Besluit van 4 november 2024 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving, het Omgevingsbesluit, het Invoeringsbesluit Omgevingswet en het Besluit bodemkwaliteit (Verzamelbesluit Omgevingswet IENW bodem en water 2025)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 10 april 2024, nr. IenW/BSK-2024/124551, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 4.3, eerste lid, 18.3, eerste lid, 20.22, eerste lid, en 20.24, eerste lid, van de Omgevingswet, artikel 4.14 van de Invoeringswet Omgevingswet en de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 9.5.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 september 2024, nr. W17.24.00128/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 24 oktober 2024, nr. IenW/BSK-2024/288493, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I (WIJZIGING BESLUIT ACTIVITEITEN LEEFOMGEVING)

Het Besluit activiteiten leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.48h, tweede lid, worden onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. herstelwerkzaamheden na een eindonderzoek bodem volgens artikel 5.6; en

  • d. maatregelen direct na een ongewoon voorval.

B

Artikel 3.48o, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel b vervalt «en».

2. Onder verlettering van onderdeel c tot d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. het onder dezelfde omstandigheden en zonder te zijn bewerkt terugbrengen van ten hoogste 25 m3 grond op of nabij het ontgravingsprofiel na het tijdelijk uitnemen daarvan; en.

3. In onderdeel d (nieuw) wordt «op of in de bodem» vervangen door «op of nabij het ontgravingsprofiel».

C

Artikel 3.52, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1; en

    • b. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

D

In artikel 3.56 wordt, onder verlettering van de onderdelen a tot en met e tot b tot en met f, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;.

E

In artikel 3.251, eerste lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d tot en met h tot e tot en met i een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. een wasstraat of wasplaats, bedoeld in paragraaf 4.44;.

F

Artikel 4.508 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «met vloeibare brandstoffen en ureum».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan ureum worden getankt boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

G

Artikel 4.547 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «met vloeibare brandstoffen en ureum».

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan een tankzuil op land voor alleen ureum zich boven een aaneengesloten bodemvoorziening bevinden.

H

In paragraaf 4.45 wordt na artikel 4.563 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.563a (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.562, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.

I

In de artikelen 4.781, tweede lid, onder b, en 4.782, opschrift en aanhef, wordt «aardbeien op trayvelden» vervangen door «aardbeienplanten op trayvelden».

J

Artikel 4.791 komt te luiden:

Artikel 4.791 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bij het telen van gewassen op substraat in een kas:

  • a. gebruiken van water voor het telen;

  • b. lozen van drainwater; of

  • c. lozen van spoelwater met gewasbeschermingsmiddelen van filters van een waterdoseringsinstallatie.

K

Artikel 4.791a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het is verboden water te lozen afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 4.791, aanhef en onder b en c, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

L

Tabel 4.791e wordt vervangen door de volgende tabel:

Tabel 4.791e Emissiegrenswaarden drainwater

Categorie gewassen

Tot 1 januari 2025

Vanaf 1 januari 2025

     
 

Emissiegrenswaarde totaal stikstof in kg/ha teeltoppervlakte per kalenderjaar

Emissiegrenswaarde totaal stikstof in kg/ha teeltoppervlakte per kalenderjaar

Anthurium, kuipplanten, perkplanten

17

8

Orchidee (Cymbidium)

25

13

Tulp, eenjarige zomerbloeiers

33

17

Tomaat, kruiden

42

21

Komkommer, potplant, uitgangsmateriaal sierteelt, overig sierteelt

50

35

Aardbei, aubergine, paprika

67

33

Gerbera, roos, uitgangsmateriaal groenten

83

42

Phalaenopsis, overige potorchidee

125

100

Overige groenten

12,5

6

M

In artikel 4.791f, eerste lid, onder b, vervalt «geloosde».

N

Artikel 4.791h komt te luiden:

Artikel 4.791h (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het bij het telen van gewassen in een kas op materiaal dat in verbinding staat met de ondergrond:

  • a. gebruiken van water voor het telen;

  • b. lozen van drainagewater; of

  • c. lozen van spoelwater met gewasbeschermingsmiddelen van filters van een waterdoseringsinstallatie.

O

Artikel 4.791i, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het is verboden water te lozen afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 4.791h, aanhef en onder b en c, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

P

In de artikelen 4.919, onder b, 4.972, onder b, en 4.990, eerste lid, onder b, wordt na «boven of in een vulpuntmorsbak» ingevoegd «die een inhoud heeft van ten minste 5 l als die op de opslagtank is geplaatst of ten minste 65 l in andere gevallen».

Q

Aan artikel 4.968 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Op een ondergrondse opslagtank van staal en op een ondergrondse leiding van staal is kathodische bescherming aangebracht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7800.

R

Artikel 4.973 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «als geen kathodische bescherming aanwezig is» vervangen door «als geen kathodische bescherming is aangebracht».

2. Het eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt ten minste eenmaal per jaar een stroomopdrukproef verricht als op een ondergrondse opslagtank van staal of op een ondergrondse leiding van staal geen kathodische bescherming is aangebracht.

S

In artikel 4.977, derde lid, onder b, wordt «artikel 5.7, tweede lid» vervangen door «artikel 5.7».

T

Aan paragraaf 4.96 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 4.982a (overgangsrecht: kathodische bescherming)

Artikel 4.968, vierde lid, is niet van toepassing op een opslagtank die is geïnstalleerd voor 1 januari 2025.

U

Aan artikel 4.987 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Op een ondergrondse opslagtank van staal en op een ondergrondse leiding van staal is kathodische bescherming aangebracht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7800.

  • 5. Een ondergrondse opslagtank als bedoeld in het eerste lid, onder c, van staal voor het opslaan van diesel, gasolie of huisbrandolie is voorzien van een volledige inwendige coating die:

    • a. voldoet aan BRL-K779;

    • b. is aangebracht door een onderneming met een certificaat voor BRL-K790 verstrekt door een certificatie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17065 voor die BRL; en

    • c. na een geconstateerde beschadiging is hersteld door een onderneming als bedoeld onder b.

V

Artikel 4.992 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «als geen kathodische bescherming aanwezig is» vervangen door «als geen kathodische bescherming is aangebracht».

2. Het eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt ten minste eenmaal per jaar een stroomopdrukproef verricht als op een ondergrondse opslagtank van staal of op een ondergrondse leiding van staal geen kathodische bescherming is aangebracht.

W

Tabel 4.997 wordt vervangen door de volgende tabel:

Tabel 4.997 Keuringstermijnen

Type opslagtank en wand

Type vloeistof

Termijn eerste keuring in jaren

Termijn volgende keuringen in jaren

Staal enkelwandig en niet geplaatst in een ondergrondse bak als bedoeld in artikel 4.987, eerste lid, onder b

     

Geen volledige inwendige coating

Diesel, gasolie of huisbrandolie

10

10 of 81

Overige vloeistoffen

15

15

Volledige inwendige coating, maar voldoet niet aan BRL-K779 of niet aangebracht of bij beschadiging hersteld door een onderneming met een certificaat voor BRL-K790 verstrekt door een certificatie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17065 voor die BRL

Diesel, gasolie of huisbrandolie

10

10 of 81

Overige vloeistoffen

15

20

Volledige inwendige coating die voldoet aan BRL-K779 en is aangebracht en bij beschadiging hersteld door een onderneming met een certificaat voor BRL-K790 verstrekt door een certificatie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17065 voor die BRL

Alle vloeistoffen

20

20

Staal dubbelwandig met een systeem voor lekdetectie in de wand of enkelwandig en geplaatst in een ondergrondse bak als bedoeld in artikel 4.987, eerste lid, onder b

Alle vloeistoffen

20

20

Kunststof enkelwandig of dubbelwandig

Alle vloeistoffen

15

15

X Noot
1

afhankelijk van resterende tankwanddikte bij herkeuring:

– meer dan 4,5 mm: 10 jaar

– 4,5 mm of minder en ten minste 3,6 mm: 8 jaar

– minder dan 3,6 mm: afkeuring

X

In artikel 4.1001a, derde lid, onder b, wordt «artikel 5.7, tweede lid» vervangen door «artikel 5.7».

IJ

Aan paragraaf 4.97 worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 4.1003b (overgangsrecht: kathodische bescherming en coating)

Artikel 4.987, vierde en vijfde lid, is niet van toepassing op een opslagtank die is geïnstalleerd voor 1 januari 2025.

Artikel 4.1003c (overgangsrecht: keuring)

Artikel 4.997, tweede lid, is tot en met 31 december 2027 niet van toepassing op de termijnen, bedoeld in tabel 4.997, van 10 en 8 jaar, als het gaat om een ondergrondse opslagtank die:

  • a. voor 1 januari 2025 is geïnstalleerd of gekeurd; en

  • b. waarvan de termijn voor de volgende keuring, die voor 1 januari 2025 van toepassing was op die opslagtank, nog niet is verstreken.

Z

Artikel 4.1020 komt te luiden:

Artikel 4.1020 (bodem: bodembeschermende voorziening)

  • 1. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem worden vloeibare gevaarlijke stoffen boven een vloeistofdichte bodemvoorziening opgeslagen. Opslag boven een lekbak is ook toegestaan.

  • 2. Boven een elementenbodemvoorziening kunnen worden opgeslagen:

    • a. vloeibare gevaarlijke stoffen in een gesloten verpakking die voldoet aan de ADR; en

    • b. vaste gevaarlijke stoffen in verpakking.

AA

Aan artikel 4.1063 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Dit artikel is ook niet van toepassing op het opslaan van oliën, vetten of pekel in verpakking.

AB

Aan paragraaf 4.104 wordt na artikel 4.1063 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 4.1063a (bodem: bodembeschermende voorziening bij opslaan van oliën, vetten of pekel in verpakking)

  • 1. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met bodembedreigende stoffen worden oliën, vloeibare vetten of pekel in verpakking opgeslagen boven een aaneengesloten bodemvoorziening en een lekbak.

  • 2. Boven een elementenbodemvoorziening kunnen worden opgeslagen:

    • a. oliën, vloeibare vetten of pekel in een gesloten verpakking; en

    • b. smeervetten.

AC

Artikel 4.1136 wordt als volgt gewijzigd::

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De melding bevat:

    • a. een plattegrondtekening en situatietekening met daarop de ligging van de bodemlussen en het middelpunt;

    • b. de einddiepte van de bodemlussen onder het maaiveld in meters;

    • c. de lengte van de bodemlussen in meters; en

    • d. de coördinaten van de bodemlussen en het middelpunt van het bodemenergiesysteem.

2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

AD

Artikel 4.1137 komt te luiden:

Artikel 4.1137 (gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit)

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1135, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2:

    • a. de verwachte datum van het begin van:

      • 1°. het boren;

      • 2°. het aanleggen van het ondergrondse deel van het bodemenergiesysteem; en

      • 3°. het aanleggen van het bovengrondse deel van het bodemenergiesysteem;

    • b. de naam en het adres van degene die:

      • 1°. het ondergrondse deel van het bodemenergiesysteem ontwerpt;

      • 2°. het bovengrondse deel van het bodemenergiesysteem ontwerpt;

      • 3°. de boringen verricht;

      • 4°. het ondergrondse deel van het bodemenergiesysteem aanlegt; en

      • 5°. het bovengrondse deel van het bodemenergiesysteem aanlegt;

    • c. de soort circulatievloeistof die in het bodemenergiesysteem wordt toegepast;

    • d. gegevens waaruit blijkt dat het gebruiken van het bodemenergiesysteem niet leidt tot negatieve interferentie met bodemenergiesystemen in de omgeving waarvoor een melding is gedaan of een omgevingsvergunning is verleend;

    • e. een verklaring van degene die het bodemenergiesysteem ontwerpt of aanlegt over het energierendement, uitgedrukt als de SPF, dat het systeem zal behalen; en

    • f. informatie over het bodemzijdig vermogen van het bodemenergiesysteem en de omvang van de behoefte aan warmte en koude waarin het systeem volgens het ontwerp zal voorzien.

  • 2. Onverwijld na het wijzigen van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

AE

Artikel 4.1138, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op een gesloten bodemenergiesysteem dat alleen wordt gebruikt voor een afzonderlijke woning.

AF

Artikel 4.1138a komt te luiden:

Artikel 4.1138a. (verstrekken en bewaren van gegevens en bescheiden)

Voor een gesloten bodemenergiesysteem met een bodemzijdig vermogen van 70 kW of meer worden de gegevens, bedoeld in artikel 4.1138, eerste lid, jaarlijks voor 1 april verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.

AG

In paragraaf 4.113 wordt na artikel 4.1159 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.1159a (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1158, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.

AH

In paragraaf 4.115 wordt na artikel 4.1176 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.1176a (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1175, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.

AI

In artikel 4.1242, tweede lid, wordt «de ontvangende landbodem» vervangen door «de landbodem».

AJ

Artikel 4.1248, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel f vervalt «en».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. in een geval als bedoeld in artikel 4.1250, derde lid: een verklaring van het dagelijks bestuur van het waterschap dat de baggerspecie na het opslaan wordt toegepast in het kader van een functionele toepassing als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a.

AK

Aan artikel 4.1250 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid is ook niet van toepassing als:

    • a. het gaat om het opslaan van baggerspecie die voldoet aan de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 25d, vijfde lid, onder b, van het Besluit bodemkwaliteit, die gelden voor de kwaliteit voor verspreiden op de landbodem geschikte baggerspecie;

    • b. de baggerspecie binnen drie jaar na het begin van het opslaan wordt toegepast in het kader van een functionele toepassing als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a; en

    • c. op de locatie gedurende ten minste vijf jaar voor het begin van het opslaan geen baggerspecie is opgeslagen.

AL

Aan artikel 4.1254 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid is ook niet van toepassing:

    • a. op steekvaste baggerspecie; of

    • b. in een geval als bedoeld in artikel 4.1250, derde lid.

AM

Artikel 4.1274, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Grond of baggerspecie mag in afwijking van artikel 4.1272, eerste en tweede lid, ook volgens het tweede, derde en vierde lid van dit artikel worden toegepast als sprake is van:

    • a. het aanleggen van een weg of spoorweg, met uitzondering van een bijbehorende geluidswal, als bedoeld in artikel 4.1269, tweede lid, onder a, waarin ten minste 5.000 m3 grond of baggerspecie in een laagdikte van ten minste 0,5 m wordt toegepast;

    • b. het aanleggen van een geluidswal, bouwwerk of dijk als bedoeld in artikel 4.1269, tweede lid, onder a, waarin ten minste 5.000 m3 grond of baggerspecie in een laagdikte van ten minste 2 m wordt toegepast;

    • c. het aanleggen van een werk als bedoeld in artikel 4.1269, tweede lid, onder e of f, waarin ten minste 5.000 m3 grond of baggerspecie in een laagdikte van ten minste 2 m wordt toegepast; of

    • d. het in stand houden, herstellen, veranderen of uitbreiden van een werk als bedoeld onder a tot en met c, die is aangelegd:

      • 1°. na 1 januari 2008 in een oppervlaktewaterlichaam; of

      • 2°. na 1 juli 2008 op of in de landbodem.

AN

Artikel 4.1276 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 25d, vijfde lid, onder c, van het Besluit bodemkwaliteit» vervangen door «artikel 25d, vijfde lid, onder e en f, van het Besluit bodemkwaliteit».

2. In tweede lid wordt «artikel 25d, vijfde lid, onder d, van het Besluit bodemkwaliteit» vervangen door «artikel 25d, vijfde lid, onder g en h, van het Besluit bodemkwaliteit».

AO

Artikel 4.1280 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 25d, vijfde lid, onder e, van het Besluit bodemkwaliteit» vervangen door «artikel 25d, vijfde lid, onder i, van het Besluit bodemkwaliteit».

2. In tweede lid wordt «artikel 25d, vijfde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit» vervangen door «artikel 25d, vijfde lid, onder i, van het Besluit bodemkwaliteit».

AP

Artikel 4.1290 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Mijnsteen of vermengde mijnsteen mag in afwijking van artikel 4.1288, eerste en tweede lid, ook volgens het tweede, derde en vierde lid van dit artikel worden toegepast als sprake is van:

    • a. het aanleggen van een weg of spoorweg, met uitzondering van een bijbehorende geluidswal, als bedoeld in artikel 4.1285, tweede lid, onder a, als ten minste 5.000 m3 mijnsteen of vermengde mijnsteen in een laagdikte van ten minste 0,5 m wordt toegepast;

    • b. het aanleggen van een geluidswal, bouwwerk of dijk als bedoeld in artikel 4.1285, tweede lid, onder a, waarin ten minste 5.000 m3 mijnsteen of vermengde mijnsteen in een laagdikte van ten minste 2 m wordt toegepast;

    • c. het aanleggen van een werk als bedoeld in artikel 4.1285, tweede lid, onder e of f, waarin ten minste 5.000 m3 mijnsteen of vermengde mijnsteen in een laagdikte van ten minste 2 m wordt toegepast; of

    • d. het in stand houden, herstellen, veranderen of uitbreiden van een werk als bedoeld onder a tot en met c, die is aangelegd na 1 juli 2008.

2. In het tweede lid, onder b en c, wordt voor «vermengde mijnsteen» ingevoegd «mijnsteen of».

AQ

In artikel 5.4, onder f, wordt «volgens artikel 5.4, eerste lid» vervangen door «volgens artikel 5.6».

AR

Na artikel 5.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.6a (gegevens en bescheiden: begin van de herstelwerkzaamheden)

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 5.6, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de verwachte datum van het begin van de herstelwerkzaamheden;

    • b. een omschrijving van de herstelwerkzaamheden, waaronder in ieder geval:

      • 1°. de begrenzing van de locatie waarop de herstelwerkzaamheden worden verricht met een aanduiding op een kaart en op een dwarsprofiel;

      • 2°. het bodemvolume in kubieke meters waarbinnen de herstelwerkzaamheden worden verricht;

      • 3°. de hoeveelheid af te voeren grond of baggerspecie per kwaliteitsklasse als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit in kubieke meters; en

      • 4°. de herstelwaarde voor de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit volgens artikel 5.6, eerste lid; en

    • c. als afvalwater wordt geloosd: de lozingsroutes.

  • 2. Ten minste een week voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 5.6, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de naam en het adres van degene die de herstelwerkzaamheden gaat verrichten;

    • b. de naam en het adres van de onderneming die de milieukundige begeleiding gaat verrichten; en

    • c. de naam van de natuurlijke persoon die de milieukundige begeleiding gaat verrichten.

  • 3. Onverwijld na het wijzigen van de gegevens, bedoeld in het eerste of tweede lid, worden de gewijzigde gegevens verstrekt.

AS

Artikel 5.7 komt te luiden:

Artikel 5.7 (gegevens en bescheiden: beëindigen herstelwerkzaamheden)

Ten hoogste vier weken na het beëindigen van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 5.6, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt in de vorm van een evaluatieverslag volgens BRL SIKB 6000 dat in ieder geval de volgende gegevens bevat:

  • a. de resultaten van de milieukundige begeleiding, bestaande uit het onderdeel processturing met daarbij in ieder geval een opsomming van bijzondere omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens het saneren van de bodem; en

  • b. de resultaten van de milieukundige begeleiding, bestaande uit het onderdeel verificatie van het eindresultaat van de saneringsaanpak.

AT

In tabel 15.16, tweede kolom, zestiende, achttiende en negentiende rij en tabel 15.53, vierde, zesde en zevende rij (Intestinale enterococcen, Pseudomonas aeruginosa en Sporen van sulfietreducerende Clostridia) wordt «≤ 1 kolonievormende eenheid/100 ml» vervangen door «< 1 kolonievormende eenheid/100 ml».

AU

Tabel 15.34, tweede kolom, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de twaalfde rij (Escherichia coli) wordt «≤ 100 kolonievormende eenheden/100 ml» vervangen door «< 100 kolonievormende eenheden/100 ml».

2. In de dertiende rij (Intestinale enterococcen) wordt «≤ 50 kolonievormende eenheden/100 ml» vervangen door «< 50 kolonievormende eenheden/100 ml».

3. In de vijftiende rij (Pseudomonas aeruginosa) wordt «≤ 10 kolonievormende eenheden/100 ml» vervangen door «< 10 kolonievormende eenheden/100 ml».

AV

Aan bijlage IVa, onderdeel A, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • l. oliën of vetten die niet van ADR klasse 3 zijn in verpakking of pekel in verpakking;

  • m. lege, ongereinigde verpakkingen voor oliën, vetten of pekel.

AW

Bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:

1. Telkens wordt «1, 3, 25 en 100» vervangen door «2, 9, 75 en 300».

2. Telkens wordt «15 °C» vervangen door «ten minste 12 °C en ten hoogste 18 °C».

3. Telkens wordt «40 °C» vervangen door «ten minste 34 °C en ten hoogste 40 °C».

ARTIKEL II (WIJZIGING OMGEVINGSBESLUIT)

Het Omgevingsbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13.3, eerste lid, onder e, onder 1°, wordt «voor zover het bij die onderdelen gaat om» vervangen door «voor zover het bij dat laatste onderdeel gaat om».

B

In de artikelen 14.5b en 14.7b, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 13.1, aanhef en onder b, onder 5°» vervangen door «bedoeld in artikel 13.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 6°».

ARTIKEL III (WIJZIGING INVOERINGSBESLUIT OMGEVINGSWET)

Aan afdeling 8.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 8.1.11 (geldigheid omgevingsvergunning van rechtswege instandhoudingsactiviteiten beheerder)

Aan de geldigheid van een omgevingsvergunning van rechtswege als bedoeld in artikel 4.14 van de Invoeringswet Omgevingswet is geen termijn verbonden voor zover het gaat om het door of namens de waterbeheerder verrichten van een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk of met betrekking tot de Noordzee, voor zover het gaat om:

  • a. het in stand houden van een verharding die geen bouwwerk is, een opgaande houtbeplanting, een werk om oeverafslag tegen te gaan, een steiger, vlonder of aanmeervoorziening en de voorzieningen die daarbij horen of een kabel of leiding in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk dat geen kanaal is, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b. het in stand houden van bouwwerken, werken die geen bouwwerken zijn of andere objecten in een beperkingengebied met betrekking tot een kanaal in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.17, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c. het in stand houden van bouwwerken, werken die geen bouwwerken zijn of andere objecten in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • d. het aanleggen of in stand houden van een terreinophoging met een volume van meer dan 50 m3 per kadastraal perceel in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.29 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • e. het laten staan of laten liggen van materieel, materialen of vaste substanties tussen 1 oktober en 1 april in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.58 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • f. het laten staan of laten liggen van materieel, materialen of vaste substanties in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 6.59 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • g. het in stand houden van een bodemverharding, een kunstmatig eiland, een installatie of een inrichting als bedoeld in artikel 60 van het VN-Zeerechtverdrag, een kabel of leiding of een bouwwerk, een werk dat geen bouwwerk is of een ander object in de Noordzee buiten de zone tussen de duinvoet en de laagwaterlijn, bedoeld in artikel 7.17, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • h. het in stand houden van een bouwbord of een niet permanent bouwwerk in de periode van 1 oktober tot 1 april of het in stand houden van een kabel of leiding, een bouwwerk, een werk dat geen bouwwerk is of een ander object in de zone tussen de duinvoet en de laagwaterlijn van de Noordzee, bedoeld in artikel 7.17, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • i. het in stand houden van een bodemophoging of landaanwinning in de Noordzee buiten de zone tussen de duinvoet en de laagwaterlijn, bedoeld in artikel 7.28, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving; of

  • j. het in stand houden van een zandbanket op het strand, het verplaatsen van zand op het strand of het gecombineerd binnen een kalenderjaar verrichten van die activiteiten in de zone tussen de duinvoet en de laagwaterlijn van de Noordzee, bedoeld in artikel 7.28, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

ARTIKEL IV (WIJZIGING BESLUIT BODEMKWALITEIT)

Artikel 25g, zesde lid, van het Besluit bodemkwaliteit komt te luiden:

  • 6. Bij ministeriële regeling worden eisen gesteld waaraan een bodemkwaliteitskaart moet voldoen om te kunnen gebruiken voor een onderzoek en voor het afgeven van een verklaring op grond van een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 25c, derde lid.

ARTIKEL V (INWERKINGTREDING)

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025 en werkt ten aanzien van artikel I, onder AW terug tot en met 1 januari 2024.

ARTIKEL VI (CITEERTITEL)

Dit besluit wordt aangehaald als: Verzamelbesluit Omgevingswet IENW bodem en water 2025.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 november 2024

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen

Uitgegeven de zevende november 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Dit verzamelbesluit bevat wijzigingen van ondergeschikte betekenis van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal), het Invoeringsbesluit Omgevingswet, het Omgevingsbesluit (hierna: Ob) en het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk). Deze wijzigingen leiden niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (artikel 23.5, derde lid, Omgevingswet). Met deze wijzigingen worden onvolkomenheden en inhoudelijke omissies hersteld en enkele aanscherpingen en versoepelingen van de bestaande verplichtingen doorgevoerd.

Met dit verzamelbesluit worden geen nieuwe richtlijnen geïmplementeerd. Ook worden geen wijzigingen aangebracht in artikelen die eerder (mede) ter implementatie van Europese richtlijnen zijn vastgesteld, met uitzondering van de artikelen die gaan over het aanbrengen van kathodische bescherming op ondergrondse opslagtanks van staal. Die artikelen zijn meer in lijn gebracht met de best beschikbare technieken die zijn beschreven in de BREF Emissions from storage.1

2. Hoofdlijnen van dit verzamelbesluit

De wijzigingen in dit verzamelbesluit zijn te onderscheiden in een aantal typen. Het grootste deel van de wijzigingen betreft puur technische punten zoals het oplossen van verschrijvingen, inconsistenties en herstel van onjuiste verwijzingen. Een kleiner deel betreft het corrigeren van inhoudelijke omissies en het aanscherpen en versoepelen van een aantal bestaande verplichtingen. Deze punten zijn deels via het Informatiepunt Leefomgeving en andere ambtelijke contacten naar voren gebracht door gemeenten, waterschappen, provincies, uitvoeringsdiensten van het Rijk en omgevingsdiensten. De wijzigingen van inhoudelijke aard komen hieronder kort aan de orde. De puur technische wijzigingen worden toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

2.1 Emissie glastuinbouwbedrijven met substraatteelt (tabel 4.791e Bal)

In het Activiteitenbesluit milieubeheer waren en in het Bal zijn voor glastuinbouwbedrijven met een teelt op substraat, grenswaarden vastgesteld voor de emissies van stikstof in het te lozen drainwater. Conform de afspraken die daarover in maart 2006 zijn gemaakt door de partijen in het Doelgroepoverleg Glastuinbouw en Milieu, worden vanaf 2010 de emissiegrenswaarden periodiek verlaagd totdat uiteindelijk een nullozing zal zijn bereikt. De normen die gelden vanaf 2025 zijn ontwikkeld in het Platform Duurzame Glastuinbouw, waarin beleidsafstemming plaats vindt tussen betrokken overheden en de glastuinbouwsector. Met de toevoeging van een nieuwe kolom aan tabel 4.791e, worden die afspraken voor de periode vanaf 1 januari 2025 vastgelegd in het Bal.

De registratie- en rapportageplicht voor glastuinbouwbedrijven die staan geregistreerd als nullozer, zijn van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet helemaal goed omgezet naar het Bal. Naar aanleiding van signalen van toezichthouders hebben de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen en Glastuinbouw Nederland tijdens de internetconsultatie aangegeven dat zij hechten aan een beleidsarme overgang van het oude naar het nieuwe recht. In hun ogen moet de registratie- en rapportageplicht van nullozers behouden blijven. Dit geldt zowel voor de substraatteelt als de grondteelt. Als die plichten niet behouden blijven dan zal het toezicht belangrijke informatie over die milieubelastende activiteiten missen. Naar aanleiding van die consultatiereacties zijn aanpassingen doorgevoerd in de artikelen 4.791 en 4.791h Bal waarin het toepassingsbereik is geregeld van de paragrafen 4.76 en 4.77 Bal. Het gebruik van water voor het telen is daarmee onder het toepassingsbereik van die paragrafen gebracht. Voor deze wijziging vielen bedrijven alleen onder het toepassingsbereik van die paragrafen als zij daadwerkelijk water loosden. Na de wijziging vallen ook de bedrijven die geen water lozen (nullozers) onder het toepassingsbereik waardoor zij onder de registratie- en rapportageplicht vallen (artikelen 4.791f, 4.791fa, 4.791n en 4.791o Bal). Met deze wijzigingen is geborgd dat alle glastuinbouwbedrijven die water gebruiken de informatie blijven verstrekken die het bevoegd gezag nodig heeft voor effectief toezicht op de waterkwaliteit in glastuinbouwgebieden. Door de wijzigingen in de artikelen 4.791 en 4.791h Bal waren ook (technische) wijzigingen nodig in de artikelen 4.791a, 4.791f en 4.791i. Met deze wijzigingen wordt de situatie hersteld zoals die al bestond op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

2.2 Opslaan diesel of gasolie in ondergrondse enkelwandige opslagtanks van staal (artikel 4.987, vijfde lid, tabel 4.997 en artikel 4.1003b Bal)

De eisen voor het opslaan van diesel of gasolie in nieuwe ondergrondse enkelwandige opslagtanks van staal zijn aangescherpt. Uit onderzoek2 is gebleken dat door microbiologisch beïnvloede corrosie (MIC) er versneld lekkage van opslagtanks kan ontstaan door putcorrosie. MIC wordt bevorderd door de bijmenging van biodiesel aan fossiele diesel. Putcorrosie kan worden tegengegaan met inwendige coating. Vandaar dat in het Bal inwendige coating verplicht wordt gesteld voor nieuwe opslagtanks van staal die worden gebruikt voor diesel of gasolie.

Daarnaast is de keuringstermijn van bestaande enkelwandige opslagtanks van staal die niet zijn voorzien van inwendige coating, aangescherpt. De noodzaak daartoe volgt uit het hierboven genoemde onderzoek. Conform de aanbevelingen van het onderzoek is de termijn voor de eerste keuring van een enkelwandige opslagtank van staal die wordt gebruikt voor het opslaan van diesel of gasolie en die niet is voorzien van inwendige coating, verlaagd van 15 jaar naar 10 jaar. De daaropvolgende termijnen zijn verlaagd van 20 jaar naar 10 jaar. Die termijn is 8 jaar als bij de herkeuring blijkt dat de tankwand niet dikker is dan 4,5 mm.

De onderbouwing van deze termijnen staat in het onderzoek. Daaruit bleek dat de maximaal gemeten corrosiesnelheid van een putcorrosiedefect 0,35 mm per jaar was (putdiepte van 5,2 mm in 15 jaar tijd). Op basis van de bevindingen wordt verwacht dat deze de komende jaren kan toenemen naar 0,40 tot 0,45 mm per jaar door de toename van de concentratie biodiesel. De dunste tankwand die is gemeten in fase 1 van het onderzoek, was 4,7 mm. Wanneer een keuringstermijn van 15 jaar wordt aangehouden dan zou een opslagtank met een resterende wanddikte van 4,7 mm binnen de voormalige keuringstermijn van 15 jaar lek kunnen raken als uit wordt gegaan van een corrosiesnelheid van 0,40 tot 0,45 mm per jaar. Om die reden is de keuringstermijn verkort naar 10 jaar. Over het algemeen zullen daarmee tijdig corrosiedefecten worden gedetecteerd en lekkages worden voorkomen. Een uitzondering geldt voor opslagtanks met een resterende wanddikte van minder dan 4,5 mm. Bij die tanks valt namelijk niet uit te sluiten dat er lekkage ontstaat binnen de termijn van 10 jaar als uit wordt gegaan van een corrosiesnelheid van 0,45 mm per jaar. Voor die tanks geldt dan ook een herkeuringstermijn van 8 jaar. Met een wanddikte van minder dan 3,6 mm kan de integriteit van de opslagtank niet worden gegarandeerd. In die gevallen zullen opslagtanks dan ook worden afgekeurd.

De verplichte inwendige coating en de aanscherpingen van de keuringstermijnen gelden niet voor enkelwandige opslagtanks die zijn geplaatst in een bak met lekdetectie en dubbelwandige opslagtanks met lekdetectie in de wand. Door de dubbele beveiliging wordt lekkage van die opslagtanks namelijk snel gedetecteerd en kunnen adequate maatregelen worden getroffen om bodemverontreiniging te voorkomen. Daarnaast geldt de verplichting om opslagtanks te voorzien van inwendige coating alleen voor opslagtanks die worden geïnstalleerd vanaf 1 januari 2025 (datum inwerkingtreding van dit verzamelbesluit). Dat volgt uit artikel 4.1003b Bal.

2.3 Kathodische bescherming en stroomopdrukproef bij ontbreken daarvan (artikelen 4.968, vierde lid, 4.973, eerste lid, 4.982a, 4.987, vierde lid, 4.992, eerste lid, en 4.1003b Bal)

Volgens de artikelen 4.967 en 4.986 Bal moeten een ondergrondse opslagtank en op een ondergrondse leiding worden geïnstalleerd, onderhouden en gerepareerd door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7800. Voor opslagtanks van staal moet volgens BRL 7800 een bodemweerstandsmeting worden uitgevoerd. Uit die meting volgde of een kathodische bescherming moest worden aangebracht. Kathodische bescherming gaat corrosie tegen. Door deze werkwijze was het mogelijk dat nieuwe ondergrondse opslagtanks van staal of op een ondergrondse leiding van staal niet werden voorzien van kathodische bescherming. Dat is niet wenselijk vanwege het gevaar voor corrosie waardoor lekken kunnen ontstaan en de bodem kan worden verontreinigd. Bovendien is het een verplichte maatregel (best beschikbare techniek) op grond van de BREF Emissions from storage (BAT Reference Document3). Om die reden is in de artikelen 4.968, vierde lid en 4.987, vierde lid, Bal een kathodische bescherming verplicht gesteld. In de artikelen 4.972b en 4.991 Bal is geregeld dat de aangebrachte kathodische bescherming jaarlijks moet worden beoordeeld en goedgekeurd door een inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 6800.

Op grond van het overgangsrecht (nieuwe artikelen 4.982a en 4.1003b Bal) geldt de verplichting om een kathodische bescherming te hebben niet voor opslagtanks die voor 1 januari 2025 zijn geïnstalleerd (datum inwerkingtreding van dit verzamelbesluit). Daarbij geldt wel als voorwaarde dat jaarlijks een stroomopdrukproef wordt verricht. Dat volgt uit de bestaande artikelen 4.973 en 4.992 Bal.

Het verrichten van een stroomopdrukproef is met dit verzamelbesluit in meer gevallen dan volgens de voorheen geldende regels verplicht gesteld wanneer geen kathodische bescherming is aangebracht. Dat is gedaan ter verbetering van de bescherming van de bodem. Er was een vrijstelling voor het uitvoeren van een stroomopdrukproef op een ondergrondse opslagtank en leidingwerk, als beschadiging door zwerfstromen niet viel te verwachten. Door zwerfstromen kunnen ondergrondse opslagtanks en leidingen corroderen. De aanwezigheid van zwerfstromen kan veranderen door verandering van de omgeving, zoals aanleg van kabels en leidingen. De proef is bedoeld om tijdig te signaleren of een ondergrondse opslagtank beschadigd is in situaties waar een kathodische bescherming ontbreekt. De vrijstelling leidt tot een verhoogd risico op lekkage van de tank en verontreiniging van de bodem en het grondwater. Daarom is het uitvoeren van de stroomopdrukproef altijd verplicht bij ondergrondse opslagtanks van staal en op een ondergrondse leiding van staal waarop geen kathodische bescherming is aangebracht. Na de inwerkingtreding van dit verzamelbesluit zal dat alleen aan de orde zijn bij opslagtanks die voor 2025 zijn geïnstalleerd. Opslagtanks die vanaf 1 januari 2025 worden geïnstalleerd, moeten immers worden voorzien van een kathodische bescherming.

2.4 Gegevens en bescheiden bij melding gesloten bodemenergiesystemen (artikelen 4.1136 en 4.1137 Bal)

Artikel 4.1136 Bal bevat een meldingsplicht voor de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem. In dat artikel waren geen gegevens en bescheiden opgenomen die bij de melding moesten worden verstrekt. Om te kunnen beoordelen of met de voorgenomen activiteit de regels van het Bal of het omgevingsplan worden nageleefd, is het belangrijk dat gegevens over het bodemenergiesysteem bij het bevoegd gezag bekend zijn. Zonder melding die voldoet aan de gestelde eisen mag niet met de activiteit worden begonnen. Een melding die niet voldoet aan de eisen, bijvoorbeeld omdat niet alle vereiste gegevens bij de melding zijn verstrekt, is dus geen melding. Gevolg daarvan is dat de activiteit bij een onjuiste melding is verboden.4 Dat rechtsgevolg is niet aan de orde als niet (volledig) is voldaan aan een informatieverplichting. Met een informatieverplichting wordt bedoeld dat aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt. Dat is wel een verplichting maar bij het niet volledig voldoen aan de informatieverplichting geldt er geen verbod om met de activiteit te beginnen. Als niet volledig is voldaan aan de informatieverplichting, kan het bevoegd gezag met een handhavingsmiddel alleen afdwingen dat alsnog de vereiste gegevens worden verstrekt. Er is geen mogelijkheid om de activiteit te verbieden. Die mogelijkheid is er wel als er sprake is van een onvolledige melding. In dat geval geldt er namelijk een verbod om met de activiteit te beginnen en het bevoegd gezag kan dat verbod handhaven. Om die reden zijn enkele gegevens en bescheiden die op grond van artikel 4.1137 Bal al moesten worden verstrekt voor het begin van de activiteit, onderdeel geworden van artikel 4.1136 Bal. Het gaat om gegevens die het bevoegd gezag nodig heeft om te beoordelen of het bodemenergiesysteem voldoet aan de gestelde eisen.

Naar aanleiding van een aantal reacties tijdens de internetconsultatie zijn enkele gegevens toegevoegd (lengte en coördinaten van de bodemlussen en het soort circulatievloeistof). Deze gegevens werden al gevraagd in het Omgevingsloket online. Het bevoegd gezag heeft die gegevens nodig om te kunnen beoordelen of er sprake zou kunnen zijn van interferentie met andere bodemenergiesystemen. Bovendien zijn die gegevens nodig voor de basisregistratie ondergrond. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de formulering van de onderdelen te verduidelijken. Met het oog op het rechtsgevolg bij een onvolledige melding mag er namelijk geen twijfel over bestaan of de ingediende melding voldoet aan de daaraan gestelde eisen.

2.5 Versoepeling eisen weilanddepots voor opslaan baggerspecie (artikelen 4.1248 en 4.1250 Bal)

Bij de omzetting van de regels van hoofdstuk 4 Bbk naar het Bal is een onderscheid gemaakt tussen:

  • het verspreiden van baggerspecie op de landbodem met een weilanddepot; en

  • het indrogen van de baggerspecie met een weilanddepot en ergens anders toepassen.

Het eerste geval wordt gezien als het toepassen van baggerspecie (paragraaf 3.2.26 Bal). Voor die activiteit hoeven geen bodembeschermende voorzieningen te worden getroffen volgens de regels van paragraaf 4.124 Bal. De baggerspecie blijft na indrogen op de locatie. Het tweede geval wordt gezien als het (tijdelijk) opslaan van baggerspecie (paragraaf 3.2.24 Bal). Voor die activiteit moeten wel bodembeschermende voorzieningen worden getroffen volgens de regels in paragraaf 4.122 Bal.

Er is geen reden om dit onderscheid te laten voortbestaan omdat de milieuhygiënische gevolgen hetzelfde zijn. Met de wijzigingen in de artikelen 4.1248 en 4.1250 Bal is dat onderscheid daarom opgeheven. Met deze wijzigingen zijn bodembeschermende voorzieningen niet (meer) verplicht. Er moet wel worden voldaan aan een aantal voorwaarden die zijn opgenomen in het nieuwe derde lid van artikel 4.1250. Deze voorwaarden zijn:

  • de baggerspecie moet voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor de kwaliteit voor verspreiden op de landbodem geschikte baggerspecie;

  • de baggerspecie moet binnen drie jaar worden toegepast in een functionele toepassing als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a, Bal; en

  • op de locatie mag gedurende ten minste vijf jaar voor het begin van het opslaan geen baggerspecie opgeslagen zijn geweest.

Bij een functionele toepassing als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a, Bal gaat het om de verspreiding, met inbegrip van verspreiding in een weilanddepot, van baggerspecie die in een oppervlaktewaterlichaam dat behoort tot de regionale wateren, is terechtgekomen door afspoeling en afkalving van materiaal van gronden die liggen aan of in het oppervlaktewaterlichaam:

  • voor het herstellen of verbeteren van de bodemgesteldheid van die gronden; of

  • op landbouwgronden tot ten hoogste 10 km afstand van de plaats van vrijkomen.

In de uitzonderlijke situatie dat voor de bijzondere bescherming van het grondwater bij de tijdelijke opslag toch voorzieningen nodig zijn, geldt dit ook voor het verspreiden van baggerspecie in weilanddepots (als de baggerspecie ergens permanent blijft liggen). In een dergelijk uitzonderlijk geval kan via maatwerkvoorschriften op grond van de specifieke zorgplicht van artikel 2.11 Bal invulling worden gegeven aan de zorg voor de bescherming van het grondwater.

3. Verhouding tot hoger recht

De wijzigingen die met artikel I van dit verzamelbesluit worden doorgevoerd in het Bal zijn gebaseerd op artikel 4.3 Omgevingswet. De wijziging van artikel 13.3 Ob (artikel II van dit verzamelbesluit) is gebaseerd op artikel 18.3, eerste lid, Omgevingswet en de wijziging van de artikelen 14.5b en 14.7b Ob (artikel II van dit verzamelbesluit) vinden hun grondslag in artikel 20.22, eerste lid, respectievelijk artikel 20.24, eerste lid, Omgevingswet. Het toevoegen van artikel 8.1.11 aan het Invoeringsbesluit Omgevingswet is gebaseerd op artikel 4.14 Invoeringswet Omgevingswet. En tot slot is de wijziging in het Bbk (artikel IV van dit verzamelbesluit) gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 9.5.2, eerste lid, Wet milieubeheer.

4. Gevolgen van dit verzamelbesluit

De puur technische punten zoals het oplossen van verschrijvingen, inconsistenties en herstel van onjuiste verwijzingen, in dit verzamelbesluit hebben geen gevolgen voor de regeldruk. De wijzigingen die omissies herstellen, leiden ertoe dat onbedoelde en onvoorziene gevolgen van die omissies worden hersteld.

Gelet op het voorgaande is een MKB5-toets niet verricht omdat geen sprake is van substantiële regeldrukgevolgen voor het MKB.

Voor enkele wijzigingen wordt hieronder nader ingegaan op de gevolgen van dit verzamelbesluit. Naast de gevolgen voor de regeldruk gaat het om de gevolgen voor het milieu.

4.1 Emissie glastuinbouwbedrijven met substraatteelt (paragraaf 2.1)

De glastuinbouwsector heeft zich al geruime tijd geleden gecommitteerd aan het doel om nagenoeg een nulemissie van stikstof te bereiken. Zo werden hierover al in 2006 afspraken gemaakt in het Doelgroepoverleg Glastuinbouw en Milieu. De aanscherping van de normen in dit verzamelbesluit door het toevoegen van emissiegrenswaarden leidt daarom niet tot verrassingen. Ondernemers weten dat de aanscherping nodig is om de impact op het milieu te beperken. Het langer laten recirculeren (hergebruiken) van het teeltwater maakt het mogelijk om de emissies te beperken.

Aanvankelijk was er een verplichting tot hergebruik van water totdat (door verdamping) een maximum natriumwaarde in het teeltwater was bereikt. Die methodiek leidde tot knelpunten bij een deel van de bedrijven. Om die reden werd in overleg met de sector afgesproken om de methodiek aan te passen naar emissienormen voor stikstof, zodat de ondernemer meer keuzemogelijkheden had om de doelstelling te bereiken. De overstap naar emissienormen verlaagde de regeldruk.

Het ene gewas reageert beter op het hergebruik van teeltwater dan het andere gewas. Om te voorkomen dat de aanscherping van de emissienormen onevenredige regeldrukeffecten zou hebben voor telers van gewassen die minder goed reageren op langere recirculatie gelden er gedifferentieerde normen voor de verschillende gewassen. Omdat de afbouw van de emissienormen al langer bekend is en de huidige aanscherping door ondernemers nog als realiseerbaar wordt gezien, levert de wijziging in het verzamelbesluit geen extra regeldruk op.

Voor de gevolgen van de toegevoegde emissiegrenswaarden voor glastuinbouwbedrijven met substraatteelt wordt ook verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Stb 2012, 441). In die toelichting is al ingegaan op de uitvoering van de afspraken die door de partijen in het Doelgroepoverleg Glastuinbouw en Milieu, zijn gemaakt en die inhouden dat de emissiegrenswaarden periodiek worden verlaagd totdat uiteindelijk een nulemissie wordt bereikt. In die toelichting zijn ook de emissiegrenswaarden als onderdeel van een bredere aanpak van milieubeleid beschreven en is in hoofdstuk 10 een overzicht opgenomen van de administratieve lasten en nalevingskosten. Het onderhavige besluit levert geen wijzigingen op in de toentertijd berekende lasten en kosten. Bedrijven kunnen voldoen aan de emissies als zij hun afvalwater niet meteen lozen maar kiezen voor recirculatie (hergebruiken van het water). Het niet lozen maar recirculeren bespaart geld, omdat minder water, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn (deze circuleren langer in het systeem). Het is ondoenlijk om voor de sector de nalevingskosten te becijferen. Het is namelijk een sector met sterk gespecialiseerde teeltwijzen en grote verschillen tussen de bedrijven. De nalevingskosten zijn daardoor van erg veel factoren afhankelijk, zoals de genoemde periode van recirculatie (lozingsfrequentie), het geteelde gewas en de omvang van het bedrijf.

De aanscherping van de emissiegrenswaarden die in lijn is met de afspraken die met de sector zijn gemaakt, zal positieve milieueffecten hebben doordat er minder stikstof zal worden geëmitteerd.

4.2 Opslaan van diesel of gasolie in ondergrondse enkelwandige opslagtanks van staal (paragraaf 2.2)

Doordat nieuwe enkelwandige opslagtanks van staal die worden gebruikt voor het opslaan van diesel of gasolie, voortaan moeten worden voorzien van een volledige coating (inwendig), zullen de kosten per opslagtank stijgen. Een inwendige coating voor een 20 m3 opslagtank kost circa € 4.000,–. Van alle nieuwe opslagtanks die voor de inwerkingtreding van dit verzamelbesluit werden geplaatst was al 95% volledig inwendig gecoat. Jaarlijks worden circa 250 ondergrondse opslagtanks geplaatst of vervangen. Dat betekent dat de genoemde extra kosten gaan gelden voor ongeveer 12 opslagtanks per jaar (5% van 250). De totale extra kosten door de eis van inwendige coating komen daarmee uit op circa € 48.000,– per jaar. Die extra kosten zijn marginaal ten opzichte van de totale exploitatiekosten van een opslagtank, inclusief de installatie. Daar komt bij dat het aanbrengen van inwendige coating ook in het belang is van de eigenaar van een opslagtank, omdat de levensduur flink wordt verlengd en reparatie-, onderhouds- en keuringskosten lager zullen uitvallen.

Ook de financiële gevolgen van de verkorting van de keuringstermijnen voor enkelwandige ondergrondse opslagtanks die worden gebruikt voor het opslaan van diesel of gasolie, zullen marginaal toenemen. Vooral als die worden afgezet tegen de hiervoor al genoemde exploitatiekosten. Een keuring kost circa € 6.000,–. In totaal zijn er ongeveer 15.000 opslagtanks. Circa de helft van die tanks is volledig gecoat en ongeveer de helft van de tanks wordt gebruikt voor het opslaan van diesel6. Er zijn dus 7.500 tanks die worden gebruikt voor diesel en daarvan weer de helft (3.750) is volledig gecoat. Alleen voor opslagtanks die volledig zijn gecoat blijft de bestaande keuringsfrequentie in stand. Voor 3.750 opslagtanks (die worden gebruikt voor het opslaan van diesel en die niet of gedeeltelijk zijn gecoat) gaat de keuringsfrequentie omhoog. In plaats van eens in de 15 jaar moeten deze tanks eens in de 10 of 8 jaar worden gekeurd.

Uitgaande van een periode van 30 jaar moet een tank drie keer worden gekeurd (3,75 keer bij eens per 8 jaar) in plaats van twee keer. Per tank zijn de jaarlijkse keuringskosten nu € 400,– (2 X 6.000 / 30). De jaarlijkse keuringskosten worden € 600,– (3 X 6.000 / 30) bij keuring eens per 10 jaar en € 750,– (3,75 X 6.000 / 30) bij keuring eens per 8 jaar. Ervan uitgaande dat de helft van de tanks eens per 10 jaar en de helft eens per 8 jaar moet worden gekeurd, worden de gemiddelde keuringskosten € 675,– per tank. De stijging van de lasten is dan € 275,– per tank per jaar. De totale stijging van de lasten komt daarmee uit op circa € 1.000.000,– (275 X 3.750).

Omdat 80% van de dieseltanks bij tankstations ligt, komen de extra lasten voor tankstations uit op € 800.000,– per jaar. Er zijn circa 4.000 tankstations in Nederland (bron: CBS) waardoor de extra kosten ongeveer € 200,– zijn per tankstation per jaar.

De resterende € 200.000,– per jaar wordt gedragen door overige bedrijven met ondergrondse dieseltanks (vooral transportbedrijven en agrarische bedrijven). Het merendeel van deze bedrijven heeft één opslagtank. Per bedrijf komen de extra kosten uit op € 275,– per jaar (dat zijn de extra kosten per opslagtank).

De extra kosten wegen ruimschoots op tegen de kosten die zijn gemoeid met herstel van de bodem en het grondwater als lekkage ontstaat door een defecte opslagtank.

De betere bescherming van de integriteit van opslagtanks door de vereiste coating en aangescherpte keuringstermijnen, heeft positieve milieueffecten omdat de kans op bodemverontreiniging veel kleiner wordt. Naar de toekomst toe wordt dat steeds belangrijker gezien de ontwikkeling naar steeds meer bijmenging van biodiesel. Zie ook de resultaten van het onderzoek waarnaar in paragraaf 2.2 is verwezen.

4.3 Kathodische bescherming en stroomopdrukproef bij ontbreken daarvan (paragraaf 2.3)

Doordat op nieuwe enkelwandige opslagtanks van staal kathodische bescherming moet worden aangebracht, zullen de kosten per opslagtank met circa. € 1.500,– stijgen. Op ongeveer 90% van alle ondergrondse opslagtanks was voor de inwerkingtreding van dit verzamelbesluit al kathodische bescherming aanwezig. Uitgaande van 250 nieuwe opslagtanks per jaar zal bij 10% daarvan (is 25) na deze wijziging een kathodische bescherming moeten worden aangebracht waar dat voorheen niet verplicht was. De totale extra kosten door deze maatregel komen daarmee uit op € 37.500,– per jaar (1.500 X 25).

Deze extra kosten zijn marginaal ten opzichte van de totale exploitatiekosten van een opslagtank, inclusief de installatie. Vooral als die worden afgezet tegen het totale aantal bedrijven dat die extra kosten draagt (circa 4.000 tankstations en 700 vooral agrarische en transportbedrijven). Daar komt bij dat het aanbrengen van kathodische bescherming ook in het belang is van de eigenaar van een opslagtank omdat de levensduur flink wordt verlengd en reparatie-, onderhouds- en keuringskosten lager zullen uitvallen. De opslagtank van staal wordt namelijk beter tegen corrosie beschermd. De betere bescherming van de integriteit van opslagtanks door de vereiste kathodische bescherming, heeft dan ook positieve milieueffecten omdat de kans op bodemverontreiniging veel kleiner wordt

Een stroomopdrukproef wordt (als overgangsmaatregel) alleen verplicht voor opslagtanks die niet zijn voorzien van kathodische bescherming (kathodische bescherming wordt voor nieuwe opslagtanks verplicht). Ongeveer 10% van de opslagtanks heeft geen kathodische bescherming. In totaal zijn er 15.000 opslagtanks. 1.500 opslagtanks hebben dus geen kathodische bescherming en daar moet jaarlijks een stroomopdrukproef worden uitgevoerd. Op dit moment moet ook al ieder jaar een stroomopdrukproef worden uitgevoerd bij tanks zonder kathodische bescherming. Er is echter een uitzondering voor het geval niet valt te verwachten dat de opslagtank of de leidingen wordt beschadigd door zwerfstromen. Die uitzondering komt nu te vervallen. De kosten van een jaarlijkse stroomopdrukproef zijn vergelijkbaar met de kosten van een jaarlijkse kathodische beschermingsmeting. Dat is een meting van de zwerfstromen die moet worden uitgevoerd om te bepalen of beschadiging door zwerfstromen is te verwachten. Omdat de kosten hetzelfde zijn, is er geen sprake is van een verzwaring van de lasten.

Het verrichten van een stroomopdrukproef is ook in het belang van de eigenaar van een opslagtank omdat eerder aan het licht komt dat kathodische bescherming nodig is om de opslagtank tegen corrosie te beschermen. Dit zal de levensduur van opslagtanks flink verlengen en reparatie-, onderhouds- en keuringskosten zullen daardoor lager uitvallen. De betere bescherming van de integriteit van opslagtanks heeft dan ook positieve milieueffecten omdat de kans op bodemverontreiniging veel kleiner wordt en het herstellen van de bodemkwaliteit kan worden voorkomen.

4.4 Gegevens en bescheiden over gesloten bodemenergiesystemen (paragraaf 2.4)

De aanvulling van de gegevens en bescheiden in artikel 4.1136 Bal heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Dat komt omdat in artikel 4.1137 Bal al een informatieplicht was opgenomen en een deel van de gegevens die op grond van dat artikel al moesten worden verstrekt zijn overgeheveld naar het meldingsartikel (artikel 4.1136 Bal). Bij de informatieplicht in artikel 4.1137 Bal is welaanvullend opgenomen dat de verwachte datum van het begin van de activiteit moet worden doorgegeven. Naar aanleiding van reacties tijdens de internetconsultatie zijn aan het meldingsartikel gegevens toegevoegd over de lengte en de coördinaten van de bodemlussen (artikel 4.1136, tweede lid, onder c en d, Bal). Aan artikel 4.1137 Bal is de soort circulatievloeistof die in het systeem wordt toegepast opgenomen. De regeldruk die daarmee gepaard gaat is verwaarloosbaar.

4.5 Versoepeling eisen weilanddepots voor opslaan baggerspecie (paragraaf 2.5).

Uit de Waterschapsspiegel7 van de Unie van Waterschappen blijkt dat door de gezamenlijke waterschappen over de periode 2017–2022 gemiddeld ongeveer 500.000 m3 baggerspecie per jaar in weilanddepots of doorgangsdepots is ontwaterd. Ingeschat wordt dat circa de helft daarvan (250.000 m3 per jaar) na indrogen niet op de locatie blijft maar ergens anders wordt toegepast. Uitgaande van een gemiddelde hoogte van een weilanddepot van 1 m betekent de wijziging van artikel 4.1254 Bal dat op circa 250.000 m2 (25 ha) per jaar geen bodembeschermende voorzieningen getroffen hoeven te worden. De kosten die daarmee worden bespaard doordat het niet meer nodig is om bodembeschermende voorzieningen (folie) aan te brengen en te verwijderen en het weiland minder lang hoeft te worden gehuurd (het indrogen duurt langer met folie), worden geschat op 10 euro per m2. Jaarlijks komt de besparing daarmee uit op circa 2,5 miljoen euro. Deze besparing komt ten gunste van de 21 waterschappen die Nederland telt. De verdeling van de totale besparing tussen de verschillende waterschappen is afhankelijk van de hoeveelheid baggerwerkzaamheden die het waterschap uitvoert. Niet elk waterschap heeft een even grote baggeropgave, de waterschappen in hoger gelegen delen van Nederland hoeven jaarlijks minder te baggeren dan de waterschappen in West-Nederland.

Naast deze besparing betekent de versoepeling ook dat waterschappen hieraan minder tijd hoeven te besteden. Dat scheelt per waterschap ongeveer 2fte.

De versoepeling heeft ook positieve milieueffecten. De folie die als bodembeschermende voorziening wordt getroffen is over het algemeen namelijk niet duurzaam. Bovendien scheelt het veel extra transportbewegingen waardoor de kooldioxide-uitstoot wordt teruggebracht. De besparing van transportbewegingen komt doordat geen aan- en afvoer van folie noodzakelijk is. De kosten die daarmee worden bespaard zijn onderdeel van de besparing van 2,5 miljoen euro die in het voorgaande is toegelicht.

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

De puur technische punten in dit verzamelbesluit, zoals het oplossen van verschrijvingen, inconsistenties en herstel van onjuiste verwijzingen, dragen bij aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regels. Die punten en de wijzigingen waarmee inhoudelijke omissies worden hersteld en bestaande verplichtingen worden aangescherpt of versoepeld, leveren voor de uitvoering, het toezicht en de handhaving geen wijzigingen op. De verdeling en de inhoud van de taken en bevoegdheden worden door dit verzamelbesluit niet gewijzigd. De wijzigingen hebben ook geen financiële gevolgen voor de andere overheden. Tot slot hebben de wijzigingen geen gevolgen voor de belasting van de rechterlijke macht.

6. Evaluatie

Deze wijzigingen vergen geen aparte evaluatie. Evaluatie vindt plaats als onderdeel van de evaluatie van het wettelijke stelsel van de Omgevingswet.

7. Consultatie en advies

7.1 Algemeen

De sectoren zijn in een vroegtijdig stadium betrokken geweest bij de voorbereiding op dit verzamelbesluit.

De aanscherping van de emissiegrenswaarden voor glastuinbouwbedrijven zijn al in maart 2006 afgesproken in het Doelgroepoverleg Glastuinbouw en Milieu. De grenswaarden die gelden vanaf 2025 zijn ontwikkeld in het Platform Duurzame Glastuinbouw, waarin beleidsafstemming plaats vindt tussen betrokken overheden en de glastuinbouwsector (zie ook paragraaf 2.1). Er is draagvlak binnen de glastuinbouwsector voor de aanscherping van de emissienormen, omdat deze het recirculeren stimuleren. Langer recirculeren betekent minder lozingen van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, waardoor er minder normoverschrijdingen zijn en daardoor minder negatieve publiciteit.

Zoals hiervoor in paragraaf 2.2 toegelicht, is de aanscherping van de regels over ondergrondse opslagtanks gebaseerd op onderzoek van SIKB. Het onderzoeksrapport doet een aantal aanbevelingen, o.a. ook aan het Ministerie van IenW om de regels over ondergrondse opslagtanks aan te scherpen. Dat onderzoek is begeleid door een commissie waarin de verschillende belanghebbende organisaties zijn vertegenwoordigd, inclusief de organisaties van tankeigenaren (zie de tabel in paragraaf 1.4 van het onderzoeksrapport). In een vroegtijdig stadium zijn dus alle betrokken sectoren bij deze wijziging van de regels betrokken geweest.

De regels voor weilanddepots zijn aangepast op verzoek van de sector (waterschappen) zelf. De wijzigingen zijn inhoudelijk ook met die sector afgestemd.

Op grond van artikel 23.4, eerste lid, Omgevingswet wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om gedurende een periode van ten minste vier weken langs elektronische weg opmerkingen te maken over het ontwerp van een AMvB. Deze internetconsultatie van dit verzamelbesluit heeft plaatsgevonden in de periode van 16 januari 2024 tot en met 13 februari 2024. Zie verder paragraaf 7.2. Ook is het ontwerp van dit verzamelbesluit op grond van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen voorgelegd aan het IPO en de VNG.

Het ontwerp van dit verzamelbesluit is daarnaast voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (verder: ATR). Zie verder paragraaf 7.3.

Voorhang van dit verzamelbesluit bij beide Kamers van de Staten-Generaal is op grond van artikel 23.5, derde lid, Omgevingswet niet vereist. Voorhang betekent dat de voordracht van een besluit aan de Raad van State niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Dit verzamelbesluit bevat zoals beschreven in hoofdstuk 1 slechts wijzigingen van ondergeschikte betekenis die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Het aanscherpen van de emissiegrenswaarden voor substraatteelt en de eisen voor ondergrondse enkelwandige opslagtanks van staal die worden gebruikt voor het opslaan van diesel, betreffen (wets)technische aanpassingen met uitsluitend positieve gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Met het verplicht stellen van kathodische bescherming op ondergrondse opslagtanks van staal wordt uitvoering gegeven aan de internationale verplichting die voortvloeit uit de BREF Emissions of storage (zie hoofdstuk 1). Voorhang is in dit geval dan ook niet vereist. Voor enkele besluiten die in dit verzamelbesluit worden gewijzigd geldt dat zij niet hun grondslag vinden in de Omgevingswet, maar in andere wetten, zoals de Wet milieubeheer. Voor zover die andere wetten een andere voorbereidingsprocedure voorschrijven, gelden die vereisten in dit geval niet. Dit volgt uit artikel 5.2 Invoeringswet Omgevingswet. Hierin is bepaald dat op de voorbereiding van een AMvB in verband met de invoering van de Omgevingswet onder meer artikel 23.5 Omgevingswet van overeenkomstige toepassing is en de wettelijke voorschriften omtrent voorpublicatie, voor- en nahang niet gelden. Dat betekent voor dit verzamelbesluit dat artikel 21.6, vierde lid, Wet milieubeheer niet van toepassing is in verband met de wijziging van het Bbk. Dat besluit is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 9.5.2, eerste lid, Wet milieubeheer. De wijziging van het Bbk is een correctie van een verwijzing in artikel 25g Bbk dat met het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet is toegevoegd aan het Bbk. Het betreft dus een wijziging in verband met de invoering van de Omgevingswet. Publicatie van het ontwerp van dit verzamelbesluit in de Staatscourant is dan ook niet vereist.

7.2 Reacties op het in consultatie gebrachte ontwerp van dit verzamelbesluit

Tijdens de internetconsultatie zijn opmerkingen ontvangen van in totaal 17 organisaties: zes omgevingsdiensten, een provincie, een rijksdienst, twee ingenieursbureaus, vijf brancheorganisaties, een bedrijf en een gemeente. Daarnaast hebben de Unie van Waterschappen en de VNG reacties gegeven.

Hoewel de meeste punten die tijdens de internetconsultatie naar voren zijn gebracht gingen over specifieke en veelal technische aspecten, is een aantal thema’s in de reacties te onderscheiden, namelijk:

  • opslaan van diesel of gasolie in ondergrondse enkelwandige opslagtanks van staal;

  • gegevens en bescheiden over gesloten bodemenergiesystemen;

  • versoepeling eisen weilanddepots.

Daarnaast is nog een aantal reacties gegeven over verschillende onderwerpen.

Opslaan van diesel of gasolie in ondergrondse enkelwandige opslagtanks van staal

In een aantal reacties zijn vraagtekens gezet bij de verkorting van de keuringstermijnen voor stalen enkelwandige opslagtanks die worden gebruikt voor het opslaan van diesel en die niet zijn voorzien van een volledige inwendige coating die is aangebracht door een erkende onderneming. Het onderzoek van SIKB zou voor die verkorting geen rechtvaardiging geven. Ook zouden tanks die voor een derde zijn gecoat of tanks die helemaal zijn gecoat maar niet volgens de voorgeschreven BRL’en, dezelfde keuringstermijn moeten hebben als tanks die volledig zijn gecoat volgens BRL-K779 en BRL-K790. Aanvullend onderzoek zou zijn vereist om de verkorting van de keuringstermijnen te onderbouwen. Uit de praktijk zou bovendien niet blijken dat er lekken in opslagtanks ontstaan door de bijmenging met biobrandstoffen. Verder is opgemerkt dat er onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen opslagtanks waarin diesel met en zonder biocomponenten wordt opgeslagen. Ook is gewezen op de verschillende afkeurcriteria in het Bal en het accreditatieschema AS SIKB 6800.

Deze reacties hebben niet geleid tot een wijziging van de regels. Op basis van het voorzorgsprincipe is ervoor gekozen om de keuringstermijnen voor opslagtanks die niet volledig zijn voorzien van inwendige coating te verkorten. Het onderzoek van SIKB toont onderbouwd aan dat dit nodig is. De schadeverwachting bij deze tanks door microbiologische beïnvloede corrosie (MIC) is groot en zal de komende jaren naar verwachting groter gaan worden omdat steeds meer biocomponenten zullen worden toegevoegd aan diesel. Door de relatief «gunstige» MIC-condities ter hoogte van de coatingrand geldt dat ook voor opslagtanks die voor een derde zijn voorzien van inwendige coating. Inwendige coating kan in de loop van de tijd worden aangetast door het verouderingsproces van de coating. De coating verliest daardoor zijn beschermende eigenschappen en zal het onderliggende staal niet meer beschermen. Een coating die volgens BRL-K779 en BRL-K790 is aangebracht geeft meer zekerheid op het tegengaan van het degradatieproces en aantasting van de coating dan een coating die niet volgens deze beoordelingsrichtlijnen is aangebracht.

Verder is in de regels geen onderscheid gemaakt tussen opslagtanks waarin diesel met en zonder biocomponenten wordt opgeslagen. Bijmenging is voor alle diesel namelijk verplicht. Het opslaan van pure diesel kan wel plaatsvinden bij de brandstofproducenten voordat er bijmenging met biocomponenten plaatsvindt. Dat is echter een uitzonderlijke situatie die zich niet leent voor generieke regels in het Bal. Indien nodig kan met een maatwerkvoorschrift een uitzondering worden geregeld op de keuringstermijn voor tanks met pure diesel. Dat AS SIKB 6800 een paar afwijkende afkeurcriteria heeft is logisch omdat dat accreditatieschema een ander toepassingsbereik heeft en bijvoorbeeld ook van toepassing is op tanks met veel dikkere wanden dan de opslagtanks die onder de regels van het Bal voor ondergrondse opslagtanks vallen.

Daarnaast is opgemerkt dat er geen overgangstermijnen zijn opgenomen voor opslagtanks die voor de inwerkingtreding van het verzamelbesluit zijn aangelegd of gekeurd en waarvoor de «oude» keuringstermijn nog niet is verstreken.

Deze reacties hebben geleid tot het opnemen van een nieuw artikel (4.1003c Bal) met overgangsrecht voor ondergrondse opslagtanks die voor 1 januari 2025 zijn geïnstalleerd of gekeurd. Zie verder de toelichting op dat artikel.

Tot slot is over de verplichting om kathodische bescherming aan te brengen op ondergrondse opslagtanks en leidingen van staal opgemerkt dat nut en noodzaak van kathodische bescherming altijd was gekoppeld aan een bodemweerstandsmeting. Vraagtekens worden geplaatst bij het vervallen van die koppeling.

In reactie daarop wordt opgemerkt dat een bodemweerstandsmeting voorheen alleen werd verricht bij de installatie en de periodieke keuring. In de tussentijd kan er van alles in de ondergrond wijzigen, bijvoorbeeld door stijging en daling van het grondwater en het aanleggen van laadpalen in de omgeving van de opslagtank. Die wijzigingen kunnen gevolgen hebben voor de zwerfstromen en kathodische bescherming noodzakelijk maken. Door de lange periode tussen de keuringen levert dat te veel onzekerheid op. Om die reden is het van belang dat kathodische bescherming is aangebracht en dat die bescherming jaarlijks wordt gecontroleerd door een bedrijf met een erkenning.

Gegevens en bescheiden over gesloten bodemenergiesystemen

Zoals al toegelicht in paragraaf 2.4 zijn naar aanleiding van een aantal reacties tijdens de internetconsultatie gegevens toegevoegd aan de artikelen 4.1136 en 4.1137 Bal die gaan over het melden en verstrekken van informatie over een gesloten bodemenergiesysteem. Toegevoegd zijn de lengte en de coördinaten van de bodemlussen en het soort circulatievloeistof. Deze gegevens werden al gevraagd in het Omgevingsloket online en heeft het bevoegd gezag nodig om te kunnen beoordelen of er sprake zou kunnen zijn van interferentie met andere bodemenergiesystemen. Bovendien zijn die gegevens nodig voor de basisregistratie ondergrond. Verder is naar aanleiding van een aantal reacties de formulering van de verschillende onderdelen verduidelijkt.

Er is ook gevraagd om gegevens toe te voegen aan de genoemde artikelen over de hoogste retourtemperatuur en het certificaat van degene die het systeem aanlegt en degene die de boringen verricht. Daar is geen gevolg aan gegeven omdat deze gegevens niet eerder werden gevraagd (in Omgevingsloket online) en ook niet zijn vereist voor de basisregistratie ondergrond.

Versoepeling eisen weilanddepots

Opgemerkt is dat naast de waterschappen ook andere partijen zoals Rijkswaterstaat, gemeenten en ondernemingen, van de uitzondering gebruik zouden willen maken en de vereiste verklaring zouden willen afgeven over de toepassing. Nu zou er sprake zijn van een ongelijk speelveld. Verder is opgemerkt dat het onduidelijk is wat het doel van deze verklaring is en uit welke onderdelen een dergelijke verklaring bestaat. Daarnaast is aangegeven dat de uitzondering ook zou moeten gelden voor gevallen waarbij de baggerspecie in andere functionele toepassingen wordt toegepast. Nu zouden de mogelijkheden voor het toepassen worden beperkt.

Deze opmerkingen hebben niet geleid tot aanpassing van de regels. De uitzondering geldt alleen voor het opslaan van baggerspecie die afkomstig is uit een watergang behorende tot de regionale wateren en die wordt verspreid op de landbodem. Daarbij gaat het om baggerspecie die in de watergang terecht is gekomen door afspoeling en afkalving van materiaal van gronden die liggen aan of in het oppervlaktewaterlichaam (zie artikel 4.1269, derde lid onder a, Bal). Rijkswaterstaat is geen beheerder van regionale wateren en kan daardoor geen beroep doen op de uitzondering.

Uit oogpunt van handhaafbaarheid moet bij het begin van de activiteit duidelijk zijn dat het gaat om het opslaan voor verspreiding van baggerspecie uit een regionale watergang op de landbodem. Als dat namelijk niet het geval is, dan is de uitzondering niet van toepassing en zijn bodembeschermende voorzieningen verplicht. Die duidelijkheid wordt verkregen met de verklaring van het waterschap. Het waterschap heeft de regie over het beheer en onderhoud van de regionale watergangen. Het is dan ook logisch dat de verklaring door het waterschap moet worden afgegeven. Daarmee ontstaat geen ongelijk speelveld, het gaat erom dat vooraf bij de melding duidelijk wordt gemaakt dat de opslag in het kader van de keten baggeren-opslag-verspreiden plaatsvindt. Samen met de waterschappen wordt onderzocht of de verklaring, in combinatie met de ondertekening van het meldingsformulier voor de opslag, in het DSO kan worden ingebouwd.

Als de baggerspecie niet op de landbodem wordt verspreid maar elders wordt toegepast, dan zijn daar mogelijkheden voor. Voor die gevallen blijft het wel verplicht om bodembeschermende voorzieningen te treffen bij de voorafgaande opslag van de baggerspecie. De wijzigingen die met dit verzamelbesluit worden doorgevoerd in de artikelen 4.1248, 4.1250 en 4.1254 Bal, beperken dus niet de mogelijkheden voor het toepassen van baggerspecie.

Verder is over artikel 4.1254, vierde lid, Bal opgemerkt dat moet worden verduidelijkt wat wordt verstaan onder «steekvaste baggerspecie».

In de toelichting op dit artikel is aangegeven wat met steekvaste baggerspecie wordt bedoeld, namelijk baggerspecie die niet verpompbaar is. Dit sluit aan bij de formulering in artikel 3.43, zevende lid, Activiteitenregeling milieubeheer waarin een vergelijkbare regeling was opgenomen. Er is geen reden om dit te wijzigen.

Overige onderwerpen

Een aantal opmerkingen die technische punten en onvolkomenheden betreffen zijn overgenomen in dit verzamelbesluit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het verduidelijken in artikel 4.1053 Bal dat het bij oliën en vetten niet gaat om gevaarlijke stoffen en het brengen van de zogenoemde «nullozers» onder het toepassingsbereik van de paragrafen 4.76 en 4.77. Laatstgenoemd punt is toegelicht in paragraaf 4.1.

Opmerkingen over onderwerpen die buiten de reikwijdte van dit verzamelbesluit vallen, hebben niet geleid tot wijzigingen in dit verzamelbesluit of de nota van toelichting omdat hierover geen consultatie heeft plaatsgevonden. Deze opmerkingen gaan bijvoorbeeld over diepe plassen, opslaan van ureum in opslagtanks, dieseltanks die tijdelijk worden gebruikt, milieuverklaringen bodemkwaliteit voor toepassen van grond, mestbassins die zijn uitgevoerd als een mestzak, de toepasselijkheid van paragraaf 5.2.1 Bal op het opslaan van afvalstoffen, het opnemen van instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving over de toetsing aan humane risico’s en aanpassing van de HUM Bodembeheer. Deze opmerkingen kunnen na een beleidsmatige afweging in de toekomst mogelijk wel leiden tot wijziging van de regelgeving. Of en zo ja op welke wijze de HUM Bodembeheer zal worden aangepast is aan de Stichting infrastructuur kwaliteitsborging bodembeheer. Die organisatie beheert namelijk dat document.

Beleidsinhoudelijke opmerkingen die tot discussie kunnen leiden met andere betrokken partijen of een onwenselijke impact hebben op het stelsel van het Bal, zijn niet overgenomen in dit verzamelbesluit. Deels omdat er geen consultatie over heeft plaatsgevonden en deels omdat dit verzamelbesluit niet geschikt en niet bedoeld is om stelselwijzigingen in het Bal door te voeren. De opmerkingen die om die redenen niet tot wijziging van het verzamelbesluit hebben geleid, zijn:

  • opnemen van een verplichting om het einde van een milieubelastende activiteit te melden in de gevallen waarbij een eindonderzoek bodem verplicht is gesteld;

  • combineren van informatie- en meldingsverplichtingen; en

  • opnemen van een informatieverplichting over de locaties waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt of opgeslagen.

Deze opmerkingen kunnen na een beleidsmatige afweging in de toekomst mogelijk wel leiden tot wijziging van de regelgeving.

7.3 Advies ATR over het ontwerpbesluit

Op 16 februari 2024 heeft ATR advies uitgebracht over het ontwerpbesluit. ATR adviseert het besluit in te dienen, nadat met de adviespunten rekening is gehouden.

De reacties op de adviespunten van ATR zijn weergegeven in de volgende tabel.

Adviespunten ATR

Reactie

1. Nut en noodzaak

 

Het college stelt vast dat het voorstel nut en noodzaak van de wijzigingen onderbouwt en ziet geen aanleiding voor adviespunten hierbij.

n.v.t.

2. Minder belastende alternatieven

 

Het college adviseert duidelijk te maken of (kunststof) «linings» zijn toegestaan als maatregel ter voorkoming van corrosie bij ondergrondse opslagtanks en in te gaan op de kosteneffecten van deze maatregel.

Volgens de regels van het Bal wordt een ondergrondse opslagtank afgekeurd wanneer de wand van de tank te dun is geworden. Als na de afkeuring een liner (kunststof binnenhoes) in de tank wordt toegepast, dan wordt die tank beschouwd als een dubbelwandige opslagtank. Er moet dan een lekdetectiesysteem worden aangebracht tussen beide wanden. Dat systeem is niet meer effectief omdat de buitenwand snel lek kan raken (te dun). Dat betekent dat een afgekeurde opslagtank niet mag worden gebruikt als na afkeuring alleen een liner is aangebracht als herstelmaatregel.

Technisch gezien is het meestal ook niet mogelijk een liner aan te brengen omdat de leidingen van de tank, meestal op de tank zelf zijn aangesloten en als de liner dan vacuüm wordt gezogen zou de liner scheuren langs de randen van de leidingen.

3. Werkbaarheid

 

Het college adviseert duidelijk te maken op welke wijze (MKB-) bedrijven in de voorbereiding van het voorstel zijn betrokken, in hoeverre daarbij aandachtspunten zijn benoemd over de werkbaarheid en hoe het voorstel opvolging geeft aan deze aandachtspunten.

Naar aanleiding van het advies van ATR is in hoofdstuk 7 van deze nota van toelichting een passage opgenomen waarin is beschreven op welke wijze de sectoren betrokken zijn geweest bij de voorbereiding op dit verzamelbesluit.

4. Gevolgen regeldruk

 

Het college adviseert de analyse van de regeldrukeffecten uit te werken in de toelichting bij het voorstel, conform de Rijksbrede methodiek.

Naar aanleiding van het advies van ATR zijn de gevolgen voor de regeldruk die voortvloeien uit de wijzigingen in de regels over ondergrondse opslagtanks verder gekwantificeerd. De paragrafen 4.2 en 4.3 van deze nota van toelichting zijn vervolgens aangevuld met een kwalitatieve en kwantatieve beschrijving van de gevolgen voor de regeldruk.

Over de gevolgen voor de regeldruk die voortvloeien uit de aanscherping van de emissiegrenswaarden voor glastuinbouwbedrijven met substraatteelt, is in paragraaf 4.1 van deze nota van toelichting uitgelegd dat het ondoenlijk is om voor de sector de nalevingskosten te becijferen. Het is namelijk een sector met sterk gespecialiseerde teeltwijzen en grote verschillen tussen de bedrijven. De nalevingskosten zijn daardoor van erg veel factoren afhankelijk, zoals de genoemde periode van recirculatie (lozingsfrequentie), het geteelde gewas en de omvang van het bedrijf.

   
 

De totale berekenbare regeldrukeffecten van de aanpassing komen daarmee uit op:

– voor extra kosten voor inwendige coating: circa € 48.000,– (12 X 4.000, zie paragraaf 4.2).

– voor de extra keuringskosten voor ondergrondse opslagtanks: circa € 1.000.000,– (275 X 3.750, zie paragraaf 5.2).

– voor de kathodische bescherming: € 37.500,– per jaar (1.500 X 25, zie paragraaf 4.3).

   
 

Totaal: € 1.085.500,–.

8. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Het overgangsrecht voor het stelsel is opgenomen in de Invoeringswet Omgevingswet, het bijbehorende Invoeringsbesluit Omgevingswet en in de aanvullingswetten en ‑besluiten. Ook in het Bal is in een aantal paragrafen met regels over activiteiten specifiek overgangsrecht opgenomen. Dit verzamelbesluit bevat ook een paar specifieke overgangsrechtelijke bepalingen (voor het aanbrengen van kathodische bescherming en inwendige coating op ondergrondse opslagtanks van staal). Met artikel II van dit verzamelbesluit wordt het overgangsrecht in afdeling 8.1 Invoeringsbesluit Omgevingswet aangevuld met een nieuw artikel. Dat artikel corrigeert een omissie in dat overgangsrecht. Verder bevat dit verzamelbesluit zelf geen overgangsrecht.

Met dit besluit wordt afgeweken van de minimum invoeringstermijn van drie maanden, die gebruikelijk voor algemene maatregelen van bestuur wordt aangehouden. Dit is mogelijk omdat sprake is van twee van de hiervoor bestaande uitzonderingsgronden. De eerste uitzonderingsgrond is erin gelegen dat omdat het ontwerpbesluit niet direct relevant is voor medeoverheden, er geen minimale termijn van drie maanden wordt aangehouden tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding. De tweede uitzonderingsgrond is erin gelegen dat er met onderhavig verzamelbesluit sprake is van reparatieregelgeving.

II Artikelsgewijs

Artikel I wijziging Bal

Artikel I, onderdeel A (artikel 3.48h Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Met de wijziging van artikel 3.48h, tweede lid, Bal is geregeld dat het verrichten van herstelwerkzaamheden na een eindonderzoek bodem en het nemen van maatregelen direct na een ongewoon voorval niet onder de aanwijzing van de milieubelastende activiteit (saneren van de bodem) vallen. Degene die een bodemsanering verricht moet voldoen aan paragraaf 4.121 Bal. Een sanering op grond van die paragraaf heeft tot doel om de bodem geschikt te maken voor het toekomstig gebruik. De regels in paragraaf 4.121 Bal onderscheiden twee saneringsaanpakken. Beide aanpakken hoeven niet tot doel te hebben om de bodemkwaliteit volledig te herstellen. De standaard aanpak van artikel 4.1241 Bal bestaat uit het afdekken van de verontreiniging door middel van een afdeklaag waarmee blootstelling van mensen aan de bodemverontreiniging wordt voorkomen. De standaard aanpak van artikel 4.1242 Bal richt zich op het verwijderen van de verontreiniging tot de waarde die overeenkomt met de bodemfunctieklasse waarin de bodem in het omgevingsplan is ingedeeld volgens artikel 5.89p Besluit kwaliteit leefomgeving. Met een afdeklaag of door het afgraven van verontreinigde grond tot de bodemfunctieklasse waarin de bodem in het omgevingsplan is ingedeeld, wordt de bodem geschikt gemaakt voor het gebruik. Voor de bewoners van een woning op verontreinigde bodem levert de verontreiniging na de sanering bijvoorbeeld geen gevaar op voor de gezondheid als er tussen de woning en verontreiniging een effectieve afdeklaag is aangebracht.

Herstelwerkzaamheden na een eindonderzoek bodem volgens artikel 5.6 Bal of direct na een ongewoon voorval richten zich op (volledig) herstel van de bodemkwaliteit. Dat gaat over het algemeen verder dan alleen het geschikt maken voor toekomstig gebruikt. Artikel 5.6 Bal gaat over het herstel van de bodemkwaliteit als na beëindiging van een milieubelastende activiteit uit de resultaten van een eindonderzoek bodem blijkt dat de bodem door die activiteit is verontreinigd en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. Artikel 5.6 Bal regelt tot welke waarde de bodem moet worden hersteld. Deze waarde wijkt doorgaans af van de bodemfunctieklasse waarin de bodem in het omgevingsplan is ingedeeld (zie artikel 4.1242, tweede lid, Bal). Het herstellen van de bodemkwaliteit op grond van artikel 5.6 Bal vraagt meestal een verdergaande sanering.

Direct na een ongewoon voorval waardoor bodemverontreiniging is ontstaan, zijn doorgaans ook verdergaande maatregelen vereist om de bodemkwaliteit te herstellen. Dat volgt uit de algemene zorgplicht van artikel 1.7 van de wet of de specifieke zorgplicht van artikel 2.11 Bal. Op grond van de algemene zorgplicht zal een bodemverontreiniging die is ontstaan door een ongewoon voorval zoveel mogelijk moeten worden beperkt of ongedaan gemaakt. Daarbij past de aanpak uit paragraaf 4.121 Bal niet. Bovendien zou de meldingstermijn van 4 weken uit artikel 4.1225 Bal belemmerend kunnen werken voor direct nemen van maatregelen na een ongewoon voorval. Om die reden is het treffen van maatregelen direct na een ongewoon voorval buiten het toepassingsbereik van de milieubelastende activiteit sanering van de bodem gelaten.8

Artikel I, onderdeel B (artikel 3.48o Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Met deze wijziging worden twee omissies in de regels hersteld. In artikel 3.48o, eerste lid, Bal wordt het toepassen van grond of baggerspecie aangewezen als milieubelastende activiteit. Onder die aanwijzing valt volgens artikel 3.48o, derde lid, onder b, Bal niet het tijdelijk uitnemen van grond, volgens artikel 4.1222a of 4.1230a Bal, als het gaat om het terugbrengen van grond op of in de bodem. Met andere woorden: als het tijdelijk uitnemen niet voldoet aan artikel 4.1222a of 4.1230a Bal, is de uitzondering niet van toepassing. De artikelen 4.1222a en 4.1230a Bal gelden alleen bij grondverzet van meer dan 25 m3. Bij 25 m3 of minder zijn de artikelen 4.1222a en 4.1230a Bal niet van toepassing. Hierdoor was het tijdelijk uitnemen van grond van 25 m3 of minder die teruggebracht wordt op of in de bodem onbedoeld onder de reikwijdte van artikel 3.48o, eerste lid, Bal gebracht. Het gevolg was dat zou moeten worden voldaan aan de regels in paragraaf 4.124 Bal (artikel 3.48q Bal). Om die reden is in onderdeel c (nieuw) opgenomen dat het onder dezelfde omstandigheden en zonder te zijn bewerkt terugbrengen van ten hoogste 25 m3 grond op of nabij het ontgravingsprofiel na het tijdelijk uitnemen daarvan expliciet is uitgesloten van de reikwijdte van het eerste lid.

In artikel 3.48o, tweede lid, Bal wordt het toepassen van grond of baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam aangewezen als lozingsactiviteit. Onder die aanwijzing valt volgens artikel 3.48o, derde lid, onder c (dat met dit verzamelbesluit is verletterd tot onderdeel d) Bal niet het tijdelijk uitnemen van baggerspecie als het gaat om het terugbrengen van baggerspecie op of in de bodem onder dezelfde omstandigheden en zonder te zijn bewerkt. Door de formulering «op of in de bodem» lijkt deze uitzondering alleen te gelden als de baggerspecie exact op de plek van ontgraven wordt teruggebracht. In artikel 36, derde lid, Bbk was dit ruimer geformuleerd en was er de mogelijkheid om de baggerspecie op of nabij de ontgravingslocatie terug te brengen. Onbedoeld is in artikel 3.48o Bal een inperking van de uitzondering opgetreden.

Om die reden is in onderdeel d (nieuw) de zinsnede «op of in de bodem» vervangen door «op of nabij het ontgravingsprofiel». Zo wordt op dit punt een beleidsneutrale omzetting van de regelgeving gerealiseerd.

Als er sprake is van dezelfde toepassing en aan de overige voorwaarden wordt voldaan, dan mag de baggerspecie op of nabij het ontgravingsprofiel teruggeplaatst worden. Voorwaarde is dat er weinig tot niets verandert aan de milieubelasting van de waterbodem. Zo is er geen sprake van terugplaatsen onder dezelfde omstandigheden als bijvoorbeeld baggerspecie afkomstig van de waterbodem permanent onder oppervlaktewater wordt teruggeplaatst op een waterbodem die het grootste deel van de tijd droog ligt. Verder geldt dat voor tijdelijk uitnemen rekening moet worden gehouden met de specifieke zorgplicht in artikel 2.3 Bal. Het terugbrengen van sterk verontreinigde baggerspecie in oppervlaktewater kan negatieve effecten hebben. Verder moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het stand-still principe, zodat (meer) verontreinigde baggerspecie niet wordt teruggeplaatst op een schonere waterbodem. In dit kader is het dus relevant om een indicatie te hebben van de (verwachte) waterbodemkwaliteit. Hiervoor kan in sommige gevallen een vooronderzoek conform NEN5717 voldoende informatie geven of gebruik worden gemaakt van een eventueel beschikbaar waterbodemonderzoek. In specifieke gevallen kan een indicatief onderzoek voldoende informatie geven. De benodigde onderzoeksinspanning wordt niet voorgeschreven, daar dit situatie afhankelijk is.

Artikel I, onderdelen C en D (artikelen 3.52 en 3.56 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Er wordt een nieuw onderdeel toegevoegd aan de artikelen 3.52, tweede lid, en 3.56 Bal dat er op ziet dat de regels over het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, Bal van toepassing zijn op de activiteiten die zijn aangewezen in de paragrafen 3.3.1 en 3.3.2 Bal. Per abuis ontbrak de verwijzing naar die paragraaf. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer waren de regels over eindonderzoek bodem en bodemherstel wel van toepassing op de activiteiten. Met deze wijziging wordt die omissie hersteld. Voor grootschalige energieopwekking gelden de regels van paragraaf 5.2.1 Bal alleen voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie.

Artikel I, onderdeel E (artikel 3.251 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Dit artikel geeft aan welke paragrafen gelden voor het opslaan van stoffen en het onderhouden, repareren en schoonmaken van voertuigen en werktuigen voor onderhoud van de openbare ruimte. Per abuis werd voorheen in het eerste lid van dit artikel, paragraaf 4.44 Bal, waarin regels zijn opgenomen over een wasstraat of een wasplaats, niet genoemd. Deze paragraaf is alsnog opgenomen.

Artikel I, onderdeel F (artikel 4.508 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Als ureum wordt getankt op dezelfde locatie als vloeibare brandstof, dan moet ureum worden getankt boven een vloeistofdichte bodemvoorziening. Wanneer ureum op een andere plaats wordt getankt dan vloeibare brandstof, dan mag dit boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

Een vloeistofdichte bodemvoorziening is een te zware bodembeschermende voorziening als het alleen om tanken van ureum gaat. Een aaneengesloten bodemvoorziening biedt voldoende bescherming tegen verontreiniging van de bodem. In aanvulling daarop geldt de specifieke zorgplicht van artikel 2.11 Bal. Dat betekent dat naast de bodembeschermende voorziening ook alle passende preventieve maatregelen tegen bodemverontreiniging moeten worden getroffen. Bij die preventieve maatregelen gaat het bijvoorbeeld om good housekeeping maatregelen die niet limitatief zijn opgesomd in bijlage 1 bij het BB-cvm (Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen9). Good housekeeping houdt bijvoorbeeld in dat gelekte en gemorste vloeistoffen direct worden opgeruimd en dat daarvoor voldoende absorptiemiddelen en faciliteiten beschikbaar zijn.

Het verschil in aanlegkosten tussen een vloeistofdichte bodemvoorziening onder erkenning BRL SIKB 7700 en een aaneengesloten bodemvoorziening is aanzienlijk. De kosten voor grondmechanisch onderzoek en advies, grondverbetering op basis van het advies (met bijbehorende verdichtingsmetingen), gecertificeerd personeel, certificaatkosten BRL SIKB 7700 en dergelijke hoeven bij een aaneensloten bodemvoorziening niet gemaakt te worden. Het is lastig om het prijsverschil inzichtelijk te maken, omdat elke aanleg locatie specifiek is en het bodemtype een grote rol in de kosten speelt. Daarentegen zijn heel veel tankplaatsen nu al uitgegaan van het Activiteitenbesluit milieubeheer (en hebben kosten voor vloeistofdicht al gemaakt) en zal er waarschijnlijk een voorkeur zijn om het afleveren van ureum in nieuwe situaties bij voorkeur via de afleverinstallatie, dus via de vloeistofdichte bodemvoorziening te laten gaan. De «winst» is dus met name voor die bedrijven die nu een nieuwe tankplaats aanleggen met een losse AdBlue-unit (ureum). Naar verwachting zullen dat er niet heel veel zijn.

Artikel I, onderdeel G (artikel 4.547 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Met dit onderdeel is artikel 4.547 Bal gewijzigd. De wijziging ziet overeenkomstig de wijziging van artikel 4.508 Bal op een versoepeling van de eisen ten aanzien van het tanken van ureum. Deze wijziging wordt om dezelfde reden doorgevoerd als de wijziging van artikel 4.508 Bal.

Artikel I, onderdelen H (artikel 4.563a Bal), AG (artikel 4.1159a Bal) en AH (artikel 4.1176a Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Met deze onderdelen wordt in de paragrafen 4.45, 4.113 en 4.115 Bal een artikel toegevoegd dat er op ziet dat de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2 Bal, op de in deze paragrafen geregelde activiteiten van toepassing zijn. In de hiervoor genoemde paragrafen is door de aard van de activiteiten het toepassen van verschillende bodembeschermende voorzieningen verplicht gesteld met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem. In paragraaf 5.4.2 Bal zijn voor bodembeschermende voorzieningen regels opgenomen. Per abuis ontbraken in de paragrafen 4.45, 4.113 en 4.115 Bal artikelen waarmee paragraaf 5.4.2 Bal van toepassing werd verklaard op die bodembeschermende voorzieningen.

Artikel I, onderdeel I (artikelen 4.781 en 4.782 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

In de artikelen 4.781 en 4.782 Bal stond «aardbeien op trayvelden» terwijl «aardbeienplanten op trayvelden» is bedoeld. Met deze wijziging wordt aangesloten op de formulering van artikel 3.87, vijfde lid, Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel I, onderdelen J en N (artikelen 4.791 en 4.791h Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Door de wijziging van de artikelen 4.791 en 4.791h Bal is het gebruiken van water voor het telen onder het toepassingsbereik van de paragrafen 4.76 en 4.77 gebracht. Deze wijziging is nodig om de zogenoemde nullozers onder het toepassingsbereik van de regels te brengen. Onder het Activiteitenbesluit milieubeheer was dat al het geval en het is niet de bedoeling geweest om dat te veranderen. Met deze wijziging wordt die onvolkomenheid hersteld. Voor een uitgebreide toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar 4.1 van het algemene deel van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdelen K en O (artikelen 4.791a en 4.791i Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Deze artikelen zijn aangepast zodat de meldingsplicht van deze artikelen niet uitgebreid wordt naar het gebruik van water. De meldingsplicht blijft met deze aanpassing alleen verplicht voor het lozen van water.

Artikel I, onderdeel M (artikel 4.791f Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

In artikel 4.791f Bal is «geloosde» vervallen. Hiermee is de reikwijdte van dit artikel uitgebreid. De in dit artikel genoemde gehaltes moeten nu worden gemeten voor drainwater. Voorheen was dit alleen verplicht voor drainwater dat werd geloosd. Deze wijziging houdt verband met de wijziging van artikel 4.791 Bal. Ook als geen drainwater wordt geloosd is het daardoor verplicht om het gehalte aan nitraatstikstof en ammoniumstikstof in het drainwater te meten.

Artikel I, onderdeel L (tabel 4.791e Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

In tabel 4.791e Bal zijn voor de substraatteelt emissiegrenswaarden opgenomen voor het totaal aan stikstof in het te lozen drainwater. De emissiegrenswaarden zijn uitgedrukt in kilogram totaal stikstof per hectare teeltoppervlakte per jaar voor negen categorieën van gewassen. De hoeveelheid totaal stikstof wordt berekend door de in een jaar geloosde hoeveelheid drainwater te vermenigvuldigen met het daarin aanwezige gehalte. De emissiegrenswaarden worden stapsgewijs afgebouwd tot een nagenoeg nulemissie. Dit is gericht op het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water.

In tabel 4.791e Bal waren normen opgenomen vanaf 2021. Daar is nu een volgende stap aan toegevoegd door de emissiegrenswaarden die gelden vanaf 1 januari 2025 op te nemen.

Artikel I, onderdeel P (artikelen 4.919, 4.972 en 4.990 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

De maatvoering van een vulpuntmorsbak volgt uit BRL SIKB 7800. Dit betekent dat bij opslagtanks die moeten worden geïnstalleerd, onderhouden en gerepareerd door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7800, verstrekt door een certificatie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17065 voor die BRL, de maatvoering moet worden gerealiseerd volgens die BRL. Door de wijziging van de artikelen 4.919, 4.972 en 4.990 Bal geldt de maatvoering voor een vulpuntmorsbak voortaan ook ingeval BRL SIKB 7800 niet van toepassing is. Hiermee wordt duidelijk vastgelegd waaraan de installatie zelf altijd moet voldoen, ook in situaties dat deze niet verplicht door een bedrijf met erkenning bodemkwaliteit is aangelegd. Dit betreft het herstel van een omissie. Op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer die golden voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, was in alle situaties de installatie volgens BRL SIKB 7800 verplicht. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is dat niet meer in alle situaties het geval. Hierdoor is de eis voor de maatvoering van een vulpuntmorsbak die via BRL SIKB 7800 was geregeld, in sommige situaties komen te vervallen. Deze eis is nu weer opgenomen.

Artikel I, onderdelen Q (artikel 4.968 Bal), R (artikel 4.973 Bal), T (artikel 4.982a Bal), U (artikel 4.987 Bal), V (artikel 4.992 Bal) en IJ (artikel 4.1003b Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Voor de reden om voor ondergrondse opslagtanks van staal kathodische bescherming en de stroomopdrukproef verplicht te stellen, wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van het algemene deel van deze nota van toelichting.

Als op een ondergrondse opslagtank van staal of op een ondergrondse leiding van staal geen kathodische bescherming is aangebracht, dient op grond van de artikelen 4.973 en 4.992 Bal ten minste eens per jaar een stroomopdrukproef verricht te worden. De stroomopdrukproef moet worden verricht door een inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit.

De reikwijdte van het eerste lid van de artikelen 4.973 en 4.992 Bal is met deze wijziging verbreed door het vervangen van «een ondergrondse opslagtank van staal en op een ondergrondse leiding van staal» door «een ondergrondse opslagtank van staal of op een ondergrondse leiding van staal». Het woord «en» is vervangen door «of». Waar voorheen alleen een stroomopdrukproef verplicht was wanneer op zowel de opslagtank als op een ondergrondse leiding geen kathodische bescherming was aangebracht, moet deze proef nu plaatsvinden als een van beide niet is voorzien van kathodische bescherming.

De vrijstelling van de jaarlijkse stroomopdrukproef (als zwerfstromen niet zijn te verwachten) zoals was opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, vervalt met deze wijziging. Door deze vrijstelling vond de controle op zwerfstromen alleen plaats bij de installatie van de tank en bij herkeuringen na 15 of 20 jaar. Als gevolg hiervan werd een ondergrondse opslagtank pas gecontroleerd na 15 of 20 jaar, terwijl in de tussentijd van alles mis kan gaan.

De artikelen 4.982a en 4.1003b Bal regelen overgangsrecht voor ondergrondse opslagtanks van staal die zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2025. Op bestaande ondergrondse opslagtanks van staal of op de stalen leidingen waarop geen kathodische bescherming is aangebracht, hoeft niet alsnog een kathodische bescherming te worden aangebracht. De in deze artikelen gecreëerde uitzondering op artikel 4.968, vierde lid (nieuw), en artikel 4.987, vierde lid (nieuw) Bal, is op de voorwaarde dat er jaarlijks een stroomopdrukproef verricht wordt om de degradatietoestand van de opslagtank te controleren. Dat volgt uit de artikelen 4.973 en 4.992 Bal.

Artikel I, onderdelen S (artikel 4.977 Bal), X (artikel 4.1001a Bal), AR (artikel 5.6a Bal) en AS (artikel 5.7 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Aan paragraaf 5.2.1 Bal is een artikel toegevoegd (artikel 5.6a Bal) dat betrekking heeft op de informatie die moet worden verstrekt voorafgaand aan het begin van de herstelwerkzaamheden en na beëindiging van de herstelwerkzaamheden.

In artikel 5.6a Bal zijn de gegevens opgenomen die voor het begin van de werkzaamheden moeten worden verstrekt door degene die de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3 Bal, verricht. Dit is een verbijzondering van de gegevens die op grond van het oude recht ook al moesten worden verstrekt. De gegevens die moeten worden verstrekt zullen voorhanden zijn bij de partijen (adviseur, aannemer en milieukundig begeleider) die zijn ingeschakeld om de bodem te herstellen.

In artikel 5.6a, eerste lid, Bal zijn de gegevens opgenomen die ten minste vier weken voor het begin van de herstelwerkzaamheden moeten worden verstrekt. Uit de verstrekte gegevens en bescheiden moet blijken wat de verwachte datum van het begin van de herstelwerkzaamheden is. Daarnaast moeten gegevens worden verstrekt over de begrenzing van de locatie waarop de werkzaamheden plaatsvinden met een aanduiding op een kaart en op een dwarsprofiel en de hoeveelheid af te voeren grond. Ook de herstelwaarde voor de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit die volgt uit artikel 5.6 Bal moeten blijken uit de aangeleverde informatie. Als uit het eindonderzoek bodem blijkt dat het grondwater is verontreinigd, wordt de kwaliteit van het grondwater hersteld tot de waarden van een bodemrapport volgens NEN 5740 waarin de grondwaterkwaliteit voor aanvang van de activiteit is vastgelegd. Als er geen bodemonderzoek voor aanvang van de activiteit is verricht, wordt een referentieniveau bepaald waaraan het eindonderzoek bodem wordt getoetst. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de streefwaarden uit de Circulaire bodemsanering per 2013, grondwatermetingen uit de omgeving of de bepalingsgrenzen van het laboratorium. De onderbouwing van het referentieniveau wordt opgenomen in het rapport met de resultaten van het eindonderzoek bodem.

Tot slot moet informatie worden verstrekt over de lozingsroutes als afvalwater wordt geloosd.

In artikel 5.6a, tweede lid, Bal is de informatie opgenomen die ten minste een week voor het begin van de herstelwerkzaamheden moet worden verstrekt. Met deze informatie wordt het bevoegd gezag in kennis gesteld van een aantal praktische gegevens, waardoor het bevoegd gezag beter zicht heeft op de herstelwerkzaamheden binnen de gemeente. Dit bevordert het houden van gericht toezicht. De informatie bevat de naam en het adres van degene die het herstel uitvoert. Als een milieukundig begeleider wordt ingeschakeld moeten de naam en het adres van de onderneming die de milieukundige begeleiding gaat verrichten en de naam en het adres van de milieukundig begeleider worden aangegeven. Aan de hand van deze gegevens kan het bevoegd gezag controleren of de herstelwerkzaamheden en de milieukundige begeleiding worden verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit. Zowel de onderneming als de milieukundig begeleider moeten een erkenning voor BRL SIKB 6000 bezitten.

Als de op grond van artikel 5.6a, eerste of tweede lid, Bal verstrekte gegevens wijzigen, dan worden deze wijzigingen op grond van artikel 5.6a, derde lid, Bal onverwijld aan het bevoegd gezag verstrekt. Dit betekent dat ook als er een wijziging in die gegevens optreedt tijdens de uitvoering van de herstelwerkzaamheden het bevoegd gezag opnieuw moet worden geïnformeerd.

Artikel 5.7 Bal is opnieuw vastgesteld met een andere inhoud. In het nieuwe artikel 5.7 Bal is opgenomen welke gegevens ten hoogste vier weken na het beëindigen van de herstelwerkzaamheden moeten worden verstrekt. Degene die de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3 Bal verricht, verstrekt in ieder geval gegevens en bescheiden over het resultaat van de milieukundige processturing en het resultaat van de milieukundige verificatie. Deze gegevens worden verstrekt in de vorm van een evaluatieverslag zoals bedoeld in de BRL SIKB 6000. Onderdeel van de milieukundige processturing is een omschrijving van eventuele bijzondere omstandigheden die zich tijdens de herstelwerkzaamheden hebben voorgedaan.

De resultaten van de milieukundige verificatie betreffen de resultaten van de controlebemonstering, inclusief analysecertificaten en aanduiding van de plaatsen van bemonstering op een kaart. De ontvangen informatie geeft het bevoegd gezag inzicht in de mate van herstel van de bodemkwaliteit en of dit voldoende is uitgevoerd.

Door de wijziging van artikel 5.7 Bal is ook de verwijzing hiernaar in de artikelen 4.977 en 4.1001a Bal gewijzigd.

Artikel I, onderdelen U (artikel 4.987 Bal), W (tabel 4.997 Bal) en IJ (artikel 4.1003c Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Voor de reden om voor enkelwandige ondergrondse opslagtanks van staal, die worden gebruikt voor het opslaan van diesel of gasolie, de keuringstermijnen aan te scherpen, wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemene deel van deze nota van toelichting.

Uit artikel 4.1003c Bal volgt dat tot en met 31 december 2027 de aangescherpte keuringstermijnen (van 10 of 8 jaar) niet gelden voor bestaande opslagtanks. Het gaat daarbij om ondergrondse opslagtanks die:

  • van staal zijn en enkelwandig;

  • niet geplaatst zijn in een ondergrondse bak;

  • worden gebruikt voor het opslaan van diesel, gasolie of huisbrandolie;

  • zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2025 (datum van de inwerkingtreding van dit verzamelbesluit);

  • geen volledige inwendige coating hebben die voldoet aan BRL-K779; en

  • geen coating hebben die is aangebracht of bij beschadiging hersteld door een onderneming met een certificaat voor BRL-K790 verstrekt door een certificatie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17065 voor die BRL.

Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat voor opslagtanks die voor 1 januari 2015 zijn geïnstalleerd of voor de laatste keer zijn gekeurd, er direct bij inwerkingtreding van dit verzamelbesluit sprake is van een overtreding van artikel 4.997, tweede lid, Bal. Als de nieuwe keuringstermijnen namelijk direct van kracht worden op alle bestaande opslagtanks dan zou een opslagtank die bijvoorbeeld op 31 december 2014 is geïnstalleerd uiterlijk op 31 december 2024 moeten zijn gekeurd. Voor die tank overtreedt de eigenaar dan per 1 januari 2025 artikel 4.997, tweede lid. Dat rechtsgevolg is niet wenselijk. Om die reden is voorzien in overgangsrecht dat materieel is uitgewerkt op 1 januari 2028. Vanaf die datum gelden de nieuwe keuringstermijnen voor alle enkelwandige ondergrondse opslagtanks van staal waarin diesel, gasolie of huisbrandolie wordt opgeslagen en die niet volledig zijn voorzien van inwendige coating die voldoet aan de gestelde eisen. In de volgende tabel is een overzicht weergegeven wanneer een dergelijke opslagtank op grond van artikel 4.1003c in samenhang met artikel 4.997, tweede lid, en tabel 4.997 Bal uiterlijk moet zijn gekeurd.

Opslagtank geïnstalleerd of gekeurd in:

Uiterlijk gekeurd in:

periode tot 2010

jaar waarin tank op grond van het oude recht moest zijn gekeurd

2010

2025

2011

2026

2012 t/m 2017

2027

2018

2028

2019

2029

2020

2030

2021

2031

2022

2032

2023

2033

2024

2034

2025 e.v.

10 of 8 jaar na laatste keuring

Artikel I, onderdeel Z (artikel 4.1020 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

De eerste twee leden van artikel 4.1020 Bal komen met deze wijziging te vervallen. Deze leden gingen over het gebruik van organische peroxiden. De bodemeisen voor het gebruik van organische peroxiden zijn al opgenomen in de paragrafen met regels over activiteiten waarbij deze stoffen worden gebruikt (zie bijvoorbeeld paragraaf 4.21 Bal voor het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen en de paragrafen 4.25 en 4.27 Bal voor het verwerken van rubbercompounds en polyesterhars). Na deze wijziging is in artikel 4.1020 Bal geregeld dat organische peroxiden in verpakking boven een vloeistofdichte bodemvoorziening of boven of in een lekbak moeten worden opgeslagen. Als de verpakking voldoet aan de ADR en afgesloten is, kunnen organische peroxiden boven een elementenbodemvoorziening worden opgeslagen.

Artikel I, onderdeel AA (artikel 4.1063 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

In artikel 4.1063, eerste lid, Bal zijn oliën, vetten en pekel in verpakking uitgezonderd. Voor het opslaan van deze stoffen zijn andere bodembeschermende voorzieningen vereist dan voor het opslaan van de overige lekkende goederen die in bijlage IVA, deel A staan. Die andere bodembeschermende voorzieningen zijn geregeld in artikel 4.1063a Bal.

Artikel I, onderdeel AB (artikel 4.1063a Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Om te voorkomen dat oliën, vloeibare vetten en pekel in de bodem terecht kunnen komen, worden deze goederen boven een aaneengesloten bodemvoorziening én een lekbak opgeslagen. Dit betreft dus een dubbele bodembeschermende voorziening.

Wanneer deze goederen in een gesloten verpakking zijn opgeslagen, dan is een elementenbodemvoorziening voldoende. Smeervetten mogen altijd op een elementenbodemvoorziening worden opgeslagen, ongeacht of de verpakking geopend is of gesloten. Smeervetten zijn namelijk hoog viskeus en blijven in contact met de bodem op het oppervlak liggen en kunnen dus makkelijk verwijderd worden. Bij een gesloten verpakking kan worden gedacht aan een jerrycan met een dichtgedraaide dop. Met de dop erop is er geen gevaar dat er bodemverontreiniging ontstaat, bijvoorbeeld als de jerrycan omvalt.

De bodembeschermende voorzieningen die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer moesten worden getroffen, worden in het Bal gecontinueerd. Daardoor is er geen lastenverzwaring.

Artikel I, onderdelen AC (artikel 4.1136 Bal) en AD (artikel 4.1137 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Met deze wijzigingen wordt een deel van de te verstrekken gegevens en bescheiden op grond van de informatieplicht in artikel 4.1137 Bal voor gesloten energiesystemen overgeheveld naar de verplichte melding die volgt uit artikel 4.1136 Bal. Het is noodzakelijk dat deze gegevens bij het bevoegd gezag aangeleverd worden als onderdeel van de melding. Als geen melding wordt gedaan of als niet alle gegevens zijn verstrekt die bij de melding moeten worden gevoegd, is het verboden om met de activiteit te beginnen. Om te kunnen beoordelen of met de voorgenomen activiteit de regels van het Bal of het omgevingsplan worden nageleefd, is het belangrijk dat gegevens over het bodemenergiesysteem bij het bevoegd gezag bekend zijn. Zonder melding die voldoet aan de gestelde eisen mag niet met de activiteit worden begonnen. Een melding die niet voldoet aan de eisen, bijvoorbeeld omdat niet alle vereiste gegevens bij de melding zijn verstrekt, is dus geen melding. Gevolg daarvan is dat de activiteit bij een onjuiste melding is verboden. Dat rechtsgevolg is niet aan de orde als niet (volledig) is voldaan aan een informatieverplichting (bijvoorbeeld artikel 4.1137 Bal). Met een informatieverplichting wordt bedoeld dat aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt. Dat is wel een verplichting maar bij het niet volledig voldoen aan de informatieverplichting geldt er geen verbod om met de activiteit te beginnen. Als niet volledig is voldaan aan de informatieverplichting, kan het bevoegd gezag met een handhavingsmiddel alleen afdwingen dat alsnog de vereiste gegevens worden verstrekt. Er is geen mogelijkheid om de activiteit te verbieden. Die mogelijkheid is er wel als er sprake is van een onvolledige melding. In dat geval geldt er namelijk een verbod om met de activiteit te beginnen en het bevoegd gezag kan dat verbod handhaven. Om die reden zijn enige gegevens en bescheiden die op grond van artikel 4.1137 Bal al moesten worden verstrekt voor het begin van de activiteit, onderdeel geworden van artikel 4.1136 Bal. Het gaat om gegevens die het bevoegd gezag nodig heeft om te beoordelen of het bodemenergiesysteem voldoet aan de gestelde eisen.

Omdat degene die de activiteit verricht op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 4.1136 Bal een aantal gegevens bij de melding moet verstrekken, is een nieuw derde lid aan dat artikel toegevoegd zodat ook wijzigingen in die gegevens aan het bevoegd gezag moeten worden gemeld. Artikel 4.1136, tweede lid (oud) Bal is vervallen. Dit artikellid bepaalde dat dit artikel niet van toepassing is als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3. Het is niet wenselijk om die uitzondering te laten voortbestaan omdat een gesloten bodemenergiesysteem onderdeel kan zijn van een milieubelastende activiteit die in hoofdstuk 3 als vergunningplichtig is aangewezen. In dat geval ontvangt het bevoegd gezag niet de gegevens over het gesloten bodemenergiesysteem die bij de melding moeten worden verstrekt.

Naar aanleiding van reacties tijdens de internetconsultatie van het ontwerpverzamelbesluit zijn aanvullend nog enkele onderdelen aan de artikelen 4.1136, tweede lid, en 4.1137, eerste lid, Bal toegevoegd.

Nieuw is dat gegevens moeten worden verstrekt over de lengte en de coördinaten van de bodemlussen (artikel 4.1136, tweede lid, onder c en d, Bal). Het bevoegd gezag heeft deze informatie nodig om te kunnen beoordelen of er mogelijk sprake kan zijn van interferentie met andere bodemenergiesystemen. Ook is deze informatie vereist voor de basisregistratie ondergrond. Nieuw is ook dat informatie moet worden verstrekt over de soort circulatievloeistof die in het systeem wordt toegepast (artikel 4.1137, eerste lid, onder c, Bal).

De redactie van artikel 4.1137, eerste lid, onder f (oud) is in het nieuwe onderdeel b van dat artikellid gewijzigd zodat het beter aansluit op de praktijk. Degene die het bodemenergiesysteem ontwerpt is namelijk vaak een ander dan degene die het systeem aanlegt. Ook wordt het ondergrondse deel en het bovengrondse deel van het systeem veelal door verschillende bedrijven aangelegd.

Daarnaast bleek abusievelijk ook de verwachte datum van het begin van de activiteit te ontbreken. Dit is als het nieuwe onderdeel a in artikel 4.1137 Bal opgenomen. Ook dit onderdeel is redactioneel gewijzigd zodat het beter aansluit op de praktijk. Bij het aanleggen van een bodemenergiesysteem zijn verschillende fases te onderscheiden. Eerst vinden de boringen plaats, vervolgens wordt het ondergrondse deel aangelegd en ten slotte het bovengrondse deel van het systeem. Per fase is het van belang dat het bevoegd gezag wordt geïnformeerd over het begin van de activiteiten. Verder bleek in de aanhef van artikel 4.1137 Bal de verwijzing naar de activiteit, bedoeld in artikel 4.1135, te ontbreken. De aanhef is op dit punt aangepast.

Omdat het bevoegd gezag ook moet worden geïnformeerd over de wijzigingen in de gegevens die zijn verstrekt, is een nieuw tweede lid toegevoegd aan artikel 4.1137 Bal. Uiteraard is het niet nodig om over iedere wijziging in de behoefte aan warmte of koude (artikel 4.1137, eerste lid, onder f, Bal) gegevens te verstrekken. Bij onderdeel f gaat het om de omvang van de warmte en koude waarin het systeem «volgens het ontwerp» zal voorzien.

Artikel I, onderdeel AE (artikel 4.1138 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

In de praktijk kan het voor komen dat een woning in een woongebouw een eigen bodemenergiesysteem heeft. Door de formulering van het tweede lid van artikel 4.1138 vielen die systemen niet onder de uitzondering waardoor het verplicht was om voor dergelijke systemen een registratie bij te houden. Dit is niet de bedoeling en ook niet conform de regels die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet golden op grond van het Besluit lozen buiten inrichtingen. Met deze wijziging wordt die onvolkomenheid hersteld.

Bodemenergiesystemen in woongebouwen zoals flats, die worden gebruikt voor meerdere woningen (collectieve systemen) vallen niet onder de uitzondering. Dat wordt in het tweede lid tot uitdrukking gebracht met de woorden «alleen» en «afzonderlijke»: als een systeem alleen wordt gebruikt voor een afzonderlijke woning, dan is de uitzondering van toepassing en geldt er dus geen registratieverplichting. Als een systeem voor meerdere woningen (bijvoorbeeld in een flat) wordt gebruikt dan is de uitzondering niet van toepassing en geldt de registratieverplichting dus wel.

Artikel I, onderdeel AF (artikel 4.1138a Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet was het jaarlijks verstrekken van de gegevens die over een gesloten bodemenergiesysteem moesten worden geregistreerd, alleen verplicht als het bodemzijdig vermogen hoger was dan 70kW (artikel 3a.8, derde lid, Besluit lozen buiten inrichtingen). In het Bal was deze ondergrens per abuis vervallen. Met deze wijziging wordt deze onvolkomenheid hersteld.

Artikel I, onderdeel AI (artikel 4.1242 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

In de regels die gaan over het toepassen van grond of baggerspecie en mijnsteen of vermengde mijnsteen op de landbodem, zijn de kwaliteitseisen van belang die gelden voor de kwaliteitsklasse waarin de «ontvangende» landbodem is ingedeeld. Met de ontvangende landbodem wordt de locatie bedoeld waar de grond, baggerspecie, mijnsteen of vermengde mijnsteen wordt toegepast. Voor de regels over het verwijderen van verontreiniging als saneringsaanpak (artikel 4.1242 Bal) is relevant wat de waarde is voor de bodemfunctieklasse waarin de landbodem is ingedeeld. Het gaat dan om de landbodem op de locatie waar de sanering wordt verricht. Het gaat niet om de landbodem waar grond of een andere materie wordt ontvangen. Bij deze saneringsaanpak wordt immers grond ontgraven en niet toegepast. De aanduiding «ontvangende» voor «landbodem» in artikel 4.1242, tweede lid, Bal is dan ook onjuist en mogelijk verwarrend. Om die reden vervalt «ontvangende» in dit artikellid.

Artikel I, onderdelen AJ (artikel 4.1248 Bal) en AK (artikel 4.1250 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van het algemene deel van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdeel AL (artikel 4.1254 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Het is niet de bedoeling geweest om bodembeschermende voorzieningen te eisen voor steekvaste baggerspecie. Per abuis is dit niet in artikel 4.1254 Bal geregeld, terwijl dit voorheen wel in de Activiteitenregeling milieubeheer geregeld was (artikel 3.43, zevende lid). Deze omissie wordt met deze wijziging hersteld. Direct na het baggeren is baggerspecie erg nat. Die baggerspecie is verpompbaar en dus niet steekvast. Nadat baggerspecie in een depot is gebracht vindt een ontwaterings- en rijpingsproces plaats. Naarmate het rijpingsproces vordert, zakt er steeds meer water uit. Ontwatering en rijping is een natuurlijk, onomkeerbaar proces, waarbij de natte baggerspecie door ontwatering en oxidatie geleidelijk overgaat in steekvaste baggerspecie. Dit duurt ongeveer een half jaar tot twee jaar. De uitzondering voor het niet hoeven nemen van bodembeschermende voorzieningen geldt dus alleen voor baggerspecie die al (grotendeels) gerijpt is.

Artikel I, onderdeel AM (artikel 4.1274 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Een «weg» wordt in de Omgevingswet omschreven als weg met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken en wat verder naar zijn aard daartoe behoort. Volgens de memorie van toelichting bij de Omgevingswet10 vallen geluidwerende voorzieningen ook onder de weg. Een geluidswal is een geluidwerende voorziening en valt dus onder de weg. In artikel 4.1269, tweede lid, onder a, Bal is dit ook tot uitdrukking gebracht. Daar wordt namelijk gesproken van «wegen of spoorwegen, met inbegrip van bijbehorende geluidswallen».

In artikel 4.1274, eerste lid, onder b, Bal was bij de verwijzing naar artikel 4.1269, tweede lid, onder a, Bal alleen «bouwwerk of dijk» vermeld. Per abuis was de vermelding van een geluidswal vergeten. Omdat in artikel 4.1269, tweede lid, onder a, Bal wordt gesproken van »wegen of spoorwegen, met inbegrip van bijbehorende geluidswallen» zou dat betekenen dat geluidswallen die langs een weg of spoorweg worden aangelegd een minimale dikte van 0,5 m moeten hebben in plaats van 2,0 m. Met deze wijziging is deze onvolkomenheid hersteld.

De redactie van dit artikel is ook sterk vereenvoudigd.

Artikel I, onderdeel AN (artikel 4.1276 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

In artikel 4.1276, eerste en tweede lid, Bal stonden onjuiste verwijzingen naar artikel 25d Bbk. Dat wordt met deze wijzigingen van artikel 4.1276 Bal hersteld.

Artikel I, onderdeel AO (artikel 4.1280 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

In artikel 4.1280, eerste en tweede lid, Bal stonden onjuiste verwijzingen naar artikel 25d Bbk. Dat wordt met deze wijzigingen van artikel 4.1280 Bal hersteld.

Artikel I, onderdeel AP (artikel 4.1290 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

De redactie van dit artikel is aangepast zodat het beter aansluit bij artikel 4.1274 Bal dat een vergelijkbare bepaling bevat. Verwezen wordt naar de toelichting op de wijziging van dat artikel.

Verder is de verkeerde verwijzing in artikel 4.1290, eerste lid, onder b (oud) Bal, naar artikel 4.1285, tweede lid onder d of e, Bal gewijzigd in een verwijzing naar artikel 4.1285, tweede lid, onder e of f, Bal. Zie artikel 4.1290, eerste lid, onder c, (nieuw) Bal. Ten slotte ging artikel 4.1290, tweede lid, onder b en c, Bal alleen over «vermengde mijnsteen» en niet over «mijnsteen of vermengde mijnsteen» zoals in de resterende artikelen in paragraaf 4.125 Bal. Deze omissie wordt met deze wijziging hersteld.

Artikel I, onderdeel AQ (artikel 5.4 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Met deze wijziging wordt een foute verwijzing hersteld. Verder wordt nu ook verwezen naar het tweede en derde lid van artikel 5.6 Bal omdat het ook van belang is dat het bevoegd gezag de beschikking krijgt over de gegevens die de erkende aannemer en milieukundig begeleider betreffen.

Artikel I, onderdelen AT en AU (tabellen 15.16, 15.34 en 15.53 Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Bij de kwaliteitseisen voor Intestinale enterococcen, Pseudomonas aeruginosa, Sporen van sulfietreducerende Clostridia en Escherichia coli is steeds aangepast dat de kwaliteitseis kleiner moet zijn dan de waarde die is aangegeven, in plaats van kleiner dan of gelijk aan die waarde.

Artikel I, onderdeel AV (bijlage IVa bij het Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Met deze wijziging worden lege, ongereinigde verpakkingen voor oliën, vetten of pekel toegevoegd aan de lijst met lekkende goederen in bijlage IVa bij het Bal. Bij oliën en vetten gaat het om stoffen die wel een bodemrisico vormen maar geen gevaarlijke stoffen zijn. Om die reden zijn oliën en vetten van ADR klasse 3 uitgezonderd. Voor oliën en vetten van ADR klasse 3 die in verpakking worden opgeslagen, gelden de regels van paragraaf 4.98 Bal. Deze wijziging van bijlage IVa is relevant voor de toepassing van de artikelen 4.1053, 4.1058 en 4.1063 Bal. Het opslaan van oliën of vetten die niet van ADR klasse 3 zijn in verpakking of pekel in verpakking en lege, ongereinigde verpakkingen voor oliën, vetten of pekel wordt daarmee onder het toepassingsbereik van paragraaf 4.104 Bal (opslaan van goederen) gebracht.

Artikel I, onderdeel AW (bijlage XI bij het Bal) [artikel 4.3 Omgevingswet]

Bijlage XI bij het Bal bevat eisen voor het testen van voorzieningen aan boord van pleziervaartuigen die toiletwater zuiveren voordat het wordt geloosd. Het lozen van toiletwater van een pleziervaartuig is alleen toegestaan als het door een zuiveringsvoorziening met een certificaat voor typegoedkeuring wordt geleid (artikel 17.16 Bal). Er kan een certificaat van typegoedkeuring worden verstrekt als de zuiveringsvoorziening volgens bepaalde testen aan de eisen voldoet. Voor het wijzigen van de temperatuur en de testverhouding in die testprocedure voor de zuiveringsvoorziening was de Regeling lozen buiten inrichtingen die voorheen gold, al gewijzigd. De onderhavige wijziging zorgt ervoor dat het Bal, waarin deze regels zijn overgenomen, in lijn daarmee wordt aangepast.

Er zijn twee wijzigingen aan de testprocedure. Ten eerste is een fout hersteld die was gemaakt in de berekening van de samenstelling van het tijdens de test door een boordzuiveringsinstallatie te zuiveren mengsel van toiletpapier, feces, urine en drinkwater. Het aandeel toiletpapier was eerder te hoog vastgesteld en had niet op «1» moeten worden vastgesteld, maar op «2/3». Om in het verhoudingsgetal te starten met een geheel getal (2), zijn de overige getallen met een factor 3 vermenigvuldigd.

Ten tweede is in de testprocedure aangepast onder welke temperatuur de testen moeten worden uitgevoerd. Voorheen moest de omgevingstemperatuur tijdens de test op bepaalde momenten 15 °C of 40 °C zijn. Deze temperaturen zijn gewijzigd naar temperaturen binnen bandbreedtes omdat de temperatuur kan fluctueren. In bijlage XI bij het Bal is «15 °C» vervangen door «ten minste 12 °C en ten hoogste 18 °C» en «40 °C» is vervangen door «ten minste 34 °C en ten hoogste 40 °C». Escherichia coli vermenigvuldigt zich optimaal tussen de 10 °C en 40 °C en leeft het beste bij 37 °C. Omdat de temperatuur tijdens het testen kan fluctueren wordt daarom een bandbreedte aangehouden van drie graden hoger of lager dan 37 °C. Het aanhouden van een lagere testtemperatuur is niet goed mogelijk. Hoewel in de meeste gevallen een dergelijke omgevingstemperatuur in de praktijk niet te verwachten is, kan de temperatuur oplopen bij een boordzuiveringsinstallatie die in een motorruim is geplaatst.

Artikel II wijziging Ob

Artikel II, onderdeel A (artikel 13.3 Ob) [artikel 18.3, eerste lid, Omgevingswet]

De wijziging van artikel 13.3, eerste lid, onder e, onder 1°, Ob betreft een redactionele wijziging. Dit artikel(lid) regelt de mede-handhavingstaak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (als instemmingsorgaan) ten aanzien van de activiteiten, bedoeld in artikel 4.30, eerste lid, onder a tot en met d, Ob. Per abuis was deze mede-handhavingstaak ten aanzien van alle onderdelen (a, b en c) beperkt tot beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk of een hoofdspoorweg. Deze beperking kan echter alleen betrekking hebben op onderdeel c, waar de beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk of een hoofdspoorweg expliciet staat genoemd. In de onderdelen a en b gaat het om bepaalde wateractiviteiten en om de genoemde ontgrondingsactiviteiten in rijkswateren. Deze activiteiten hebben per definitie geen betrekking op een weg in beheer bij het Rijk of een hoofdspoorweg. Met deze wijziging is dit hersteld.

Artikel II, onderdeel B (artikelen 14.5b en 14.7b Ob) [artikelen 20.22, eerste lid, en 20.24, eerste lid, Omgevingswet]

De wijziging van de artikelen 14.5b en 14.7b Ob is van redactionele aard. De verwijzingen naar artikel 13.1, aanhef en onder b, onder 5°, klopten niet meer na de wijziging van artikel 13.1 die is doorgevoerd met het Verzamelbesluit Omgevingswet 2023 (Stb. 2023, 298) en met het Besluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van artikel 12 van richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (Pb EU 2023, L 231)11. Na die wijziging moet er worden verwezen naar artikel 13.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 6°. Met deze wijziging is dit aangepast.

Artikel III wijziging Invoeringsbesluit Omgevingswet [artikel 4.14 Invoeringswet Omgevingswet]

Met dit verzamelbesluit is artikel 8.1.11 aan paragraaf 8.1 Invoeringsbesluit Omgevingswet toegevoegd. Dit artikel corrigeert een per abuis ingevoerde te ruime vergunningplicht voor het door of namens de waterbeheerder verrichten van een aantal beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het Rijk.

Het uitvoeren van onderhoud dan wel de aanleg of wijziging of overig gebruik van waterstaatswerken in beheer bij het Rijk, voor zover deze activiteiten door of vanwege de beheerder worden verricht, was op grond van artikel 6.5, aanhef en onder c, Waterwet in verbinding met de artikelen 6.12, tweede lid, onder c, 6.13, tweede lid, en 6.14, tweede lid, Waterbesluit niet vergunningplichtig.

Op grond van het oude recht was er dus geen waterwetvergunningplicht voor Rijkswaterstaat als waterbeheerder voor activiteiten in oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, waterkeringen in beheer bij het Rijk of in de Noordzee. Voor aanleg of wijziging van een waterstaatswerk diende wel een projectplan te worden vastgesteld op grond van artikel 5.4 Waterwet.

Op grond van de artikelen in de paragrafen 6.2 en 7.2 Bal geldt voor deze (gebruiks)activiteiten door de beheerder in beginsel wel een omgevingsvergunningplicht, namelijk voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatwerk in beheer bij het Rijk, tenzij voor de activiteiten een uitzondering op de vergunningplicht is geregeld in het Bal. In de artikelen 6.16, vierde lid, 6.27, derde lid, 6.57, tweede lid, 7.16, vierde lid, en 7.26, derde lid, Bal is voor onderhoud of herstel door de waterbeheerder een generieke uitzondering opgenomen. Voor overige beperkingengebiedactiviteiten werd Rijkswaterstaat op één lijn gesteld met andere gebruikers. Hierbij is echter onbedoeld geen rekening gehouden met het in stand houden van bestaande waterstaatswerken en grondverzet. Omdat ook een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam of waterstaatswerk in beheer bij het Rijk die bestaat uit het in stand houden van bestaande waterstaatswerken of bepaalde vormen van grondverzet een vergunningplichtige activiteit is, betekent dit potentieel een aanzienlijke hoeveelheid nieuwe vergunningplichten voor het gebruik van (eigen) waterstaatswerken door Rijkswaterstaat. Een omgevingsvergunning voor het in stand houden van eerder zonder vergunning op grond van de Waterwet gerealiseerde (bouw)werken of objecten of grondverzet in of bij RWS-waterstaatwerken voegt niets toe, maar betekent wel een enorme administratieve last voor de overheid. Op grond van artikel 4.14 Invoeringswet Omgevingswet geldt ook voor deze instandhouding en grondverzet een omgevingsvergunning van rechtswege voor een termijn van twee jaar na inwerkingtreding. Voorwaarde is dat die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding van die wet.

Voor deze en andere nieuwe vergunningplichtige gevallen bestaat echter de mogelijkheid om de termijn van twee jaar bij algemene maatregel van bestuur te laten vervallen. Dan wordt het dus een vergunning van rechtswege voor onbepaalde tijd. Met artikel 8.1.11 Invoeringsbesluit Omgevingswet is deze situatie bewerkstelligd.

Artikel IV wijziging Bbk [artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 9.5.2, eerste lid, Wet milieubeheer]

Artikel 25g, zesde lid, Bbk bevatte per abuis een onjuiste verwijzing naar een niet bestaand artikel 28, derde lid. Artikel 28 gaat over een ander onderwerp (bouwstoffen) en bestaat bovendien na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer. Milieuverklaring bodemkwaliteit is in artikel 1 Bbk gedefinieerd als «overeenkomstig dit verzamelbesluit afgegeven schriftelijke verklaring over de kwaliteit van een partij bouwstof, grond, baggerspecie, mijnsteen, vermengde mijnsteen of de bodem en die bedoeld is om, behoudens bewijs van onjuistheid of onvolledigheid, als wettig bewijsmiddel te dienen dat aan de toepasselijke kwaliteitseisen is voldaan». Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook de redactie van dit artikellid te verduidelijken. De wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel V Inwerkingtreding

Dit verzamelbesluit treedt op 1 januari 2025 in werking. De inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AW, werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Met artikel I, onderdeel AW, wordt bijlage XI bij het Besluit activiteiten leefomgeving gewijzigd. In die bijlage zijn regels opgenomen over het verrichten van testen van zuiveringsvoorzieningen die toiletwater zuiveren aan boord van een pleziervaartuig. Als de zuiveringsvoorziening volgens deze testen aan de voorgestelde kwaliteitseisen voldoet, kan een certificaat voor typegoedkeuring worden afgegeven. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet waren deze regels opgenomen in de bijlage bij de Regeling lozen buiten inrichtingen.

Op 7 juli 2023 is een wijziging van de Regeling lozen buiten inrichtingen (Stcrt. 2023, 18322) in werking getreden waarin de bijlage bij die regeling is aangepast. Daarbij is de testtemperatuur op een aantal punten gewijzigd, en de testverhouding van het te zuiveren mengsel van toiletpapier, feces, urine en drinkwater die in de procedure moet worden aangehouden gewijzigd. Het was helaas niet mogelijk voor 1 januari 2024 dezelfde wijziging door te voeren in het Besluit activiteiten leefomgeving. Hierin zijn dus de regels omgezet die golden voor 7 juli 2023. Vanaf 1 januari 2024 is dan ook de onwenselijke situatie ontstaan dat de ‘verouderde’ regels over testtemperatuur en testverhouding moesten worden aangehouden, die niet goed werkbaar zijn (temperatuur) of zelfs onjuist zijn (samenstelling) (zie daarvoor de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel AX). Met betrokken partijen is afgestemd dat in de periode tot inwerkingtreding van dit verzamelbesluit de testprocedure zoals vanaf 7 juli 2023 opgenomen in de bijlage bij de Regeling lozen buiten inrichtingen moest worden aangehouden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen


X Noot
1

Zie verder paragraaf 2.3.

X Noot
2

Eindrapportage Fase 1, Voorkom een nieuwe actie tankslag, SIKB, 17 december 2019 (https://www.sikb.nl/doc/bodembescherming/PRJ%20288%20Eindrapport%20Fase1%2020191217.pdf.

X Noot
4

Zie de nota van toelichting bij het Besluit activiteiten leefomgeving, Stb. 2018, 293, paragraaf 3.5.

X Noot
5

MKB staat voor midden- en kleinbedrijf.

X Noot
6

Zie Eindrapportage Fase 1, Voorkom een nieuwe actie tankslag, SIKB, 17 december 2019 (https://www.sikb.nl/doc/bodembescherming/PRJ%20288%20Eindrapport%20Fase1%2020191217.pdf.

X Noot
8

Zie ook paragraaf 3.3.1 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, Kamerstukken II 2017/18, 34 864, nr. 3.

X Noot
9

Dit document is in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving aangewezen als informatiedocument over beste beschikbare technieken.

X Noot
10

Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 389.

X Noot
11

Dit besluit moet nog worden gepubliceerd.

Naar boven