Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 maart 2009, nr. TRCJZ/2009/840, houdende maatregelen voor de instandhouding van zeevisbestanden (Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1162/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het heekbestand in ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in ICES-sectoren VIIIa, b, d, e en van daarmee samenhangende bepalingen inzake de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen (PbEG L 159);

Gelet op artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PbEG L 358);

Gelet op Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004 (PbEU L 348);

Gelet op Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van de Europese Unie van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PbEU L 22);

Gelet op de artikelen 3, 4 en 6 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. aanverwante vissoort:

    vissoort als genoemd in artikel 11, tweede lid;

    b. beheersperiode:

    periode genoemd in de aanhef van bijlage 7;

    c. contingent:

    in kilogrammen uitgedrukte in het kalenderjaar in een vangstgebied te vangen hoeveelheid van een vissoort in levend gewicht, vermeerderd, onderscheidenlijk verminderd, met eventueel op grond van de artikelen 24 of 25 voor het kalenderjaar in gebruik gekregen, onderscheidenlijk in gebruik gegeven, hoeveelheden van de desbetreffende vissoort, die per vissersvaartuig ten hoogste mag worden aangeland;

    d. deelgebied, sector of deelsector:

    zeegebied als omschreven in bijlage 1 bij deze regeling;

    e. gereglementeerd geografisch gebied:

    de gebieden, bedoeld in artikel 3 van verordening nr. 1342/2008;

    f. gereglementeerd vistuig:

    de vistuigen behorend tot de categorieën, bedoeld in bijlage I van verordening nr. 1342/2008;

    g. groep:

    groep als bedoeld in artikel 13, tweede lid;

    h. groepscontingent:

    groepscontingent als bedoeld in artikel 13, vermeerderd, onderscheidenlijk verminderd, met eventueel op grond van de artikelen 24 en 25 voor het kalenderjaar in gebruik gekregen, onderscheidenlijk in gebruik gegeven, hoeveelheden van de desbetreffende vissoort;

    i. individueel aandeel:

    contingent van een vissoort dat een ondernemer heeft ingebracht in een groepscontingent, vermeerderd met door hem gekochte en in gebruik gekregen hoeveelheden van die vissoort en verminderd met door hem verkochte en in gebruik gegeven hoeveelheden van die vissoort, waarover hij als deelnemer aan een groepscontingent in een kalenderjaar kan beschikken;

    j. inspanningsgroep:

    een inspanningsgroep als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van verordening nr. 1342/2008;

    k. minister:

    minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    l. ondernemer:

    degene te wiens naam het vissersvaartuig in het visserijregister, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, is geregistreerd;

    m. producentenorganisatie:

    producentenorganisatie als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van de Europese Unie van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PbEG L 17);

    n. vangstgebied:

    de sectoren of deelgebieden, genoemd in bijlage 5;

    o. verordening inzake vangstmogelijkheden:

    Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van de Europese Unie van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PbEU L 22);

    p. verordening nr. 2847/93:

    Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PbEG L 261);

    q. verordening nr. 850/98:

    Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van de Europese Unie van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (Pb EG L 125);

    r. verordening nr. 1162/2001:

    Verordening (EG) nr. 1162/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het heekbestand in ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in ICES-sectoren VIIIa, b, d, e en van daarmee samenhangende bepalingen inzake de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen (PbEG L 159);

    s. verordening nr. 494/2002:

    Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICES-sectoren VIIIa, b, d, e (PbEG L 77);

    t. verordening nr. 2371/2002:

    Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (Pb EG L 358);

    u. verordening nr. 1342/2008:

    Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004 (PbEU L 348);

    v. visserij-inspanning:

    de inspanning zoals berekend in onderdeel 5 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling vindt het aanlanden van vis plaats op het tijdstip waarop het vissersvaartuig direct of indirect verbinding met de wal heeft gekregen.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN INZAKE VANGSTBEPERKINGEN

Artikel 2

  • 1. Het is verboden met een vissersvaartuig de visserij uit te oefenen op de vissoorten genoemd in de bijlagen 2, 3 en 4 in de bij die vissoorten genoemde wateren en om deze soorten aan boord te hebben en aan te voeren.

  • 2. Van het verbod, bedoeld in het eerste lid, wordt vrijstelling verleend voor zover het betreft de vangst door:

    • a. de gezamenlijke Nederlandse vissers van de hoeveelheid per vissoort, per deelgebied of sector en voor de periode vermeld in bijlage 3;

    • b. de gezamenlijke vissers van de lidstaten van de Europese Unie van de hoeveelheid per vissoort, per deelgebied of sector en voor de periode vermeld in bijlage 4, en

    • c. vissersvaartuigen die de vlag voeren van, of geregistreerd zijn in een andere staat dan een lidstaat van de Europese Unie, in de gebieden vermeld in bijlage 2, 3 en 4, mits de visserij wordt uitgeoefend overeenkomstig artikel 14 van de verordening inzake vangstmogelijkheden.

  • 3. De minister kan de vrijstellingen bedoeld in het tweede lid intrekken dan wel de in bijlage 3 en 4 genoemde hoeveelheden wijzigen, voor zover hij dit noodzakelijk acht voor de nakoming van communautaire verplichtingen.

  • 4. De minister maakt het tijdstip bekend waarop naar zijn oordeel de in het tweede lid bedoelde hoeveelheden zijn opgevist. Dit tijdstip kan per vissoort verschillen.

  • 5. De minister kan wijzigingen aanbrengen in de hoeveelheden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, voor zover hij dit noodzakelijk acht voor de nakoming van communautaire verplichtingen.

  • 6. Vangsten voor wetenschappelijk onderzoek op grond van artikel 43 van verordening nr. 850/98 zijn vrijgesteld van het in het eerste lid en het in artikel 5, eerste lid, gestelde verbod, indien melding is gemaakt aan de minister van het voornemen tot onderzoek.

  • 7. De minister kan de vrijstelling als bedoeld in het tweede lid voor een bepaalde periode intrekken voor de vangst van kabeljauw in de gebieden, bedoeld in de onderdelen 5a.1 en 5d.1 van bijlage III van de verordening inzake vangstmogelijkheden, voor de aldaar bedoelde vaartuigen, indien hij dat noodzakelijk acht ter nakoming van het bepaalde in de onderdelen 5a.3 en 5d.3 van die bijlage.

Artikel 3

  • 1. De door de gezamenlijke Nederlandse vissers aangevoerde hoeveelheden vis worden in mindering gebracht op het desbetreffende quotum, respectievelijk het desbetreffende Gemeenschapsaandeel, bedoeld in bijlage 3 en 4, met uitzondering van de vangsten, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de verordening inzake vangstmogelijkheden.

  • 2. Indien een Nederlandse visser op één dag meerdere malen een hoeveelheid van 50 kg of minder van dezelfde vissoort aanvoert, wordt de totale hoeveelheid die de visser op die dag van die vissoort aanvoert in mindering gebracht op:

    • a. het quotum voor de desbetreffende vissoort, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, en in voorkomend geval op zijn contingent, of

    • b. het desbetreffende Gemeenschapsaandeel, bedoeld artikel 2, tweede lid, onderdeel b;

    tenzij die totale hoeveelheid 50 kg of minder bedraagt.

Artikel 4

  • 1. De minister kan een deel van de vangstmogelijkheden die voor een kalenderjaar ingevolge artikel 20, eerste lid, van verordening nr. 2371/2002 op de vissoorten en de gebieden, bedoeld in bijlage 5, aan Nederland zijn toegewezen, reserveren ten behoeve van:

    • a. het ruilen van vangstmogelijkheden met andere lidstaten als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van verordening nr. 2371/2002;

    • b. verlagingen van de aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van de in de aanhef bedoelde verordening, in de artikelen 21, vierde lid, 23, eerste lid, en 32, tweede lid van verordening nr. 2847/93 en in artikel 5 van verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van de Europese Unie van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota (PbEG L 115), en

    • c. toewijzing aan een ondernemer, respectievelijk aan een groep dan wel producentenorganisatie, waarvan is vastgesteld dat met het vissersvaartuig van de ondernemer of met de vissersvaartuigen van de ondernemers die bij de desbetreffende groep dan wel producentenorganisatie zijn aangesloten in een nader te bepalen periode de visserij is uitgeoefend overeenkomstig artikel 5 van de Regeling visvergunning, de artikelen 2 tot en met 4 en 10 tot en met 10b van de Regeling technische maatregelen 2000 en met de artikelen 10, 18 en 19 van onderhavige regeling.

  • 2. Voor de vangst van het deel van de vangstmogelijkheden dat is gereserveerd op grond van het eerste lid, onderdelen a en b, wordt, na aftrek van de geruilde hoeveelheden en de verlagingen, uiterlijk 1 juni van een kalenderjaar vrijstelling verleend.

  • 3. Het deel van de vangstmogelijkheden dat wordt gereserveerd op grond van het eerste lid, onderdeel c, bedraagt ten hoogste 10% van de aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden op de vissoorten in de gebieden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a.

  • 4. Voor de vangst van het deel van de vangstmogelijkheden dat is gereserveerd op grond van het eerste lid, onderdeel c, wordt aan ondernemers of groepen als bedoeld in dat onderdeel uiterlijk 1 juni van een kalenderjaar vrijstelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, verleend. De minister stelt de criteria vast die worden gehanteerd bij de verlening van die vrijstelling.

Artikel 5

  • 1. Het is verboden met andere vaartuigen dan vissersvaartuigen de visserij met trawlnetten, staande netten, Deense zegennetten of soortgelijke netten uit te oefenen op de vissoorten genoemd in de bijlage 2 tot en met 4 in de bij die vissoorten genoemde wateren alsmede dergelijke netten aan boord te hebben van een ander vaartuig dan een vissersvaartuig.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan staande netten aan boord te hebben in het zeegebied en de kustwateren, bedoeld in artikel 1, onderdelen c en d, van de Uitvoeringsregeling visserij.

  • 3. Een scheepswerf is, indien die daartoe melding doet aan de minister, vrijgesteld van het in het eerste lid gestelde verbod, voor zover het betreft de uitoefening van de visserij door een vaartuig:

    • a. dat in aanbouw is op die scheepswerf en nog niet is afgeleverd en niet is geregistreerd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 en

    • b. waarmee in het kader van een proefvaart de visserij wordt uitgeoefend om de werking van bij dat vaartuig behorende trawlnetten, Deense zegennetten of soortgelijke netten alsmede staande netten te beproeven.

  • 4. Het is verboden één of meer boomkorren aan boord te hebben van een vissersvaartuig waarmee ingevolge deze regeling geen tong of schol in het vangstgebied mag worden opgevist, aan boord gehouden dan wel aangeland.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing op de visserij met een vissersvaartuig waarvoor een vergunning voor de garnalenvisserij als bedoeld in artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij is verleend en evenmin op de visserij met een vissersvaartuig waarmee de spieringvisserij, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling technische maatregelen 2000, wordt uitgeoefend.

Artikel 6

Het is verboden vis van de soorten die zijn aangewezen krachtens artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de Visserijwet 1963 te verhandelen indien de vis niet is gevangen met een vissersvaartuig.

Artikel 7

  • 1. Met ingang van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 21, derde lid, van verordening nr. 2847/93 vastgestelde datum, is het verboden in de visserijzone met een vissersvaartuig dat de vlag voert van, of geregistreerd is in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland, de visserij uit te oefenen op de vissoorten waarvoor voornoemde vaststelling geldt en die soorten aan boord te houden, over te laden en in Nederland aan te voeren.

  • 2. Met ingang van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 28 quinquis van verordening nr. 2847/93 vastgestelde datum, is het verboden in de visserijzone, met een vissersvaartuig dat de vlag voert van, of geregistreerd is in een andere staat dan een lidstaat van de Europese Unie de visserij uit te oefenen op de vissoorten waarvoor de voornoemde vaststelling geldt en die soorten aan boord te houden, over te laden en in Nederland aan te voeren.

Artikel 8

Het is verboden diepgevroren vis in verpakkingen aan te landen, tenzij op de verpakking de in de verpakking aanwezige vis per vissoort is vermeld volgens de codes, bedoeld in artikel 1, vierde lid, van verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de Lid-Staten (PbEG L 276).

Artikel 9

  • 1. Het is toegestaan vangsten van de soorten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met c, aan boord te houden of aan te voeren, indien:

    • a. wat betreft andere soorten dan haring en makreel, de vangsten uit verschillende soorten bestaan en overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 850/98 met netten met een maaswijdte van minder dan 32 mm zijn gedaan en noch aan boord, noch bij aanvoer zijn gesorteerd, en zijn gevangen overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van de Regeling technische maatregelen 2000;

    • b. wat betreft haring die is gevangen in de ICES-deelgebieden III en IV, bedoeld in bijlage 1, onverminderd het derde lid, de vangsten voldoen aan artikel 2, van verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie (Pb EG L 191), en zijn gevangen overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van de Regeling technische maatregelen 2000;

    • c. wat betreft gemengde vangsten van makreel met horsmakreel of sardines, het aandeel makreel in die vangsten niet meer bedraagt dan 10% van het totale gewicht aan makreel, horsmakreel en sardines aan boord, en de vangsten niet gesorteerd zijn. Het aandeel makreel wordt bepaald overeenkomstig artikel 9, vierde lid, van de verordening inzake vangstmogelijkheden.

  • 2. De vangst van:

    • a. heek wordt slechts dan aan boord gehouden of aangevoerd als de hoeveelheid heek aan boord niet meer bedraagt dan 5% van het gewicht van de totale vangst aan boord;

    • b. schelvis wordt slechts dan aan boord gehouden of aangevoerd als de hoeveelheid schelvis aan boord niet meer bedraagt dan 50% van het gewicht van de totale vangst aan boord.

  • 3. Het is verboden met een vissersvaartuig ongesorteerde vangsten van vis gevangen in de ICES-deelgebieden II (EG-wateren), III, en IV en de ICES-sector VIId, bedoeld in bijlage 1, aan te landen.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, is artikel 2, eerste lid, van de in dat onderdeel bedoelde verordening niet van toepassing op haring die is gevangen in ICES-deelgebied IV, de ICES-sectoren IIIa en VIId en ICES-sector IIa (EG-wateren), bedoeld in bijlage 1.

HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN INZAKE CONTINGENTERING

§ 1. Gecontingenteerde visserij

Artikel 10

Het is verboden met een vissersvaartuig op een vissoort als bedoeld in bijlage 5 in het voor die vissoort aangewezen vangstgebied te vissen dan wel een vissoort uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien:

  • a. voor dat vissersvaartuig geen recht op een contingent van de desbetreffende vissoort bestaat, of

  • b. het document, bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet aan boord aanwezig is.

Artikel 11
  • 1. Een ondernemer heeft voor de duur van het kalenderjaar recht op een contingent van een vissoort als bedoeld in bijlage 5, indien hij op 31 december van het voorafgaande jaar om 24.00 uur voor zijn vissersvaartuig een recht op een contingent van die vissoort had, tot een in bijlage 5 vermeld percentage van het in het voorafgaande jaar geldende contingent.

  • 2. Een ondernemer heeft slechts recht op een contingent van een aanverwante vissoort, indien hij ook recht heeft op een contingent van de volgende bij de desbetreffende aanverwante vissoort genoemde vissoort:

    • a. bij tong: schol;

    • b. bij schol: tong;

    • c. bij kabeljauw: wijting;

    • d. bij wijting: kabeljauw.

  • 3. Bij de vaststelling van een contingent voor het kalenderjaar wordt de hoeveelheid waarmee het contingent voor het voorafgaande jaar is verlaagd ingevolge artikel 20, niet meegerekend.

  • 4. De minister wijzigt het in het eerste lid genoemde percentage voor een vissoort indien ten gevolge van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen de voor de gezamenlijke Nederlandse vissers beschikbare hoeveelheid van die vissoort wordt verlaagd.

  • 5. Tenzij de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is ingetrokken, kan de minister ten behoeve van een ondernemer die zijn contingent van een vissoort nog niet heeft overschreden, het in het eerste lid genoemde percentage wijzigen indien:

    • a. de voor de gezamenlijke Nederlandse vissers beschikbare hoeveelheid van die vissoort daartoe ruimte biedt, of

    • b. ten gevolge van een ruil van quota als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van verordening nr. 2371/2002 wijziging optreedt in de voor de gezamenlijke Nederlandse vissers beschikbare hoeveelheid van die vissoort.

Artikel 12
  • 1. De minister reikt aan de ondernemer, bedoeld in artikel 11, eerste lid, een document uit voor het contingent van een vissoort voor het kalenderjaar, dat onder meer de volgende gegevens bevat:

    • a. de naam van de ondernemer op wiens naam het vissersvaartuig, waarop het document betrekking heeft, staat geregistreerd, en

    • b. de lettertekens en het nummer van het vissersvaartuig, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Indien na ontbinding van een samenwerkingsverband dat een vissersvaartuig in exploitatie heeft, één of meer van de deelnemers van dit samenwerkingsverband de exploitatie van dat vissersvaartuig voortzetten, wordt na melding daartoe door alle deelnemers van het samenwerkingsverband de tenaamstelling van het document, bedoeld in het eerste lid, gewijzigd.

§ 2. Groepscontingenten

Artikel 13
  • 1. De minister kent een nieuw groepscontingent van een vissoort toe gelijk aan de som van de gezamenlijke ingebrachte contingenten van die vissoort voor zover deze niet reeds zijn opgevist en aangeland en verminderd met de hoeveelheden, bedoeld in artikel 20, en met inachtneming van deze paragraaf, indien:

    • a. de ondernemers de voor hun vissersvaartuigen toegekende contingenten van een vissoort voor het kalenderjaar ten behoeve van de vorming van een nieuw groepscontingent van die vissoort samenvoegen en

    • b. de minister vóór 1 februari van het kalenderjaar het daartoe strekkende verzoek heeft ontvangen.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt slechts voor een groep:

    • a. die bestaat uit ten minste 15 ondernemers die lid zijn van één dezelfde producentenorganisatie;

    • b. die rechtspersoonlijkheid bezit, en

    • c. die onder leiding staat van een voorzitter wiens benoeming door het Productschap Vis moet zijn goedgekeurd,

    dan wel voor een producentenorganisatie.

  • 3. Een ondernemer kan slechts deelnemen aan een groepscontingent indien:

    • a. hij alle geldende, en gedurende het kalenderjaar eventueel te verwerven, contingenten van de desbetreffende vissoort in de groep dan wel producentenorganisatie inbrengt;

    • b. – voorzover het een aanverwante vissoort betreft – hij alle voor hem geldende, en gedurende het kalenderjaar eventueel nog te verwerven contingenten van de in artikel 11, tweede lid, bij die aanverwante vissoort genoemde vissoort in de groep dan wel producentenorganisatie inbrengt, en

    • c. de voor het kalenderjaar voor zijn vissersvaartuig of vissersvaartuigen geldende contingenten van de desbetreffende vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort als gevolg van de korting overeenkomstig artikel 20 niet zijn vastgesteld op nul.

  • 4. De ondernemer die in het kalenderjaar voor zijn vissersvaartuig of vissersvaartuigen recht heeft op contingenten van verschillende vissoorten, kan slechts met zijn vissersvaartuig of vissersvaartuigen aan één van de groepscontingenten deelnemen.

  • 5. Indien een ondernemer die deelneemt aan een groepscontingent, gedurende het kalenderjaar een contingent van de vissoort waarvan contingenten zijn ingebracht in dat groepscontingent, verwerft, wordt dat contingent toegevoegd aan dat groepscontingent, tenzij dat groepscontingent of – in voorkomend geval – het groepscontingent van de desbetreffende aanverwante vissoort volledig is opgevist.

  • 6. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt door de groep dan wel producentenorganisatie ingediend waarbij de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • a. een visplan;

    • b. de statuten van de groep dan wel producentenorganisatie waarin in ieder geval is bepaald dat de leden van de groep dan wel producentenorganisatie alle aan te voeren vis via bemiddeling van visafslagen moeten verhandelen en dat bij niet-naleving van de door de groep dan wel producentenorganisatie opgestelde bepalingen een sanctiesysteem zal worden toegepast en op welke wijze de geïnde boetes door de groep dan wel producentenorganisatie zullen worden besteed;

    • c. het huishoudelijk reglement van de groep dan wel producentenorganisatie, en

    • d. een ondertekende verklaring van alle leden van de groep dan wel producentenorganisatie waaruit blijkt dat zij de voor het kalenderjaar toegekende contingenten aan de groep dan wel producentenorganisatie in beheer hebben gegeven.

  • 7. In het visplan, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, moet ten minste worden aangegeven:

    • a. de spreiding van de aanvoer van het beschikbare groepscontingent;

    • b. welke maatregelen genomen zijn of zullen worden genomen om de visserij-inspanning van de deelnemers aan het groepscontingent af te stemmen op de desbetreffende groepscontingenten.

  • 8. Een groepscontingent als bedoeld in het eerste lid staat op naam van de groep dan wel producentenorganisatie en geldt ten gunste van de vissersvaartuigen waarvan de contingenten aan de groep dan wel producentenorganisatie in beheer zijn gegeven.

  • 9. De minister willigt het verzoek, bedoeld in het eerste lid, niet in indien:

    • a. de bescheiden, bedoeld in het zesde lid, niet zijn overgelegd, of

    • b. naar zijn oordeel de naleving van deze regeling en van de afspraken die binnen de groep dan wel producentenorganisatie zijn gemaakt, onvoldoende is verzekerd.

Artikel 14

Het groepsbestuur dan wel bestuur van de producentenorganisatie is verplicht om:

  • a. een visplan op te stellen en toe te zien op de naleving daarvan;

  • b. erop toe te zien dat de leden van de groep dan wel producentenorganisatie het groepscontingent niet overschrijden;

  • c. de visserij op de desbetreffende vissoort te verbieden indien het groepscontingent is opgevist;

  • d. in geval van overschrijding van het individueel aandeel of van het groepscontingent sanctiemaatregelen toe te passen;

  • e. huur- en verhuurtransacties te registreren en te administreren;

  • f. een deugdelijke administratie te voeren waaruit te allen tijde de omvang van het groepscontingent blijkt, alsmede welke hoeveelheden van de desbetreffende vissoort per vissersvaartuig, per deelgebied of sector zijn aangeland;

  • g. elke wijziging van de statuten en huishoudelijke reglementen van de groep dan wel producentenorganisatie onverwijld aan de minister over te leggen;

  • h. de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te allen tijde inzage te verlenen in de gegevens, bedoeld in onderdelen e en f;

  • i. op verzoek de minister een kopie te verstrekken van de gegevens, bedoeld in onderdeel h, en

  • j. de door het groepsbestuur dan wel bestuur van de producentenorganisatie ontvangen gegevens ingevolge artikel 36, eerste lid, na ontvangst onverwijld door te sturen aan de minister.

Artikel 15
  • 1. De ten behoeve van een groepscontingent samengevoegde contingenten van een vissoort kunnen gedurende een kalenderjaar niet aan het groepscontingent worden onttrokken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ondernemer één of meer van zijn tot een groepscontingent samengevoegde contingenten van een vissoort, of een gedeelte daarvan, aan het groepscontingent onttrekken, mits:

    • a. hij daarvan melding doet aan de minister;

    • b. de melding, bedoeld in onderdeel a, vergezeld gaat van een schriftelijke verklaring van het groepsbestuur dan wel bestuur van de producentenorganisatie dat het desbetreffende groepscontingent beheert, dat het met de onttrekking instemt, en

    • c. het groepscontingent van de desbetreffende vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort, op het moment van ontvangst van de melding nog niet geheel is opgevist.

  • 3. Indien aan de vereisten van het tweede lid is voldaan, worden de te onttrekken contingenten van een vissoort verminderd met de vangsten die tot de datum van onttrekking op basis van die contingenten zijn gerealiseerd.

  • 4. De onttrekking vindt slechts plaats na kennisgeving van de minister aan de ondernemer en aan de groep dan wel producentenorganisatie, dat de melding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is ontvangen.

Artikel 16
  • 1. De minister kan op verzoek van het desbetreffende groepsbestuur dan wel bestuur van de producentenorganisatie een deelnemer aan een groepscontingent van verdere deelname uitsluiten indien de deelnemer de binnen de groep dan wel producentenorganisatie geldende regels niet naleeft.

  • 2. De uitgesloten deelnemer, bedoeld in het eerste lid, heeft voor zijn vissersvaartuig recht op een contingent van de desbetreffende vissoort en – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort- dat gelijk is aan het op grond van de artikel 11, eerste lid, geldende contingent van die vissoort, onderscheidenlijk van die aanverwante vissoort, verminderd met de tot de datum van uitsluiting met dat vissersvaartuig gerealiseerde vangsten of indien deze hoger zijn, verminderd met het evenredig aandeel van de vangsten gerealiseerd door de deelnemers aan het groepscontingent.

Artikel 17

Bij de onttrekking van contingenten, bedoeld in artikel 15, tweede lid, alsmede bij de toekenning van een contingent, bedoeld in artikel 16, tweede lid, gaat de minister bij de berekening van het desbetreffende contingent uit van de gegevens uit het Visserij Registratie en Informatie Systeem van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aangevuld met de gegevens uit de laatste door het groepsbestuur dan wel bestuur van de producentenorganisatie overgelegde kopie van de administratieve gegevens, bedoeld in artikel 14, onderdeel h, behoudens tegenbewijs van de belanghebbende bij dat contingent.

§ 3. Overschrijding en korting van contingenten

Artikel 18

Het is verboden:

  • a. met een vissersvaartuig op een grotere hoeveelheid van een vissoort in het voor die vissoort aangewezen vangstgebied te vissen, dan wel een grotere hoeveelheid van een vissoort uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, dan overeenkomt met het voor dat vissersvaartuig voor dat gebied geldende recht op een contingent van de desbetreffende vissoort;

  • b. indien voor meer dan één visservaartuig van één ondernemer contingenten van een vissoort gelden, op de desbetreffende vissoort met één van deze vissersvaartuigen in het vangstgebied te vissen, dan wel die vissoort uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien de som van de voor de vissersvaartuigen van die ondernemer, op dat gebied betrekking hebbende, geldende contingenten van die vissoort is opgevist;

  • c. met een vissersvaartuig waarvan het geldende contingent van een vissoort met andere contingenten van die vissoort is samengevoegd tot een groepscontingent, in het voor die vissoort aangewezen vangstgebied op de desbetreffende vissoort te vissen, dan wel die vissoort uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien het groepscontingent is opgevist.

Artikel 19
  • 1. Het is verboden tong, onderscheidenlijk schol, uit het vangstgebied aan te landen met, of aan boord te houden van, een ander vaartuig dan waarmee op die vissoort is gevist.

  • 2. Het is verboden met een vissersvaartuig:

    • a. op tong in het vangstgebied te vissen, dan wel tong uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien het voor dat vissersvaartuig geldende contingent schol is opgevist;

    • b. op kabeljauw in het vangstgebied te vissen, dan wel kabeljauw uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien het voor dat vissersvaartuig geldende contingent wijting is opgevist.

  • 3. Het is verboden, indien voor meer dan één vissersvaartuig van één ondernemer:

    • a. contingenten tong en schol gelden, met één van deze vissersvaartuigen op tong in het vangstgebied te vissen, dan wel tong uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien de som van de voor de vissersvaartuigen van die ondernemer geldende contingenten schol is opgevist;

    • b. contingenten kabeljauw en wijting gelden, met één van deze vissersvaartuigen op kabeljauw in het vangstgebied te vissen, dan wel kabeljauw uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien de som van de voor de vissersvaartuigen van die ondernemer geldende contingenten wijting is opgevist.

  • 4. Het is verboden met een vissersvaartuig waarvan:

    • a. de geldende contingenten tong en schol met andere contingenten van die vissoorten zijn samengevoegd tot een groepscontingent, op tong in het vangstgebied te vissen, dan wel tong uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien het groepscontingent schol is opgevist;

    • b. de geldende contingenten kabeljauw en wijting met andere contingenten van die vissoorten zijn samengevoegd tot een groepscontingent, op kabeljauw in het vangstgebied te vissen, dan wel kabeljauw uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden, indien het groepscontingent wijting is opgevist.

Artikel 20
  • 1. Indien de ondernemer het voor het kalenderjaar geldende contingent van een vissoort overschrijdt, wordt het voor het jaar volgend op het kalenderjaar geldende contingent van die vissoort overeenkomstig gekort.

  • 2. Indien de hoeveelheid van een vissoort waarmee het voor het kalenderjaar geldende contingent van die vissoort wordt overschreden, groter is dan de omvang van het voor het jaar volgend op het kalenderjaar geldende contingent van die vissoort, wordt het voor de jaren na laatstbedoeld jaar geldende contingent van die vissoort overeenkomstig gekort.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de ondernemer in het kalenderjaar de som van de voor zijn vissersvaartuigen geldende contingenten overschrijdt.

  • 4. Indien het voor het kalenderjaar gevormde groepscontingent van een vissoort wordt overschreden, wordt de hoeveelheid van de desbetreffende vissoort waarmee het groepscontingent is overschreden, op de voor het op het kalenderjaar volgende jaar geldende contingenten van die vissoort van die deelnemers in mindering gebracht die in het kalenderjaar hun individueel aandeel van die vissoort in dat groepscontingent hebben overschreden.

  • 5. Indien de hoeveelheid van die vissoort waarmee het individueel aandeel in het groepscontingent in het kalenderjaar wordt overschreden groter is dan de omvang van het voor op het kalenderjaar volgende jaar geldende contingent van die vissoort, wordt het voor de jaren na laatstbedoeld jaar geldende contingent van die vissoort overeenkomstig gekort.

  • 6. In afwijking van het eerste tot en met het vijfde lid, kan de minister op verzoek van de ondernemer de overschrijding van:

    • a. het contingent schol geheel of gedeeltelijk in mindering brengen op het op grond van artikel 11, eerste lid, geldende contingent tong waarbij voor elke 5 kilogram schol 1 kilogram tong in mindering wordt gebracht, of

    • b. het contingent tong geheel of gedeeltelijk in mindering brengen op het op grond van artikel 11, eerste lid, geldende contingent schol, waarbij voor elke kilogram tong 5 kilogram schol in mindering wordt gebracht.

§ 4. Overdracht, aanhouding en ingebruikgeving van contingenten

Artikel 21
  • 1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, kan een ondernemer die meer dan één vissersvaartuig in eigendom heeft waarvoor een contingent van dezelfde vissoort geldt, die contingenten op een andere manier voor deze vissersvaartuigen verdelen.

  • 2. De verdeling, bedoeld in het eerste lid, is slechts toegestaan, indien:

    • a. – voor zover het contingenten van een aanverwante vissoort betreft – voor de betrokken vissersvaartuigen zowel een contingent van de desbetreffende aanverwante vissoort als een contingent van de in de artikel 11, tweede lid, bij die aanverwante vissoort genoemde vissoort geldt;

    • b. de contingenten van de desbetreffende vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort van de betrokken vissersvaartuigen nog niet volledig zijn opgevist, dan wel niet als gevolg van de korting overeenkomstig artikel 20 zijn vastgesteld op nul op het moment van ontvangst van het verzoek;

    • c. de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, nog niet is ingetrokken, en

    • d. de ondernemer de minister daarvan melding doet.

  • 3. De andere verdeling wordt slechts toegepast na kennisgeving van de minister aan de ondernemer dat de melding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, is ontvangen.

Artikel 22
  • 1. Het recht van een ondernemer op een contingent van een vissoort is geheel of gedeeltelijk overdraagbaar aan één of meer ondernemers.

  • 2. Een ondernemer die zijn contingent geheel of gedeeltelijk overdraagt, dient daarvoor een verzoek in bij de minister. Dit verzoek gaat vergezeld van het document, bedoeld in artikel 12.

  • 3. Een geheel contingent van een aanverwante vissoort kan slechts worden overgedragen aan een ondernemer ten behoeve van een vissersvaartuig waarvoor reeds een contingent van die vissoort en van de in artikel 11, tweede lid, bij die vissoort genoemde aanverwante vissoort geldt.

  • 4. Een gedeeltelijk contingent kabeljauw kan slechts worden overgedragen aan een ondernemer ten behoeve van een vissersvaartuig waarvoor reeds contingenten kabeljauw en wijting gelden.

  • 5. Een gedeeltelijk contingent van een andere vissoort dan genoemd in het vierde lid kan slechts worden overgedragen aan een ondernemer ten behoeve van een vissersvaartuig waarvoor reeds een contingent van dezelfde vissoort geldt.

  • 6. Een geheel contingent van een aanverwante vissoort kan slechts worden overgedragen tegelijkertijd met de gehele overdracht van het contingent van de desbetreffende ondernemer van de in artikel 11, tweede lid, bij de desbetreffende aanverwante vissoort genoemde vissoort, met dien verstande dat de minister op verzoek van die ondernemer kan toestaan het verzoek tot overdracht van laatstbedoelde vissoort voor een door hem vast te stellen periode aan te houden.

  • 7. Indien ten behoeve van de ondernemer een pandrecht op het contingent van de desbetreffende vissoort is verleend, gaat een melding als bedoeld in het tweede lid vergezeld van een verklaring dat de pandhouder met de overdracht instemt.

  • 8. De instemming, bedoeld in het zevende lid, is slechts vereist indien de pandhouder de minister door middel van een afschrift van de akte van verpanding in kennis heeft gesteld van het gevestigde pandrecht.

  • 9. De overdracht vindt slechts plaats na kennisgeving van de minister aan de ondernemer aan wie het contingent van een vissoort wordt overgedragen, dat voor een door de ondernemer aangewezen vissersvaartuig of vissersvaartuigen op zijn naam een contingent van dezelfde vissoort geldt, gelijk aan het eerder voor de ondernemer die overdraagt, geldende contingent van die vissoort, en dat voor het lopende jaar dat contingent is verminderd met het eventueel reeds opgeviste deel daarvan en de hoeveelheden, bedoeld in artikel 20.

  • 10. Indien de ondernemer aan wie de kennisgeving, bedoeld in het negende lid, is gericht, meer dan één vissersvaartuig heeft aangewezen, geeft hij voor elk van deze vissersvaartuigen aan op welk deel van het desbetreffende contingent of van de desbetreffende contingenten de overdracht betrekking heeft.

  • 11. De kennisgeving, bedoeld in het negende lid, vindt voor het lopende jaar slechts plaats:

    • a. voor zover aan een ondernemer wordt overgedragen ten behoeve van een vissersvaartuig of vissersvaartuigen waarvoor een contingent van dezelfde vissoort met – in voorkomend geval – een contingent van de desbetreffende aanverwante vissoort geldt, indien het voor dat jaar aan de ondernemer aan wie wordt overgedragen, geldende contingent van die vissoort of van die aanverwante vissoort nog niet geheel is opgevist, op het moment van ontvangst van de melding, bedoeld in het tweede lid;

    • b. voor zover niet aan een ondernemer wordt overdragen ten behoeve van een vissersvaartuig of vissersvaartuigen waarvoor het geldende contingent van de desbetreffende vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort als gevolg van de korting overeenkomstig artikel 20 is vastgesteld op nul;

    • c. indien de minister de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, nog niet heeft ingetrokken, en

    • d. – voor zover het de overdracht van een contingent haring, makreel, tong, blauwe wijting, grote zilvervis of schol betreft – aan een ondernemer ten behoeve van een vissersvaartuig waarvoor geen contingent van dezelfde vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort geldt, indien in het kalenderjaar met dat vissersvaartuig geen hoeveelheden van die vissoort of van die aanverwante vissoort zijn aangeland.

Artikel 23
  • 1. De minister kan voor een door hem vast te stellen periode:

    • a. het contingent van een vissoort ten behoeve van een nader door de ondernemer aan te wijzen vissersvaartuig of vissersvaartuigen aanhouden, of

    • b. op verzoek van de ondernemer aan wie het contingent van een vissoort op grond van artikel 22 wordt overgedragen, de kennisgeving van het contingent, bedoeld in artikel 22, negende lid, ten behoeve van een door de ondernemer aan te wijzen vissersvaartuig of vissersvaartuigen, aanhouden.

  • 2. Indien de ondernemer overeenkomstig het eerste lid meer dan één vissersvaartuig heeft aangewezen, geeft hij voor elk van deze vaartuigen aan, voor welk deel van het aangehouden contingent hij de toekenning wenst.

  • 3. De toekenning van een contingent van een vissoort, bedoeld in het tweede lid, kan alleen betrekking hebben op vissersvaartuigen waarvoor reeds een contingent van dezelfde of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort geldt.

  • 4. De toekenning van een aangehouden contingent van een aanverwante vissoort kan alleen betrekking hebben op vissersvaartuigen waarvoor reeds een contingent van die vissoort en van de in artikel 11, tweede lid, bij die vissoort genoemde aanverwante vissoort geldt.

  • 5. De toekenning van een contingent tijdens de door de minister vastgestelde periode van aanhouding kan slechts plaatsvinden:

    • a. voorzover de ondernemer één of meer vissersvaartuigen heeft aangewezen waarvoor een contingent van dezelfde vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort geldt, en het contingent van die vissoort of van die aanverwante vissoort nog niet geheel is opgevist op het moment van ontvangst van het verzoek tot toekenning;

    • b. indien de minister de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, nog niet heeft ingetrokken;

    • c. indien het contingent van de desbetreffende vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort niet als gevolg van de korting overeenkomstig artikel 20 is vastgesteld op nul, en

    • d. voorzover het een contingent haring, makreel, tong, blauwe wijting, grote zilvervis of schol betreft – indien de ondernemer een vissersvaartuig heeft aangewezen waarvoor geen contingent van de desbetreffende vissoort met – in voorkomend geval – een contingent van de desbetreffende aanverwante vissoort geldt en in het kalenderjaar met dat vissersvaartuig geen hoeveelheden van die vissoort of van die aanverwante vissoort zijn aangeland.

  • 6. Indien de ondernemer binnen de door de minister vastgestelde periode van aanhouding geen vissersvaartuig of vissersvaartuigen heeft aangewezen ten behoeve waarvan een contingent kan worden toegekend, vervalt na afloop van deze periode de toekenning van het contingent.

Artikel 24
  • 1. Een ondernemer kan toestaan dat het contingent van een vissoort dat voor zijn vissersvaartuig geldt of dat ingevolge artikel 23 is aangehouden, in het kalenderjaar geheel of gedeeltelijk wordt opgevist, aan boord gehouden en aangeland door:

    • a. een met name genoemde ondernemer met één of meer vissersvaartuigen van wie het contingent van dezelfde vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort op het moment van ontvangst van het verzoek nog niet geheel is opgevist, of

    • b. ondernemers die hun contingent van de desbetreffende vissoort hebben ingebracht in een groepscontingent, indien het groepscontingent van die vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort op het moment van ontvangst van het verzoek nog niet geheel is opgevist.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing indien:

    • a. de ondernemer daarvan melding doet aan de minister;

    • b. de toestemming, bedoeld in het eerste lid, geen betrekking heeft op een vissersvaartuig of vissersvaartuigen waarvan het toegekende contingent van de desbetreffende vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort als gevolg van de korting overeenkomstig artikel 20 is vastgesteld op nul, en

    • c. de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, niet is ingetrokken.

  • 3. Onverminderd het eerste lid dient op het moment van de melding de periode waarvoor de kennisgeving van de toekenning van een contingent van een vissoort is aangehouden, ten minste gelijk te zijn aan de periode waarvoor het contingent van de desbetreffende vissoort waarvan de kennisgeving van de toekenning is aangehouden, geheel of gedeeltelijk in gebruik wordt gegeven.

  • 4. De ingebruikgeving vindt slechts plaats na kennisgeving van de minister aan de ondernemer, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, dat de melding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is ontvangen.

Artikel 25
  • 1. Een bestuur van een groep of van een producentenorganisatie dat een groepscontingent van een vissoort beheert, kan een gedeelte van dit groepscontingent van die vissoort voegen bij een ander groepscontingent van die vissoort, indien het groepscontingent van de desbetreffende vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort, beheerd door een groepsbestuur aan wie in gebruik wordt gegeven, nog niet geheel is opgevist.

  • 2. Een groepsbestuur dan wel bestuur van de producentenorganisatie kan toestaan dat een gedeelte van het groepscontingent van een vissoort in het kalenderjaar wordt opgevist, aan boord gehouden en aangeland door een of meer met name genoemde ondernemers met een vissersvaartuig dat niet deelneemt aan een groepscontingent en waarvoor het geldende contingent van die vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort, nog niet geheel is opgevist, indien de toestemming betrekking heeft op de ingebruikgeving aan een ondernemer of ondernemers, aan wie de voor het kalenderjaar voor hun vissersvaartuig of vissersvaartuigen geldende contingent van de desbetreffende vissoort of – in voorkomend geval – van de desbetreffende aanverwante vissoort niet als gevolg van de korting overeenkomstig artikel 20 is vastgesteld op nul.

  • 3. Een groepsbestuur dan wel bestuur van de producentenorganisatie kan toestaan dat een gedeelte van de op grond van artikel 27, tweede lid, ingebrachte hoeveelheden makreel wordt opgevist, aan boord gehouden en aangeland door deelnemers aan een ander groepscontingent.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn slechts van toepassing, indien:

    • a. de minister de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, nog niet heeft ingetrokken, en

    • b. het bestuur van de samenvoeging, bedoeld in het eerste lid, of de toestemming, bedoeld in het tweede of derde lid, melding heeft gedaan aan de minister.

  • 5. De ingebruikgeving, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, vindt slechts plaats na kennisgeving van de minister aan de betreffende groep of producentenorganisatie, dat de overeenkomstige melding, bedoeld in het tweede, vierde of zesde lid, is ontvangen.

§ 5. Toegestane bijvangsten gecontingenteerde soorten

Artikel 26
  • 1. Het is toegestaan:

    • a. per kalendermaand niet meer dan de in bijlage 6 genoemde hoeveelheden kabeljauw of wijting uit het daarbij genoemde vangstgebied aan boord te hebben van of aan te landen met een vissersvaartuig waarvoor geen contingent kabeljauw of wijting, maar wel enig ander contingent geldt of waaraan een vergunning voor het vangen van garnalen overeenkomstig artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij is verleend;

    • b. kabeljauw of wijting uit het vangstgebied aan boord te hebben van of aan te landen met een vissersvaartuig, behorende tot de groep van vissersvaartuigen waarvoor geen contingent geldt en waarvoor geen vergunning is verleend voor het vangen van garnalen ingevolge artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij, indien die vissersvaartuigen in een kalenderjaar gezamenlijk ten hoogste de in bijlage 6 genoemde hoeveelheden kabeljauw of wijting hebben opgevist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, is het verboden voor een vissersvaartuig met een brutotonnage van meer dan 1200 BT waarmee de pelagische visserij wordt uitgeoefend:

    • a. in het kalenderjaar meer kabeljauw of wijting aan te landen dan de som van de ingevolge het eerste lid voor het kalenderjaar voor dat vaartuig toegestane hoeveelheden kabeljauw of wijting, of

    • b. kabeljauw of wijting aan boord te hebben nadat de som van de ingevolge het eerste lid voor het kalenderjaar voor dat vaartuig toegestane hoeveelheden kabeljauw of wijting is aangeland.

  • 3. De ondernemer die met een vissersvaartuig waarvoor geen contingenten kabeljauw en wijting gelden, deelneemt aan een groepscontingent, wordt geacht de som van de ingevolge het eerste lid voor het kalenderjaar toegestane hoeveelheden kabeljauw of wijting in de groep dan wel producentenorganisatie te hebben ingebracht.

  • 4. Het is verboden met vissersvaartuigen die aan een groepscontingent deelnemen en waarvoor geen contingenten kabeljauw of wijting gelden, een grotere hoeveelheid kabeljauw of wijting aan boord te houden of aan te landen dan de som van de op grond van het derde lid in een groep dan wel producentenorganisatie ingebrachte hoeveelheden kabeljauw of wijting.

  • 5. Indien kabeljauw of wijting wordt aangeland in gefileerde of op enige andere wijze bewerkte toestand, met uitzondering van gestripte toestand, dan geldt telkens de helft van de in de bijlage 6 genoemde hoeveelheden kilogram.

Artikel 27
  • 1. Het is verboden:

    • a. per kalendermaand meer dan de in bijlage 6 genoemde hoeveelheid makreel uit de sector IIa en deelgebied IV, bedoeld in bijlage 1, aan boord te hebben of aan te landen met een vissersvaartuig waarvoor geen contingent makreel, doch wel enig ander contingent geldt, of waaraan een vergunning is verleend voor het vangen van garnalen overeenkomstig artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij;

    • b. makreel uit de sector of het deelgebied, als bedoeld in onderdeel a, aan boord te hebben van of aan te landen met een vissersvaartuig, behorende tot de groep vissersvaartuigen waarvoor geen contingent geldt en waarvoor geen vergunning is verleend voor het vangen van garnalen ingevolge artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij, indien die vissersvaartuigen in een kalenderjaar reeds gezamenlijk de in bijlage 6 genoemde hoeveelheid makreel hebben opgevist.

  • 2. De ondernemer die met een vissersvaartuig waarvoor geen contingent makreel geldt, deelneemt aan een groepscontingent, wordt geacht de som van de ingevolge het eerste lid voor het kalenderjaar toegestane hoeveelheden makreel in de groep dan wel producentenorganisatie te hebben ingebracht.

  • 3. Het is verboden met vissersvaartuigen die aan een groepscontingent deelnemen en waarvoor geen contingent makreel geldt, een grotere hoeveelheid makreel uit sector IIa en deelgebied IV als bedoeld in bijlage 1 aan boord te houden of aan te landen dan de som van de op grond van het tweede lid in een groep dan wel producentenorganisatie ingebrachte hoeveelheid makreel.

Artikel 28

Het is voor de vissersvaartuigen waaraan geen contingent horsmakreel uit sector IIa (EG-zone) en deelgebied IV (EG-zone) als bedoeld in bijlage 1 tezamen is toegewezen, toegestaan om per kalenderjaar gezamenlijk de in bijlage 6 genoemde hoeveelheid horsmakreel uit die sector en dat deelgebied tezamen aan boord te hebben of aan te landen.

Artikel 29

Kabeljauw, wijting of makreel, gevangen door vaartuigen als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel b, of artikel 28, eerste lid, onderdeel b, mag slechts dan worden aangeland als de hoeveelheid kabeljauw, wijting of makreel niet meer bedraagt dan 20% van het gewicht van de totale vangst aan boord.

§ 6. Overige bepalingen omtrent contingenten

Artikel 30
  • 1. Indien twee of meer vissersvaartuigen, waarvoor contingenten haring, betrekking hebbend op hetzelfde vangstgebied, kabeljauw en wijting, of makreel gelden, de visserij in span uitoefenen, wordt elk van de betrokken vissersvaartuigen geacht een evenredig deel van de totale door deze vissersvaartuigen aangelande hoeveelheid van de desbetreffende vissoort of vissoorten te hebben aangeland.

  • 2. Alle tot het span te rekenen vissersvaartuigen als bedoeld in het eerste lid moeten in dezelfde haven aanlanden en gezamenlijk uitlossen.

Artikel 31

Indien het een contingent haring betreft, kan het bepaalde in de artikelen 13, eerste lid, 21, eerste lid, artikel 22, tweede lid, voor zover verband houdend met gedeeltelijke overdracht, 23, eerste lid, 24, eerste lid, en 25, eerste tot en met derde lid, slechts worden toegepast, indien het betrekking heeft op één en hetzelfde vangstgebied.

Artikel 32
  • 1. Een melding als bedoeld in de artikelen 2, zesde lid, 5, derde lid, 12, tweede lid, 15, tweede lid, 21, tweede lid, 24, vierde lid, en 25, tweede lid, wordt bij de minister gedaan op een daartoe bestemd formulier.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in artikel 13, eerste lid, artikel 16, eerste lid, artikel 20, zesde lid, artikel 22, tweede lid, en 23, eerste lid, wordt bij de minister ingediend op een daartoe bestemd formulier.

  • 3. Een melding als bedoeld in de artikel 21, eerste lid, alsmede – indien het een contingent haring of makreel betreft – een melding als bedoeld in artikel 23, eerste lid, wordt vóór 1 december van het kalenderjaar ingediend.

  • 4. Een melding als bedoeld in artikel 25, eerste en derde lid, wordt ingediend voor 15 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waar de melding op van toepassing is.

  • 5. Een melding als bedoeld in artikel 25, tweede lid, en een verzoek als bedoeld in artikel 20, zesde lid, alsmede – indien het een contingent van een andere vissoort dan genoemd in het derde lid betreft – een melding als bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt vóór 1 maart van het kalenderjaar ingediend.

HOOFDSTUK 4. BEPALINGEN INZAKE VISSERIJ-INSPANNING

Artikel 33

  • 1. Het is verboden met een vissersvaartuig met een lengte over alles van ten minste 10 meter de visserij uit te oefenen in de gereglementeerde geografische gebieden met gereglementeerde typen vistuig en die typen vistuig aan boord te houden.

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op een vissersvaartuig, indien:

    • a. de minister ten aanzien van het vissersvaartuig voor de beheersperiode een speciaal visdocument heeft afgegeven als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van verordening nr. 1342/2008, ten aanzien van het betreffende gereglementeerde geografisch gebied en categorie vistuig;

    • b. de kapitein van het vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger heeft gemeld welk type of welke typen gereglementeerd vistuig hij in welk gebied gaat gebruiken in de betreffende beheersperiode;

    • c. de voor de houders van een speciaal visdocument beschikbare visserij-inspanning per gereglementeerd geografisch gebied en vistuigcategorie, vermeld in bijlage 7, voor de beheersperiode nog niet is opgebruikt, en

    • d. het vissersvaartuig behoort tot de vlootsegmenten MFL1 of MFL2 en is geregistreerd in het visserijregister, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

  • 3. De minister geeft het speciale visdocument, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, slechts af ten aanzien van een vaartuig:

    • a. voor een gereglementeerd gebied en een gereglementeerd vistuig, indien dat vaartuig in de kalenderjaren 2006 tot en met 2008 heeft gevist in dat gereglementeerde geografische gebied met dat gereglementeerd vistuig;

    • b. ten aanzien waarvan op 1 januari 2009 een onomkeerbare investeringsverplichting is aangegaan met het oog op visserij in de gereglementeerde geografische gebieden en met de gereglementeerde typen vistuigen;

    • c. dat dient ter vervanging van een vissersvaartuig of vissersvaartuigen ten aanzien waarvan het recht op een speciaal visdocument als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bestond op grond van het tweede en derde lid, onderdeel a of b, en de houder van dat document afstand heeft gedaan van dat recht ten gunste van de aanvrager van het speciale visdocument en het motorvermogen van dat vissersvaartuig niet meer bedraagt dan het motorvermogen van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die worden vervangen, of

    • d. dat dient ter vervanging van een vissersvaartuig dat voldoet aan het bepaalde in onderdeel a en het motorvermogen van het vervangende vissersvaartuig niet meer bedraagt dan het motorvermogen van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die worden vervangen.

  • 4. De minister maakt het tijdstip bekend waarop naar zijn oordeel de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde hoeveelheden visserij-inspanning zijn opgebruikt.

  • 5. De minister kan weigeren een speciaal visdocument af te geven of een speciaal visdocument intrekken indien hij dit noodzakelijk acht ter nakoming van communautaire verplichtingen.

  • 6. De minister geeft een speciaal visdocument als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, ten aanzien van de gereglementeerde vistuigen BT1 en BT2 slechts af voor een vissersvaartuig waarvoor een recht op contingenten tong en schol geldt op grond van artikel 11, tweede lid.

Artikel 34

  • 1. De door de gezamenlijke Nederlandse vissers gebruikte hoeveelheden visserij-inspanning worden in mindering gebracht op de hoeveelheid visserij-inspanning, bedoeld in bijlage 7, overeenkomstig het bepaalde in de onderdelen 9.1, 9.2, 10.2, 10.3 en 11 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden.

  • 2. De minister gebruikt de hoeveelheden visserij-inspanning die ingevolge punt 6 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden aan Nederland zijn toegewezen, maar die niet op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, beschikbaar zijn gesteld, ten behoeve van:

    • a. het uitwisselen van visserij-inspanning met andere lidstaten, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van verordening nr. 1342/2008;

    • b. het overdragen visserij-inspanning tussen inspanningsgroepen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van verordening nr. 1342/2008, of

    • c. toewijzing aan ondernemers waarvan is vastgesteld dat met het vissersvaartuig van de ondernemer tijdens de beheersperiode de visserij is uitgeoefend met gebruikmaking van vistuig dat selectiever is dan de bestaande wettelijke verplichtingen.

  • 3. Het deel van de visserij-inspanning dat is gereserveerd op grond van het tweede lid, onderdelen b en c, wordt, na aftrek van de overgedragen en toegewezen hoeveelheden, uiterlijk 1 juli van de beheersperiode beschikbaar gesteld aan vaartuigen ten behoeve waarvan een speciaal visdocument als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel a, is verleend.

  • 4. De minister stelt de criteria vast die worden gehanteerd voor het toewijzen van de visserij-inspanning als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

Artikel 35

  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 33, eerste lid, is tijdens de beheersperiode na de bekendmaking, bedoeld in artikel 33, vierde lid, niet van toepassing op een vissersvaartuig indien de minister ten behoeve van dat vaartuig een aanvullende hoeveelheid visserij-inspanning heeft toegekend en de aan dat vaartuig toegekende hoeveelheid visserij-inspanning nog niet is opgebruikt.

  • 2. De minister kent de aanvullende hoeveelheid visserij-inspanning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, slechts toe ten aanzien van een vissersvaartuig, indien:

    • a. ten behoeve van dat vaartuig reeds voor die beheersperiode een speciaal visdocument als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel a, is verleend;

    • b. met dat vissersvaartuig gedurende de gehele beheersperiode de visserij wordt uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, tweede lid, onderdeel a, b of c, van verordening nr. 1342/2008;

    • c. de kapitein van het vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger daartoe voor 15 maart een verzoek op een daartoe bestemd formulier heeft ingediend bij de minister en

    • d. het vissersvaartuig behoort tot een inspanningsgroep als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1342/2008.

  • 3. De minister kan bij de toekenning van de visserij-inspanning, bedoeld in het eerste lid, aanvullende eisen stellen, waaronder medewerking aan frequentere controles in de zin van artikel 13, derde lid, van verordening nr. 1342/2008.

  • 4. De minister kent de aanvullende hoeveelheden visserij-inspanning, bedoeld in het eerste lid, toe ten aanzien van de het gereglementeerde gebied en de gereglementeerde categorie vistuig waarvoor het speciale visdocument was toegekend voor die beheersperiode en houdt bij de vaststelling van de hoeveelheden visserij-inspanning rekening met het bepaalde in artikel 13, vierde lid, van verordening 1342/2008.

  • 5. De minister reikt bij de toekenning van een aanvullende hoeveelheid visserij-inspanning voor de beheersperiode aan de ondernemer een document voor de desbetreffende visserij-inspanning uit.

  • 6. De aan een vissersvaartuig toegekende aanvullende hoeveelheid visserij-inspanning is niet overdraagbaar.

  • 7. De minister kan de toekenning, bedoeld in het eerste lid, weigeren of intrekken indien:

    • a. niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het tweede lid, onderdeel b, en derde lid of

    • b. hij dit noodzakelijk acht ter nakoming van communautaire verplichtingen.

Artikel 36

  • 1. Een melding als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel b, wordt gedaan aan de Directie Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Indien een ondernemer deelneemt aan een groep of een producentenorganisatie wordt een melding als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel b, gedaan aan het bestuur van de groep dan wel producentenorganisatie.

  • 2. De melding bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. naam van de ondernemer;

    • b. lettertekens en het nummer van het vissersvaartuig;

    • c. de gereglementeerde typen vistuig die zullen worden gebruikt;

    • d. het gereglementeerd gebied waar zal worden gevist.

  • 3. Een melding als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel b, wordt beschouwd als een aanvraag tot verkrijging van een speciaal visdocument als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel a.

  • 4. Het is verboden in strijd te handelen met de onderdelen 10.2 en 10.3 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden.

  • 5. De toestemming, bedoeld in onderdeel 10.2 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden, wordt verkregen door melding van het voornemen tot het gebruik van meer dan één soort vistuig tijdens de visreis uiterlijk 48 uur voor aanvang van de visreis.

  • 6. De mededeling, bedoeld in onderdeel 10.3 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden, wordt gedaan aan de minister uiterlijk 48 uur voor aanvang van de visreis.

  • 7. Het is voor vaartuigen als bedoeld in onderdeel 13.1 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden verboden om in strijd te handelen met de artikelen 19 ter, eerste en tweede lid, 19 quater, eerste en tweede lid, en 19 sexies, eerste tot en met derde lid, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PbEG L 261) met inachtneming van het bepaalde in de tweede tot en met vierde volzin van onderdeel 13.1 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden

Artikel 37

  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 33, eerste lid, tot het aan boord houden van de gereglementeerde typen vistuig in de gereglementeerde geografische gebieden, is niet van toepassing in het geval, bedoeld in onderdeel 11.1 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden.

  • 2. De aanvraag tot verkrijging van een speciaal visdocument als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Regeling technische maatregelen 2000, wordt beschouwd als een melding als bedoeld in onderdeel 11.1 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden.

  • 3. Een vissersvaartuig mag andere dan met de visserij verband houdende activiteiten ontplooien in de gereglementeerde geografische gebieden zonder dat de daarmee gemoeide tijd wordt aangemerkt als een kalenderdag, mits wordt voldaan aan onderdeel 11.2 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden. Een melding als bedoeld in dat onderdeel wordt schriftelijk gedaan aan de minister. De melding bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. naam van de ondernemer;

    • b. lettertekens en het nummer van het vissersvaartuig en

    • c. de aard, datum van aanvang en duur van de activiteiten.

  • 4. Indien een vissersvaartuig niet heeft kunnen vissen omdat zich een noodsituatie als bedoeld in onderdeel 11.3 van bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden heeft voorgedaan, wordt het aantal dagen waarop het vissersvaartuig niet heeft kunnen vissen, niet in mindering gebracht op de betreffende hoeveelheid visserij-inspanning, bedoeld in bijlage 7, indien de kapitein van het vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger binnen een maand nadat de noodsituatie zich heeft voorgedaan schriftelijk bij de minister daarvan melding heeft gemaakt en de melding wordt gestaafd door bewijsstukken.

HOOFDSTUK 5. HERSTELPLAN HEEK

Artikel 38

  • 1. Het is verboden:

    • a. in de gebieden, genoemd in artikel 6, eerste lid, van verordening nr. 1162/2001 sleepnetten met een maaswijdte van 70 mm tot 90 mm aan boord te houden of te gebruiken;

    • b. in de gebieden, genoemd in artikel 5, eerste lid, van verordening nr. 1162/2001 bodemtrawls als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van die verordening aan boord te houden of te gebruiken;

    tenzij dit vistuig is geborgen overeenkomstig artikel 20, eerste lid, van verordening nr. 2847/93.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. op vissersvaartuigen waar een waarnemer als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van verordening nr. 1162/2001 aan boord is gedurende de gehele visreis, of

    • b. indien met het desbetreffende vissersvaartuig na 20 juni 2001 vijf visreizen in het geval van visserij in gebieden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tien visreizen in het geval van visserij in gebieden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zijn gemaakt met een waarnemer aan boord.

  • 3. De in het vorige lid bedoelde waarnemer handelt overeenkomst artikel 6, vierde lid, van verordening nr. 1162/2001.

  • 4. De kapitein van een vissersvaartuig die voornemens is de visserij uit te oefenen in de gebieden, bedoeld in het eerste lid, met het in dat artikellid genoemde vistuig:

    • a. meldt zich ten minste twee werkdagen voor aanvang van de visreis bij de Directeur Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ten behoeve van het toewijzen van een waarnemer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en

    • b. handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, vijfde lid, van verordening nr. 1162/2001.

Artikel 39

  • 1. Het is verboden heek gemengd of gecombineerd met andere mariene organismen aan boord van een vissersvaartuig te houden.

  • 2. De kapitein van een vissersvaartuig die heek aan boord houdt, handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, tweede lid, en 11 van verordening nr. 1162/2001.

Artikel 40

  • 1. Het is verboden in de gebieden, bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1162/2001, heek aan boord te houden van een vissersvaartuig waarop een sleepnet met een maaswijdte van 55 tot 99 mm aan boord wordt gehouden of wordt gebruikt indien de hoeveelheid heek meer dan 20% uitmaakt van de totale hoeveelheid mariene organismen aan boord, tenzij het een vissersvaartuig betreft met een lengte over alles van minder dan 12 meter, dat binnen 24 uur terugkeert naar de laatste haven waaruit het is vertrokken.

  • 2. Het is verboden:

    • a. een kuil of een tunnel van een sleepnet als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, van verordening nr. 1162/2001 aan boord te houden van een vissersvaartuig of te gebruiken in de gebieden, bedoeld in artikel 1 van die verordening, met uitzondering van ICES-deelgebieden V en VI als bedoeld in bijlage 1;

    • b. bodemsleepnetten als bedoeld in artikel 3, onderdelen b, c en d, van verordening nr. 1162/2001 aan boord te houden van een vissersvaartuig of te gebruiken in de gebieden, bedoeld in artikel 1 van die verordening;

    • c. boomkorren als bedoeld in artikel 4 van verordening nr. 1162/2001 aan boord te houden van een vissersvaartuig of te gebruiken in de gebieden, bedoeld in artikel 1 van die verordening;

    • d. sleepnetten met een maaswijdte tussen 55 en 99 mm aan boord te houden van een vissersvaartuig of te gebruiken in de gebieden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen a en b, van verordening nr. 1162/2001;

    • e. staand vistuig met een maaswijdte van minder dan 120 mm aan boord te houden van een vissersvaartuig of te gebruiken in de gebieden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van verordening nr. 1162/2001;

    • f. staand vistuig met een maaswijdte van minder dan 100 mm aan boord te houden van een vissersvaartuig of te gebruiken in de gebieden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van verordening nr. 1162/2001;

    tenzij dit vistuig is geborgen overeenkomstig artikel 20, eerste lid, van verordening nr. 2847/93.

  • 3. Het tweede lid, onderdeel d, is niet van toepassing, indien in overeenstemming met artikel 6 van verordening nr. 494/2002 of onderdeel 10.1 van bijlage III van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt gehandeld.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 41

De Regeling eisen, administratie en registratie inzake uitoefening visserij wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, tweede lid, onderdeel j, komt te luiden:

  • j. verordening nr. 1077/2008: Verordening (EG) nr. 1077/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 november 2008 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1966/2006 van de Raad betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1566/2007 (PbEU L 295).

2. In artikel 29a, derde lid, wordt ‘bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening nr. 1566/2007’ vervangen door: bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening nr. 1077/2008.

3. Artikel 29b komt te luiden:

Artikel 29b

In afwijking van artikel 29, tweede en derde lid, geven kopers en visafslagen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening nr. 1077/2008 de verkoopdocumenten en overnameverklaringen, bedoeld in artikel 29, eerste en tweede lid, elektronisch door aan de AID, met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar te stellen formaat.

4. Bijlage 5 vervalt.

Artikel 42

De Regeling stelselmatige controle bij aanlanding wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. verordening inzake vangstmogelijkheden: Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van de Europese Unie van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PbEU L 22).

2. In bijlage 3 van de Regeling stelselmatige controle bij aanlanding wordt na ‘Sint-Annaland (gemeente Tholen)’ toegevoegd:

Nes (gemeente Ameland)

Loswal (gemeente Schore)

Schelphoek (gemeente Schouwen-Duiveland)

Bergse Diepsluis (gemeente Tholen)

Haventje van Waarde (gemeente Reimerswaal)

Haven Flauwers (gemeente Zierikzee).

Artikel 43

De Regeling technische maatregelen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, eerste lid, onderdeel l, komt te luiden:

  • l. verordening inzake vangstmogelijkheden: Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van de Europese Unie van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PbEU L 22);.

2. In artikel 14, eerste lid, van de Regeling technische maatregelen 2000 wordt ‘de Regeling vangstbeperking en de Regeling visserij-inspanning herstelplannen’ vervangen door: de Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij.

Artikel 44

  • 1. Een ondernemer die een contingent voor een vissoort heeft toegekend gekregen voor 2009 op grond van artikel 10, eerste lid, van de Regeling contingentering zeevis, wordt voor 2009 geacht een recht op dat contingent te hebben als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van deze regeling.

  • 2. Een toekenning voor het kalenderjaar van een groepscontingent op grond van artikel 16, eerste lid, van de Regeling contingentering zeevis, geldt als een toekenning van een groepscontingent als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van deze regeling.

  • 3. Een besluit tot aanhouding van een contingent, op grond van artikel 14 de Regeling contingentering zeevis, geldt als een besluit tot aanhouding als bedoeld in artikel 23 van deze regeling.

  • 4. Een document, uitgereikt voor een kalenderjaar op grond van artikel 25, eerste lid, van de Regeling contingentering zeevis, wordt voor dat jaar beschouwd als een document als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van deze regeling.

Artikel 45

De volgende regelingen worden ingetrokken:

a. Regeling contingentering zeevis;

b. Regeling vangstbeperking;

c. Regeling visserij-inspanning herstelplannen;

d. de regeling van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 juni 2001, TRCJZ/2001/8750.

Artikel 46

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2009.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 maart 2009

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

BIJLAGE 1. DEELGEBIED, SECTOR OF DEELSECTOR ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1, EERSTE LID, ONDERDEEL D

1. ICES-deelgebieden en (deel)sectoren

  • a. Voor de omschrijving van de ICES deelgebieden en (deel)sectoren, met uitzondering van ICES-sector IIIa, ICES-deelgebied IV en ICES-deelsector 28, wordt verwezen naar Bijlage III van verordening (EG) nr. 3880/91 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van Lid-Staten die in het noordwestelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PbEG L 365);

  • b. Voor de omschrijving van ICES-sector IIIa wordt verwezen naar artikel 4, onderdelen b en c, van de verordening inzake vangstmogelijkheden;

  • c. Onder ICES-deelgebied IV worden tevens verstaan de in het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970 genoemde wateren.

2. NAFO deelgebieden en sectoren

  • a. Voor de omschrijving van de NAFO deelgebieden en sectoren wordt verwezen naar Bijlage III van verordening (EG) nr. 2018/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1993 inzake de indiening van statistieken van de vangsten en de visserijactiviteiten van de Lid-Staten die in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan vissen (PBEG L 186).

  • b. Onder ‘het gereglementeerde gebied van de NAFO’ wordt verstaan: het deel van het onder het NAFO-verdrag vallende gebied waarover de kuststaten geen soevereiniteitsrechten of jurisdictie uitoefenen.

3. FAO en CECAF deelgebieden en sectoren

Voor de omschrijving van de FAO en CECAF deelgebieden en sectoren wordt verwezen naar bijlage 2 van verordening (EG) nr. 2597/95 van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 1995 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van Lid-Staten in bepaalde gebieden buiten de Noordatlantische Oceaan (PbEG L 270).

4. Antarctische wateren

Voor de omschrijving van de Antarctische wateren wordt verwezen naar artikel 2 van verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad van de Europese Unie van 22 maart 2004 tot vaststelling van bepaalde controlemaatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 3940/90, (EG) nr. 66/98 en (EG) nr. 1721/1999 (PbEU L 97).

5. Internationale wateren

Internationale wateren zijn de wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen.

BIJLAGE 2. VANGSTVERBODEN VOOR DE NEDERLANDSE VISSERS VOOR HET KALENDERJAAR 2009 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, EERSTE LID

Vissoort

Gebied

Ansjovis

Engraulis encrasicolus

ICES gebieden VIII, IX en X en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Atlantische Slijmkop

Hoplostethus atlanticus

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII, XIV en het SEAFO gebied

  

Beryciden

Beryx spp.

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII, XIV en het SEAFO gebied

  

Blauwe Marlijn

Makaira nigricans

Atlantische Oceaan

  

Blauwe Leng

Molva dypterigia

EG wateren en internationale wateren van ICES gebied III

  

Blauwe Wijting

Micromesistius poutassou

ICES gebieden VIIIc, IX, X en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Blauwvintonijn

Thunnus thynnus

Atlantische Oceaan, ten oosten van 45º WL en de Middellandse Zee

  

Diepzeehaaien

Centroscymnus coelolepis

Centrophorus squamosus

Deania calceus

Dalatias licha

Etmopterus princeps

Etmopterus spinax

Centroscyllium fabricii

Cnetrophorus granulosos

Galeus melastomus

Galeus murinus

Apristuris spp.

Centrocymmus crepidater

Somniosus microcephalus

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden V, VI, VII, VIII, IX en X en XII

  

Diepzeehaaien en Deania histricosa en Deania profondorum

EG wateren en internationale wateren van ICES gebied XII

  

Doornhaai

Squalus accanthias

ICES gebied III

  

Gaffelkabeljauwen

Phycis blennoides

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X en XII

  

Geelstaartschar

Limanda ferruginea

NAFO gebieden 3LNO

  

Golfrog

Raja undulata

EG wateren van de ICES gebieden VI, VII, VIII, IX en X

  

Grenadiers

Macrourus spp.

Antarctische wateren van FAO gebied 58.5.2

  

Grenadiersvis

Coryphaenoides rupestris

EG wateren en internationale wateren van ICES gebieden I, II, III, IV, Va, VIII, IX, X, XII, XIV

  

Grijze Zuidpoolkabeljauw

Lepidonotothen squamifrons

Antarctische wateren van FAO gebied 58.5.2

  

Groenlandse Heilbot

Reinhardtius hippoglossoides

Noorse wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I en II, de EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV, de EG wateren en internationale wateren van ICES gebied VI, de Groenlandse wateren van de ICES gebieden V en XIV, de Groenlandse wateren van NAFO gebieden 0 en 1 en de NAFO gebieden 3LMNO

  

Grootoogtonijn

Thunnus obesus

Atlantische Oceaan

  

Haring

Clupea harengus

ICES gebieden IIIa, VI Clyde en VIIa, e en f

  

Haringhaai

Langna nasus

EG wateren en Internationale wateren van I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV

  

Heek

Merluccius merluccius

ICES gebieden III, VIII, IX, X en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Heilbot

Hippoglossus hippoglossus

Groenlandse wateren van ICES gebieden V en XIV en de Groenlandse wateren van NAFO gebieden 0 en 1

  

Horsmakreel

Trachurus spp.

ICES gebieden VIIIc, IX, X en de EG wateren van CECAF

  

Inktvis

Martialia hyadesi

Antarctische wateren van FAO gebied 48.3

  

Kabeljauw

Gadus morhua

Noorse wateren van ICES gebieden I en II, Kattegat, de ICES gebieden IIIbcd, V, VI en VIIa, de EG wateren en internationale wateren van XII en XIV, de Groenlandse wateren van ICES gebied XIV, de Groenlandse wateren van de NAFO gebieden 0 en 1 en de NAFO gebieden 2J en 3KLMNO

  

Kabeljauw en schelvis

Gadus morhua en Melanogrammus aeglefinus

Wateren van Faroër van ICES gebied Vb

  

Kever

Trisopterus esmarki

EG wateren van ICES gebied IIa en de ICES gebieden III en IV

  

Koolvis

Pollachius virens

Noorse wateren en de internationale wateren van de ICES gebieden, I en II, de EG wateren van ICES gebied Vb, ICES gebieden IIIbcd, VI, VII, VIII, IX, X, de EG wateren en internationale wateren van ICES gebieden XII en XIV en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Kortvinnige Pijlinktvis

Illex illecebrosus

NAFO gebieden 3 en 4

  

Krab

Paralomis spp.

Antarctische wateren van FAO gebied 48.3

  

Krielgarnaal

Euphausia superba

FAO gebied 48 en Antarctische wateren van de FAO gebieden 58.4.1 en 58.4.2

  

Lange schol

Hippoglossoides platessoides

NAFO gebieden 3LMNO

  

Langoestine

Nephrops norvegicus

Noorse wateren van ICES gebied IV, EG wateren van ICES gebied Vb, ICES gebieden III, VI, VII, VIII, IX, X en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Leng

Molva molva

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden III, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV

  

Leng en Blauwe leng

Molva molva en

Molva dypterigia

Wateren van Faroër van ICES gebied Vb

  

Lodde Mallottus villosus

ICES gebied IIb, Groenlandse wateren van de ICES gebieden V en XIV en de wateren van NAFO gebieden 3NO

  

Makreel

Scomber scombrus

Wateren van Faroër van ICES gebied Vb, Noorse wateren van IIa, de ICES gebieden VIIIc, IX, X en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Noordse Garnaal

Pandalus borealis

Noorse wateren van ICES gebied IVa, ICES gebied III, de Groenlandse wateren van de ICES gebieden V en XIV en de Groenlandse wateren van de NAFO gebieden 0, 1 en 3LM

  

Peneide garnalen

Penaeus spp.

Wateren van Frans Guyana

  

Platvis

Pleuronectiformes

Wateren van Faroër van ICES gebied Vb

  

Pollak

Pollachius pollachius

Noorse wateren ten zuiden van 62º N, EG wateren van ICES gebied Vb, ICES gebieden VI, VII, VIII, IX, X, de internationale wateren van ICES gebieden XII en XIV en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Reuzenhaai

Cetorinhus maximus

alle EG wateren en niet EG wateren

  

Roggen

Rajidae

EG wateren van ICES gebied IIIa, VIII en IX en Antarctische wateren van FAO gebied 58.5.2 en de NAFO gebieden 3LNO

  

Rode diepzeekrab

Chaceon spp.

SEAFO gebied

  

Roodbaars

Sebastes spp.

EG wateren en Internationale wateren van ICES gebied V en de Internationale wateren van ICES gebieden XII en XIV, IJslandse wateren van ICES gebied Va, wateren van Faroër van ICES gebied Vb, ICES gebieden I en II, de Groenlandse wateren van ICES gebieden V en XIV en de NAFO gebieden 2 (sectoren 1F en 3K) en 3LMNO

  

Schartong

Lepidorhombus spp.

EG wateren van ICES gebied Vb, de ICES gebieden VI, VII, VIII, IX, X, de internationale wateren van ICES gebieden XII en XIV en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Schelvis

Melanogrammus aeglefinus

Noorse wateren van ICES gebieden I en II, de EG wateren en Internationale wateren van Vb, VI, VII, VIII, IX, X, XII, XIV, wateren van Faroër, Skagerrak en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Schol

Pleuronectes platessa

Kattegat, de EG wateren van ICES gebied Vb, de ICES gebieden I, IIIbcd, VI, VII, VIII, IX, X, de internationale wateren van ICES gebieden XII en XIV en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Sneeuwkrab

Chionoecetes spp.

Groenlandse wateren van de NAFO gebieden 0 en 1

  

Sprot

Sprattus sprattus

ICES gebied III

  

Tong

Solea solea

Noorse wateren van ICES gebied IV, de EG wateren van ICES gebied Vb, de ICES gebieden I, IIIbcd, VI, VII en VIII, IX, X, de internationale wateren van XII en XIV en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Torsk

Brosme brosme

EG-wateren van ICES gebied III en Noorse wateren van IV

  

Vleet

Raja Batis

EG wateren van de ICES gebieden IIa, III, IV, VI, VII, VIII, IX, en X

  

Wijting

Merlangius merlangus

EG wateren van ICES gebied Vb, de ICES gebieden III, VI, VIIa, VIII, IX en X, de internationale wateren van ICES gebieden XII en XIV en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Witje

Glyptocephalus cynoglossus

NAFO gebieden 2J en 3KLNO

  

Witte Haai

Carcharodon carcharias

in alle EG wateren en niet EG wateren

  

Witte Rog

Rostroraja alba, Raja alba

EG wateren van de ICES gebieden VI, VII, VIII, IX en X

  

Witte Tonijn

Germa Alalunga

Atlantische Oceaan

  

Witte Heek

Urophysic tenuis

NAFO gebieden 3NO

  

Witte Marlijn

Tetrapturus alba

Atlantische Oceaan

  

IJsvis

Champsocephalus gunnari

Antarctische wateren van FAO gebieden 48.3 en 58.5.2

  

Zandspiering

Ammodytidae

EG wateren van IIa en de ICES gebieden IIIa en IV

  

Zeebrasem

Pallelus bogaraveo

EG wateren en internationale wateren van ICES gebieden IX en X

  

Zeeduivel

Lophiidae

ICES gebieden VIII, IX en X en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

  

Zee Engel

Squatina squtina

Alle EG wateren

  

Zwaardvis

Xiphias gladius

Atlantische Oceaan

  

Zwarte Haarstaartvis

Aphanopus carbo

EG wateren en internationale wateren van ICES gebieden I, II, III, IV, VIII, IX, X en CECAF gebied 34.1.2

  

Zwarte Patagonische IJsvis

Dissostichus eleginoides

Antarctische wateren van FAO gebieden 48.3, 48.4 en 58.5.2 en het SEAFO gebied

  

Zuidelijke Blauwvintonijn

Thunnus Maccoyii

Alle gebieden

BIJLAGE 3. TOTAAL VOOR DE NEDERLANDSE VISSERS IN HET KALENDERJAAR 2009 TE VANGEN HOEVEELHEDEN (X 1.000 KG IN LEVEND GEWICHT) ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, TWEEDE LID, ONDERDEEL B

Vissoort

Gebied

Hoeveelheid

Blauwe Wijting

Micromesistius poutassou

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIIIabde, XII en XIV

13.787

1)2)

Wateren van de Faroër

126

 
    

Doornhaai/Hondshaai

Squalus acanthias

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

7

3)

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I, V, VI, VII, VIII, XII, XIV

1

3)

    

Grote Zilversmelt

Argentina silus

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I en II

25

 

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden III en IV

55

 

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden V, VI en VII

4.226

 
    

Haring

Clupea harengus

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I en II

13.115

4)

EG wateren en Noorse wateren van ICES gebied IV ten noorden van 53°30'NB

22.519

 

ICES gebieden IVc en VIId

8.550

 

EG wateren en Internationale wateren van ICES gebieden Vb, VIb en VIaNoord

2.359

 

ICES-gebieden VIa-Zuid en VIIbc

847

 

ICES gebieden VIIghjk

365

 
    

Heek

Merluccius merluccius

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

60

 

ICES gebieden VI en VII, de EG wateren van ICES gebied Vb en de internationale wateren van de ICES gebieden XII en XIV

171

 
    

Horsmakreel

Trachurus spp.

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

3.814

 

ICES gebieden VI, VII en VIIIabde, de EG wateren van ICES gebied Vb en de internationale wateren van de ICES gebieden XII en XIV

57.415

 
    

Kabeljauw

Gadus morhua

ICES gebied IV, de EG wateren van ICES gebied IIa en ICES gebied IIIa tot aan het Skagerrak

2.762

 

ICES gebieden VIIb-c en e-k, VIII, IX en X en de EG wateren van CECAF gebied 34.1.1

1

 

ICES gebied VIId

42

 

Skagerrak

21

 
    

Koolvis

Pollachius virens

ICES gebied IIIa en IV en de EG wateren van ICES gebied IIa

132

 

Faroese wateren van ICES gebied Vb

49

 
    

Langoestine

Nephrops norvegicus

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

669

 
    

Leng

Molva molva

EG wateren van ICES gebied IV

6

 

Noorse wateren van ICES gebied IV

1

 
    

Makreel

Scomber scombrus

ICES gebieden IIIa en IV en de EG wateren van ICES gebied IIa

1.579

5)

ICES gebieden VI, VII en VIIIabde, de EG wateren van ICES gebied Vb en de internationale wateren van de ICES gebieden IIa, XII en XIV

28.905

6)

    

Noordse Garnaal

Pandalus borealis

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

35

 
    

Roggen

Rajidae

EG wateren van de ICES gebieden VIa-b, VIIa-c en VIIe-k

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

6

236

7) 8)

9)

 

EG wateren van ICES gebied VIId

5

10)

    

Schar en Bot

Limanda limanda Platichthys flesus

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

11.654

 
    

Schartong

Lepidorhombus spp.

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

21

 
    

Schelvis

Melanogrammus aeglefinus

ICES gebied IV en de EG wateren van ICES gebied IIa

182

 

Skagerrak

2

 
    
    

Schol

Pleuronectes platessa

ICES gebied IV, de EG wateren van ICES gebied IIa en ICES gebied IIIa tot aan het Skagerrak

20.237

 

Skagerrak

1.400

 
    

Sprot

Sprattus sprattus

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

1.729

 

VIId en e

430

 
    

Tarbot en Griet

Psetta maxima

Scopthalmus rhombus

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

2.923

 
    

Tong

Solea solea

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

10.466

 

Skagerrak

65

 
    

Tongschar en Witje

EG wateren van ICES gebieden IIa en IV

843

 
    

Wijting

Merlangius merlangus

ICES gebied IV en de EG wateren van ICES gebied IIa

674

 

ICES gebieden VIIb-h en VIIk

81

 

Skagerrak

1

 
    

Zeeduivel

Lophiidae

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

303

 

Noorse wateren van ICES gebied IV

17

 

ICES gebied VI, de EG wateren van ICES gebied Vb en de internationale wateren van de ICES gebieden XII en XIV

193

 

ICES gebied VII

30

 
    

Andere soorten

Noorse wateren van ICES gebied IV

200

11)

Voetnoten:

1) Waarvan tot 68% mag worden gevangen in de Noorse Economische Zone en in de visserijzone van Jan Mayen.

2) Waarvan tot 27% mag worden gevist in de wateren van de Faroer.

3) Een minimummaat van 100 cm moet in acht genomen worden.

4) Waarvan niet meer dan 11.803 ton mag worden gevangen in de Noorse wateren ten noorden van 62° NB en de visserijzone rond Jan Mayen.

5) Waarvan niet meer dan 490 ton mag worden gevangen in de ICES gebieden IVb,c;

6) Van deze hoeveelheid mag niet meer dan 8.723 ton worden gevangen in de periode van 1 januari tot en met 15 februari en van 1 oktober tot en met 31 december in de EG wateren van ICES gebied Iva.

7) Vangsten van de Koekoeksrog (Leucoraja naevus) (RJN/2C4-C), Stekelrog (Raja Clavata) (RJC/2AC4-C), Blonde rog (Raja brachyuran) (RJH/2AC4-C), Gevlekte rog (Raja montagui) (RJM/2AC4-C) en de Sterrog (Amblyraja radiate) (RJR/2AC4-C) moeten afzonderlijk worden gerapporteerd.

8) Voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter geldt dat deze soort niet meer dan 25% levend gewicht mag bedragen van het totaal van de vangsten aan boord.

9) Vangsten van de Koekoeksrog (Leucoraja naevus) (RJN/67AKXD), Stekelrog (Raja Clavata) (RJC/67AKXD), Blonde rog (Raja brachyuran) (RJH/67AKXD), Gevlekte rog (Raja montagui) (RJM/67AKXD), de Kleinoogrog (Raja micoocellata) (RJE/67AKXD), de Zandrog (Leucoraja circularis) (RJI/67AKXD) en de Shagreenrog (Leucoraja fullonica) (RJF/67AKXD) moeten afzonderlijk worden gerapporteerd.

10) Vangsten van de Koekoeksrog (Leucoraja naevus) (RJN/07D), Stekelrog (Raja Clavata) (RJC/07D), Blonde rog (Raja brachyuran) (RJH/07D), Gevlekte rog (Raja montagui) (RJM//07D) en de sterrog (Amblyraja radiate) (RJR/07D) moeten afzonderlijk worden gerapporteerd.

11) Andere soorten dan: haring, kabeljauw, koolvis, leng, makreel, schelvis, schol en wijting.

BIJLAGE 4: TOTAAL VOOR DE GEZAMENLIJKE VISSERS VAN DE LIDSTATEN VAN DE EG IN HET KALENDERJAAR 2009 TE VANGEN HOEVEELHEDEN (X 1.000 KG IN LEVEND GEWICHT) ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, TWEEDE LID, ONDERDEEL C

Vissoort

Gebied

Hoeveelheid

Blauwe leng

Molva dypterygia

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden II, IV en V

5

1)

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden VI en VII

6

1)

    

Grenadiervis

Coryphaenoides rupestris

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden Vb, VI en VII

7

1)

    

Kabeljauw

Gadus morhua

ICES gebieden I en IIb

100

 
    

Leng

Molva molva

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I en II

5

1)

    

Torsk

Brosme brosme

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I, II en XIV

3

1)

EG wateren en internationale wateren van

ICES gebied IV

6

1)

EG wateren en internationale wateren van

ICES gebied V, VI en VII

6

1)

    

Zeebrasem

Pallelus bogaraveo

EG wateren en internationale wateren van ICES gebieden VI, VII, VIII

7

1) 2)

    

Zwarte haarstaartvis

Aphanopus carbo

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden V, VI, VII en XII

8

1)

Voetnoot:

1) Uitsluitend voor bijvangsten, gerichte visserij niet toegestaan.

2) Een minimummaat van 30 cm moet in acht genomen worden.

BIJLAGE 5: DE VISSOORTEN, BEDOELD IN ARTIKEL 11, EERSTE LID, DE VANGSTGEBIEDEN, BEDOELD IN ARTIKEL 1, EERSTE LID, ONDERDEEL O, EN DE PERCENTAGES, BEDOELD IN ARTIKEL 11, EERSTE LID

Vissoort

Gebied

Percentage

Blauwe wijting

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIIIa, b, d, e, XII en XIV

62,8677

   

Haring

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden I en II

141,2469

 

EG wateren en Noorse wateren van ICES gebied IV ten noorden van 53°30' NB

56,6744

 

ICES gebieden IVc en VIId

64,6195

 

ICES gebieden Vb en VIb en de EG-wateren van ICES gebied VIa-Noord

79,5261

 

ICES gebieden VIa-Zuid en VIIb en c

83,7759

 

ICES gebieden VIIg, h, j en k

83,5401

   

Horsmakreel

EG-wateren van de ICES gebieden IIa en IV

90,6345

 

ICES gebieden VI, VII, VIIIabde, de EG wateren van ICES gebied Vb en de internationale wateren van de ICES gebieden XII en XIV

123,9168

   

Kabeljauw

ICES gebied IV, de EG wateren van ICES gebied IIa en ICES gebied IIIa tot aan het Skagerrak

111,3542

   

Makreel

ICES gebieden VI, VII en VIIIabde, de EG wateren van ICES gebied Vb, en de internationale wateren van de ICES gebieden IIa, XII en XIV

91,3046

   

Schol

ICES gebied IV, de EG wateren van ICES gebied IIa en ICES gebied IIIa tot aan het Skagerrak

97,4174

   

Tong

EG wateren van de ICES gebieden IIa en IV

85,1086

   

Wijting

ICES gebied IV en de EG wateren van ICES gebied IIa

54,4090

   

Grote zilversmelt

EG wateren en internationale wateren van de ICES gebieden V, VI en VII

100,0001

BIJLAGE 6: DE HOEVEELHEDEN, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 23, 24 EN 25

Artikel 23, eerste lid, onderdeel a

Kabeljauw: 105 kilogram

Wijting: 59 kilogram

Artikel 23, eerste lid, onderdeel b

Kabeljauw: 32.499 kilogram

Wijting: 9953 kilogram

Artikel 24, eerste lid, onderdeel a

Makreel: 50 kilogram

Artikel 24, eerste lid, onderdeel b

Makreel: 1546 kilogram

Artikel 25

Horsmakreel: 541.842 kilogram

BIJLAGE 7: TOTALE TOEGESTANE VISSERIJ-INSPANNING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 33, TWEEDE LID, ONDERDEEL C

Vistuigcategorieën

Vistuigcategorie code

Visserij-inspanning

(in Kw-dagen)

Bodemtrawls en zegens (vistuigtypen OTB, OTT, PTB, SDN, SSC en SPR) met een maaswijdte:

  

gelijk aan of groter dan 100 mm

TR1

385.686

gelijk aan of groter dan 70 mm en kleiner dan 100 mm

TR2

1.009.135

gelijk aan of groter dan 16 mm en kleiner dan 32 mm

TR3

15.092

Boomkorren (vistuigtype TBB) met een maaswijdte:

  

gelijk aan of groter dan 120 mm

BT1

402.105

gelijk aan of groter dan 80 mm en kleiner dan 120 mm

BT2

23.314.014

Kieuwnetten en warrelnetten (vistuigtype GN)

GN

140.004

TOELICHTING

1. Inleiding

Onderhavige regeling is een samenvoeging van vier ministeriële regelingen: de Regeling vangstbeperking, de Regeling contingentering zeevis, de Regeling visserij-inspanning herstelplannen en de Regeling herstelmaatregelen heek 2001. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bepalingen uit deze regelingen te moderniseren. Hierbij ligt de nadruk op de vermindering van regels en administratieve lasten en de vermindering van het aantal juridische toetsmomenten in de uitvoering, zoals vergunningen en ontheffingen. Deze vermindering van het aantal regelingen en modernisering zijn in lijn met het Kabinetsbeleid, zoals onder meer vervat in de aanpak voor vermindering van regeldruk voor bedrijven (Kamerstukken II 2006–2007, 29 515, nr. 202).

In deze toelichting wordt eerst de achtergrond van de samenvoeging behandeld. Vervolgens wordt ingegaan op de elementen van de modernisering (omzetting van EU-recht, vermindering juridische toetsmomenten en de vermindering van regels en administratieve lasten). Daarna wordt de vermindering van lasten kwantitatief onderbouwd. Tot slot wordt de regeling ook artikelsgewijs toegelicht.

2. Samenvoeging

De clustering van de ministeriële regelingen op het terrein van de zeevisserij is aangekondigd als onderdeel van het Meerjarenprogramma grote vereenvoudiging van regels 2004 tot 2007, zoals per brief van 8 april 2004 medegedeeld aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2003–2004, 29 515, nr. 2). Voorheen waren de herstelmaatregelen in de zeevisserij vervat in meerdere regelingen. Deze samenvoeging betekent om twee redenen een vereenvoudiging ten opzichte van die situatie. In de eerste plaats is de inhoud van deze bepalingen op deze wijze meer toegankelijk. Alle bepalingen staan immers in een enkele regeling, hetgeen ook de onderlinge samenhang meer duidelijk maakt. In de tweede plaats is met deze regeling de structuur van dit regelcomplex vereenvoudigd door middel van een andere indeling van de bepalingen.

In de bijlage bij deze toelichting is voor de inzichtelijkheid in de samenvoeging een transponeringstabel opgenomen. In de linkerkolom staan alle artikelen opgenomen van de ingetrokken regelingen, rechts worden de corresponderende artikelen uit onderhavige regeling genoemd. Er is in deze tabel voor gekozen om niet de slotbepalingen van de oude regelingen te noemen, omdat die allemaal niet zijn overgenomen.

3. Modernisering

De bepalingen uit de samengevoegde regelingen zijn doorgelicht op de vermindering van administratieve lasten, regeldruk en juridische toetsmomenten. Hieronder worden deze drie punten langsgelopen.

Vermindering juridische toetsmomenten

Vermindering van het aantal juridische toetsmomenten, zoals ontheffingen en vergunningen, is al enige tijd onderdeel van het regeringsbeleid. In het huidige kabinetsbeleid zijn vergunningen als een belangrijke bron van ongewenste regeldruk benoemd. De vergunningen in de regelgeving rond quotering en contingentering waren tevens onderdeel van het Project vereenvoudiging LNV-vergunningen. De uitkomst van de eerste screening was dat deze vergunningen vereenvoudigd zouden kunnen worden, maar dat meer onderzoek noodzakelijk is. Dit is opgenomen in een brief van de minister van LNV aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005–2006, 29 515, nr. 138).

Onderzoek in het kader van de totstandkoming van onderhavige regeling heeft uitgewezen dat veel toetsmomenten uit de samengevoegde regelingen vervangen kunnen worden door algemene regels. Deze toetsmomenten bestonden in de praktijk uit automatische toestemming voor bepaalde handelingen; er bestond geen beslisruimte. De verzoeken om toestemming zijn nu vervangen door eenmalige meldingsplichten. Deze melding blijft noodzakelijk om de nodige aanpassingen in de registratie van vangsten te maken. De handeling kan pas doorgang vinden als een ontvangstbevestiging is ontvangen door de ondernemer.

De volgende meldingsplichten waren voorheen toetsmomenten: de ontheffing voor wetenschappelijk onderzoek (artikel 2, zesde lid), de ontheffing aan scheepswerven voor schepen in aanbouw (artikel 5, derde lid), de toekenning van contingenten (artikel 11, eerste lid), de onttrekking aan het groepscontingent (artikel 15, eerste lid), toestemming aan een ondernemer om zijn contingenten anders over zijn vaartuigen te verdelen (artikel 21, eerste lid), de ingebruikgeving van een contingent (artikel 24, eerste lid) en de ingebruikgevingen door groepen (artikel 25, eerste tot en met derde lid). De overige toetsmomenten blijven bestaan omdat een inhoudelijke toets noodzakelijk blijft. In de artikelsgewijze toelichting wordt verder stil gestaan bij de betreffende artikelen.

Vermindering administratieve lasten en regelgeving

Deze regeling vermindert de regeldruk op visserijbedrijven op een aantal punten. Deze aanpak is in lijn met het beleid van het huidige kabinet, zoals blijkt uit het actieplan ‘Merkbaar minder regeldruk voor bedrijven!’ (Kamerstukken II 2006–2007, 29 515, nr. 202). Daarin is de doelstelling opgenomen om in deze kabinetsperiode de administratieve lasten met 25% te verlagen.

Onderhavige regeling vermindert de administratieve lasten door de bepaling te schrappen die vissers verplichtte om een overlading van haring apart te melden aan de Algemene Inspectiedienst, naast reeds bestaande EU-rechtelijke logboekverplichtingen (de artikelen 13 en 14 van de Regeling contingentering zeevis). Deze bepaling vormde een nationale uitwerking van een inmiddels vervallen EG-noodverordening.

Ook de handelingsvrijheid van ondernemers is verruimd, omdat bepaalde handelingen rond contingenten voortaan mogelijk zijn zolang het contingent nog niet geheel is opgevist. Voorheen waren deze handelingen slechts toegestaan indien 90% of minder van het contingent was opgevist. De betreffende handelingen zijn de onttrekking aan het groepscontingent (artikel 15, eerste lid), de andere verdeling door een ondernemer van zijn contingenten over zijn vaartuigen (artikel 21), de overdracht van contingenten (artikel 22, tweede lid), de aanhouding van contingenten (artikel 23), de ingebruikgeving van contingenten (artikel 24, eerste lid) en de ingebruikgevingen door groepen (artikel 25, eerste, derde en vijfde lid). Artikel 28 van de Regeling contingentering zeevis is daarmee niet overgenomen.

Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om een aantal bepalingen te schrappen, waarvan de uitvoeringspraktijk heeft bewezen dat ze geen praktisch nut meer hebben. Het betreft hier in de eerste plaats het zogenoemde rederijcontingent. Met de introductie van de groepscontingenten heeft het rederijcontingent geen praktische waarde meer en wordt het ook niet meer toegepast. De betreffende artikelen zijn dan ook niet overgenomen in onderhavige regeling (artikel 5 en 15 van de Regeling contingentering zeevis). In de tweede plaats is de ministeriële bevoegdheid geschrapt om te bepalen dat na een bepaalde datum geen overdrachten van contingenten meer mochten plaatsvinden. Van deze bevoegdheid werd geen gebruik gemaakt (artikel 29 van de Regeling contingentering zeevis).

4. Vermindering van administratieve lasten

De lasten voor bedrijven veranderen door het schrappen van informatieverplichtingen ten aanzien van de melding van het overladen van haring. De melding van overlading van haring vindt ongeveer 10 keer per jaar plaats, voor 50 vissers. Het kost zeven minuten per visser, tegen een tarief van € 30,– p/u. Deze maatregel doet de administratieve lasten dus dalen met € 1750,– per jaar.

5. Vaste verandermoment

In lijn met de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze regeling in werking op 1 juli 2009. Voorts wordt deze regeling tijdig gepubliceerd, dat wil zeggen uiterlijk drie maanden voordien. Aldus wordt een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers en de met de uitvoering en handhaving belaste diensten voldoende voorbereidingstijd wordt geboden.

6. Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Het eerste lid van dit artikel bevat de begripsbepalingen. Om verwarring bij controles te voorkomen bepaalt het tweede lid op welk moment het aanlanden plaatsvindt.

Hoofdstuk 2. Bepalingen inzake vangstbeperkingen

Artikel 2

In dit artikel wordt het systeem van Europees vastgestelde vangstmogelijkheden nationaal uitgewerkt. De vangstmogelijkheden zijn vastgelegd in de jaarlijkse verordening inzake vangstmogelijkheden (Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van de Europese Unie van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PbEU L 22) en in de tweejaarlijkse verordening inzake vangstmogelijkheden voor bepaalde diepzeesoorten (Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2008 tot vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PbEU L 352). De vangstmogelijkheden worden vastgesteld voor een bepaalde soort in een bepaald gebied. Uit hoofde van de eerste twee leden is het verboden om de visserij te bedrijven op deze soorten, tenzij er een vangstmogelijkheid beschikbaar is. Deze mogelijkheden zijn opgenomen in bijlage 2 tot en met 4. De mogelijkheden zijn verdeeld in hoeveelheden die beschikbaar zijn voor Nederlandse vissers, voor Europese vissers en voor vissers van derdelanden. Op het moment dat een beschikbare vangstmogelijkheid is opgevist, is het verboden om de visserij voort te zetten in het betreffende gebied en op de betreffende soort. Dit tijdstip, waarna de visserij verboden is, wordt bekend gemaakt door de minister (het vierde lid). Dit artikel bevat tevens een mogelijkheid om, na melding aan de minister, vangsten te doen in het kader van wetenschappelijke onderzoek (het zesde lid). In het zevende lid wordt uitvoering gegeven aan onderdelen 5a en 5d van bijlage III van de verordening inzake vangstmogelijkheden. Deze bepalingen hebben tot doel het gebruik door Lidstaten van het kabeljauwquotum in de aldaar bedoelde gebieden (Noordzee, Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal) te reguleren. Om aan deze bepalingen nationaal uitvoering te geven, zijn grondslagen opgenomen om de visserij op kabeljauw te sluiten voor een bepaalde periode als omstandigheid van de onderdelen 5a.3 of 5d.3 van de verordening zich voordoet.

Artikel 3

In dit artikel is artikel 9, derde lid, van de verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2009 uitgewerkt (het eerste lid). Ingevolge verordening (EG) nr. 2807/83 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de Lid-Staten (PbEG L 276) behoeft een hoeveelheid van een bepaalde vissoort van 50 kilogram of minder – uitgedrukt in levend gewicht – niet te worden vermeld in het logboek. Het logboek dient onder meer ter controle van de vangsten. Hoeveelheden die niet in het logboek hoeven te worden vermeld, worden in beginsel niet in mindering gebracht op het toegekende quotum of contingent. In de praktijk komt het echter voor dat een vissersvaartuig op een dag meerdere visreizen maakt waarbij elke afzonderlijke reis de vangst van een bepaalde vissoort weliswaar 50 kilogram of minder bedraagt, maar de totale vangst van die vissoort van die dag meer dan 50 kilogram bedraagt. Door het maken van meerdere visreizen per dag kan op die manier worden voorkomen dat de gevangen vis in mindering wordt gebracht op het toegekende quotum of contingent. Dit is in strijd met voornoemd artikel 9, derde lid, derhalve is in het tweede lid bepaald dat indien de totale vangst van een vissoort van een dag meer dan 50 kilogram bedraagt, deze vangst in mindering wordt gebracht op het quotum (het tweede lid).

Artikel 4

In het voorjaar van 2004 is tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en vertegenwoordigers van de visserijsector een intentieverklaring opgesteld en ondertekend met als hoofddoel te komen tot een duurzame kottervisserij (Kamerstukken II, 2003/2004, 29 200, XIV nr. 82). In deze intentieverklaring is onder meer afgesproken dat onderzoek zal worden gedaan naar de mogelijkheden om via de publieke en private weg het nalevingsniveau van de visserijregelgeving te verbeteren. De aan Nederland toegekende vangstmogelijkheden kunnen een aangrijpingspunt bieden voor maatregelen die tot doel hebben de naleving van de visserijregelgeving te bevorderen. Dit kan gebeuren door een deel van de vangstmogelijkheden (ten hoogste 10%) die in een kalenderjaar aan Nederland zijn toegewezen, te reserveren en die vervolgens lopende het jaar (uiterlijk 1 juni) alsnog toe te wijzen aan vissers die overeenkomstig een aantal van de belangrijkste voorschriften van de visserijregelgeving hebben gehandeld. De genoemde voorschriften zijn de voorschriften die betrekking hebben op het motorvermogen, netvoorzieningen, de aanwezigheid van satellietvolgapparatuur en de aan de vissers toegekende contingenten. De mogelijkheid tot het reserveren van vangstmogelijkheden is opgenomen in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde en vierde lid. Dit artikel is op dit onderdeel nog slechts een zogenaamde kapstokbepaling. De verdere uitwerking van het voorgaande, waaronder het vaststellen van de onderwerpen waarop het instrument daadwerkelijk zal worden ingezet en de criteria die bij het toewijzen van de vangstmogelijkheden zullen worden gehanteerd, zal op een later moment plaatsvinden.

Jaarlijks wordt reeds een deel van de aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden (ongeveer 2%) gereserveerd om met andere lidstaten quota te kunnen ruilen en in verband met mogelijke kortingen op de toegewezen quota die de Europese Commissie kan toepassen ingevolge de Europese regelgeving, bijvoorbeeld bij overschrijdingen van quota in het voorafgaande kalenderjaar. Deze vangstmogelijkheden worden na aftrek van de quotaruil en eventuele kortingen lopende het jaar over de betrokken vissers verdeeld. Dit is neergelegd in het eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid.

Artikel 5

Deze bepaling verbiedt de visserij met bepaalde netten, indien die visserij met een ander vaartuig dan een vissersvaartuig plaatsvindt, alsmede om die netten aan boord te hebben van een dergelijk vaartuig (het eerste lid). Op deze wijze wordt de controle op visserijactiviteiten vergemakkelijkt, omdat alleen geregistreerde vissersvaartuigen deze netten aan boord mogen hebben. Het tweede lid zondert de visserij in de kustwateren en de zeegebieden uit van dit verbod, omdat deze visserij een ander, kleinschaliger karakter heeft dan de zeevisserij. Het derde lid bevat een uitzonderingsmogelijkheid op het eerste lid voor scheepswerven, voor in aanbouw zijnde vissersvaartuigen die nog niet zijn geregistreerd in het visserijregister. Zonder deze uitzondering zouden deze vaartuigen geen proefvaarten kunnen maken met netten aan boord. Het vierde en vijfde lid verbiedt de aanwezigheid van de boomkor op een vissersvaartuig, tenzij dat vaartuig gerechtigd is om de tong- en scholvisserij uit te oefenen. Op deze manier wordt op dezelfde wijze als in het eerste lid de controle vergemakkelijkt. In het vijfde lid is een uitzondering opgenomen voor de garnalen- en spieringvisserij, omdat deze visserijen een ander karakter hebben en een verbod voor deze visserijen te restrictief zou zijn.

Artikel 6

Deze bepaling verbiedt het verhandelen van door sportvissers gevangen vis, waardoor de controle op commerciële visserijactiviteiten wordt vergemakkelijkt. Het sportvissen op zee met medeneming van de vangst is in principe toegestaan. Het verhandelen van op zee gevangen vis is slechts toegestaan indien men beschikt over een geregistreerd vissersvaartuig en men beschikt over de benodigde vangstrechten (zie ook Aanhangsel Handelingen II 2002/2003, nr. 1696).

Artikel 7

De Commissie maakt op grond van verordening nr. 2847/93 de tijdstippen bekend waarop de vangstmogelijkheden zijn opgevist voor vaartuigen van andere Lidstaten en voor vaartuigen van derdelanden. Onderhavige bepaling verbiedt de visserij door deze vaartuigen na die bekendmaking door de Commissie.

Artikel 8

Dit artikel bevat een bijzondere bepaling over vis die aan boord van een vissersvaartuig is ingevroren en verpakt om de houdbaarheid te verlengen. Deze verpakkingen moeten voorzien van bepaalde codes, waaruit onder meer blijkt welke vissoort de verpakking bevat. Op deze wijze is mogelijk om op eenvoudige wijze te bepalen van welke vangstmogelijkheid (artikel 3) of welk contingent (hoofdstuk 3) de betreffende vangsten moeten worden afgetrokken.

Artikel 9

In deze bepaling is neergelegd onder welke voorwaarden bijvangsten toegestaan zijn buiten de vastgestelde vangstmogelijkheden. Deze bepaling vormt deels een uitwerking van de artikelen 9 en 10 van de verordening inzake vangstmogelijkheden (eerste, derde en vierde lid). Het tweede lid is een nationale bepaling inzake de bijvangst van heek en schelvis, die een goed beheer van de vangstmogelijkheden voor die soorten mogelijk maakt.

Hoofdstuk 3. Bepalingen inzake contingentering

Artikel 10

De lidstaten zijn uit hoofde van artikel 20, vijfde lid, van verordening nr. 2371/2002 vrij om een eigen systeem toe te passen voor de nationale verdeling van de vangstmogelijkheden. Nederland heeft een algemeen systeem voor alle vangstmogelijkheden, waarbij een ieder die aan alle voorwaarden voldoet de visserij mag bedrijven op de bestanden waarvoor de vangstmogelijkheden gelden. Dit algemene systeem is neergelegd in hoofdstuk 2 van deze regeling.

Voor bepaalde soorten en bepaalde gebieden heeft Nederland echter tevens een specifiek systeem van contingenten, dat is neergelegd in hoofdstuk 3. Een contingent is een individueel recht op een deel van een vangstmogelijkheid. Deze individualisering rationaliseert de visserij, omdat een ondernemer met een contingent zijn visserijactiviteiten op een optimale manier kan verdelen over het kalenderjaar. Hij heeft immers een individueel recht en is niet afhankelijk van de uitputting van de algemene vangstmogelijkheid. De basis van het contingentensysteem ligt in dit artikel, dat de visserij verbiedt op bepaalde bestanden indien voor het betreffende vissersvaartuig geen recht op een contingent bestaat.

Artikel 11

In deze bepaling is neergelegd wie een recht op een contingent heeft voor een kalenderjaar. De contingenten zijn oorspronkelijk verdeeld op basis van historische rechten. Dit betekent dat wie het vorige kalenderjaar recht had op een contingent, dat voor het nieuwe kalenderjaar ook heeft. Dit recht betreft een bepaald aandeel in de betreffende vangstmogelijkheid. Dit aandeel blijft gelijk (behoudens eventuele overdrachten, zie artikel 22), terwijl de hoogte van het jaarlijkse contingent, uitgedrukt in kilogrammen van een vissoort, kan verschillen op grond van fluctuaties van de vangstmogelijkheden. De jaarlijkse hoogte van het contingent wordt bepaald door middel van de jaarlijks vast te stellen percentages, opgenomen in bijlage 6 bij de regeling, waarmee het contingent wordt aangepast ten opzichte van het voorgaande jaar (het eerste lid).

Het tweede lid werkt het systeem van aanverwante vissoorten uit. Deze soorten zijn verwant in de zin dat vangsten van de ene soort vrijwel altijd gepaard gaan met vangsten van de aanverwante soort. Om te voorkomen dat deze grote hoeveelheden bijvangsten weer worden teruggegooid omdat het betreffende vissersvaartuig geen recht heeft om die soort te vangen, is bepaald dat contingenten van aanverwante vissoorten alleen gezamenlijk kunnen bestaan.

Reeds toegepaste kortingen naar aanleiding van eerdere overschrijdingen (zie artikel 20) worden niet meegerekend bij het bepalen van de hoogte in kilogrammen voor het nieuwe kalenderjaar (het derde lid). Het vierde en vijfde lid geven de minister de mogelijkheid om in bepaalde gevallen het percentage uit het eerste lid gedurende het jaar te verhogen of verlagen (vierde en vijfde lid).

Artikel 12

Dit artikel bepaalt dat aan ondernemers een document voor hun contingent wordt uitgereikt (het eerste lid). De tenaamstelling van het document wordt, na ontbinding van een samenwerkingsverband tussen vissers (bijvoorbeeld een vennootschap onder firma), na melding daarvan gewijzigd (het tweede lid).

Artikel 13

Het beheer van de visserijquota in de zeevisserij is in Nederland de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de overheid als het bedrijfsleven. Ten behoeve van dit systeem van gezamenlijk management is de sector georganiseerd in zogenoemde Biesheuvelgroepen. Dat zijn groepen die voldoen aan de in dit artikel neergelegde eisen. Een dergelijke groep bestaat uit tenminste 15 ondernemers die lid zijn van één producentenorganisatie, heeft rechtspersoonlijkheid en staat onder leiding van een voorzitter wiens benoeming door het Productschap Vis moet zijn goedgekeurd. Deze groepen en daarnaast ook producentenorganisaties komen in aanmerking voor een groepscontingent.

De deelnemers aan deze groepen en producentenorganisaties kunnen hun contingenten voor het kalenderjaar samenvoegen, waardoor zij op een meer rationele wijze hun visserij kunnen uitoefenen. Ondernemers kunnen slechts deelnemen aan één groepscontingent (het vierde lid). Ook is bepaald welke bescheiden moeten worden overlegd aan de minister om een groepscontingent te vormen (het zesde en zevende lid). Het negende lid bevat de gronden waarop de minister het vormen van een groepscontingent kan weigeren.

Artikelen 14 tot en met 17

Deze artikelen bevatten de overige bepalingen inzake groepscontingenten. Om het systeem van groepscontingenten goed te laten functioneren hebben de besturen van de groepen en producentenorganisaties meerdere verplichtingen (artikel 14). De artikelen 15 en 16 bepalen onder welke voorwaarden een deelnemer uit een groepscontingent kan stappen of uitgesloten kan worden. Artikel 17 bepaalt op basis van welke gegevens de gescheiden contingenten in de voornoemde situaties moeten worden berekend. De bevoegdheid van het Productschap Vis is geschrapt om deelnemers voor te dragen voor uitsluiting. Praktisch bleek er geen nut meer te bestaan voor deze rol.

Artikelen 18 tot en met 20

Artikel 18 verbiedt het overschrijden van contingenten. Als het contingent van een ondernemer is gekoppeld aan een aanverwante vissoort, dan bepaalt artikel 19 dat ook niet meer op de aanverwante vissoort mag worden gevist. Indien een contingent toch wordt overschreden, dan regelt artikel 20 dat dat contingent van de betreffende ondernemer het volgende kalenderjaar (of -jaren) overeenkomstig wordt gekort.

Artikel 21

Contingenten worden uit hoofde van de artikelen 10 en 11 aan een ondernemer toegekend voor diens vissersvaartuig. Als een ondernemer meerdere vissersvaartuigen exploiteert en voor meerdere van deze vaartuigen geldt een recht op eenzelfde contingent, dan kan hij, na melding aan de minister, zijn contingenten anders over zijn vaartuigen verdelen.

Artikel 22

Contingenten hebben de vorm van individuele rechten. Artikel 22 bepaalt dat deze rechten verhandelbaar zijn en onder welke voorwaarden. Het uitgangspunt is dat het aantal vaartuigen met een zogenoemd basiscontingent niet mag uitbreiden. In dit kader is voorgeschreven dat indien een contingent in delen wordt verkocht, een deel blijft voortbestaan als basiscontingent en de andere delen slechts kunnen worden gevoegd bij reeds bestaande contingenten (het vierde lid). Deze delen van het oorspronkelijke basiscontingent worden daarmee een zogenoemd kilogrammencontingent. Overdracht vindt plaats door middel van een verzoek aan de minister (het tweede lid). Het formele moment van overdracht is pas na kennisgeving van de minister dat het verzoek is verwerkt (het negende tot en met elfde lid). Voor aanverwante vissoorten gelden voorts een aantal aanvullende bepalingen, omdat deze alleen overgedragen kunnen worden aan ondernemers die ook recht hebben op contingenten van beide soorten (derde, vierde en zesde lid). Tenslotte bevat dit artikel enige bepalingen over de registratie door de minister van pandrechten op contingenten (zevende en achtste lid). Op deze wijze is het voor over te dragen contingenten bekend of er een pandrecht op rust, indien het pandrecht is geregistreerd. Dit kan overdrachten van contingenten vergemakkelijken.

Artikel 23

Het recht op een contingent van een ondernemer geldt slechts voor diens vissersvaartuig. Er zijn echter situaties waarin een ondernemer tijdelijk geen vissersvaartuig heeft, omdat deze bijvoorbeeld wordt vervangen. Voor die situaties bestaat de mogelijkheid om de minister te verzoeken het recht op een contingent aan te houden, omdat dat recht anders zou vervallen. Artikel 23 bepaalt hoe de aanhoudingen plaatsvinden en onder welke voorwaarden aangehouden contingenten na verloop van tijd weer kunnen worden toegekend aan een vaartuig.

Artikelen 24 en 25

Naast de overdracht van contingenten (artikel 22) is ook ingebruikgeving van een contingent mogelijk. Artikel 24 regelt dit voor individuele contingenten en artikel 25 voor groepscontingenten. De contingenten worden dan voor het kalenderjaar in gebruik gegeven aan een andere ondernemer of aan een groep. Om een ingebruikgeving te effectueren moet een melding worden gedaan aan de minister en moet vervolgens een kennisgeving van de minister zijn ontvangen

Artikelen 26 tot en met 29

De artikelen 26 tot en met 29 bevatten bepalingen over de bijvangst van gecontingenteerde soorten. Deze soorten mogen niet worden bevist zonder een recht op een contingent te hebben. Voor deze soorten zijn echter ook hoeveelheden toegestane bijvangsten vastgesteld voor vissersvaartuigen die geen recht op een contingent hebben. De betreffende soorten zijn kabeljauw en wijting (artikel 26), makreel (artikel 27) en horsmakreel (artikel 28). De toegestane hoeveelheden bijvangst van deze soorten is opgenomen in bijlage 6 bij de regeling. Het derde lid van artikel 25 bevat een bijzondere bepaling inzake kabeljauw en wijting. Deze vissoorten worden soms al aan boord van vissersvaartuigen bewerkt. Om te voorkomen dat door deze bewerking de bepalingen inzake de bijvangst van deze soorten wordt ondergraven, is bepaald dat steeds de helft van de toegestane hoeveelheden bijvangst geldt. Artikel 29 bevat voorts een beperking ten aanzien van het percentage dat de toegestane bijvangsten mogen uitmaken van de vangsten aan boord van een vissersvaartuig.

Artikelen 30 tot en met 32

Deze artikelen bevatten de overige bepalingen inzake contingenten. Artikel 30 betreft een bijzondere bepaling over spanvisserij. Deze vorm van visserij geschiedt gezamenlijk door twee vissersvaartuigen en daarbij moet bepaald worden tegen wiens contingent de vangsten worden geteld. Vanwege de bijzondere kenmerken van de haringvisserij bevat artikel 31 beperkingen voor onder meer het vormen van groepscontingenten, overdrachten en ingebruikgevingen, door te bepalen dat deze handelingen alleen haring uit hetzelfde vangstgebied mag betreffen. Artikel 32 bepaalt hoe de verschillende meldingen en verzoeken worden gedaan. De termijn uit het vierde lid om de aldaar genoemde meldingen te doen is verruimd. Uit ervaringen in de praktijk blijkt dat vissers een ruimere termijn nodig hebben, om alle administratieve wijzigingen te verwerken. De termijn is verschoven van 20 december naar 15 januari van het volgende jaar.

Hoofdstuk 4. Bepalingen inzake visserij-inspanning

Artikel 33

In verordening nr. 1342/2008 is een langetermijnplan voor kabeljauw neergelegd. Dit langetermijnplan is er op gericht de bestanden van kabeljauw te beschermen door het beperken van de inspanning van vissersvaartuigen die in het Skagerrak, het Kattegat, de Noordzee, een groot deel van het zeegebied ten westen van Schotland, het oostelijk deel van het Kanaal en de Ierse Zee de visserij uitoefenen met bepaalde vistuigen. Het visserij-inspanningsregime zoals neergelegd in verordening nr. 1342/2008 is voor de beheersperiode 1 februari 2009 tot en met 31 januari 2010 uitgewerkt in bijlage IIa van de verordening inzake vangstmogelijkheden. De hoeveelheid visserij-inspanning (gemeten in kilowattdagen) waarvoor vissersvaartuigen in aanmerking komen, is afhankelijk van de gebieden waar wordt gevist en het type vistuig dat wordt gebruikt. Om in aanmerking te komen voor het gebruik van deze visserij-inspanning, moeten vissersvaartuigen aan een aantal eisen voldoen, zoals melding aan de minister voorafgaand aan de beheersperiode en het ingeschreven staan in het visserijregister (het tweede lid van artikel 33). Ook is het aantal vaartuigen dat in aanmerking komt, beperkt tot drie categorieën (het derde lid), omdat zowel de hoeveelheid visserij-inspanning als de totale capaciteit van de toe te laten vaartuigen is beperkt per Lidstaat (zie de artikelen 12, tweede lid, en 14, derde lid, van verordening nr. 1342/2008). Voor vissersvaartuigen waarvoor aan alle eisen is voldaan, wordt een speciaal visdocument uitgereikt.

Artikel 34

De hoeveelheid visserij-inspanning die met vissersvaartuigen waarvoor een speciaal visdocument is afgegeven, mag worden gebruikt, is opgenomen in bijlage 1. Elke gebruikte hoeveelheid inspanning wordt afgeboekt van dat totaal overeenkomstig de EU-regelgeving (het eerste lid van artikel 34). Niet alle hoeveelheden visserij-inspanning worden ter beschikking gesteld, om visserij-inspanning uit te kunnen wisselen met andere Lidstaten en om inspanning te kunnen overdragen tussen inspanningsgroepen (het tweede lid, onderdelen a en b). Tevens zullen deze hoeveelheden visserij-inspanning worden gebruikt om ondernemers te belonen die gebruik maken van selectiever vistuig (het derde lid, onderdeel b). De voorwaarden voor deze beloning worden op een later tijdstip bekend gemaakt. Deze grond voor het verdelen van visserij-inspanning is in lijn met artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van verordening nr. 1342/2008.

Artikel 35

Voorts is het mogelijk om voor een vissersvaartuig aanvullende visserij-inspanning toegewezen te krijgen, op grond van artikel 13 van verordening nr. 1342/2008. Deze aanvullende inspanning kan gebruikt worden op het moment dat bekend is gemaakt dat de algemeen beschikbare hoeveelheid inspanning is opgebruikt. Om in aanmerking te komen voor deze aanvullende hoeveelheid, moet de visserij uitgevoerd met het betreffende vaartuig voldoen aan de eisen van artikel 13, onderdeel a, b of c van verordening nr. 1342/2008, alsook aan de overige voorwaarden opgesomd in onderhavig artikel. Ook kunnen nog nadere eisen worden gesteld (het derde lid). De toegekende aanvullende visserij-inspanning is niet overdraagbaar tussen vaartuigen (het zesde lid).

Artikel 36

De visser moet op grond van dit artikel in een aantal gevallen een melding verrichten. Wat betreft de melding van het type vistuig voorafgaand aan een tijdvak, dient die melding te geschieden aan het groepsbestuur of, indien een visser niet deelneemt aan een groepscontingent, aan de minister (eerste en tweede lid). Er is gekozen voor een melding aan de groepen omdat het melden aan de groep een eenvoudiger handeling betreft dan een melding aan de minister. Het groepsbestuur geeft de gegevens vervolgens door aan het ministerie. Deze melding wordt tevens beschouwd als aanvraag voor een speciaal visdocument (het derde lid). De melding betreffende het type vistuig dat gaat worden gebruikt op een visreis – een verplichting voor de visser die er voor kiest om twee typen vistuig te gebruiken – dient ook te geschieden aan de minister (vierde tot en met zesde lid).

Artikel 37

Indien de visser andere dan met de visserij verband houdende activiteiten met zijn vaartuig gaat uitoefenen, of een andere vorm van visserij, en wil voorkomen dat de beschikbare visserij-inspanning met deze periode wordt verminderd, dient hij eveneens een melding betreffende deze activiteiten te verrichten (het eerste tot en met derde lid). Dit geldt ook indien hij door een noodsituatie niet heeft kunnen vissen (het vierde lid).

Hoofdstuk 5. Bepalingen inzake herstelplan heek

Artikelen 38 tot en met 40

Op grond van verordening nr. 1162/2001 zijn bepaalde handelingen verboden in gebieden waar het bestand van heek kwetsbaar is. Het is in de betrokken gebieden verboden te vissen met sleepnetten met een maaswijdte van 70 mm tot 99 mm en met bodemtrawls, tenzij er een waarnemer aan boord is van het vissersvaartuig (artikel 38, eerste lid). Deze waarnemer zal overeenkomstig de verordening steekproeven uit voeren teneinde onder andere vast te stellen hoeveel heek, langoustines en andere mariene organismen er worden gevangen en wat de afmetingen van de gevangen heek zijn (tweede lid). De kapitein van een vissersvaartuig, die voornemens is de visserij in betrokken gebieden met dat vistuig uit te oefenen, dient zich ten minste twee werkdagen voor aanvang van de visreis te melden bij de Directeur Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ten behoeve van het toewijzen van een waarnemer (het vierde lid).

Artikel 39 verbiedt vervolgens het gemengd aan boord hebben van heek. Op grond van artikel 40 is het verboden in de betrokken gebieden heek aan boord te houden van een vissersvaartuig, aan boord waarvan zich een sleepnet met een maaswijdte van 55 tot 99 mm bevindt, indien de hoeveelheid van deze vissoort meer dan 20% is van de totale hoeveelheid mariene organismen aan boord. Daarnaast worden eisen gesteld ten aanzien van het aan boord houden of gebruiken van sleepnetten, boomkorren, bodemsleepnetten en staand vistuig.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 41

Onderhavig artikel wijzigt artikel 29b, eerste lid, van de Regeling eisen, administratie en registratie inzake uitoefening visserij. Hiermee komt bijlage 5 bij die regeling te vervallen. Deze bijlage bevatte de gegevens die een elektronisch verkoopdocument dient te bevatten. Deze gegevens worden EU-rechtelijk voorgeschreven, thans in Verordening (EG) nr. 1077/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 november 2008 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1966/2006 van de Raad betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1566/2007 (PbEU L 295). Het overnemen van deze gegevens in de bijlage is niet meer wenselijk, omdat de Europese lijst vaak gewijzigd wordt. Tevens zijn de verwijzingen aangepast naar voornoemde verordening aangepast in deze verordening.

Artikel 42

In bijlage 3 van de Regeling stelselmatige controle bij aanlanding worden de havens opgesomd waar vissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 meter of minder mogen aanlanden. Gedurende bepaalde perioden van het jaar vist een aantal kleine vissersvaartuigen vanuit Nes (gemeente Ameland), Loswal (gemeente Schore), Schelphoek (gemeente Schouwen-Duiveland), Bergse Diepsluis (gemeente Tholen), Haventje van Waarde (gemeente Reimerswaal) en de Haven Flauwers (gemeente Zierikzee). Tot nu toe moesten de vissers aanlanden in een verder gelegen haven. Dit ging ten koste van de kwaliteit van de vis. Gelet daarop zijn voornoemde havens toegevoegd aan bijlage 3.

Artikel 43

De wijzigingen van de Regeling technische maatregelen 2000 betreft een aanpassing van een verwijzing naar deze nieuwe regeling.

Artikel 44

Dit artikel bevat het overgangsrecht. Volledigheidshalve is opgenomen dat contingenten toegekend op grond van de Regeling contingentering zeevis gelden als een recht op een contingent, dit in verband met het schrappen van het toetsmoment. Voor het overige wordt bepaald dat documenten, uitgegeven op basis van een van de ingetrokken regelingen, geldig blijven.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

BIJLAGE BIJ DE TOELICHTING: TRANSPONERINGSTABEL

Artikel (oud)

Artikel (nieuw)

Artikel 1 Regeling vangstbeperking

Artikel 1 Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevisserij

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 2a

Artikel 3

Artikel 2b

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 9

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 1 Regeling contingentering zeevis

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 10

Artikel 3

Artikel 19, eerste en tweede lid

Artikel 4

Artikel 18, onderdeel c, en 19, vierde lid

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 18, onderdeel b, en 19, derde lid

Artikel 7

Artikel 26

Artikel 8

Artikel 27

Artikel 8a

Artikel 28

Artikel 8b

Artikel 29

Artikel 9

Artikel 30

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 10a

Artikel 11

Artikel 21

Artikel 12

Artikel 24

Artikel 13

Artikel 22

Artikel 14

Artikel 23

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 13

Artikel 17

Artikel 14

Artikel 18

Artikel 25, eerste lid

Artikel 19

Artikel 25, tweede lid

Artikel 20

Artikel 25, derde lid

Artikel 21

Artikel 15

Artikel 22

Artikel 16

Artikel 22a

Artikel 17

Artikel 23

Artikel 20

Artikel 24

Artikel 20

Artikel 25

Artikel 12

Artikel 26

Artikel 31

Artikel 27

Artikel 32

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 1 Regeling visserij-inspanning herstelplannen

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 33

Artikel 3

Artikel 34

Artikel 4

Artikel 35

Artikel 5

Artikel 36

Artikel 6

Artikel 37

Artikel 1 Regeling herstelmaatregelen heek

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 38

Artikel 3

Artikel 39

Artikel 3a

Artikel 40, eerste lid

Artikel 3b

Artikel 40, tweede en derde lid

Naar boven