bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden. De hoeveelheid
visserij-inspanning (gemeten in kilowattdagen) waarvoor vissersvaartuigen in
aanmerking komen, is afhankelijk van de gebieden waar wordt gevist en het type
vistuig dat wordt gebruikt. Om in aanmerking te komen voor het gebruik van deze
visserij-inspanning, moeten vissersvaartuigen aan een aantal eisen voldoen,
zoals melding aan de minister voorafgaand aan de beheersperiode en het
ingeschreven staan in het visserijregister (het tweede lid van artikel 33). Ook
is het aantal vaartuigen dat in aanmerking komt, beperkt tot drie categorieën
(het derde lid), omdat zowel de hoeveelheid visserij-inspanning als de totale
capaciteit van de toe te laten vaartuigen is beperkt per Lidstaat (zie de
artikelen 12, tweede lid, en 14, derde lid, van verordening nr. 1342/2008).
Voor vissersvaartuigen waarvoor aan alle eisen is voldaan, wordt een speciaal
visdocument uitgereikt.
Artikel 34
De hoeveelheid visserij-inspanning die met vissersvaartuigen
waarvoor een speciaal visdocument is afgegeven, mag worden gebruikt, is
opgenomen in bijlage 1. Elke gebruikte hoeveelheid inspanning wordt afgeboekt
van dat totaal overeenkomstig de EU-regelgeving (het eerste lid van artikel
34). Niet alle hoeveelheden visserij-inspanning worden ter beschikking gesteld,
om visserij-inspanning uit te kunnen wisselen met andere Lidstaten en om
inspanning te kunnen overdragen tussen inspanningsgroepen (het tweede lid,
onderdelen a en b). Tevens zullen deze hoeveelheden visserij-inspanning worden
gebruikt om ondernemers te belonen die gebruik maken van selectiever vistuig
(het derde lid, onderdeel b). De voorwaarden voor deze beloning worden op een
later tijdstip bekend gemaakt. Deze grond voor het verdelen van
visserij-inspanning is in lijn met artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van
verordening nr. 1342/2008.
Artikel 35
Voorts is het mogelijk om voor een vissersvaartuig aanvullende
visserij-inspanning toegewezen te krijgen, op grond van artikel 13 van
verordening nr. 1342/2008. Deze aanvullende inspanning kan gebruikt worden op
het moment dat bekend is gemaakt dat de algemeen beschikbare hoeveelheid
inspanning is opgebruikt. Om in aanmerking te komen voor deze aanvullende
hoeveelheid, moet de visserij uitgevoerd met het betreffende vaartuig voldoen
aan de eisen van artikel 13, onderdeel a, b of c van verordening nr. 1342/2008,
alsook aan de overige voorwaarden opgesomd in onderhavig artikel. Ook kunnen
nog nadere eisen worden gesteld (het derde lid). De toegekende aanvullende
visserij-inspanning is niet overdraagbaar tussen vaartuigen (het zesde
lid).
Artikel 36
De visser moet op grond van dit artikel in een aantal gevallen
een melding verrichten. Wat betreft de melding van het type vistuig voorafgaand
aan een tijdvak, dient die melding te geschieden aan het groepsbestuur of,
indien een visser niet deelneemt aan een groepscontingent, aan de minister
(eerste en tweede lid). Er is gekozen voor een melding aan de groepen omdat het
melden aan de groep een eenvoudiger handeling betreft dan een melding aan de
minister. Het groepsbestuur geeft de gegevens vervolgens door aan het
ministerie. Deze melding wordt tevens beschouwd als aanvraag voor een speciaal
visdocument (het derde lid). De melding betreffende het type vistuig dat gaat
worden gebruikt op een visreis – een verplichting voor de visser die er voor
kiest om twee typen vistuig te gebruiken – dient ook te geschieden aan de
minister (vierde tot en met zesde lid).
Artikel 37
Indien de visser andere dan met de visserij verband houdende
activiteiten met zijn vaartuig gaat uitoefenen, of een andere vorm van
visserij, en wil voorkomen dat de beschikbare visserij-inspanning met deze
periode wordt verminderd, dient hij eveneens een melding betreffende deze
activiteiten te verrichten (het eerste tot en met derde lid). Dit geldt ook
indien hij door een noodsituatie niet heeft kunnen vissen (het vierde
lid).
Hoofdstuk 5. Bepalingen inzake herstelplan heek
Artikelen 38 tot en met 40
Op grond van verordening nr. 1162/2001 zijn bepaalde
handelingen verboden in gebieden waar het bestand van heek kwetsbaar is. Het is
in de betrokken gebieden verboden te vissen met sleepnetten met een maaswijdte
van 70 mm tot 99 mm en met bodemtrawls, tenzij er een waarnemer aan boord is
van het vissersvaartuig (artikel 38, eerste lid). Deze waarnemer zal
overeenkomstig de verordening steekproeven uit voeren teneinde onder andere
vast te stellen hoeveel heek, langoustines en andere mariene organismen er
worden gevangen en wat de afmetingen van de gevangen heek zijn (tweede lid). De
kapitein van een vissersvaartuig, die voornemens is de visserij in betrokken
gebieden met dat vistuig uit te oefenen, dient zich ten minste twee werkdagen
voor aanvang van de visreis te melden bij de Directeur Visserij van het
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ten behoeve van het
toewijzen van een waarnemer (het vierde lid).
Artikel 39 verbiedt vervolgens het gemengd aan boord hebben
van heek. Op grond van artikel 40 is het verboden in de betrokken gebieden heek
aan boord te houden van een vissersvaartuig, aan boord waarvan zich een
sleepnet met een maaswijdte van 55 tot 99 mm bevindt, indien de hoeveelheid van
deze vissoort meer dan 20% is van de totale hoeveelheid mariene organismen aan
boord. Daarnaast worden eisen gesteld ten aanzien van het aan boord houden of
gebruiken van sleepnetten, boomkorren, bodemsleepnetten en staand vistuig.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 41
Onderhavig artikel wijzigt artikel 29b, eerste lid, van de
Regeling eisen, administratie en registratie inzake uitoefening visserij.
Hiermee komt bijlage 5 bij die regeling te vervallen. Deze bijlage bevatte de
gegevens die een elektronisch verkoopdocument dient te bevatten. Deze gegevens
worden EU-rechtelijk voorgeschreven, thans in Verordening (EG) nr. 1077/2008
van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 november 2008 tot
vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1966/2006 van
de Raad betreffende de elektronische registratie en melding van
visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 1566/2007 (PbEU L 295). Het overnemen van deze gegevens in
de bijlage is niet meer wenselijk, omdat de Europese lijst vaak gewijzigd
wordt. Tevens zijn de verwijzingen aangepast naar voornoemde verordening
aangepast in deze verordening.
Artikel 42
In bijlage 3 van de Regeling stelselmatige controle bij
aanlanding worden de havens opgesomd waar vissersvaartuigen met een lengte over
alles van 10 meter of minder mogen aanlanden. Gedurende bepaalde perioden van
het jaar vist een aantal kleine vissersvaartuigen vanuit Nes (gemeente
Ameland), Loswal (gemeente Schore), Schelphoek (gemeente Schouwen-Duiveland),
Bergse Diepsluis (gemeente Tholen), Haventje van Waarde (gemeente Reimerswaal)
en de Haven Flauwers (gemeente Zierikzee). Tot nu toe moesten de vissers
aanlanden in een verder gelegen haven. Dit ging ten koste van de kwaliteit van
de vis. Gelet daarop zijn voornoemde havens toegevoegd aan bijlage 3.
Artikel 43
De wijzigingen van de Regeling technische maatregelen 2000
betreft een aanpassing van een verwijzing naar deze nieuwe regeling.
Artikel 44
Dit artikel bevat het overgangsrecht. Volledigheidshalve is
opgenomen dat contingenten toegekend op grond van de Regeling contingentering
zeevis gelden als een recht op een contingent, dit in verband met het schrappen
van het toetsmoment. Voor het overige wordt bepaald dat documenten, uitgegeven
op basis van een van de ingetrokken regelingen, geldig blijven.
De Minister van
Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
G. Verburg.