Besluit van de Minister van Justitie van 22 oktober 2009, nummer WBN 2009/5, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap

De Minister van Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2.6/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid komt te luiden:

Paragraaf 2.6 Administratieve verwerking van de bevestiging

De burgemeester zendt de optieverklaring, de bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid, de afgelegde verklaring omtrent verblijfsstatus en/of gedrag, de gegevens betreffende de toelating (kopie verblijfsdocument, verblijfstitelgegevens uit de GBA, en, in voorkomende gevallen, een bericht omtrent toelating) en de bevestiging in afschrift aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), locatie Rijswijk met het oog op de opname van deze documenten in het nationaliteitsregister (artikel 12, eerste lid, BVVN). Indien van toepassing voegt hij bij deze bevestiging een volledig ingevuld uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964, betreffende het uitwisselen van gegevens met betrekking tot verkrijging van nationaliteit bij de verkrijging van het Nederlanderschap door een persoon met de nationaliteit van: België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Turkije (Model 1.35). Bij een persoon van Surinaamse nationaliteit voegt hij een ingevuld formulier gebaseerd op het Memorandum of Understanding inzake wederzijdse uitwisseling van informatie betreffende de verkrijging en verlies van de nationaliteit tussen Nederland en Suriname, ondertekend op 26 augustus 2008 (Model 1.35a) toe. De burgemeester maakt één uitwisselingsformulier op per meerderjarige, die door optie het Nederlanderschap verkregen heeft en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezat. Minderjarige kinderen die hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder door optie en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezaten, staan vermeld op het uitwisselingsformulier van de ouder. Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door optie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit wordt eveneens een uitwisselingsformulier opgemaakt.

N.B. Indien de persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel wordt geen uitwisselingsformulier opgemaakt.

De burgemeester bevordert dat de verkrijging van het Nederlanderschap, eventueel vastgestelde namen en het eventuele verlies van de oorspronkelijke nationaliteit in de GBA worden verwerkt.

Daarnaast stelt hij, indien de medeverkrijging betrekking heeft op een kind dat is ingeschreven in de GBA van een andere gemeenten, de burgemeester van die gemeente van de verkrijging van het Nederlanderschap op de hoogte. Bovendien wordt de politie van de woonplaats van betrokkene(n) door de burgemeester op de hoogte gesteld.

Indien naamsvaststelling heeft plaatsgevonden, worden ook de Centrale Justitiële documentatiedienst en – indien in Nederland de ambtenaar van de burgerlijke stand een geboorteakte heeft opgemaakt – de betreffende ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte gesteld. Dit geldt ook voor naamsvaststellingen die gevolgen hebben voor de namen van de kinderen van de optant, van welke kinderen in Nederland bij de ambtenaar van de burgerlijke stand geboorteakten zijn opgemaakt.

B

6-4 Toelichting ad artikel 6, vierde lid komt te luiden:

6-4 Toelichting ad artikel 6, vierde lid

Zij weigert de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.

De optieverklaring wordt niet bevestigd als op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Dit is een imperatieve weigeringgrond. De burgemeester heeft geen beleidsvrijheid. Dit volgt uit de tekst van de wet.

Bij de beoordeling of ernstige vermoedens bestaan1, hanteert de burgemeester, om redenen van rechtszekerheid en gelijke behandeling, dezelfde normen als bij naturalisatie (zie de Nota van toelichting bij artikel 10 van het Besluit van 15 april 2002 (Stb. 231) tot uitvoering van de artikelen 21 en 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap). Deze normen staan beschreven in de toelichting op artikel 9, eerste lid onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap in deze Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

De burgemeester is verplicht de normen die in de Handleiding bij artikel 9, eerste lid, onder a RWN worden beschreven, toe te passen. Dit volgt uit de RWN en de daarop gebaseerde regelgeving. Ingevolge artikel 21 RWN kunnen bij algemene maatregel van rijksbestuur onder meer nadere voorschriften worden gesteld betreffende de administratieve behandeling van verkrijging en verlening van het Nederlanderschap. Deze algemene maatregel van rijksbestuur is het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN). In artikel 10, tweede lid van het BvvN is opgenomen dat de burgemeester onderzoekt of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de RWN, jegens de optant of de personen die tot medeverkrijging in de optieverklaring zijn genoemd, indien zij zestien jaar of ouder zijn.2 In het BvvN is vervolgens bepaald dat bij ministeriele regeling nadere regels kunnen worden gesteld in de uitvoering van dit besluit. Deze ministeriele regeling is de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN). In artikel 2 van de RvvN is onder meer opgenomen dat, tenzij in de regeling anders is bepaald, de uitvoeringsautoriteit de hem in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap opgedragen werkzaamheden uitvoert in overeenstemming met de Handleiding, alsmede met de nadere instructies terzake die in het betreffende Rijksdeel gelden. In de regeling is op dit punt niets anders bepaald. Dit betekent dat de burgemeester de richtlijnen zoals deze beschreven staan bij artikel 9, eerste lid, onder a RWN dient te volgen. Om ongelijkheid tussen gemeenten te voorkomen is het van belang dat de normen ook strikt worden toegepast.

Iedere optant dient door middel van een verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag (model 1.14) schriftelijk te verklaren dat hij, of één van de in de verklaring genoemde personen van zestien jaar of ouder, al dan niet in aanraking is geweest met politie en justitie én niet polygaam gehuwd zijn.

Weigering van de optiebevestiging wegens meervoudige huwelijken

Optanten worden door de RWN impliciet geacht ingeburgerd te zijn; daarom stelt de wet niet expliciet aan hen een aanvullend inburgeringsvereiste. Wel mag van een optant des te meer worden verwacht dat zijn persoonlijke situatie in overeenstemming is met de Nederlandse openbare orde. Op het moment dat hij het Nederlanderschap verkrijgt, is de Nederlandse rechtssfeer volledig op hem van toepassing. Daarmee komt een einde aan de noodzaak van erkenning van een huwelijk dat naar Nederlands recht niet zou bestaan. Het is in strijd met de openbare orde om met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden te zijn. Iemand die met meer dan één persoon door het huwelijk verbonden is, kan derhalve het Nederlanderschap niet verkrijgen. Er is dan sprake van gevaar voor de civielrechtelijke openbare orde.

De Nederlandse openbare orde verzet zich tegen het polygaam gehuwd zijn van Nederlanders. Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW. Dit artikel bepaalt dat een persoon slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden kan zijn. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 3 WCH (Wet Conflictenrecht Huwelijk). Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen. De Nederlandse openbare orde verzet zich daarmee tevens tegen het bestaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap zou verkrijgen.

In geval van het bestaan van meervoudige huwelijken (polygaam gehuwd) is de persoonlijke situatie van de optant niet in overeenstemming met de Nederlandse civielrechtelijke openbare orde en wordt op die grond de optiebevestiging geweigerd.

De vraag of een optant mogelijk polygaam gehuwd is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van deze landen bijlage 1 bij dit artikellid.

Erkenning van echtscheiding

Artikel 3 Wet conflictenrecht echtscheiding (WCE) geeft onder meer aan dat een in het buitenland uitgesproken verstoting in Nederland slechts dan als rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk wordt aangemerkt, dus: eerst dan naar Nederlands recht kan worden erkend, indien de verstoting onherroepelijk is. Bovendien dient de vrouw met de verstoting (uitdrukkelijk of stilzwijgend) te hebben ingestemd of zich bij de verstoting hebben neergelegd getuige bijvoorbeeld uit een bewijs van verstotingshandeling (waaruit de instemming van de vrouw kan worden afgeleid), een bewijs van instemming of berusting, een bewijs dat de ex-echtgenote is hertrouwd of een huwelijksakte van de man betreffende een huwelijk gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. Als bewijs dat een polygaam huwelijk niet meer in stand is, kan ook de overlijdensakte van de verstoten vrouw worden overgelegd. Verstotingen van vóór de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht echtscheiding worden analoog behandeld.

Verstoting

Als de optant de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal de burgemeester aan de hand van de gegevens in de GBA nagaan of sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Indien uit de GBA blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal moeten worden onderzocht of de ontbinding van het huwelijk naar Nederlands recht kan worden erkend. Het ligt op de weg van optant om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerdere echtgenoot heeft ingestemd met de verstoting. Zo is de omstandigheid dat de verstoting lang geleden heeft plaatsgevonden geen reden om aan te nemen dat de vrouw stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting.3 De burgemeester zal bij het afleggen van een optieverklaring aan een optant als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de GBA zijn opgenomen. Indien dat het geval is, zal aan de hand van de door optant overgelegde documenten dienen te worden onderzocht of dat huwelijk is ontbonden op een naar Nederlands recht erkende wijze.

Beoordeling buitenlandse verstotingsakten

Bij de behandeling van een optieverklaring kunnen moeilijkheden worden ondervonden die vaak verband houden met de beoordeling door ambtenaren van de GBA van buitenlandse verstotingsakten. Het blijkt namelijk dat bij de inschrijving in de GBA van eenzijdige verstotingen vóór 10 april 1981 (inwerkingtreding van de WCE) veelal is nagelaten na te gaan of de vrouw met de verstoting heeft ingestemd dan wel zich daarbij heeft neergelegd. De omstandigheid dat een verstoting van vóór 10 april 1981 in de GBA staat ingeschreven als ontbinding van een huwelijk levert dan ook geen bewijs op dat de verstoting rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de ongeldigheid van een verstoting jaren na inschrijving alsnog aan de betrokken persoon wordt tegengeworpen. Het kan dan voor hem moeilijk zijn na zo’n lange tijd nog een bewijs van de berusting van de vrouw te verkrijgen. De burgemeester dient steeds de geldigheid van een eenzijdige verstoting aan de hand van de door de WCE gestelde criteria te toetsen. Daartoe worden hier enige richtlijnen gegeven.

Richtlijnen voor de beoordeling van de geldigheid volgens de WCE van een eenzijdige verstoting

Een eenzijdige verstoting door de man leidt tot een in Nederland rechtsgeldige huwelijksontbinding als aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan (artikel 3 WCE):

  • 1. er is, conform het nationale recht van de man, een verstotingsakte opgemaakt en gehomologeerd in het land van herkomst of een ander land dat de verstoting kent. De verstotingsakte mag niet zijn opgemaakt door het consulaat van het land van herkomst in Nederland. Is dit het geval, dan is geen geldige verstoting tot stand gekomen. Verklaart het consulaat dat een akte in het land van herkomst is opgemaakt, dan is dit onvoldoende bewijs; én

  • 2. de ontbinding moet ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolgen hebben; met andere woorden de verstoting moet onherroepelijk zijn, hetgeen moet zijn aangetoond met stukken van – bijvoorbeeld – een rechtbank (Marokko); én

  • 3. de vrouw heeft uitdrukkelijk of stilzwijgend ingestemd met de verstoting of zich erbij neergelegd. Dit blijkt slechts in incidentele gevallen uit de verstotingsakte.

De instemming of berusting van de vrouw kan wel worden afgeleid uit onder meer de volgende omstandigheden:

  • de vrouw heeft zelf om inschrijving van de verstotingsakte in de GBA gevraagd, of zij heeft verzocht om op haar Nederlandse huwelijksakte een latere vermelding betreffende de huwelijksontbinding te plaatsen;

  • de vrouw is blijkens een huwelijksakte – of een ander officieel document – hertrouwd (N.B. een islamitische vrouw mag zelf geen polygaam huwelijk aangaan);

  • na de verstoting zijn uit de vrouw natuurlijke kinderen geboren, hetgeen blijkt uit het feit dat deze kinderen in de buitenlandse geboorteakte onder haar naam, althans niet onder de naam van de gewezen echtgenoot, staan vermeld;

  • de man heeft een document overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw instemt met de verstoting. Het enkele feit dat de vrouw aanwezig was bij de verstoting of homologatie dan wel daarbij was opgeroepen, is onvoldoende reden om haar instemming aan te nemen. De handtekening van de vrouw dient te zijn gelegaliseerd door een autoriteit van het land waar de vrouw de verklaring heeft afgelegd (eventueel kan – ter vergelijking met de handtekening op de verklaring van instemming – een kopie van de handtekening van de vrouw in haar paspoort worden meegestuurd). Een verklaring van de vrouw dat zij op de hoogte is van de verstoting is in dit verband overigens onvoldoende;

  • de man is hertrouwd ten overstaan van een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat die ambtenaar de verstoting op geldige grond heeft erkend;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw om verstoting heeft verzocht én voor die verstoting is een vergoeding (‘khul’) aan de man toegezegd. Die vergoeding kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van bepaalde rechten die zij gewoonlijk na de verstoting heeft, zoals het recht op betaling van het restant van de bruidsgift (‘mahr’ of ‘sadaq’ geheten), het recht op alimentatie, zij kan de feitelijke zorg voor de kinderen aan de man hebben overgedragen, zij kan ook verplichtingen op zich hebben genomen, zoals de betaling van het onderhoud van de kinderen. In geval van een ‘khul’ is de verstoting steeds onherroepelijk. In vertalingen van verstotingsakten wordt de verstoting (‘talaq’) soms ten onrechte vertaald met ‘echtscheiding’ of ‘divorce’. Of er sprake is van een rechterlijke ontbinding van het huwelijk zal uit de inhoud van de akte, maar niet uit het enkele woord ‘echtscheiding’ of ‘divorce’ moeten blijken;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw, optredend als vertegenwoordiger van de man, zichzelf verstoot.

De hierboven gegeven criteria zijn uiteraard vatbaar voor rechterlijke toetsing. De hierboven genoemde lijst van omstandigheden, waaruit de instemming of de berusting blijkt, is niet limitatief. Er kunnen andere feitelijke omstandigheden zijn die er mede op wijzen dat de vrouw zich bij de verstoting heeft neergelegd.

Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde buitenlandse documenten geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het Nederlands rechtsverkeer kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 6, tweede lid RWN, paragraaf 2.2.5.4).

Weigering optiebevestiging wegens strafrechtelijk(e) delict(en)

Naast polygamie zijn er ook andere gronden op grond waarvan ernstige vermoedens bestaan dat de optant een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. De richtlijnen om vast te stellen of op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan zijn dezelfde als in artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, RWN bij naturalisatie. De bevestiging van de optieverklaring van de optant die voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b (indien optant minderjarig is) of c, RWN kan niet worden geweigerd als op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Verdragsverplichtingen verzetten zich in die gevallen tegen een weigering. Bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN gaat het daarbij om artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (Trb. 1998, 149). Bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN is de weigering niet toegestaan op grond van artikel 6, eerste lid 1, aanhef en onder a van het Europees Verdrag inzake nationaliteit.

BIJLAGE 1
Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is (geactualiseerd per 1 juni 2009)
 

Kent polygamie

Polygamie alleen voor moslims

Kent geen polygamie

Polygamie onbekend

Verstoting (talaq) mogelijk

Geen verstoting

Verstoting onbekend

Afghanistan

x

   

x

  

Algerije

x

   

x

  

Bahrein

x

   

x

  

Bangladesh

x

   

x

  

Brunei

 

x

  

x

  

Djibouti

x

    

x

 

Egypte

 

x

  

x

  

Ethiopië

  

x

  

x

 

Gambia

 

x

    

x

India

 

x

  

x

  

Indonesië

x

    

x

 

Irak

x

   

x

  

Iran

x

   

x

  

Israel

 

x

   

x

 

Jemen

x

   

x

  

Jordanië

x

   

x

  

Kenia

x

   

x

  

Koeweit

x

   

x

  

Libanon

 

x

  

x

  

Libië

x

   

x

  

Maleisië

 

x

  

x

  

Malediven

x

    

x

 

Mali

x

    

x

 

Marokko

x

   

x

  

Mauritanië

x

   

x

  

Niger

   

x

x

  

Nigeria

 

x

   

x

 

Oeganda

x

   

x

  

Pakistan

x

   

x

  

Qatar

x

     

x

Saudi-Arabië

x

   

x

  

Senegal

x

    

x

 

Sierra Leone

x

   

x

  

Singapore

 

x

  

x

  

Soedan

 

x

  

x

  

Somalië

x

   

x

  

Sri Lanka

 

x

  

x

  

Suriname

  

x

   

x

Syrië

x

   

x

  

Tanzania

x

     

x

Tsjaad

x

   

x

  

Tunesië

  

x

  

x

 

Turkije

  

x

  

x

 

Ver. Arab. Emiraten

x

   

x

  

Zambia

 

x

    

x

C

Paragraaf 3.9/7-alg Toelichting algemeen bij artikel 7 RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.9 Uitbrengen advies

De burgemeester sluit het onderzoek af met het uitbrengen van een schriftelijk advies aan de IND over het verzoek om naturalisatie en over de eventuele naamsvaststelling c.q. naamswijziging (artikel 36, vijfde lid, BVVN. Zie model 2.22).

De adviezen die kunnen worden uitgebracht zijn: ‘geen bezwaar’ en ‘bezwaar’.

De burgemeester zendt het verzoek om naturalisatie, de door hem over de verzoeker en andere betrokkenen ingewonnen inlichtingen, de bewijzen van persoonsgegevens (verklaringen en/of afschriften dan wel uittreksels van akten van de burgerlijke stand), de door verzoeker en andere betrokkenen ondertekende verklaringen en verzoeken, de overige door verzoeker overgelegde bewijsstukken, de uittreksels uit de GBA en het advies aan het betreffende kantoor van de IND (artikel 37, eerste lid, BVVN). De burgemeester behoudt een kopie van het naturalisatiedossier in verband met de wettelijke bewaarplicht.4 In verband met de wettelijke behandeltermijn van een jaar is het van belang dat uit de stukken die aan de IND worden gezonden duidelijk blijkt op welke datum de naturalisatiegelden zijn betaald, op welke datum eventueel ontheffing van betaling is verleend en op welke datum de aanvullende stukken zijn overgelegd (zie ook de toelichting bij artikel 9, vierde lid, RWN). De IND bevestigt de ontvangst van het dossier aan de burgemeester (artikel 37, tweede lid, BVVN).

D

Paragraaf 3.10 /7-alg Toelichting algemeen komt te luiden:

Paragraaf 3.10 Beslissing op het verzoek

Op het verzoek wordt beslist binnen één jaar na de betaling van de naturalisatiegelden, of na de beslissing tot ontheffing daarvan, dan wel nadat de gevraagde stukken, noodzakelijk voor de beoordeling van het verzoek, zijn ontvangen (artikel 9, vierde lid, RWN). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informeert de verzoeker over de beslissing tot afwijzing (artikel 38, eerste lid, BVVN). Beslissingen tot afwijzing, tot buitenbehandelingstelling of tot aanhouding van verzoeken worden per aangetekende post aan verzoeker verzonden. In geval van een positieve beslissing stuurt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het de verzoeker betreffende uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap zo snel mogelijk aan de burgemeester van de woonplaats van de verzoeker. De burgemeester draagt zorg voor het bekendmaken van het besluit. (Zie ook paragraaf 3.13.) Het uittreksel vermeldt de naam van de persoon die is genaturaliseerd. Ook de mee-genaturaliseerde minderjarige kinderen worden in het uittreksel genoemd. Benadrukt wordt dat kinderen slechts hebben gedeeld in de naturalisatie, indien dit uitdrukkelijk is vermeld in het besluit tot verlening van het Nederlanderschap. Voor zover van toepassing blijkt uit de bekendmaking tevens de bij het naturalisatiebesluit totstandgekomen naamsvaststelling c.q. naamswijziging.

Indien van toepassing maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) na ontvangst van het terugmeldformulier een uitwisselingsformulier op, als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964, betreffende het uitwisselen van gegevens met betrekking tot verkrijging van nationaliteit, van toepassing bij verlening van het Nederlanderschap aan een persoon met de nationaliteit van België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Turkije (model 1.35). Bij een persoon van Surinaamse nationaliteit maakt de IND, na ontvangst van het terugmeldformulier, een formulier op gebaseerd op het Memorandum of Understanding inzake wederzijdse uitwisseling van informatie betreffende de verkrijging en verlies van de nationaliteit tussen Nederland en Suriname, ondertekend op 26 augustus 2008 (Model 1.35a) toe. De IND maakt één uitwisselingsformulier op per meerderjarige die door naturalisatie het Nederlanderschap verkregen heeft en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezat. Minderjarige kinderen die hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder door naturalisatie en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezaten, staan vermeld op het uitwisselingsformulier van de ouder.

Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit wordt eveneens een uitwisselingsformulier opgemaakt.

N.B. Indien de persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel wordt geen uitwisselingsformulier opgemaakt.

E

Het schema opgenomen in bijlage 8 in de toelichting op artikel 8, lid 1, aanhef en onder d, RWN wordt vervangen door het onderstaande schema:

Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is (geactualiseerd per 1 juni 2009)
 

Kent polygamie

Polygamie alleen voor moslims

Kent geen polygamie

Polygamie onbekend

Verstoting (talaq) mogelijk

Geen verstoting

Verstoting onbekend

Afghanistan

x

   

x

  

Algerije

x

   

x

  

Bahrein

x

   

x

  

Bangladesh

x

   

x

  

Brunei

 

x

  

x

  

Djibouti

x

    

x

 

Egypte

 

x

  

x

  

Ethiopië

  

x

  

x

 

Gambia

 

x

    

x

India

 

x

  

x

  

Indonesië

x

    

x

 

Irak

x

   

x

  

Iran

x

   

x

  

Israel

 

x

   

x

 

Jemen

x

   

x

  

Jordanië

x

   

x

  

Kenia

x

   

x

  

Koeweit

x

   

x

  

Libanon

 

x

  

x

  

Libië

x

   

x

  

Maleisië

 

x

  

x

  

Malediven

x

    

x

 

Mali

x

    

x

 

Marokko

x

   

x

  

Mauritanië

x

   

x

  

Niger

   

x

x

  

Nigeria

 

x

   

x

 

Oeganda

x

   

x

  

Pakistan

x

   

x

  

Qatar

x

     

x

Saudi-Arabië

x

   

x

  

Senegal

x

    

x

 

Sierra Leone

x

   

x

  

Singapore

 

x

  

x

  

Soedan

 

x

  

x

  

Somalië

x

   

x

  

Sri Lanka

 

x

  

x

  

Suriname

  

x

   

x

Syrië

x

   

x

  

Tanzania

x

     

x

Tsjaad

x

   

x

  

Tunesië

  

x

  

x

 

Turkije

  

x

  

x

 

Ver. Arab. Emiraten

x

   

x

  

Zambia

 

x

    

x

F

Paragraaf 1/9-3-a Toelichting ad artikel 9, derde lid komt te luiden:

Paragraaf 1 Algemeen

Dit artikellid geeft een opsomming van categorieën verzoekers om naturalisatie op wie het in het eerste lid aanhef en onder b van dit artikel neergelegde vereiste van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet van toepassing is. De hier vermelde uitzonderingen berusten op verdragsverplichtingen (in het bijzonder het Tweede Protocol en het Vluchtelingenverdrag van Geneve van 28 juli 1951).

Bij de beoordeling van de vraag of een verzoeker door naturalisatie tot Nederlander zijn oorspronkelijke nationaliteit verliest, speelt het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, 4) een belangrijke rol (het verdrag is op 10 juni 1985 in werking getreden voor het gehele Koninkrijk). Hoofdregel van dit verdrag is dat een onderdaan van een verdragsstaat die vrijwillig de nationaliteit van een andere verdragsstaat verkrijgt, daardoor van rechtswege zijn oorspronkelijke nationaliteit verliest. Aangezien dit verdrag rechtstreekse werking heeft, gaat de nationaliteit in deze gevallen ook verloren als het nationale recht van de verdragsstaat dit verlies niet regelt. Bij hoofdstuk 1 (Beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit) van dit verdrag zijn aangesloten: Denemarken, Italië, Nederland (voor het gehele Koninkrijk), Noorwegen en Oostenrijk.

Het op 2 februari 1993 te Straatsburg totstandgekomen Tweede Protocol is voor het gehele Koninkrijk in werking getreden op 20 augustus 1996 en bevat een belangrijke aanpassing van de hierboven genoemde hoofdregel van het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963. In het Tweede Protocol wordt bepaald dat verdragspartijen bij het Tweede Protocol in hun wetgeving mogen opnemen dat de hoofdregel van het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 wordt doorbroken voor de volgende doelgroepen:

  • echtgenoten in nationaliteitsrechtelijk gemengde huwelijken;

  • kinderen uit voornoemde huwelijken;

  • tweede-generatiemigranten, dat wil zeggen onderdanen van een verdragsstaat die zijn geboren in een andere verdragsstaat en daar wonen of hun gewone verblijfplaats hebben gedurende een periode die aanvangt voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar.

In het geval dat de bepalingen van het Tweede Protocol (dat geen rechtstreekse werking heeft) in het nationale recht van een verdragspartij bij het Tweede Protocol zijn opgenomen, treedt voor personen van dit land die behoren tot een van deze doelgroepen dus geen verlies van de oorspronkelijke nationaliteit op bij het verkrijgen van een andere nationaliteit. Logischerwijs geldt dan andersom dat een staat die is aangesloten bij het Tweede Protocol en waarvan de nationaliteit wordt verkregen van deze personen niet verlangt dat zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit.

Met ingang van 1 april 2003 bepaalt het onderhavige artikellid dat personen die behoren tot een van deze doelgroepen - ongeacht of zij onderdaan zijn van een land dat partij is bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 dan wel het Tweede Protocol - bij naturalisatie tot Nederlander geen afstand van de oorspronkelijke nationaliteit behoeven te doen. Voor wat betreft kinderen heeft de uitzondering op de afstandseis tevens haar weerslag gevonden in artikel 11 RWN. Personen die worden (mee)genaturaliseerd met toepassing van artikel 11 RWN behoeven immers geen afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. 52

Behalve Nederland is ook Italië aangesloten bij het Tweede Protocol.

Met ingang van 5 maart 2009 is voor Frankrijk de verbondenheid aan het Tweede Protocol geëindigd.

Vóór 1 april 2003 behoefden verzoekers om naturalisatie die vielen onder de doelgroepen van het Tweede Protocol overigens evenmin afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. De aan het Tweede Protocol ten grondslag liggende doelstellingen van integratie en van eenheid van nationaliteit binnen het gezin brachten mee dat de uitzondering op de afstandseis voor de in het Tweede Protocol genoemde gevallen niet uitsluitend beperkt kon blijven tot personen die onderdaan zijn van een land dat partij was bij het Tweede Protocol. De uitzondering op de afstandseis gold daardoor voor eenieder die verzocht om naturalisatie tot Nederlander en behoorde tot een van de doelgroepen van het Tweede Protocol, ongeacht of de verzoeker onderdaan was van een land dat partij is bij het Tweede Protocol (zie circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 18 juni 1997, kenmerk 631150/97/6). Voor wat betreft de afstandsverplichting verandert er in deze gevallen dus feitelijk niets na 1 april 2003.

Het hierboven bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing.

G

Paragraaf 6 /15-1-b Toelichting ad artikel 15, eerste lid , aanhef en onder b komt te luiden:

Paragraaf 6 Berichtgeving aan andere autoriteiten

De burgemeester zendt het origineel van de afgelegde afstandsverklaring alsmede een afschrift van de bevestiging, ter opneming in het nationaliteitenregister bedoeld in artikel 22 RWN, aan de IND, unit Nationaliteit en Naturalisatie en behoudt zelf afschriften van deze documenten (artikel 64, eerste lid, BVVN). Tevens zendt hij een afschrift van de bevestiging aan de autoriteit van de plaats waar de personen, die door of als gevolg van de verklaring van afstand hun Nederlanderschap verloren hebben, in de GBA zijn ingeschreven. Wonen de hier bedoelde personen in de Nederlandse Antillen of Aruba, dan zendt hij een afschrift van de verklaring van afstand en van de bevestiging aan de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk de Minister van Justitie van Aruba (artikel 64, tweede lid, BVVN). Zie voor een juiste adressering het hoofdstuk Voorlichting.

H

15a-a Toelichting ad artikel 15a, aanhef en sub a (Verdrag van Straatsburg) komt te luiden:

15a-a Toelichting ad artikel 15a, aanhef en sub a (Verdrag van Straatsburg)

Voorts gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren indien hij ten gevolge van een uitdrukkelijke wilsverklaring door naturalisatie, optie of herstel daarin de nationaliteit verkrijgt van een Staat die Partij is bij het op 6 mei 1963 te Straatsburg gesloten verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4) en dit Verdrag dat verlies meebrengt. Het voorgaande is echter niet van toepassing indien die Staat tevens Partij is bij het Tweede Protocol tot wijziging van dat Verdrag (Trb. 1994, nr. 265) en de betrokkene behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid.

Van verlies als bedoeld in deze bepaling is alleen sprake in geval van verkrijging van de nationaliteit van landen waarvoor het Verdrag van Straatsburg in werking is getreden en die Hoofdstuk I van het Verdrag, dat handelt over beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit, toepassen. Dat zijn: Denemarken, Italië, Nederland (gehele Koninkrijk), Noorwegen en Oostenrijk. Het Verdrag van Straatsburg is voor Nederland (gehele Koninkrijk) in werking getreden op 10 juni 1985. Zweden heeft Hoofdstuk I van het Verdrag toegepast van 6 april 1969 tot 29 juni 2002. Duitsland is partij bij het Verdrag van Straatsburg geweest van 18 december 1969 tot 22 december 2002.

Tot 28 april 2008 gold deze verdragsverplichting ook voor België. Voor België is op 19 juli 1991 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 19 juli 1991 en 28 april 2008 de Belgische nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 28 april 2008 is voor België de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Tot 5 maart 2009 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Frankrijk. Voor Frankrijk is op 28 maart 1968 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 5 maart 2009 de Franse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 5 maart 2009 is voor Frankrijk de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Voor Frankrijk is ook het Tweede Protocol van het Verdrag van Straatsburg (samen met het Verdrag) vervallen. Het Tweede Protocol (in tegenstelling tot het Verdrag zelf) heeft geen rechtstreekse werking, maar heeft uitvoering gekregen door middel van artikel 15a RWN per 1 april 2003.

Tot 9 juli 2009 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Luxemburg. Voor Luxemburg is op 12 november 1971 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 9 juli 2009 de Luxemburgse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 9 juli 2009 is voor Luxemburg de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Hoofdregel van het Verdrag van Straatsburg is dat vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een ander verdragsland automatisch leidt tot verlies van de oorspronkelijke nationaliteit. Dit betekent dus ook dat een meerderjarige Nederlander, die vrijwillig de nationaliteit van een ander verdragsland verkrijgt, het Nederlanderschap verliest (artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg), ook al zou hij behoren tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN (verdrag gaat immers boven de wet). Het verlies vloeit rechtstreeks voort uit het verdrag.

Het gestelde in de vorige alinea geldt echter niet als het betreffende verdragsland ook partij is bij het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van Straatsburg. Het Tweede Protocol maakt het voor elke verdragsluitende partij mogelijk om in bepaalde gevallen door middel van de eigen interne wetgeving afbreuk te doen aan de hoofdregel van het verdrag, waarbij elke staat, die ratificeert, zelf ten aanzien van die gevallen bepaalt in welke mate van dat recht gebruik wordt gemaakt. De gevallen als hier bedoeld, zijn:

  • echtgenoten, die onderdaan zijn van verschillende verdragsluitende partijen;

  • kinderen van wie de ouders onderdaan zijn van verschillende verdragsluitende partijen en die de nationaliteit van één van de ouders verkrijgen;

  • onderdanen van een verdragsland, die geboren zijn in een ander verdragsland en daar verblijf hebben;

  • onderdanen van een verdragsland, die gedurende een bepaalde periode, aanvangende vóór het bereiken van de achttienjarige leeftijd, gewoon verblijf hebben in een ander verdragsland.

Nederland heeft van die mogelijkheid gebruikgemaakt door opneming in de RWN van artikel 15, tweede lid, RWN en overigens ook van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder e, f en g, RWN (vergelijk ook de tweede zin van artikel 15A, aanhef en onder a, RWN en de tweede zin van artikel 16A RWN). Het Tweede Protocol is op 24 maart 1995 in werking getreden voor Frankrijk en Italië en is sedert 20 augustus 1996 ook voor Nederland van kracht. Echter, tot 1 april 2003 is door Nederland in de eigen interne wetgeving geen uitvoering gegeven aan het Tweede Protocol.

Het bovenstaande betekent dan ook dat vanaf 1 april 2003 de meerderjarige Nederlander, die vrijwillig de nationaliteit van een verdragsland verkrijgt op een moment dat het land partij bij Hoofdstuk I van het Verdrag is, het Nederlanderschap verliest, tenzij:

  • de verkregen nationaliteit de Franse (tot 5 maart 2009) of Italiaanse is; én

  • hij daarenboven behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN.

Artikel 1, tweede lid, RWN bepaalt dat voor de toepassing van artikel 15A, aanhef en onder a, RWN onder ‘echtgenoot’ niet is begrepen ‘geregistreerd partner’; en dat onder ‘huwelijk’ niet is begrepen ‘geregistreerde partnerschap’. Artikel 1, tweede lid RWN, vloeit voort uit het Verdrag van Straatsburg. Hieronder wordt een en ander met voorbeelden verduidelijkt.

Voorbeeld 1

De Nederlander A, die in 1950 in Oostenrijk is geboren, wordt in januari 2004 genaturaliseerd tot Oostenrijker. Ten tijde van zijn naturalisatie woont hij in Oostenrijk. Kijken we uitsluitend naar artikel 15, eerste en tweede lid, RWN dan zouden we tot de conclusie komen, dat A zijn Nederlanderschap niet heeft verloren. Immers, hij is geboren in het land waarvan hij de nationaliteit heeft verkregen en hij woont daar ten tijde van die verkrijging, en artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, RWN bepaalt dan dat geen verlies van het Nederlanderschap intreedt.

Echter, Oostenrijk is partij bij het Verdrag van Straatsburg, zodat in dit geval wel verlies van het Nederlanderschap intreedt. Het verlies vloeit rechtstreeks voort uit artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg. Het Tweede Protocol biedt A geen soelaas, aangezien Oostenrijk daarbij geen partij is.

Voorbeeld 2

De Nederlander B, die in 1949 in Nederland is geboren, woont sedert 1990 in Italië en wordt in januari 2004 tot Italiaan genaturaliseerd. Ten tijde van zijn naturalisatie is hij gehuwd met een vrouw van Italiaanse nationaliteit.

Aangezien Italië partij is bij het Verdrag van Straatsburg, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat B, ondanks het feit dat hij behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN, als gevolg van de directe werking van artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg zijn Nederlanderschap heeft verloren door zijn naturalisatie tot Italiaan.

In dit geval echter, biedt het Tweede Protocol wél soelaas. Immers, Italië is ook partij bij het Tweede Protocol en uit het bepaalde in artikel 15A, aanhef en onder a, RWN, tweede zin vloeit voort dat verlies van het Nederlanderschap in dat geval niet intreedt, mits betrokkene behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN. Welnu, B behoort tot een van die categorieën, namelijk categorie c; hij is immers gehuwd met een vrouw van Italiaanse nationaliteit. De conclusie is dan ook, dat B zijn Nederlanderschap niet heeft verloren door zijn naturalisatie tot Italiaan.

Voorbeeld 3

De in voorbeeld 2 bedoelde B is niet gehuwd met een Italiaanse vrouw. Wel zijn B en de vrouw partners in een in Nederland geregistreerd partnerschap. Voor het overige is de casus exact hetzelfde als die bij voorbeeld 2.

De uitkomst is hier echter anders. Weliswaar is Italië ook partij bij het Tweede Protocol, maar in dit geval kan ten aanzien van B niet worden gesteld dat hij behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN. Immers, ingevolge artikel 1, tweede lid, RWN mag voor de toepassing van artikel 15A RWN onder huwelijk niet tevens geregistreerde partnerschap worden verstaan.

B verliest dan ook zijn Nederlanderschap als gevolg van de directe werking van het Verdrag van Straatsburg (artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg) en hij kan zich niet beroepen op het gestelde in de tweede zin van artikel 15A, aanhef en onder a, RWN.

De voorbeelden 2 en 3 gelden voor de periode van 1 april 2003 tot 5 maart 2009 ook in het geval B de Franse nationaliteit heeft verkregen. Vanaf 5 maart 2009 is Frankrijk geen partij meer bij Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg. Artikel 15A is sindsdien niet meer van toepassing als een Nederlander vrijwillig de Franse nationaliteit verkrijgt. De Nederlander verliest zijn nationaliteit bij het verkrijgen van de Franse nationaliteit op grond van artikel 15 lid 1 onder a, tenzij één van de gronden van artikel 15 lid 2 van toepassing is.

I

16a-alg Toelichting algemeen bij artikel 16a RWN komt te luiden:

16a-alg Toelichting algemeen

Deze bepaling bevat voor minderjarigen een zelfde regeling als artikel 15A, aanhef en onder a, RWN voor meerderjarigen. Het gestelde bij artikel 15A, aanhef en onder b, RWN hoefde bij de onderhavige bepaling niet te worden opgenomen, aangezien de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten, gesloten tussen Nederland en Suriname, alleen van toepassing is op personen die op 25 november 1975 reeds waren geboren. Een eenvoudig rekensommetje leert, dat deze personen inmiddels niet meer minderjarig zijn. Het is dan ook uitgesloten dat nu nog een minderjarige ingevolge die Overeenkomst de Surinaamse nationaliteit verkrijgt.

Artikel 16A RWN, welke bepaling overigens geen zelfstandige verliesgrond is, ziet op verlies van het Nederlanderschap als gevolg van vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van landen waarvoor het Verdrag van Straatsburg in werking is getreden en die Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg, dat handelt over beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit, toepassen. Dat zijn: Denemarken, Italië, Nederland (gehele Koninkrijk), Noorwegen en Oostenrijk. Het verdrag van Straatsburg is voor Nederland (gehele Koninkrijk) in werking getreden op 10 juni 1985. Zweden heeft Hoofdstuk I van het Verdrag toegepast van 6 april 1969 tot 29 juni 2002. Duitsland is partij bij het Verdrag van Straatsburg geweest van 18 december 1969 tot 22 december 2002.

Tot 28 april 2008 gold deze verdragsverplichting ook voor België. Voor België is op 19 juli 1991 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 19 juli 1991 en 28 april 2008 de Belgische nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 28 april 2008 is voor België de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Tot 5 maart 2009 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Frankrijk. Voor Frankrijk is op 28 maart 1968 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 5 maart 2009 de Franse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 5 maart 2009 is voor Frankrijk de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Tot 9 juli 2009 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Luxemburg. Voor Luxemburg is op 12 november 1971 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 9 juli 2009 de Luxemburgse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 9 juli 2009 is voor Luxemburg de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Hoofdregel van artikel 1, tweede lid, Verdrag van Straatsburg is, dat minderjarige onderdanen van een verdragstaat hun nationaliteit verliezen indien zij ten gevolge van een uitdrukkelijke wilsverklaring (hetzij op eigen verzoek dan wel met inachtneming van de regels omtrent bevoegdheid of vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit) de nationaliteit van een andere verdragstaat verkrijgen door naturalisatie, optie of herstel in die nationaliteit, mits hun nationale wet in de mogelijkheid van verlies voorziet.

Het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van Straatsburg maakt het voor elke verdragsluitende partij mogelijk om in bepaalde gevallen door middel van de eigen interne wetgeving afbreuk te doen aan de hoofdregel van het verdrag, waarbij elke staat, die ratificeert, zelf ten aanzien van die gevallen bepaalt in welke mate van dat recht gebruik wordt gemaakt. De gevallen als hier bedoeld zijn:

  • echtgenoten, die onderdanen van verschillende verdragsluitende partijen zijn;

  • kinderen van wie de ouders onderdanen van verschillende verdragsluitende partijen zijn en die de nationaliteit van een van de ouders verkrijgen;

  • onderdanen van een verdragstaat, die geboren zijn in een ander verdragstaat en daar verblijf hebben;

  • onderdanen van een verdragstaat, die gedurende een bepaalde periode, aanvangende vóór het bereiken van de achttienjarige leeftijd, gewoon verblijf hebben in een andere verdragstaat.

Nederland heeft van die mogelijkheid gebruikgemaakt door opneming van artikel 15, tweede lid, RWN en artikel 16, tweede lid, aanhef en onder e, f en g, RWN (vergelijk ook artikel 15A, aanhef en onder a, RWN, tweede zin en artikel 16A RWN, tweede zin). Het Tweede Protocol is op 24 maart 1995 in werking getreden voor Frankrijk en Italië en is sedert 20 augustus 1996 ook voor Nederland van kracht. Echter, tot 1 april 2003 is door Nederland in de eigen interne wetgeving geen uitvoering gegeven aan het Tweede Protocol. Voor alle nationaliteiten van de verdragstaten geldt derhalve de hoofdregel dat het Nederlanderschap verloren gaat, behalve bij de verkrijging van de Italiaanse nationaliteit door de Nederlandse minderjarige, waarbij de minderjarige valt onder artikel 16, tweede lid, aanhef en onder e, f of g, RWN.

De RWN voorziet in de mogelijkheid van verlies als bedoeld in artikel 1, tweede lid, Verdrag van Straatsburg, namelijk in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, RWN. Echter, alleen indien de minderjarige dezelfde nationaliteit heeft verkregen als zijn vader of moeder en bovendien geen sprake is van de in artikel 16, tweede lid, RWN genoemde uitzonderingen. Voor de beoordeling van de vraag of een minderjarige het Nederlanderschap al dan niet heeft verloren, heeft artikel 16A RWN dan ook geen zelfstandige betekenis en kan worden volstaan met toepassing van artikel 16 RWN.

J

Het volgende model uit de Handleiding wordt aangepast als aangegeven in bijlage 1:

Model 2.22 (adviesblad).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 oktober 2009

De Minister van Justitie,

namens deze,

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A

Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door optie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit moet eveneens een uitwisselingsformulier worden opgemaakt. Omdat dit niet duidelijk in de Handleiding stond, is de tekst op dit punt verduidelijkt.

B

De tekst bij het openbare ordebeleid bij artikel 6 wordt aangepast, teneinde te verduidelijken dat het openbare ordebeleid bij naturalisatie analoog moet worden toegepast bij optie. Er wordt nu expliciet aangegeven dat de burgemeester op grond van artikel 2 Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap verplicht is de Rijkswet op het Nederlanderschap overeenkomstig de handleiding uit te voeren.

Daarnaast is het schema “Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is” is per 1 juni 2009 geactualiseerd. De vermelde gegevens van Ethiopië, Gambia, Kenia, De Malediven, Niger, Oeganda, Qatar, Saudi-Arabië, Sierra Leone, Somalië, Suriname en Tanzania zijn op grond van nieuwe informatie aangepast. Israel, Sri Lanka en Turkije zijn aan het schema toegevoegd.

C

Op grond van het Vaststellingbesluit selectielijst archiefbescheiden gemeentelijke en intergemeentelijke organen vanaf 1 januari 1996 geldt voor verscheidene bescheiden een bewaarplicht. Zo ook voor bescheiden betreffende nationaliteit. Voornoemde lijst van archiefbescheiden heeft betrekking op archiefbescheiden opgemaakt of ontvangen vanaf 1 januari 1996 en is vastgesteld op grond van artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 671). In de selectielijst is onder meer opgenomen dat voor de voorbereiding van naturalisatie van vreemdelingen zowel in geval van totstandkoming als in geval van niet-totstandkoming een bewaarplicht geldt. De volzin die is opgenomen in paragraaf 3.9 in de toelichting bij artikel 7 RWN kan tot verwarring leiden. Immers, het maken van een afschrift van het naturalisatiedossier door de burgmeester lijkt nu optioneel, terwijl op grond van het vaststellingsbesluit een bewaarplicht geldt. Door wijziging van de volzin, wordt eventuele onduidelijkheid weggenomen.

D

Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit moet eveneens een uitwisselingsformulier worden opgemaakt. Omdat dit niet duidelijk in de Handleiding stond, is de tekst op dit punt verduidelijkt.

E

Het schema “Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is” is per 1 juni 2009 geactualiseerd. De vermelde gegevens van Ethiopië, Gambia, Kenia, De Malediven, Niger, Oeganda, Qatar, Saudi-Arabië, Sierra Leone, Somalië, Suriname en Tanzania zijn op grond van nieuwe informatie aangepast. Israel, Sri Lanka en Turkije zijn aan het schema toegevoegd.

F

De wijziging betreft een redactionele wijziging met betrekking tot de landen die het Verdrag van Straatsburg het afgelopen jaar hebben opgezegd (België, Luxemburg en Frankrijk). Door deze wijziging is de tekst duidelijker en makkelijker te lezen.

G

In de paragraaf was opgenomen dat de bevestigingen naar de Regionale directie Zuid-West moesten worden gestuurd. De regio-indeling wordt echter niet meer gebruikt. Verzending naar IND, unit Nationaliteit en Naturalisatie volstaat.

H

De wijziging betreft een redactionele wijziging met betrekking tot de landen die het Verdrag van Straatsburg het afgelopen jaar hebben opgezegd (België, Luxemburg en Frankrijk). Door deze wijziging is de tekst duidelijker en makkelijker te lezen. Voorts zijn de voorbeelden 2 en 3 geactualiseerd naar de huidige stand van zaken, dat Frankrijk geen partij meer is bij het Tweede Protocol.

I

De wijziging betreft een redactionele wijziging met betrekking tot de landen die het Verdrag van Straatsburg het afgelopen jaar hebben opgezegd (België, Luxemburg en Frankrijk). Door deze wijziging is de tekst duidelijker en makkelijker te lezen.

J

In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat het huidige adviesblad niet voldoende ondersteuning biedt, noch in kwalitatief opzicht, noch in het kader van volledigheid van de adviezen. Derhalve wordt het adviesblad aangepast. In het nieuwe adviesblad wordt duidelijk aangegeven welke documenten meegezonden moeten worden met het verzoek om naturalisatie. In principe dient iedere gemeente het nieuwe adviesblad te gebruiken.

De Minister van Justitie,

namens deze,

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

Model 2.22 Adviesblad naturalisatie (geldig vanaf 1 januari 2010)

(gemeente)nummer : ..............................................

contactpersoon: .....................................................

telefoon: ...............................................................

e-mail: .................................................................

      

Betreft:

   

man, naam: ........................................................

vrouw, naam: ......................................................

...... (aantal) mee te naturaliseren minderjarige kinderen:

 

waarvan ..... 12 jaar of ouder

 

waarvan ......16 jaar of ouder

      

BSN-nummer (hoofd)verzoeker: ............................................................

(eventueel) V-nummer (hoofd)verzoeker (zie verblijfsdocument): ....................................................

Telefoonnummer verzoeker (bij voorkeur mobiel nummer): .............................................

     

1.

Verzoek om naturalisatie

Model 2.1 (meerderjarig)

 

Verzoek op grond van:

artikel 8 lid 1 c RWN (vijf jaren in Nederland/Koninkrijk)

  

artikel 8 lid 2 RWN (gehuwd met Nederlander / oud-Nederlander / als meerderjarige geadopteerd)

  

artikel 8 lid 3 RWN (tien jaren toelating en hoofdverblijf waarvan laatste 2 jaren onafgebroken)

  

artikel 8 lid 4 RWN (drie jaar samenwonend met Nederlander / staatloos)

  

artikel 8 lid 5 RWN (erkenning en wettiging door Nederlander)

  

artikel 10 RWN (toelichting geven bij punt 14)

  

artikel 11 lid 5 RWN (niet meegenaturaliseerd met eerder verzoek van ouder of niet gedeeld in optie vanwege meerderjarigheid en drie jaar onafgebroken toelating en hoofdverblijf aanvangende voor meerderjarigheid)

    
  

tevens verzoek om medeverlening (artikel 11, lid 1, lid 2 of lid 3 RWN)

    

Model 2.2 (minderjarig)

artikel 10 RWN (toelichting geven bij punt 14)

  

artikel 11 lid 4 RWN (zelfstandig verzoek minderjarige ingediend door wettelijk vertegenwoordiger)

      
      

2.

Verificatie persoonsgegevens (artikel 7 RWN)

Bewijs van identiteit (één aanvinken)

Inschrijving in GBA op basis van een (originele) geboorteakte

Gelegaliseerde notariële akte (in geval van China moet de akte door de Nederlandse vertegenwoordiging te China zijn gelegaliseerd), stukken meesturen

Ander document, namelijk................................................................

Beroep op bewijsnood overleggen geboorteakte (evt. toelichting geven bij punt 14), bewijsstukken meesturen

Niet van toepassing (verblijfsvergunning asiel (on)bepaalde tijd/geboren in Nederland)

Niet akkoord (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 (verklaring geïnformeerd over negatief advies) laten invullen en meesturen

  

Bewijs van nationaliteit (één aanvinken)

Paspoort, kopie identiteitspagina en pagina geldigheid paspoort meesturen

Beroep op bewijsnood overleggen geldig paspoort (evt. toelichting geven bij punt 14), bewijsstukken meesturen

Niet van toepassing (verblijfsvergunning asiel (on)bepaalde tijd)

Niet akkoord (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

      

...............................................................................................................................................................

N.B. De volgende stukken meesturen:

-

uitgebreid uittreksel Gba met (woon-, huwelijk- en kinderhistorie, volledige actuele en historische verblijfstitelgegevens)

 

indien van toepassing:

-

uitgebreid uittreksel Gba van de Nederlandse partner/echtgenoot

-

kopie (gelegaliseerde) huwelijksakte (of akte geregistreerd partnerschap), tenzij eerder voor inschrijving in de Gba geaccepteerd

-

kopie (gelegaliseerde) verstotingsakte (let op! Er is geen huwelijksontbinding als instemming van de vrouw niet blijkt)

Let op! Bij akten gelegaliseerd na 15 mei 2006 dient tevens het vragenformulier overgelegd te worden

...............................................................................................................................................................

  

3.

Meerderjarigheid (artikel 8 lid 1 onder a RWN)

akkoord

   

niet akkoord, (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

Niet van toepassing, betreft verzoek ten behoeve van minderjarige

      
      
      

4.

Geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (artikel 8 lid 1 onder b RWN)

akkoord

    

niet akkoord omdat:

verblijfsvergunning van tijdelijke aard en niet staatloos

  

voldoet niet meer aan de beperking van de verblijfsvergunning (indien bekend op het moment indiening verzoek om naturalisatie)

  

bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd (bv. lopende intrekkingsprocedure) (indien bekend op het moment indiening verzoek om naturalisatie)

  

overig (toelichting geven bij punt 14)

 

model 2.21 laten invullen en meesturen

      
      

5.

Termijn van toelating en hoofdverblijf (artikel 8 lid 1 onder c, artikel 8 lid 3, 4 en 5, artikel 11 lid 2, 3, 4 en 5 RWN)

Bericht omtrent toelating (BOT) opgevraagd:

ja, kopie meesturen

  

nee

    
      

(Hoofd)verzoeker heeft:

sedert vijf jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoek onafgebroken toelating en hoofdverblijf (artikel 8, lid 1 onder c, RWN)

sedert drie jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoek onafgebroken toelating en hoofdverblijf (artikel 8, lid 4 en lid 5 en artikel 11, lid 5, RWN (bij artikel 11, lid 5, RWN moet de drie jaar reeds zijn aangevangen vóór het bereiken van de meerderjarigheid)

in totaal tenminste tien jaar toelating en hoofdverblijf voorafgaande aan de indiening van het verzoek en sedert twee jaar onafgebroken en direct voorafgaande aan het verzoek (artikel 8, lid 3, RWN)

termijn van toelating en hoofdverblijf niet van belang (artikel 8, lid 2, RWN)

(hoofd)verzoeker voldoet niet aan de hierboven genoemde voorwaarden van toelating en hoofdverblijf (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

      

Bij een beroep op artikel 8, lid 2 of lid 4, RWN:

sedert tenminste drie jaren voorafgaande aan het verzoek onafgebroken huwelijk (geregistreerd partnerschap) en samenwoning met één Nederlander (artikel 8, lid 2, RWN)

sedert tenminste drie jaren voorafgaande aan het verzoek ongehuwd onafgebroken samenwonen met één ongehuwde Nederlander (artikel 8, lid 4, RWN)

      

(Mede)naturalisant heeft:

sedert indiening van het verzoek onafgebroken toelating en hoofdverblijf (artikel 11, lid 2 en lid 4 (artikel 11, lid 4, RWN is alleen van toepassing indien kind geboren is tussen de indiening van en de beslissing op het verzoek om naturalisatie van de ouder)

sedert drie jaar voorafgaande aan indiening van het verzoek onafgebroken toelating en hoofdverblijf (artikel 11, lid 3 en artikel 11, lid 4, RWN)

(mede)naturalisant voldoet niet aan de hierboven genoemde voorwaarden van toelating en hoofdverblijf (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

      

6.

Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid (artikel 8 lid 1 onder e RWN)

akkoord, model 2.30 volledig ingevuld en ondertekend meesturen

niet akkoord, (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

niet van toepassing (bij zelfstandige naturalisatie van kind jonger dan 16 jaar)

niet mogelijk (medische) bewijsstuk(ken) meesturen (+ toelichting geven bij punt 14)

  
      

7.

Inburgering (artikel 8 lid 1 onder d RWN)

akkoord

    
 

□  Inburgeringsdiploma /resultatenbrief op NT-2 niveau/certificaat Naturalisatietoets, kopie meesturen

 

□  Ontheffing, kopie meesturen

  

Advies haalbaarheidsonderzoek ROC Amsterdam + geslaagdbrief TGN

  

Advies medisch adviseur (model 2.27), niet ouder dan 6 maanden

  

Ontheffingsbeschikking College B&W o.g.v. artikel 6 lid 1 van de Wet Inburgering (WI), niet ouder dan 3 jaar

 

□  Vrijstelling, kopie en indien opgevraagd beoordeling IB-groep meesturen

  

Verzoeker is Molukker en valt onder de Wet betreffende positie van Molukkers van 9 september 1976

  

Nederlands diploma (uitgereikt op basis van een Nederlandse onderwijswet voor onderwijs van hoger niveau dan het basisonderwijs)

  

Diploma, uitgereikt op wettelijke basis anders dan een onderwijswet, en het onderwijs is in de Nederlandse taal gevolgd

  

Diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II

  

Verkorte Vrijstellingstoets (niveau B1 behaald)

  

Tijdens leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste 8 jaren in Nederland gewoond

  

Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille)

  

Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille)

  

Diploma Europees baccalaureaat van de Europese school met een voldoende voor het vak Nederlands

  

Diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands

  

Getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands

  

WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende taalniveau (NT-2) voor alle taalonderdelen in combinatie met:

   

voldoende MO niveau (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger); of

   

geslaagd brief KNS; of

   

deel 1 van de naturalisatietoets zoals die tot 1 januari 2007 gold.

  

WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende MO-niveau, maar onvoldoende taalniveau (voor één of meerdere onderdelen) in combinatie met:

   

taalonderdelen van het inburgeringsexamen: geslaagdbrief decentraal praktijkdeel, Toets Gesproken Nederlands en Elektronisch Praktijkexamen; of

   

certificaat oudkomers met alle taalonderdelen op ten minste niveau 2; of

   

verklaring Educatie waarbij de toetsen op niveau 2 zijn gehaald vóór 1 januari 2007

  

Certificaat Oudkomers + bijbehorende ROC-verklaring met voldoende taalniveau (NT-2) voor alle taalonderdelen met:

   

geslaagdbrief KNS; of

   

WIN-certificaat met voldoende MO-niveau; of

   

deel 1 van de naturalisatietoets zoals die tot 1 januari 2007 gold

  

Verklaring Educatie waarbij de toetsen op voldoende niveau zijn gehaald vóór 1 januari 2007 in combinatie met:

   

geslaagdbrief KNS; of

   

deel 1 van de naturalisatietoets zoals die tot 1 januari 2007 gold; of

   

WIN-certificaat en bijbehorende ROC-verklaring met voldoende niveau MO-gedeelte.

      
  

Certificaat Nederlands als Vreemde Taal (CnaVT):

   

Certificaat Profiel Maatschappelijke Taalvaardigheid (ERK-niveau B1); of

   

Cerfiticaat Profiel Professionele Taalvaardigheid (ERK-niveau B2); of

   

Certificaat Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs (ERK-niveau B2); of

   

Certificaat Profiel Academische Taalvaardigheid (ERK-niveau C1)

   

In combinatie met:

   

geslaagdbrief KNS; of

   

deel 1 van de naturalisatietoets zoals die tot 1 januari 2007 gold; of

   

WIN-certificaat en bijbehorende ROC-verklaring met voldoende niveau MO-gedeelte.

  

Vrijstellingsbeschikking College B&W o.g.v. artikel 3, eerste lid aanhef en onder e (alleen indien beschikking is afgegeven op grond van de reeds verworven kennis), f en g, BNT, afgegeven in het kader van de WIN

niet akkoord, (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

niet van toepassing, (toelichting geven bij punt 14)

      
      

8.

Antecedenten (artikel 9 lid 1 onder a)

Antecedenten

akkoord

  
  

niet akkoord (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

      

Verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag, model 2.3, volledig ingevuld en ondertekend meesturen

Uittreksel(s) Justitiële documentatiedienst (JDD) gecheckt meesturen én

Uittreksel(s) Herkenningsdienst (HKD), Opsporingsregister (OPS), Schengen Informatie Systeem (NSIS) en brief Korpschef meesturen

      
      

9.

Bereidheid tot het doen van afstand (artikel 9 lid 1 onder b, artikel 9 lid 3 RWN)

Wel bereid, model 2.4, volledig ingevuld en ondertekend meesturen

Niet bereid, model 2.4, volledig ingevuld en ondertekend meesturen

  

beroep gegrond, gelegaliseerde (bewijs)stukken meesturen

  

Verzoeker doet een beroep op de volgende uitzonderingsmogelijkheid:

   

kosten voor het doen van afstand zijn te hoog

   

substantieel financieel nadeel

   

verplichting tot vervullen of afkopen dienstplicht voor het doen van afstand

   

kan geen contact opnemen met autoriteiten land van herkomst

   

bijzondere en objectief waardeerbare redenen om geen afstand te doen

   

geen toestemming van Egyptische/Saudi-Arabische/Libanese/IJslandse autoriteiten tot het doen van afstand van die nationaliteit

      

Hoeft geen afstand te doen, want:

   

automatisch verlies (A-land)

   

geen automatisch verlies, maar doen van afstand is niet mogelijk (C-land)

   

gehuwd met Nederlander

   

geboren in het Koninkrijk en heeft hier hoofdverblijf op moment indiening verzoek

   

is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd

   

onderdaan van een door Nederland niet erkende staat

   

onderdaan van een staat die partij is bij het Tweede Protocol

   

vijf jaar aaneengesloten hoofdverblijf in het Koninkrijk vóór meerderjarigheid

   

gezamenlijk verzoek met echtgeno(o)t(e) /geregistreerd partner afkomstig uit B-land en die onder een uitzonderingscategorie valt of een beroep daarop doet

Verklaring in verband met verlies van de Egyptische/Oostenrijkse/Zuid-Afrikaanse nationaliteit

   

akkoord, model 2.5 volledig ingevuld en ondertekend meesturen

   

niet akkoord (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

      
      

10.

Naamsvaststelling of naamswijziging (artikel 12 RWN)

Verzoek om naamsvaststelling (onder meer verplicht indien verzoeker afkomstig is uit één van de volgende landen: Afghanistan, Bangladesh, Egypte, Ethiopië, India, Indonesië, Irak, Democratische Republiek Congo, Nepal, Pakistan, Soedan, Somalië, Sri Lanka)

  

akkoord, model 2.6 volledig ingevuld en ondertekend meesturen

  

niet akkoord, (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

      

Verzoek om naamswijziging (indien door verzoeker gewenst)

  

akkoord, model 2.7 volledig ingevuld en ondertekend meesturen

  

niet akkoord, (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

  

geen verzoek, wel aan verzoeker uitgelegd dat naamswijziging mogelijk is

      
      

11.

(Mede)naturalisatie minderjarigen (artikel 11 lid 2, lid 3 en lid 4, RWN en artikel 10 RWN)

Bij minderjarigen van 0 tot 12 jaar hoeven, afgezien van de vereiste documenten (zie onderstaand kader), geen andere documenten meegestuurd te worden. NB: Indien sprake is van meerdere minderjarigen (in verschillende leeftijdscategorieën) voor wie medenaturalisatie wordt verzocht, stuur dan voor iedere minderjarige de (vereiste) documenten en modellen mee.

      

Minderjarige tussen de 12 en 16 jaar

  

(indien gewenst) zienswijze, model 2.1, 2.2 of model 2.10 meesturen

      

Minderjarige van 16 jaar en ouder

  

(verplicht) instemming met verkrijging van het Nederlanderschap, model 2.1 of 2.2 meesturen

  

bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid:

   

akkoord, model 2.30 volledig ingevuld en ondertekend meesturen , bij een zelfstandig verzoek ingediend o.g.v. artikel 10 of 11, lid 4 RWN

   

niet akkoord, (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

   

niet mogelijk (medische) bewijsstuk(ken) meesturen (+ toelichting geven bij punt 14)

      
  

verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag, model 2.3, volledig ingevuld en ondertekend meesturen

   

JDD-uittreksel gecheckt meesturen én

   

NSIS, OPS en HKD-controle, brief Korpschef meesturen

  

openbare orde:

   

akkoord

 
   

niet akkoord (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

  

(indien gewenst) zienswijze omtrent naamsvaststelling, model 2.6 of 2.11 (12 t/m 15 en niet aanwezig bij indiening verzoek) meesturen

  

(indien gewenst) zienswijze omtrent naamswijziging, model 2.6 of 2.11 (12 t/m 15 en niet aanwezig bij indiening verzoek) meesturen

      

Andere ouder/ wettelijk vertegenwoordiger

  

(indien gewenst) zienswijze, model 2.14 + kopie identiteitsbewijs meesturen

  

(indien gewenst) zienswijze omtrent naamsvaststelling, model 2.15 meesturen

  

(indien gewenst) zienswijze omtrent naamswijziging, model 2.16 meesturen)

..................................................................................................................................................................................................................

N.B. de volgende stukken meesturen voor ieder kind waarvoor om medenaturalisatie wordt verzocht

-

uitgebreid uittreksel gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Gba) met (woon-, huwelijk- en kinderhistorie, volledige actuele en historische verblijfstitelgegevens),

-

kopie geldig nationaal paspoort of bewijsstukken beroep op bewijsnood overleggen paspoort,

Indien van toepassing:

   

-

geboorteakte in vereiste vorm (tenzij eerder overgelegd en geregistreerd in Gba) of bewijsstukken beroep op bewijsnood

overleggen geboorteakte.

..................................................................................................................................................................................................................

      
      

12.

Betaling leges (artikel 13 RWN)

akkoord

  

leges betaald, betalingsbewijs meesturen

  

leges betaald voor meenaturaliserende kinderen, betalingsbewijs meesturen

  

besluit ontheffing betaling leges, model 2.24 meesturen

niet akkoord, (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 laten invullen en meesturen

...............................................................................................................................................................

N.B. altijd meesturen:

-

verklaring ingelicht betaling naturalisatiegelden (model 2.8 volledig ingevuld en ondertekend)

...............................................................................................................................................................

      
      

13.

Advies burgemeester

geen bezwaar

  

bezwaar (toelichting geven bij punt 14) en model 2.21 (verklaring geïnformeerd over negatief advies) meesturen

      
      

14.

Toelichting (bij ruimtegebrek extra bladzijde toevoegen)

nee

    

ja:

    

...............................................................................................................................................................

...............................................................................................................................................................

...............................................................................................................................................................

...............................................................................................................................................................

...............................................................................................................................................................

...............................................................................................................................................................

 
 
 
 

....................................

.......................

....................................

(plaats) (datum)

(functie en handtekening)

(stempel of eigen briefpapier gemeente)


XNoot
1

De beoordeling is niet van toepassing op minderjarige optanten die opteren op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b en c RWN en voor minderjarige optanten onder de zestien jaar die opteren op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, RWN.

XNoot
2

Dit is niet van toepassing op de minderjarige die (mede)opteert op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b RWN, de minderjarige optant die op grond van artikel 6, eerste lid aanhef en onder c RWN zelfstandig een optieverklaring aflegt en de minderjarige optant onder de zestien jaar die zelfstandig opteert op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, RWN.

XNoot
3

Zie ABRvS, 11 november 1999, H01.98.2024 en ABRvS, 18 november 1999, H01.98.2025

XNoot
4

Op grond van het Vaststellingsbesluit selectielijst archiefbescheiden gemeentelijke en intergemeentelijke organen is de bewaartermijn bij de voorbereiding van naturalisatie van vreemdelingen in geval van totstandkoming 2 jaar en in geval van niet-totstandkoming 12 jaar. Het naturalisatiebesluit en de bevestiging van verkrijging en verklaring van afstand nationaliteit dienen door de gemeenten permanent bewaard te worden.

XNoot
52

Zie ook de toelichting bij artikel 11 RWN en de Nota naar aanleiding van het verslag, TK 1998–1999, 25 891 (R 1609), nr. 5, p. 22.

Naar boven