Besluit van 25 april 2024 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter implementatie van Richtlijn (EU) 2022/431 in verband met de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan reprotoxische stoffen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 februari 2024, nr. 2024-0000018676;

Gelet op richtlijn (EU) 2022/431 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2022 tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (PbEU 2022, L 88) en de artikelen 16, tweede lid, zevende lid, onder a en b, en tiende lid, en 33, van de Arbeidsomstandighedenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 maart 2024, nr. W12.24.00020/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2024, nr.2024-0000092068,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.1 komt als volgt te luiden:

Artikel 4.1. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

biologische grenswaarde:

limiet van de concentratie in het passende biologische medium van een gevaarlijke stof, de metabolieten daarvan of een indicator van het effect van de betreffende stof;

grenswaarde:
  • 1°. de limiet van de concentratie of van het tijdgewogen gemiddelde van de concentratie voor een gevaarlijke stof in de individuele ademhalingszone van een werknemer gedurende een gespecificeerde referentieperiode;

  • 2°. biologische grenswaarde;

ongewilde gebeurtenis:

een plotselinge situatie, ongeval, voorval of noodsituatie die gevaar oplevert voor veiligheid en gezondheid van de werknemer of zijn omgeving, en die gelet op de toegepaste stoffen, procédés en maatregelen niet is voorzien.

B

In de aanhef van artikel 4.2a vervalt «360, 360F, 360D, 360 FD, 360Fd, 360Df,».

C

Artikel 4.5, vierde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen als bedoeld in artikel 4.11, onderdelen b, d en e.

D

Artikel 4.10b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, vervalt «als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onderdeel b,».

2. Onder vernummering van het derde tot vijfde lid tot vijfde tot zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien bij een werknemer een overschrijding van de biologische grenswaarde wordt vastgesteld, worden werknemers, die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld, tussentijds in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De volgende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing:

    • a. artikel 4.10a, derde lid;

    • b. artikel 4.10a, vierde lid;

    • c. artikel 4.10a, vijfde lid.

E

In het opschrift van hoofdstuk 4, afdeling 2, wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

F

Artikel 4.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «carcinogene of mutagene agentia» vervangen door «carcinogene, mutagene of reprotoxische agentia».

2. In onderdeel c, subonderdeel 3°, wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.

3. Onder verlettering van onderdeel e tot g worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • e. reprotoxische stof: gevaarlijke stof die voldoet aan de criteria om als voor de voortplanting giftige stof te worden ingedeeld in categorie 1A of 1B als bedoeld in bijlage I bij EG-Verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

  • f. reprotoxische stof met drempelwaarde: reprotoxische stof waarvoor een veilig blootstellingsniveau bestaat waaronder blootstelling geen schadelijk effect heeft op de gezondheid van werknemers, en die bij ministeriële regeling als zodanig is aangemerkt;

G

In artikel 4.12 wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

H

Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

2. In onderdeel a wordt «kankerverwekkende stof» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stof».

3. In onderdeel b wordt «kankerverwekkende of mutagene stof» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stof».

4. In onderdeel c wordt «kankerverwekkende of mutagene stof» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stof».

5. In onderdeel d wordt «kankerverwekkende of mutagene stof» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stof».

6. In onderdeel e wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

7. In onderdeel f wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

8. In onderdeel g wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

I

In artikel 4.15, eerste lid, wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

J

Artikel 4.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

2. In het tweede lid wordt «kankerverwekkende of mutagene stof» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stof».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In het vierde lid wordt in het geval van arbeid waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan een reprotoxische stof met drempelwaarde voor «het blootstellingniveau tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde te brengen» gelezen «het gezondheidsrisico van blootstelling tot een minimum te beperken».

K

In artikel 4.17 wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» telkens vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

L

Artikel 4.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

2. In het tweede lid wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In het geval van arbeid waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan een reprotoxische stof met drempelwaarde wordt:

    • a. in het eerste lid voor «teruggebracht tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde» gelezen «wordt het gezondheidsrisico van blootstelling tot een minimum beperkt»;

    • b. in het tweede lid voor «het terugbrengen van blootstelling tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde» gelezen «het beperken van het gezondheidsrisico van blootstelling tot een minimum»;

    • c. in het derde lid voor «te beperken tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde» gelezen «het gezondheidsrisico van blootstelling tot een minimum te beperken».

M

Artikel 4.19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de aanhef van het eerste lid (nieuw) wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

3. In het eerste lid (nieuw), onderdeel d wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In het geval van arbeid waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan een reprotoxische stof met drempelwaarde wordt in het eerste lid, aanhef, voor «te beperken tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde» gelezen «het gezondheidsrisico van blootstelling tot een minimum te beperken».

N

In artikel 4.20, tweede lid, wordt «mutagene of kankerverwekkende stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

O

Artikel 4.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 4.10a» vervangen door «de artikelen 4.10a en 4.10b».

2. In het tweede lid wordt «kankerverwekkende of mutagene stoffen» vervangen door «kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen».

3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In aanvulling op artikel 4.10a, tweede lid, en 4.10b, derde lid, kan de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst van de werkgever verlangen dat de werknemers die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld, in de gelegenheid worden gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «artikel 4.10a, vierde lid» vervangen door «de artikelen 4.10a, vierde lid, en 4.10b, vierde lid, onderdeel b».

P

In artikel 4.37b, derde lid, wordt «artikel 4.19, onderdelen d en e» vervangen door «artikel 4.19, eerste lid, onderdelen d en e».

Q

In artikel 4.50, vierde lid, onderdeel a, wordt «4.19, aanhef en onderdelen b en c» vervangen door «4.19, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c».

R

In artikel 9.3, tweede lid, onderdeel d, wordt «4.19, onder a» vervangen door «4.19, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid», en wordt «4.19, aanhef en onder a» vervangen door «4.19, eerste lid, aanhef en onder a».

S

Artikel 9.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «4.16, tweede tot en met vijfde lid» vervangen door «4.16, tweede tot en met zesde lid».

2. In het vijfde lid, onderdeel c, onder 2°, wordt na «4.18, tweede, derde en vierde lid» ingevoegd «, en vijfde lid, onderdelen b en c»

T

Artikel 9.9b wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid, onderdeel d, wordt «4.10b, eerste en tweede lid» vervangen door «4.10b, eerste tot en met derde lid, en vierde lid, onder b en c», wordt «4.16, tweede tot en met vijfde lid» vervangen door «4.16, tweede tot en met zesde lid» en wordt «4.23, tweede en derde lid» vervangen door «4.23, tweede en vierde lid».

ARTIKEL II

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust:

  • a. artikel 4.20b, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling op artikel 4.10b, zesde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • b. artikel 4.20b, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling, op artikel 4.10b, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 april 2024

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Uitgegeven de eenentwintigste mei 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

In maart 2022 zijn in de Europese Unie nieuwe regels vastgesteld voor de verdere bescherming van werknemers tegen risico’s van blootstelling op het werk aan stoffen die schadelijk zijn voor de voortplanting of het nageslacht (reprotoxische stoffen, hierna: R-stoffen). Met deze wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) en de bijbehorende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling) zijn de nieuwe regels uit de EU-wetgeving omgezet naar de Nederlandse wetgeving (implementatie).

2. Implementatiewetgeving

Richtlijn 2004/37/EG1 (hierna: de richtlijn) is op 9 maart 2022 gewijzigd door een wijzigingsrichtlijn met als volledige naam «Richtlijn (EU) 2022/431 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2022 tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (PbEU 2022, L 88/1)» (hierna: wijzigingsrichtlijn). Met deze wijziging van de richtlijn, is de Europese regelgeving voor stoffen die kunnen bijdragen in het ontstaan van kanker (carcinogene stoffen, hierna: C-stoffen) en stoffen die schadelijk zijn voor het genetisch materiaal (DNA) kunnen beschadigen en door deze beschadiging kanker initiëren (mutagene stoffen, hierna: M-stoffen) uitgebreid zodat ook reprotoxische stoffen (R-stoffen) onder de reikwijdte van de richtlijn vallen. Er zijn grenswaarden gewijzigd en enkele verduidelijkingen aangebracht.

Blootstelling aan reprotoxische stoffen kan schadelijke effecten hebben op de seksuele functie en vruchtbaarheid van mannen en vrouwen alsmede op de ontwikkeling van hun nageslacht. Daardoor kan blootstelling aan R-stoffen, net als blootstelling aan CM-stoffen, ernstige en onomkeerbare gevolgen hebben voor de gezondheid van werknemers en zijn strenge regels ter bescherming van de gezondheid van deze werknemers en hun nageslacht gerechtvaardigd. Om deze reden zijn R-stoffen toegevoegd aan de al geldende regelgeving voor CM-stoffen. Deze wijziging zorgt ervoor dat de richtlijn beter aansluit bij de REACh-verordening.2 In deze verordening worden R-stoffen al onder dezelfde noemer geschaard als CM-stoffen. Alle drie de stofgroepen worden aangemerkt worden als Substance of Very High Concern (SVHC, of zeer zorgwekkende stoffen) en moeten worden gereguleerd onder de REACh-verordening. Zo kunnen landen geharmoniseerde classificaties voorstellen die iedere producent en gebruiker van een product moet volgen. De wijziging in de richtlijn is doorgevoerd om een vergelijkbaar minimumniveau van bescherming op Unieniveau te waarborgen alsmede om de samenhang tussen de richtlijn en de REACh-verordening te verbeteren (meer over de verhouding tot de REACh-verordening is te vinden in paragraaf 4 van deze nota van toelichting). Het ministerie van SZW publiceert tweemaal per jaar een lijst met CMR-stoffen en kankerverwekkende processen.

Met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit zijn de aanvullende eisen voor CM-stoffen ook verplicht gesteld voor R-stoffen. Zo gelden er extra maatregelen voor ventilatie (artikel 4.5 van het Arbobesluit) en aanvullende voorschriften zoals beschreven in Afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit (artikelen 4.11 tot en met 4.23). Hierbij gaat het om nadere voorschriften met betrekking tot risico-inventarisatie en -evaluatie, het bijhouden van een lijst van (potentieel) blootgestelde werknemers, grenswaarden, het voorkomen (en/of beperken) van blootstelling en hygiënische beschermingsmaatregelen. Deze voorschriften gelden in aanvulling op de voorschriften uit afdeling 1 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit.

Daarnaast zijn met de wijziging enkele bestaande grenswaarden voor maximale blootstelling aan een bepaalde stof aangepast en nieuwe grenswaarden toegevoegd voor Acrylonitril, Nikkelverbindingen, en Benzeen. Die zijn in bijlage XIII van de Arboregeling opgenomen en zijn derhalve geen onderdeel van dit wijzigingsbesluit. De wijzigingsrichtlijn bevat tevens enkele verlagingen van grenswaarden die niet hebben geleid tot aanpassing van nationale regelgeving omdat Nederland op nationaal niveau al dezelfde of een lagere grenswaarde kende. Nadere toelichting op de wijziging van grenswaarden is te vinden bij de betreffende wijziging van de Arboregeling. Ook is de regelgeving omtrent biologische grenswaarden verduidelijkt.

3. Hoofdlijnen van het voorstel

Reprotoxische Stoffen

Met de wijziging zijn R-stoffen toegevoegd aan afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit, dat voorheen alleen van toepassing was op carcinogene stoffen en mutagene stoffen. Met deze toevoeging is het beschermingsniveau voor werknemers tegen de gezondheidseffecten van schadelijke stoffen in de EU verder gelijk getrokken. De regels zijn van toepassing op alle werknemers ongeacht geslacht of leeftijd (met inachtneming van de aanvullende regels die al golden voor jeugdige werknemers met betrekking tot gevaarlijke stoffen).

De wijzigingsrichtlijn maakt onderscheid tussen R-stoffen met drempelwaarde en zonder drempelwaarde. Dit onderscheid zal eveneens worden gemaakt in een nog vast te stellen toekomstige bijlage van de richtlijn, waarin per stof zal worden aangeduid of die stof behandeld moet worden als stof met of zonder drempelwaarde. Een drempelwaarde is een blootstellingsniveau waarvan is vastgesteld dat geen gezondheidsschade optreedt wanneer blootstelling onder die waarde blijft.

Stoffen zonder drempelwaarde, waarvoor geen veilig blootstellingsniveau te bepalen is, vallen onder hetzelfde regime als C- en M-stoffen. In de nationale implementatie is ervoor gekozen om ook R-stoffen waarvan een drempelwaarde niet is vastgesteld hetzelfde te behandelen als stoffen zonder drempelwaarde. Voor deze stoffen zonder (vastgestelde) drempelwaarde is de werkgever verplicht de blootstelling te minimaliseren. Minimalisatie houdt in dat de werkgever verplicht is om blootstelling altijd tot het technisch laagst mogelijke niveau te beperken.

Voor stoffen met een drempelwaarde is de werkgever verplicht de blootstelling terug te brengen tot een niveau waarop het risico dat werknemers lopen minimaal is, hierbij is minimalisatie niet verplicht. Voor het overige gelden dezelfde eisen voor R-stoffen zonder drempelwaarde als voor R-stoffen met vastgestelde drempelwaarde. In de toekomst zal de Europese Commissie communiceren welke R-stoffen een drempelwaarde hebben en welke stoffen geen drempelwaarde hebben. «Andere» R-stoffen (waarvan niet gedocumenteerd is of er een drempelwaarde bestaat) vallen daarmee dus in dezelfde categorie als R-stoffen zonder drempelwaarde. Dit zorgt ervoor dat de regelgeving overzichtelijker wordt en moet onduidelijkheid in de praktijk voorkomen over de vraag of het terugbrengen van de blootstelling onder de drempelwaarde voldoende is, of dat de blootstelling te allen tijde tot een minimum teruggebracht moet worden.

Bewaarplicht blootstellingsregistratie

Naast het nemen van maatregelen om blootstelling te voorkomen of te beperken moet de werkgever wanneer er blootstelling aan R-stoffen plaatsvindt een registratie bijhouden van blootgestelde medewerkers op naam met de bijbehorende blootstellingsniveaus. Deze gegevens zijn nuttig voor de blootgestelde werknemers zodat later de mogelijkheid bestaat om deze gegevens door een arts te laten beoordelen en daarmee een behandelplan of een beroepsziekte vast te stellen indien zich als gevolg van de blootstelling in de toekomst gezondheidsschade openbaart.

De registratie van blootstellingsniveaus vloeit voort uit de verplichting die de werkgever heeft om de aard, mate en duur van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen vast te stellen, als vastgelegd in artikel 4.2 van het Arbobesluit.

Daarvoor mogen genormaliseerde meetmethoden worden gebruikt en ook andere voor het doel geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes. Indien schattingen worden gebruikt moeten die onderbouwd zijn, gebaseerd op geschikte en geaccepteerde gegevens en verkregen met gevalideerde methoden. Artikel 4.2 wordt niet gewijzigd.

In de wijzigingsrichtlijn staat dat bij blootstelling aan R-stoffen een bewaarplicht van de persoonlijke blootstellingsregistratie van ten minste 5 jaar geldt. De richtlijn en de wijzigingsrichtlijn stellen minimumvoorschriften en bieden ruimte voor de lidstaten om strengere regels te stellen in het belang van de bescherming van de gezondheid van de werknemer. Om de volgende redenen is aanleiding gezien om van die mogelijkheid gebruik te maken bij de implementatie van de bewaarplicht voor gegevens over blootstelling aan R-stoffen.

Voor CM-stoffen geldt een bewaarplicht van 40 jaar, zowel in de richtlijn als het Arbobesluit. Voor alle CMR-stoffen geldt dat pas op lange termijn duidelijk wordt of en zo ja welke schade blootstelling heeft veroorzaakt, in de meeste gevallen na meer dan 5 jaar. Het bewaren van de persoonlijke blootstellingsregistratie helpt na vele jaren om verbanden te kunnen leggen tussen blootstelling en de schadelijke gezondheidseffecten bij werknemers. De historische blootstellingsgeschiedenis helpt bij het kunnen vaststellen van een diagnose en van eventuele beroepsziekten.

Het volgende voorbeeld illustreert waarom een dergelijke registratie belangrijk is. Een vrouwelijke werknemer wordt als 18-jarige aan een R-stof blootgesteld, probeert vervolgens zwanger te worden op 35-jarige leeftijd en komt in de jaren daarna bij een arts onder behandeling waarbij blootstelling aan de R-stof een factor blijkt te zijn waardoor zwangerschap lastiger wordt. In dit voorbeeld zit tussen blootstelling en diagnose bijna 20 jaar. Sinds de jaren 70 loopt de leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen op. In 2022 was de gemiddelde leeftijd volgens gegevens van het CBS 30,3 jaar, daarbij zorgen ontwikkelingen in de wetenschap (zoals het invriezen van eicellen voor later gebruik) ervoor dat een kinderwens later in het leven vervuld kan worden. Daarom is het niet wenselijk om de bewaartermijn voor blootstellingsgegevens te beperken tot 5 jaar. Voor mannen met kinderwens is de termijn waarop deze wens vervuld kan worden langer en daarmee is een langere bewaringstermijn van blootstellingsgegevens noodzakelijk zodat blootstelling in het verleden als factor in toekomstige gezondheidseffecten herkend kan worden. Ondanks de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen is ervoor gekozen om de bewaartermijn voor beide gelijk te houden, waarbij de bewaartermijn voor iedereen in het algemeen toereikend moet zijn.

Naast blootstellingsgegevens worden de resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor iedere werknemer geregistreerd en ten minste 40 jaar na beëindiging van diens blootstelling aan gevaarlijke stoffen bewaard (artikel 4.10c van het besluit). Daarmee ligt het voor de hand dat gegevens over blootstelling aan R-stoffen even lang bewaard zouden moeten worden. Om artsen ook in staat te stellen kennis te nemen van blootstelling in het verleden om mogelijk gezondheidsklachten in de toekomst te verklaren.

Bij de implementatie is ervoor gekozen om in het Arbobesluit geen afwijkende bewaartermijn op te nemen voor de betreffende gegevens van medewerkers die aan R-stoffen zijn blootgesteld. Dat betekent dat de bewaarplicht voor alle CMR-stoffen op 40 jaar is gesteld. Door deze tijdsduur voor alle stoffen gelijk te trekken wordt de bewaarplicht uniform. Dit is een duidelijke norm, hetgeen de naleving door werkgevers kan bevorderen, en onduidelijkheid kan voorkomen. Langer bewaren wordt beschouwd als een relatief kleine last voor werkgevers in verhouding tot de baten daarvan (kunnen achterhalen van de oorzaak van schadelijke gezondheidseffecten op lange termijn).

Bij blootstelling aan CMR-stoffen moeten de volgende gegevens in een persoonlijk blootstellingsregister worden bewaard: type stof, mate van blootstelling (aan de hand van luchtmetingen of indien van toepassing biologische metingen (hoeveelheid stof in bloed of urine), duur van de blootstelling en de lijst van (potentieel) blootgestelde werknemers op naam. In de genoemde lijst worden opgenomen: een lijst van medewerkers die worden, kunnen worden, zijn of kunnen zijn blootgesteld, en de blootstelling die de persoon daadwerkelijk heeft ondergaan.

Dit besluit is getoetst door de Autoriteit Persoonsgegevens (zie hoofdstuk 9) en leverde geen opmerkingen op.

Biologische grenswaarden

In specifieke gevallen, wanneer het individuele metabolisme (omzetting van een stof in het lichaam) van de blootgestelde een rol speelt in de mate waarin een stof gezondheidsschade kan veroorzaken, is een biologische grenswaarde effectiever in het beschermen van werknemers dan vaststelling van blootstellingsniveau op een andere manier, bijvoorbeeld in de lucht. Met de wijzigingsrichtlijn zijn de bepalingen die betrekking hebben op biologische grenswaarden opgenomen in deze richtlijn. Momenteel bestaat binnen de EU alleen een wettelijke biologische grenswaarde voor lood. Omdat lood een R-stof is en geen CM-stof, was het noodzakelijk om biologische grenswaarden en de daarmee verband houdende bepalingen in de richtlijn op te nemen. Het is niet nodig dit in de nationale regelgeving te implementeren, omdat de eisen voor biologische grenswaarden in de Nederlandse regelgeving al van toepassing waren op zowel CM-stoffen als «gewone» gevaarlijke stoffen.

Grenswaarden

Grenswaarden zijn waarden voor maximaal toegestane blootstelling aan een gevaarlijke stof, gemiddeld over een bepaalde tijd. Grenswaarden worden over het algemeen uitgedrukt (met uitzondering van biologische grenswaarden) als de maximale concentratie stof per kubieke meter lucht. Sommige grenswaarden hebben een wettelijke status, werkgevers zijn verplicht deze mee te nemen in hun preventieve arbobeleid. Nieuwe wetenschappelijke inzichten hebben aanleiding gegeven om een aantal grenswaarden te verlagen om adequate bescherming te bieden aan werknemers en om een aantal nieuwe grenswaarden toe te voegen aan de regelgeving.3 Daarbij is de verplaatsing van R-stoffen naar het CM-gedeelte van het Arbobesluit een reden om een nieuwe tabel voor R-stoffen met bijbehorende grenswaarden te introduceren.

Voor CM-stoffen en R-stoffen zonder drempelwaarde is het wetenschappelijk niet mogelijk blootstellingsniveaus vast te stellen waaronder blootstelling geen enkel schadelijk effect heeft op de gezondheid. De vaststelling van grenswaarden voor de blootstelling aan stoffen zonder veilige drempelwaarde op de werkplek op grond van de richtlijn neemt de risico’s van blootstelling daaraan voor de gezondheid en veiligheid van werknemers niet volledig weg. Er blijft altijd een restrisico bestaan. Toch draagt de vaststelling van grenswaarden bij aan een aanzienlijke vermindering van de risico’s van een dergelijke blootstelling. Voor R-stoffen met drempelwaarde bestaat een veilige concentratie waaraan men blootgesteld kan worden wel en voor deze stoffen is de drempelwaarde ook de grenswaarde. Onder deze waarde is blootstelling veilig, daardoor is minimalisatie niet nodig.

Op de specifieke wijzigingen en introducties van wettelijke grenswaarden die in het kader van de wijziging plaatsvinden is in de toelichting bij de wijziging van de arbeidsomstandighedenregeling ingegaan.

Gevaarlijke geneesmiddelen

De wijzigingsrichtlijn vraagt aandacht voor gevaarlijke geneesmiddelen. Geneesmiddelen kunnen CMR-stoffen bevatten. Dit is niet altijd inzichtelijk en daarover moet betere informatie beschikbaar komen om risico’s adequaat te kunnen beoordelen en te mitigeren. In de wijzigingsrichtlijn verklaart de Europese Commissie dat het, in overeenstemming met haar mededeling van 28 juni 2021 richtsnoeren vast zal stellen, onder meer inzake opleiding, protocollen, controle en monitoring ter bescherming van werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke geneesmiddelen. Recent heeft de Europese Commissie richtsnoeren uitgebracht waarin beschreven wordt hoe men veilig kan werken met gevaarlijke geneesmiddelen.4 Op dit moment leidt dit niet tot wijzigingen in de nationale regelgeving. Uiteraard zijn de regels uit het Arbobesluit en de Arboregeling over CMR-stoffen ook van toepassing op geneesmiddelen die deze stoffen bevatten.

4. Verhouding tot hoger recht

In de kaderrichtlijn5 zijn maatregelen opgenomen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk. Hierin worden de algemene principes beschreven om werknemers te beschermen tegen werkgerelateerde ongevallen en ziekten. Het gaat hierbij om principes voor preventie van risico’s, bescherming van veiligheid en gezondheid, risicoanalyses, eliminatie van risico’s en ongevallen. Daarnaast moeten werknemers op basis van deze richtlijn deelnemen aan trainingen, dient informatie te worden verstrekt over de stoffen waarmee wordt gewerkt en is inspraak mogelijk bij het vaststellen van werkprotocollen. Hierbij gaat het om arbeidsomstandigheden in den brede, niet alleen blootstelling aan stoffen.

Blootstelling aan chemische stoffen en bescherming tegen chemische stoffen wordt onder Europese wetgeving geregeld in richtlijnen over veiligheid en gezondheid op het werk. De eerste richtlijn die werknemers beschermt tegen chemische stoffen is Richtlijn 98/24/EG6 over risico’s van chemische stoffen op het werk (ook wel CAD genoemd). Hierin wordt beschreven hoe de werkgever risico’s van alle gevaarlijke stoffen (los van eventuele CMR-eigenschappen) in kaart moet brengen en maatregelen moet nemen om die risico’s adequaat te beheersen. Daarnaast bevat deze richtlijn verplichtingen over voorlichting en onderricht op de werkplek en daarbuiten en over arbeidsgeneeskundig onderzoek. Deze richtlijn geldt voor alle stoffen die gevaar voor de gezondheid kunnen opleveren, en is voornamelijk geïmplementeerd in afdeling 1 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. Richtlijn 98/24 (CAD) is van toepassing, tenzij richtlijn 2004/37 (CMRD) strengere voorschriften stelt.

De REACh-verordening beschrijft hoe fabrikanten en importeurs een chemische stof of product moeten registreren voordat productie, import en verkoop op Europees grondgebied is toegestaan. Na testen met behulp van een gestandaardiseerde methode wordt met behulp van de etiketteringsverordening (1272/20087) over de classificatie, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (Ook wel Classification, Labelling and Packaging, of CLP) het gevaarprofiel van een stof bepaald, worden etiketten en gevaarsymbolen aan de verpakking toegevoegd en wordt vastgesteld of een stof aangemerkt moet worden als CMR-stof. Als dit het geval blijkt te zijn wordt richtlijn 2004/37 (CMRD) van kracht waarin extra maatregelen worden beschreven (bovenop de bepalingen van richtlijn 98/24) om te mogen werken met een CMR-stof. Onder CMR-stoffen vallen overigens ook afvalstoffen en stoffen zonder eigenaar.

5. Verhouding tot nationale wetgeving

Arbeidsomstandighedenwet en -besluit

Het Arbobesluit is gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet). Het uitgangspunt van de Arbowet is dat werkgevers primair verantwoordelijk zijn voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers. Iedere werkgever moet op grond van artikel 3 van de Arbowet zorgen voor de veiligheid en gezondheid van zijn werknemers en daartoe een beleid voeren dat gericht is op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. De werkgever moet er daarbij voor zorgen dat het werk zo min mogelijk gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het Arbobesluit bevat nadere invulling van de verplichtingen van de werkgever op dat vlak.

De onderhavige wijziging van het Arbobesluit past daar ook in. De verplichtingen die werkgevers hebben als blootstelling aan R-stoffen kan plaatsvinden, waren vóór de implementatie van de wijzigingsrichtlijn geregeld in afdeling 1 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. Er golden enkele aanvullende verplichtingen voor R-stoffen: opname in de RI&E van de hoeveelheid van de stof die per jaar gebruikt wordt in het bedrijf, het aantal werknemers dat (mogelijk) met de stof in aanraking komt en de vorm van arbeid die met de stof wordt verricht. Dit was geregeld in artikel 4.2a van het Arbobesluit aan de hand van de H-zinnen die aanduiden of een stof reprotoxisch is. R-stoffen met een gevaarclassificatie 1A of 1B (kan de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden) als bedoeld in de etiketteringsverordening (CLP), zijn geschrapt uit dit artikel. Vergelijkbare verplichtingen zijn voor deze R-stoffen nu opgenomen in artikel 4.13 van het Arbobesluit, dat voorheen alleen van toepassing was op CM-stoffen en processen. R-stoffen met een gevaarclassificatie 2 (schaadt bewezen of kan mogelijk de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden) op grond van Verordening 1272/2008, zijn niet geschrapt uit artikel 4.2a en niet toegevoegd aan afdeling 2 van hoofdstuk 4. Deze categorie van stoffen valt niet onder de definitie van reprotoxische stoffen van de wijzigingsrichtlijn, en daarom is de regelgeving voor deze stoffen niet aangepast. Voor deze stoffen gelden op grond van artikel 4.2a al strengere eisen dan voor overige gevaarlijke stoffen.

Arbeidsomstandighedenregeling

De nationale grenswaarden voor maximale blootstelling aan verschillende stoffen zijn vastgelegd in bijlage XIII bij de Arboregeling. Werkgevers zijn verplicht deze grenswaarden in acht te nemen bij de invulling van hun arbobeleid. De wijzigingen van de grenswaarden als gevolg van de wijzigingsrichtlijn worden dus in de bijlagen van de Arboregeling geïmplementeerd. Verder zijn in de Arboregeling enkele verduidelijkingen doorgevoerd zodat de eisen aan werk met carcinogene en mutagene stoffen die daarin zijn geregeld ook van toepassing zijn op reprotoxische stoffen. Meer informatie hiervoor staat in de toelichting op de wijziging van de Arboregeling.

6. Gevolgen en nationale kop

De gevolgen van de wijzigingsrichtlijn, zowel financieel als anderszins, zijn voor de grenswaarden uitgebreid in kaart gebracht door de Europese Commissie in de effectbeoordeling.8 Met name de wijziging van drie grenswaarden zal bijdragen aan een verminderde ziektelast onder de Europese beroepsbevolking. De uitbreiding van de regelgeving voor R-stoffen is niet uitgebreid belicht in de effectbeoordeling omdat er geen nieuwe grenswaarden voor R-stoffen worden voorgesteld.

Op enkele punten gaat de implementatie op nationaal niveau verder dan de minimale eisen uit de richtlijn. De bewaarplicht van de blootstellingsregistraties wordt voor R-stoffen verlengd naar 40 jaar, conform de bestaande regels voor CM-stoffen. De wijzigingsrichtlijn bepaalt dat deze bewaartermijn minimaal 5 jaar moet zijn. Het is van belang om voor R-stoffen ook een bewaartermijn van 40 jaar vast te leggen, omdat de gevolgen van blootstelling aan reprotoxische stoffen pas merkbaar zijn als de blootgestelde zich voortplant of wil voortplanten. Dit kan veel later zijn dan binnen een periode van 5 jaar. Door de bewaartermijnen gelijk te trekken is alle regelgeving voor CM- en R-stoffen gelijk. Het gelijktrekken van deze bewaartermijn biedt de werkgever zoveel mogelijk eenduidigheid en minimale extra regeldruk.

De tweede nationale afwijking betreft de hierboven toegelichte minimalisatieplicht bij R-stoffen waarvoor geen drempelwaarde is vastgesteld. Uit de tekst van de wijzigingsrichtlijn blijkt niet geheel duidelijk hoe de werkgever moet omgaan met R-stoffen waarvan geen drempelwaarde is aangeduid, en een letterlijke overname zou tot verwarring leiden. Deze nationale afwijking beoogt de administratieve lasten te beperken en verwarring te voorkomen.

Elke nationale kop belemmert in zekere zin het vrij verkeer in de Europese Unie. Deze zeer beperkte inperking is echter naar de mening van het kabinet gerechtvaardigd vanwege al benoemde de redenen (duidelijke en overzichtelijke regelgeving, veiligheid van de werknemer en het beperken van administratieve lasten). Bij de veiligheid van de werknemer heeft het voorzorgprincipe een grote rol gespeeld. Dat weegt naar het oordeel van het kabinet zwaarder dan de zeer beperkte extra verplichting voor bedrijven die zich in Nederland willen vestigen of gevestigd zijn, ten opzichte van bedrijven die elders in de EU werkzaam zijn. Juist door de gekozen vormgeving is er geen verschil in het werk met reprotoxische stoffen ten opzichte van werk met carcinogene of mutagene stoffen, waardoor deze wetgeving duidelijk en niet onnodig complex is gemaakt. De gemaakte keuzes leveren daarnaast geen voordeel op voor Nederlandse bedrijven ten opzichte van bedrijven uit andere lidstaten die zich in Nederland willen vestigen; ze gelden voor elke werkgever op dezelfde manier. Tot slot zijn de gemaakte keuzes om het doel (veiligheid en duidelijkheid) te bereiken proportioneel: ze gaan niet verder dan strikt noodzakelijk.

7. Toezicht en handhaving

De Nederlandse arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenregelgeving. Een gespecialiseerd team houdt zich bezig met het toezicht op bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen.

In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de uitgevoerde Uitvoerings- en Handhavingstoets (U&H-toets) door de Nederlandse Arbeidsinspectie.

8. Financiële gevolgen

De effectbeoordeling van de Europese Commissie gaat in op de gevolgen, waaronder financieel, van de aangepaste en geïntroduceerde grenswaarden. In de toelichting op de implementatie hiervan in de Arboregeling wordt hier nader op ingegaan.

Wat betreft de wijziging van het Arbobesluit hebben de punten waarop de nationale implementatie afwijkt van de wijzigingsrichtlijn minimale financiële gevolgen (zie vorige paragraaf). Aansluiting voor R-stoffen bij de bestaande bewaartermijn voor CM-stoffen is een manier om maximale bescherming van de gezondheid te bereiken met minimale gevolgen voor regeldruk en nalevingskosten. Het gelijktrekken van R-stoffen zonder drempelwaarde en stoffen die niet zijn gespecificeerd als met of zonder drempelwaarde komt de overzichtelijkheid van de regelgeving ten goede en levert minimale extra nalevingskosten op.

9. Advies en consultatie

De Europese Commissie heeft de sociale partners op Unieniveau in twee fasen geraadpleegd, overeenkomstig artikel 154 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Zij heeft daarnaast het Europese adviescomité (Advisory Committee on Health and Safety at Work, afgekort ACSH) geraadpleegd, dat adviezen voor alle onder deze richtlijn vallende prioritaire stoffen heeft uitgebracht en een of meer bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor elk daarvan heeft aanbevolen, evenals notaties, waar passend.

In de periode van 2 tot en met 29 december 2023 is een voorstel voor wijziging van het Arbobesluit en de Arboregeling uitgezet voor internetconsultatie. Daarnaast zijn het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR), de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Nederlandse Arbeidsinspectie gevraagd een toets uit te voeren op het voorstel. De ATR en de AP zien geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De bijbehorende brief van de AP is gepubliceerd op hun website. De Arbeidsinspectie achtte het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar.

Op de internetconsultatie zijn 19 reacties ingediend van verschillende aard. Een werknemersorganisatie en een particulier spreken hun steun uit voor het volledige voorstel. De andere reacties bevatten een veelheid aan uiteenlopende opmerkingen over het voorstel. Hieronder wordt puntsgewijs ingegaan op die opmerkingen, in principe in chronologische volgorde van binnenkomst. Als meerdere soortgelijke opmerkingen worden gemaakt, worden deze gezamenlijk beantwoord.

Een aantal indieners vraagt aandacht voor mogelijke reprotoxische effecten die elektromagnetische velden en/of straling (EM-velden, EM-straling) kunnen hebben. Zij zouden graag zien dat deze of andere regelgeving ook daarop van toepassing zou zijn. Dit valt echter buiten de reikwijdte van implementatie van de EU-richtlijn en is daarom ook geen onderdeel van deze wijziging van het Arbobesluit en de Arboregeling. Daarmee is niet gezegd dat bescherming van de gezondheid van werkenden niet belangrijk is en dit betekent niet dat werkenden niet beschermd hoeven te worden tegen de gevolgen van EM-straling en EM-velden. Het Arbobesluit bevat hierover specifieke regels, die staan in hoofdstuk 6, afdeling 4. Het is belangrijk om op te merken dat de Rijksoverheid de potentiële schadelijkheid van elektromagnetische velden en straling niet ontkent, dit in tegenstelling tot hetgeen wordt beweerd door een van de indieners. Om werknemers te beschermen tegen de gevolgen van straling wordt in artikel 6.12c van het Arbobesluit beschreven bij welke frequenties actie genomen dient te worden. De nationale wetgeving over straling bevat implementatie van andere Europese wetgeving dan de Europese wetgeving die in onderhavig besluit wordt geïmplementeerd. Daarnaast vindt er doorlopend onderzoek plaats naar de gevaren van straling.

Vervolgens is naar aanleiding van een reactie paragraaf 3 van deze nota van toelichting verduidelijkt. Hierin is aangevuld dat deze regelgeving niet alleen geldt voor mensen die zich kunnen of willen voortplanten maar voor alle werknemers van alle leeftijden.

Een volgende indiener maakt een opmerking over het verschil tussen de criteria waarmee mengsels worden gedefinieerd als kankerverwekkend of reprotoxisch. Hier zit een verschil in, veroorzaakt door de CLP-verordening. De indiener vraagt waarom Nederland dat verschil niet nationaal wegneemt. Bij deze wijziging gaat het om aanpassingen in de EU-richtlijn voor CM(R)-stoffen, die in nationale wetgeving moet worden omgezet. Bij eventuele wijzigingen in de CLP-verordening is implementatie in nationale wet- en regelgeving overbodig omdat deze verordening direct van kracht is. De CMD-Richtlijn en CLP-Verordening gaan over verschillende aspecten van veiligheid van stoffen, daarom kunnen met wijziging van de één niet aspecten van de andere worden meegenomen. Een wijziging zoals voorgesteld past niet in een traject van nationale implementatie. Daarnaast bestaat er ook nu niet het voornemen om die aanvullende eis over reprotoxische mengsels op een andere manier te stellen. Dit vanwege de Europese gezamenlijke markt. Als Nederland eigen eisen zou stellen zou dat grote gevolgen hebben voor onder andere de classificatie van stoffen/mengsels en de manier waarop gewerkt moet worden met R-stoffen. Dat zou betekenen dat er verschillende eisen aan veiligheidsinformatiebladen in Nederland zouden zijn ten opzichte van andere EU-landen. Deze verschillen zouden leiden tot een onwenselijke situatie die onmogelijk te handhaven valt. Daarom zal Nederland niet van de CLP-verordening afwijken en zullen er ook in de toekomst geen aanvullende eisen worden gesteld. Het kan wel worden overwogen of de CLP-verordening zelf hierop in EU-verband zou moeten worden aangepast.

Een volgende indiener stelt de vraag of de regels in het voorstel ook gelden voor categorieën 1A, 1B en 2 reprotoxische stoffen. Het antwoord hierop is dat de wijzigingen betrekking hebben op reprotoxische stoffen van categorie 1A en categorie 1B. Deze stoffen worden toegevoegd aan de paragrafen van het Arbobesluit over kankerverwekkende en mutagene stoffen. Voor R-stoffen uit categorie 2 blijft de huidige wetgeving bestaan, die kunnen worden teruggevonden in artikel 4.2a van het Arbobesluit aan de hand van de corresponderende H-zinnen (H361, H361f, H361d, H361fd, H362).

Een indiener maakt een opmerking over de manier waarop het blootstellingsniveau wordt vastgesteld. Deze indiener schrijft dat blootstelling onder een drempelwaarde niet of nauwelijks meetbaar is en hooguit via een model te berekenen is. Dit is echter een commercieel beschikbaar model, daarom vraagt de indiener de overheid een methode voor beoordeling van blootstelling gratis beschikbaar te stellen voor alle soorten gevaarlijke stoffen. In reactie hierop is het allereerst belangrijk om op te merken dat voor kankerverwekkende en mutagene stoffen geen drempelwaarde gebruikt mag worden, en de werkgever altijd de blootstelling dient te minimaliseren. Dit betekent niet alleen onder de grenswaarde (privaat of wettelijk) maar zover als technisch mogelijk. Dit geldt voor alle reprotoxische stoffen zolang niet in de regelgeving is aangegeven dat er een veilige drempelwaarde voor bestaat.

Natuurlijk moet men ook de blootstelling meten om te bepalen of men niet boven de grenswaarde werk verricht, en anders maatregelen treffen. Het meten of modeleren van blootstelling aan de hand van meetgegevens is de verantwoordelijkheid van de werkgever, en de kosten daarvan zijn voor zijn rekening. Daarbij zou het een verstoring van de markt zijn als de overheid een dergelijke tool zou ontwikkelen en aanbieden. Bovendien is het bevorderlijk voor de doorontwikkeling en verbetering van dergelijke methodes als er een commercieel belang bestaat.

Meerdere reacties gaan met name in op regeldruk en administratieve lasten. Men merkt op dat het goed zou zijn als Nederland zich inspant om complexe EU-regelgeving te weren. Een nationale kop bovenop de wijzigingsrichtlijn wordt afgeraden omdat dit extra administratieve druk voor bedrijven oplevert en daarbij zal de wetgeving als nog complexer en onuitvoerbaar worden ervaren. In de betreffende reactie staat dat het SER-advies omtrent de Arbovisie 2040 juist oproept tot een vereenvoudiging van de Arboregelgeving. In reactie hierop, wordt opgemerkt dat de afwijkingen van de wijzigingsrichtlijn, die deel uitmaken van dit voorstel, juist zijn ingegeven om administratieve lasten te beperken voor Nederlandse bedrijven en helderheid te verschaffen. Nederland zet zich internationaal in om te voorkomen dat EU-wetgeving complex of moeilijk te begrijpen is.

In het kader van nationale implementatie wordt de bewaartermijn voor de blootstellingsregistratie aan reprotoxische stoffen gelijkgesteld aan de bestaande bewaartermijn voor de blootstellingsregistratie aan kankerverwekkende en/of mutagene stoffen, namelijk 40 jaar. Dit betekent dat alle blootstellingsregistraties 40 jaar bewaard moeten worden, in plaats van twee verschillende termijnen. Als alleen de minimumtermijnen uit de wijzigingsrichtlijn geïmplementeerd zouden worden, zou dat tot gevolg hebben dat een R-stof 5 jaar bewaard moet worden, een C-stof 40 jaar en een CR-stof ook 40 jaar. Dit is administratief ingewikkelder dan wanneer dezelfde termijn voor alle stoffen wordt gehanteerd. Daarbij komt dat de administratieve last met name ligt aan het begin van de termijn, bij het invullen en bijhouden van de registratie, en niet bij het bewaren.

De tweede nationale invulling gaat over stoffen waarvan onduidelijk is of deze een drempelwaarde hebben. R-stoffen waarvoor nog geen drempelwaarde is vastgesteld, moeten worden geminimaliseerd, om te voorkomen dat een stof toch geen drempel blijkt te hebben, en daarna alsnog moet worden geminimaliseerd. Ook dit is gedaan voor de veiligheid van de werknemer, stimuleren van gebruik van minder gevaarlijke alternatieven en om duidelijkheid te bieden dat alle CMR-stoffen dienen te worden geminimaliseerd behalve als een drempel voor de R-stoffen is aangetoond en vastgelegd. De tekst die de wijzigingsrichtlijn bevat is niet eenduidig en zou alleen tot meer verwarring leiden. Dus ook hier is de nationale invulling verkozen juist om de administratieve lasten te beperken en verwarring te voorkomen. In de tekst van de wijzigingsrichtlijn is het niet geheel duidelijk hoe om te gaan met R-stoffen waarvoor geen drempelwaarde is aangeduid.

Nederland zet zich in Europees verband in om Europese wetgeving helder geformuleerd te krijgen. Mocht dit in EU-verband niet lukken dan wordt geprobeerd om op nationaal niveau deze helderheid te verschaffen (zoals hier gedaan met betrekking tot de drempelwaarde).

Wat betreft het SER-advies over de Arbovisie 2040 kan worden opgemerkt dat er begrip valt op te brengen voor de veronderstelde tegenstelling tussen de ambitie van vereenvoudiging en de toevoeging van extra regels. Bij de uitwerking van de Arbovisie zal worden onderzocht op welke manier wet- en regelgeving kan worden vereenvoudigd. Echter in dit geval gaat het om Europese wetgeving, waar we niet aan kunnen tornen. En zoals hiervoor is uitgelegd zijn de nationale invullingen van de wijzigingsrichtlijn ingegeven door de wil om zo min mogelijk complexiteit en administratieve lasten te veroorzaken met de implementatie van deze wijzigingsrichtlijn.

In vijf reacties, onder andere van werkgeversorganisaties, wordt ingegaan op beoordelingsmethoden van de mate van blootstelling. Er wordt aangegeven dat in de toelichting van het voorstel niet is opgenomen dat geschikte, genormaliseerde meetmethodes, dan wel andere voor het doel geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes mogen worden gebruikt om de mate van blootstelling vast te stellen, zoals staat in artikel 4.2, vierde lid, van het Arbobesluit. Dat klopt en de reden daarvoor is dat het bewuste artikel niet wordt gewijzigd. Dergelijke meetmethodes en/of evaluatiemethodes mogen net als voorheen wel degelijk worden gebruikt om blootstelling te schatten, ook voor reprotoxische stoffen. De uitkomsten van die methodes mogen worden aangehouden voor blootstellingsregistratie. Indien schattingen worden gebruikt moeten deze onderbouwd zijn, gebaseerd op geschikte en geaccepteerde gegevens en verkregen met gevalideerde methoden. Het is onwenselijk dat hier onduidelijkheid over bestaat omdat het belangrijk is voor een goede naleving van de regels in de praktijk. Het bovenstaande is nu in paragraaf 3 van de nota van toelichting expliciet opgenomen, ook al betreft het in enge zin geen verandering.

In de reactie van twee werkgeversorganisaties staat dat het introduceren van nationale koppen betekent dat Nederland zich buiten het Europese level playing field plaatst. Dat is gebaseerd op een misvatting. De wijzigingsrichtlijn bevat minimumeisen, de Nederlandse wetgever kan ervoor kiezen om regelgeving op een manier te implementeren waarop geen afbreuk wordt gedaan aan de minimumeisen van de wijzigingsrichtlijn. In dit geval is ervoor gekozen om werknemers maximaal te beschermen tegen gezondheidseffecten van R-stoffen en tegelijk bedrijven tegemoet te komen door minder verschillende regels in te voeren: één bewaartermijn in plaats van twee, en twee categorieën R-stoffen (drempelwaarde en geen drempelwaarde) in plaats van drie (met niet-gespecificeerde drempelwaarde als derde categorie). Deze afwijkingen doen niets af aan het uitgangspunt van een EU-breed level playing field.

Een vereniging van werkgevers in een specifiek werkveld voegt hieraan toe dat minimalisatieplicht voor stoffen waarvan niet gespecificeerd is of er een veilige drempelwaarde is, zal leiden tot discussie met de Nederlandse Arbeidsinspectie. Dit lijkt niet logisch gezien het feit dat het voorheen in minder detail was uitgewerkt in de regelgeving wat werd vereist van de werkgever wat betreft maatregelen tegen de gezondheidseffecten van R-stoffen. Maatregelen die mogelijke gezondheidsschade voorkomen waren voldoende, en daarbij is het vaak lastig om vast te stellen wat een blootstellingsniveau is waarop dat het geval is. Met de huidige aanpassingen wordt duidelijker vastgelegd dat het verplicht is maatregelen te nemen om het blootstellingsniveau tot een zo laag als technisch mogelijk niveau te verlagen (indien niet is aangegeven dat een veilige drempelwaarde bestaat voor de stof). Dit zal juist duidelijkheid scheppen ten opzichte van de eerdere situatie. In de gevallen dat wel een veilige drempelwaarde bestaat voor de betreffende R-stof is beperking van blootstelling tot onder een niveau dat geen gezondheidsschade oplevert voldoende. Ook dat is een duidelijker criterium dan eerder gold. Het is daarbij ook niet mogelijk om van deze regel af te wijken omdat die expliciet zo in de wijzigingsrichtlijn terug te vinden is en de wetgever juridisch gehouden is aan implementatie van de wijzigingsrichtlijn in nationale regelgeving. Ter nadere uitleg is een passage hierover opgenomen in het algemeen deel van de toelichting op de Arboregeling.

Twee werkgeversorganisaties merken op dat de bewaartermijn in de praktijk moeilijk is na te leven, zoals bij bedrijfsbeëindiging, uitdiensttredende werknemers en veranderende processen. Dat zijn veranderingen die gevolgen hebben voor de blootstellingsregistratie. Deze zorgen zijn natuurlijk legitiem en ook begrijpelijk. Deze implementatie is echter niet de gelegenheid om in discussie te gaan over de haalbaarheid van de bestaande verplichting van het bewaren van gegevens over blootstelling aan kankerverwekkende en mutagene stoffen tot 40 jaar. Aansluiting bij de bestaande 40 jaar is zoals hiervoor uitgelegd ingegeven door de wens om bedrijven niet te belasten met twee systemen naast elkaar, naast inhoudelijke argumenten om de gegevens langer te bewaren. In het Arbobesluit staat overigens dat bij bedrijfsbeëindiging de gegevens aan de Nederlandse Arbeidsinspectie moeten worden overgedragen (Artikel 4.10c, vijfde lid). Om een overgangsfase in te richten voor bepaalde doelgroepen, zoals door een reactie wordt voorgesteld, is niet mogelijk. De wijzigingsrichtlijn laat hiervoor geen ruimte.

Een van de indieners impliceert ook dat het bijhouden van een blootstellingsregistratie in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Dat is niet het geval. Het Arbobesluit is op dit punt niet strijdig met de AVG, omdat de AVG de bewaring van persoonsgegevens toestaat als dat wettelijk verplicht is. Om mogelijke problemen van deze wijzigingen met de AVG in kaart te brengen is de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd (zie de eerste alinea van deze paragraaf). De AP had geen opmerkingen over het voorstel en gaf geen commentaar op de bestaande regelgeving.

Een bedrijf gespecialiseerd in arbeidshygiëne geeft een uitgebreide reactie waarin enkele ideeën worden geopperd om de regelgeving voor gevaarlijke stoffen in het algemeen te verbeteren. Ze hebben slechts zijdelings betrekking op de wijzigingsrichtlijn. Met name omdat het gaat om nationale uitbreiding van de regelgeving en daarom niet goed mee te nemen is in een implementatie van een Europese richtlijn. De ideeën kunnen worden meegenomen in de trajecten rondom de Arbovisie 2040 in het kader van vereenvoudiging van regelgeving en de eigen regie van werkenden.

Een reactie vraagt aandacht voor eenmansbedrijven en gezinsbedrijven met name in de land- en tuinbouw. De opmerking wordt gemaakt dat de voorgestelde regels niet proportioneel zijn voor de genoemde bedrijven waarin leden van hetzelfde gezin samenwerken. Als eerder vermeld is geen mogelijkheid tot wezenlijk afwijken van de wijzigingsrichtlijn, die geen uitzonderingen bevat voor dit soort bedrijven. Los daarvan zijn en blijven zelfstandigen uitgezonderd van de plicht tot het bijhouden van een blootstellingsregistratie. Daarbij is het van belang dat de kennis en moeite om werknemers te beschermen ook juist bij kleine bedrijven eigen wordt gemaakt of in huis wordt gehaald. Om veilig te kunnen werken met stoffen is het van belang dat men weet welke stoffen worden gebruikt, ongeacht of het om een groot of klein bedrijf gaat met veel of weinig werknemers. De gevaarlijke eigenschappen van een stof staan in het veiligheidsinformatieblad. In de landbouw en tuinbouw wordt daarnaast een wettelijk gebruiksvoorschrift opgesteld door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB). In beide documenten staan de gevaarseigenschappen van de stof vermeld. Hierop is te vinden of een stof bewezen kankerverwekkend (H340), mutageen (H350) of reprotoxisch (H360) is. Deze informatie moet door de leverancier aangeleverd worden bij de levering of verkoop van een product. Momenteel bestaat voor alle R-stoffen een kleinere registratieplicht, dit blijft bestaan voor verdachte R-stoffen (H361) en stoffen met een effect op de lactatie (H362).

De reactie vraagt aandacht voor werkpieken waarin er tijdelijk meer mensen in het bedrijf werken, die maken het volgens de reactie onmogelijk om registraties 40 jaar te bewaren. Het is begrijpelijk dat werkpieken het lastig maken om registratie aan te leggen en te onderhouden. Mogelijk kan de branchevereniging zijn leden hiermee ondersteunen om hiervoor een passend systeem aan te leggen. Daarbij is het belangrijk op te merken dat het bijhouden welke CMR-stoffen er gebruikt worden waarschijnlijk minder vaak zal wijzigen dan personele wijzigingen. Het bijhouden van dergelijke stoffenlijsten is bovendien iets waar leveranciers van stoffen bij kunnen helpen. Daarbij hebben mensen in tijdelijke dienst ook het recht om te weten waaraan zij zijn of kunnen worden blootgesteld.

Het verschil tussen bewaartermijnen van bijvoorbeeld bankstukken en blootstellingsregistratie wordt veroorzaakt door de problemen die kunnen optreden door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Een kankerverwekkende stof kan jaren na dato nog bijdragen aan de ontwikkeling van kanker en blootstelling aan een reprotoxische stof kan jaren later, pas relevant zijn voor de blootgestelde. Idealiter zorgt de regelgeving ervoor dat dergelijke CMR-stoffen worden vervangen door een minder giftig alternatief. Daarnaast kan kennis over blootstelling eraan bijdragen dat de blootgestelde de juiste diagnose en hulp krijgt als zich in de toekomst problemen met de voortplanting openbaren.

De reagerende partij merkt terecht op dat het minimaliseren van blootstelling tot een zo laag mogelijk niveau verschillende hoogtes van blootstelling kan betekenen voor verschillende bedrijven. Als de stof een grenswaarde heeft dan moet onder deze grenswaarde worden gewerkt. Daarna moet blootstelling verder worden teruggebracht tot een zo laag mogelijk niveau, ook als een stof die aan de voorwaarden voor classificatie voor C, M, of R voldoet geen grenswaarde heeft. Wat zo laag mogelijk betekent, zal per bedrijf en situatie verschillen. Het is de bedoeling dat de meest geavanceerde technieken worden ingezet om blootstelling te voorkomen of te beperken, maar niet alle technieken zijn in te zetten in alle bedrijven. Op het etiket en het veiligheidsinformatieblad (hierna: VIB) van een product staat welke stoffen een product bevat en deze documenten geven informatie hoe veilig met een CMR-stof gewerkt kan worden. Ook staat er op het VIB aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om de grenswaarde te bereiken, dat is een verplichting voor producten en/of distributeurs.

Het is belangrijk naar aanleiding van de bovenstaande reactie te verduidelijken dat R-stoffen alle stoffen zijn die als zodanig kunnen worden beschouwd. Dit kan zijn omdat de stof geclassificeerd is als reprotoxisch of omdat H-zinnen (H360 voor categorie 1, H361 voor categorie 2 en H362 voor een lactatie-effect) op het VIB aanwezig zijn. Echter ook als H-zinnen ontbreken kan een stof wel worden aangemerkt als reprotoxisch in de SZW-lijst. Mochten deze aanwijzingen ontbreken maar zijn er andere indicaties om een stof aan te merken als reprotoxisch, dan is het alsnog de verantwoordelijkheid van de werkgever om op de juiste manier met de stof of het proces om te gaan. Met de implementatie van de wijzigingsrichtlijn is er wel een onderscheid aangebracht tussen de regels voor R-stoffen uit categorie 1 en de overige R-stoffen. De R-stoffen uit categorie 1 vallen nu onder afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. De overige R-stoffen blijven onder afdeling 1 van hoofdstuk vallen, inclusief de specifieke regels van artikel 4.2a.

De laatste ontvangen reactie stelt voor de door het RAC (Risk Assessment Committee) geadviseerde respirabele grenswaarde voor kobalt in te voeren en de grenswaarde te verplaatsen naar lijst B2 in Bijlage XIII. Dit is op dit moment nog niet aan de orde. Momenteel wordt de grenswaarde voor kobalt verder geanalyseerd, daarna moet er een mening gevormd worden door de tripartiete Advisory Committee for Safelty and Heath at work (ACSH) voordat een wijziging in de EU en vervolgens nationaal kan worden ingevoerd. Daarnaast vroeg de indiener om lasrook in te delen als C-stof klasse 1 en daarmee te verplaatsen uit lijst A naar lijst B2. Deze wijziging zou leiden tot strengere eisen voor het werken met lasrook en daarmee niet iets wat ingevoegd kan worden zonder verder onderzoek. Daarnaast wordt lasrook momenteel ook besproken door de Europese Working Party on Chemicals onder de ACSH en wordt een aanpassing in de grenswaarde in de toekomst verwacht. Op dat moment zal ook aangegeven worden in welke lijst een nieuwe grenswaarde voor lasrook moet worden geplaatst. Op dit moment wordt lasrook niet genoemd als een stof waarvan de lijst moet worden gewijzigd in de EU-richtlijn.

10. Overgangsrecht en inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding van de wijzigingen is de dag na de publicatie in het Staatsblad. De reden hiervoor is dat de implementatiedeadline (5 april 2024) al verstreken is.

Verdere overgangstermijnen die van toepassing zijn op de geïntroduceerde en aangepaste grenswaarden komen terug in de toelichting op de wijziging van de Arboregeling.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 4.1)

Artikel 4.1 heeft een andere opzet gekregen. In de oude formulering was de biologische grenswaarde wel omschreven, maar werd het begrip zelf niet genoemd. Daardoor kon in het Arbobesluit en de Arboregeling niet worden verwezen naar het begrip biologische grenswaarde, maar moest steeds worden verwezen naar artikel 4.1, onderdeel a, onder 2°. Dat is nu veranderd. Zie hiervoor bijvoorbeeld de toelichting op onderdeel D, onder 1. Aan het eind van de begripsomschrijving van de biologische grenswaarde stond de zinsnede gedurende een gespecificeerde referentieperiode. Deze woorden zijn geschrapt op suggestie van het RIVM. Biologische grenswaarden worden namelijk zelden vastgesteld over een bepaalde tijdsperiode, maar zijn bijna altijd een momentopname. Hiermee ligt de begripsomschrijving overigens ook dichter bij de begripsomschrijving in de wijzigingsrichtlijn.

Onderdeel B (artikel 4.2a)

De begripsomschrijving van reprotoxische stoffen in de wijzigingsrichtlijn verwijst naar de categorieën 1A en 1B van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008. Deze categorieën 1A en 1B verwijzen naar de stoffen met de gevarenaanduiding H360 (de nummers 360, 360F, 360D, 360FD, 360Fd, 360Df die nu in artikel 4.2a worden genoemd). Dat betekent dat deze stoffen onder de reikwijdte van afdeling 2 van hoofdstuk 4 moesten worden geplaatst om de wijzigingsrichtlijn te implementeren. Daarmee gelden voor die stoffen nu ook de aanvullende voorschriften die eerder alleen voor CM-stoffen (cat. 1A en 1B) golden. De stoffen met de aanduiding H361 of H362 zijn R-stoffen geclassificeerd als categorie 2 en zijn in de wijzigingsrichtlijn niet aangemerkt als R-stoffen in de categorie 1A en 1B. Voor deze stoffen blijft dus alleen de algemene afdeling 1 van Hoofdstuk 4 van toepassing.

Met de toevoeging van R-stoffen aan het bereik van afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit, is de bescherming die dit artikel biedt aan werknemers voor zover het gaat om stoffen onder gevarenaanduiding H360 overgenomen door artikel 4.13. De onderdelen b, c en d van dat artikel zijn vergelijkbaar met de onderdelen van artikel 4.2a.

Onderdeel C, E, G, I, K en N (artikel 4.5, opschrift afdeling 2, artikelen 4.12, 4.15, 4.17 en 4.20)

In het Arbobesluit waren bepalingen ter implementatie van richtlijn 2004/37 beperkt tot CM-stoffen. Omdat de wijzigingsrichtlijn de reikwijdte van de richtlijn heeft uitgebreid tot R-stoffen, is afdeling 2 van hoofdstuk 4 van Arbobesluit nu niet meer alleen van toepassing op CM-stoffen, maar ook op R-stoffen. Daarom is in de bepalingen in het Arbobesluit – en in het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk 4 – waarin CM-stoffen werden benoemd, overal de categorie R-stoffen toegevoegd.

Onderdeel D (artikel 4.10b)

Met de wijziging onder 1 is de verwijzing naar de biologische grenswaarde aangepast aan de wijziging van artikel 4.1. Zie hiervoor ook de toelichting op onderdeel A. Overigens was de oude verwijzing naar artikel 4.1, tweede lid, onderdeel b ook foutief, want de biologische grenswaarde was omschreven in artikel 4.1, onderdeel a, onder 2°.

Met de wijzigingen onder 2 zijn dezelfde regels gaan gelden als voor het onderzoek waarover artikel 4.10a gaat. Richtlijn 98/24 bevatte al dezelfde regels voor arbeidsgezondheidskundig onderzoek naar blootstelling aan stoffen met of zonder biologische grenswaarden, maar in het Arbobesluit waren de regels voor beide typen onderzoek nog niet gelijk getrokken. De wijzigingsrichtlijn maakte dat noodzakelijk, omdat zij de biologische grenswaarde introduceert in richtlijn 2004/37. De bepalingen over biologische grenswaarden in de wijzigingsrichtlijn bouwen voort op de bepalingen over biologische grenswaarden die al golden onder richtlijn 98/24. De bepalingen in de wijzigingsrichtlijn die gaan over arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij blootstelling aan stoffen met biologische grenswaarden, konden daarom niet goed worden geïmplementeerd als de bepalingen van artikel 4.10a en 4.10b nog andere verschillen bevatten dan de verschillen die voortvloeien uit artikel 10 van richtlijn 98/24. Zoals de bepalingen van richtlijn 98/24 een fundament vormen voor de bepalingen van richtlijn 2004/37 – inclusief de wijzigingsrichtlijn -, zo dienen artikel 4.10a en 4.10b ook een fundament te vormen voor de specifiekere regels over arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij blootstelling aan CMR-stoffen in artikel 4.23 van het Arbobesluit.

Om deze reden zijn een nieuw derde en vierde lid toegevoegd aan artikel 4.10b, waarmee de al bestaande rechten van artikel 4.10a, tweede tot en met vijfde lid, nu ook van toepassing zijn op artikel 4.10b. Omdat de voorwaarde voor het recht op onderzoek voor medewerkers die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld in beide artikelen van een andere aard is – namelijk de constatering van een schadelijke invloed op de gezondheid of een ziekte respectievelijk de vaststelling van overschrijding van een biologische grenswaarde – is in het nieuwe derde lid gekozen voor een afzonderlijke formulering. De gelijkschakeling van de overige rechten was mogelijk door ze in het nieuwe vierde lid van overeenkomstige toepassing te verklaren.

De opsomming in het vierde lid is in drie onderdelen opgedeeld, zodat gemakkelijk naar iedere afzonderlijke verplichting verwezen kan worden.

Onderdeel F (artikel 4.11)

Onderdeel a van artikel 4.11 is aangepast aan de nieuwe titel van richtlijn 2004/37. Verder zijn aan artikel 4.11 twee nieuwe definities toegevoegd. De eerste is een definitie van R-stoffen in het algemeen. De tweede definitie gaat over een gedeelte van de R-stoffen, namelijk R-stoffen met een drempelwaarde. Anders dan bij CM-stoffen, bestaat er voor R-stoffen vaak een bepaalde waarde waaronder blootstelling geen gevaar oplevert voor werknemers. Die waarde wordt drempelwaarde genoemd. Het onderscheid tussen R-stoffen met of zonder drempelwaarde is belangrijk, omdat de verplichtingen uit het Arbobesluit om blootstelling aan R-stoffen te minimaliseren, niet zinvol zijn voor R-stoffen met drempelwaarde. Onder de drempelwaarde levert verdere reductie van de blootstelling namelijk geen bijdrage meer aan een gezondere werkomgeving. Dit is verwerkt in de wijzigingen van artikel 4.16, 4.18 en 4.19. Overigens zijn in de wijzigingsrichtlijn nu nog geen concrete drempelwaarden aangewezen. Er is voor gekozen om hier een grondslag op te nemen voor het vaststellen van drempelwaarden bij ministeriële regeling in plaats van een directe verwijzing naar bijlage III van de richtlijn. Deze grondslag voor een ministeriële regeling maakt het namelijk mogelijk om in bijlage XIII bij de Arboregeling drempelwaarden op te nemen, ook als de wens om die drempelwaarde in te voeren niet Europees is, maar nationaal.

De wijzigingsrichtlijn bevat ook nog een definitie van een R-stof zonder drempelwaarde. Deze definitie is niet overgenomen in het Arbobesluit, omdat hij niet nodig is voor de implementatie van de wijzigingsrichtlijn. Bijna alle regels over R-stoffen gelden voor de R-stoffen met en zonder drempelwaarde. Zoals hierboven genoemd wordt alleen waar nodig voor de R-stoffen met drempelwaarde een nuance aangebracht.

Onderdeel H (artikel 4.13)

De reikwijdte van onderdeel a is naast de uitbreiding met R-stoffen – zie hiervoor de toelichting op onderdeel C – ook uitgebreid met M-stoffen. Deze categorie was eerder niet opgenomen, maar richtlijn 2004/37 vereist dat wel. Onderdeel a is namelijk een implementatie van de artikelen 4, tweede lid, en 6, aanhef en onder a, van richtlijn 2004/37. Die artikelen zijn nadrukkelijk ook van toepassing op M-stoffen. In de overige onderdelen werd al wel correct gesproken over kankerverwekkende en mutagene stoffen, waar nu dus ook de reprotoxische stoffen aan worden toegevoegd.

Onderdelen J, L en M (artikelen 4.16, 4.18 en 4.19)

Naast de uitbreiding naar de categorie R-stoffen – zie de toelichting op onderdeel C – zijn in de artikelen 4.16, 4.18 en 4.19 specifieke wijzigingen opgenomen voor R-stoffen met drempelwaarde. Deze artikelen bevatten nu voor verschillende situaties de verplichting om blootstelling terug te brengen tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde. Voor R-stoffen met drempelwaarde zou die verplichting verder gaan dan zinvol is – zie ook de toelichting op onderdeel F. Daarom is aan elk van deze artikelen een nieuw lid toegevoegd waarin staat dat de betreffende verplichting voor R-stoffen met drempelwaarde moet worden gelezen als een verplichting om het gezondheidsrisico van blootstelling tot een minimum te beperken. Dit komt overeen met wat hierover staat in artikel 5, lid 3 bis, van de wijzigingsrichtlijn. Hiermee wordt duidelijk dat de werkgever voor R-stoffen met drempelwaarde niet verplicht is om de blootstelling zelf op een zo laag mogelijk niveau te brengen, maar dat voor deze stoffen het risico van die blootstelling voor de gezondheid van de werknemer bepalend is. Voor dat risico geldt wél dat het zo laag mogelijk moet zijn. Waar dit minimum precies ligt, verschilt van geval tot geval, en is ook afhankelijk van de verschillende situaties die in deze artikelen beschreven staan. Zo zal in de situatie van artikel 4.16, vierde lid, het minimale gezondheidsrisico mogelijk op een ander niveau liggen dan in de situatie van artikel 4.18, eerste lid.

Onderdeel O (artikel 4.23)

De wijziging in het eerste lid betekent dat de praktische aanbevelingen van bijlage II bij de richtlijn nu ook gelden voor het arbeidsgezondheidskundig onderzoek naar blootstelling aan CMR-stoffen waarvoor een biologische grenswaarde geldt. Dit komt doordat de wijzigingsrichtlijn regels over biologische grenswaarden introduceert voor CMR-stoffen. De specifieke regels van artikel 4.23 over het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij blootstelling aan CMR-stoffen, gelden daarom nu ook als dat onderzoek plaatsvindt op grond van artikel 4.10b.

Het tweede lid is aangevuld met de categorie R-stoffen – zie de toelichting op deze wijziging bij onderdeel C.

Het nieuwe derde lid is voor de situaties van artikel 4.10a, tweede lid, en 4.10b, derde lid, waarin is gebleken dat één van de werknemers gezondheidsklachten heeft die het gevolg zouden kunnen zijn van blootstelling aan één of meerdere stoffen, of waarin een overschrijding van een biologische grenswaarde is vastgesteld. In die beide gevallen wordt voor de bedrijfsarts de bevoegdheid toegevoegd om de werkgever te verzoeken om alle werknemers die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld, de kans te bieden om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Voor het onderzoek genoemd in artikel 4.10b is deze bevoegdheid van de bedrijfsarts geïntroduceerd in de wijzigingsrichtlijn. Voor het onderzoek van artikel 4.10a bevatte richtlijn 2004/37 deze bevoegdheid al, maar deze was nog niet expliciet in het Arbobesluit opgenomen. Dat is wel wenselijk, omdat dit de bedrijfsarts een stevigere basis geeft om zich te richten op de bescherming van werknemers die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld. Tegelijk geldt natuurlijk dat die werknemers op grond van artikel 4.10a, tweede lid, en 4.10b, derde lid, zelf al het recht hebben om een nieuw arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Deze nieuwe bevoegdheid voor de bedrijfsarts voegt daar voor CMR-stoffen echter aan toe dat zijn oproep om gebruik te maken van de mogelijkheid om een onderzoek te ondergaan, de werkgever en de werknemers extra kan doordringen van het nut van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de specifieke situatie.

De wijziging in de tekst van het nieuwe vierde lid is net als de wijziging in het eerste lid voortgekomen uit de introductie van biologische grenswaarden voor CMR-stoffen in de wijzigingsrichtlijn. Deze wijziging schept voor de bedrijfsarts nu ook bij het onderzoek van artikel 4.10b de bevoegdheid om in voorkomende gevallen te verklaren dat medisch toezicht na beëindiging van de blootstelling noodzakelijk blijft.

Onderdelen P en Q (artikel 4.37b en 4.50)

In de artikelen 4.37b en 4.50 is de verwijzing naar artikel 4.19 aangepast aan de opdeling van dat artikel in twee leden. Artikel 4.37b en artikel 4.50 gaan allebei over asbest. Asbest is geen R-stof. Het was daarom in beide gevallen niet nodig om het nieuwe tweede lid van artikel 4.19 in de verwijzing op te nemen.

Onderdeel R (artikel 9.3)

Artikel 9.3 bepaalt dat verschillende voorschriften en verboden uit het Arbobesluit ook door de werknemer zelf moeten worden nageleefd. In de opsomming van artikelen die daarop volgt zijn twee wijzigingen doorgevoerd (in het tweede lid, onderdeel d). Beide wijzigingen komen voort uit de opdeling van artikel 4.19 in twee leden – net als de technische wijzigingen in de artikelen 4.37b en 4.50. De eerste wijziging betreft de uitbreiding van de verplichting van de werknemer naar het tweede lid van 4.19, omdat deze verplichting in de praktijk ook van toepassing kan zijn in situaties waarin de werknemer werkt met R-stoffen met drempelwaarde. De tweede wijziging wordt doorgevoerd in de zinsnede van artikel 9.3, tweede lid, onder d, die alleen gaat over arbeid met asbest of asbesthoudende producten. Asbest is niet reprotoxisch. Daarom bevat deze wijziging geen verwijzing naar artikel 4.19, tweede lid.

Onderdeel S (artikel 9.5)

Artikel 9.5 bepaalt dat verschillende voorschriften en verboden uit het Arbobesluit ook door zelfstandigen en meewerkende werkgevers moeten worden nageleefd. In de opsomming van artikelen die daarop volgt zijn twee wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen zorgen ervoor dat de verwijzingen naar de artikelen 4.16 en 4.18 kloppen met de uitbreiding van deze artikelen vanwege de regels voor R-stoffen met drempelwaarde.

Onderdeel T (artikel 9.9b)

Artikel 9.9b bepaalt dat handelen of nalaten in strijd met bepaalde voorschriften uit het Arbobesluit beboetbare overtredingen zijn. In de opsomming van artikelen die daarop volgt zijn drie wijzigingen doorgevoerd.

Omdat artikel 4.10b nu dezelfde typen verplichtingen bevat als artikel 4.10a, zijn die bepalingen beboetbaar gemaakt waarvan het equivalent in artikel 4.10a ook al beboetbaar was.

De verwijzing naar artikel 4.16 is uitgebreid met het nieuwe zesde lid, zodat niet-naleving van het vierde lid ook beboetbaar is bij arbeid met R-stoffen met drempelwaarde.

Tot slot is de verwijzing naar artikel 4.23 aangepast aan de vernummering van dat artikel. Hiermee zijn geen nieuwe bepalingen beboetbaar gemaakt.

Artikel II

Vanwege de invoeging van nieuwe leden in artikel 4.10b zijn de leden die de grondslag vormen voor het derde en vijfde lid van artikel 4.20b van de Arboregeling, vernummerd. In dit artikel is beschreven waar de grondslagen naartoe zijn verplaatst.

Artikel III

Een toelichting op de inwerkingtredingsbepaling is opgenomen in de algemene toelichting.

Transponeringstabel

Richtlijn (EU) 2022/431

Geïmplementeerd in

Bijzonderheden

Artikel 1, eerste lid (titel van de richtlijn)

Artikel 4.11, aanhef en onder a (nieuw), van het Arbobesluit

 

Artikel 1, tweede lid

(doel van de richtlijn)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 1, derde lid, onder a (definities richtlijn, definities R-stoffen)

Artikel 4.11, onderdeel e en f (nieuw), van het Arbobesluit

Definitie van reprotoxische agentia zonder drempelwaarde is in nationale regelgeving overbodig

Artikel 1, derde lid, onder b (definities richtlijn, definitie grenswaarde)

Artikel 4.1 (nieuw) van het Arbobesluit

 

Artikel 1, derde lid, onder c (definities richtlijn, definities van biologische grenswaarde en medische controle)

Met betrekking tot de biologische grenswaarde: Artikel 4.1 (nieuw) van het Arbobesluit

 

Met betrekking tot de medische controle: artikel 18 (bestaand) van de Arbowet, in combinatie met artikel 4.10a (bestaand) en 4.10b (nieuw) van het Arbobesluit

Artikel 1, vierde lid, onder a

(werkingssfeer van de richtlijn)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 1, vierde lid, onder b

(risicobeoordeling)

Artikel 5, vierde lid, van de Arbowet (bestaand), en artikel 4.2, eerste en achtste lid (bestaand) en 4.11, onderdeel e (nieuw) van het Arbobesluit

 

Artikel 1, vierde lid, onder c

(kwetsbare groepen)

Artikel 5, eerste lid (bestaand), van de Arbowet

 

Artikel 1, vijfde lid (vervanging)

Artikel 4.17 (nieuw) van het Arbobesluit

 

Artikel 1, zesde lid, onder a (voorkoming of vermindering van blootstelling)

Artikel 4.16 (nieuw) en 4.18 (nieuw) van het Arbobesluit, en artikel 4.20, eerste lid (nieuw), en bijlage XIII (nieuw) bij de Arboregeling

 

Artikel 1, zesde lid, onder b (vermindering of voorkoming van blootstelling)

Artikel 4.1c, eerste lid, onder a, b, c, h, i, l (bestaand), 4.2, vierde lid (bestaand), 4.6 (bestaand), 4.18, eerste lid, tweede lid, en vijfde lid onder a en b (nieuw) en derde en vierde lid (bestaand), en 4.19 eerste lid, aanhef en onder d (nieuw), en onder b en c, (bestaand), en tweede lid (nieuw) van het Arbobesluit

 

Artikel 1, zevende lid (informatie ten behoeve van de bevoegde instantie)

Artikel 4.13, aanhef en onder a, b en c (nieuw) van het Arbobesluit

 

Artikel 1, achtste lid (hygiënemaatregelen en individuele beschermingsmaatregelen)

Artikel 4.1c, eerste lid onder l (bestaand), 4.20, eerste, derde, vierde en vijfde lid (bestaand) en tweede lid (nieuw) en 8.3, derde en vierde lid (bestaand) van het Arbobesluit

 

Artikel 1, negende lid, onder a (voorlichting)

Artikel 8, eerste tot en met derde lid (bestaand) van de Arbowet en artikel 4.10d, derde en vierde lid (bestaand), van het Arbobesluit

 

Artikel 1, negende lid, onder b (etikettering, medische controle bij biologische grenswaarde)

Artikel 4.1d, eerste lid (bestaand) 4.10d, tweede lid (bestaand) en 4.19, eerste lid onder d en e, en tweede lid (nieuw)

Voor implementatie van bepalingen over medische controle bij biologische grenswaarden, zie toelichting bij implementatie van onderdeel 2 van de bijlage

Artikel 1, tiende lid, onder a (medische controle)

Artikel 4.23, derde lid (nieuw), van het Arbobesluit

 

Artikel 1, tiende lid, onder b (medisch dossier, beschermende en preventieve maatregelen)

artikel 4.10b, tweede lid (bestaand) en vijfde lid (nieuw), artikel 4.10c, eerste lid (bestaand), en artikel 4.23, tweede lid (nieuw), van het Arbobesluit

 

Artikel 1, tiende lid, onder c (melding beroepsziekten)

Artikel 9, derde lid (bestaand), van de Arbowet

 

Artikel 1, elfde lid (bewaartermijn van medische gegevens)

Artikel 4.10c, vierde lid (bestaand) en 4.15, eerste lid (nieuw), van het Arbobesluit

Nationale beleidskeuze: registratiedossiers voor R-stoffen worden net als registratiedossier voor CM- stoffen 40 jaar bewaard

Artikel 1, twaalfde lid (grenswaarden)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 1, dertiende lid (identificatie van R-stoffen met en zonder drempelwaarde)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 1, veertiende lid (bijlagen)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 1, vijftiende lid (evaluatie)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 1, zestiende lid (bijlage II)

Artikel 4.23, eerste lid (nieuw), van het Arbobesluit

 

Artikel 1, zeventiende lid (bijlage III en III bis)

Met betrekking tot bijlage III: artikel 4.16, eerste lid (nieuw) van het Arbobesluit en bijlage XIII (nieuw) bij de Arboregeling

 

Met betrekking tot bijlage III bis: Artikel 4.10b, eerste lid (nieuw) en 4.16, eerste lid (nieuw), van het Arbobesluit, en artikel 4.20a1 (nieuw), 4.20a2 (nieuw) en 4.20b (nieuw) van de Arboregeling

Artikel 2 (omzetting en notificatie)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 3 (inwerkingtreding)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Artikel 4 (adressaten)

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Gezamenlijke verklaring

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG (PbEU 2004, L 158/50).

X Noot
2

Verordening (EG) Nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACh), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2006, L 396/1).

X Noot
3

De wijzigingsrichtlijn is tot stand gekomen op basis van adviezen van het RAC (Risk Assessment Committee), die deze wetenschappelijke inzichten gebruikt om tot een gezondheidskundig geadviseerde grenswaarde te komen.

X Noot
5

Richtlijn van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PbEG 1989, L 183/1).

X Noot
6

Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PbEG, 1998, L 131/11).

X Noot
7

Verordening (EG) 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PbEU 2008, L 353).

X Noot
8

Deze is te raadplegen via EUR-Lex onder CELEX-nummer 52020SC0184.

Naar boven