Besluit van 9 september 2024 tot wijziging van een aantal bepalingen in het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht in verband met enkele aanpassingen in de systematiek op basis waarvan de kosten van het College van Toezicht Auteursrechten over de collectieve beheersorganisaties en onafhankelijke beheersorganisaties worden verdeeld (Besluit wijziging doorberekening kosten College van Toezicht)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 3 juni 2024, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5506936;

Gelet op artikel 12, derde lid, van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 juni 2024, No. W16.24.00124/II);

Gezien het nader rapport van Onze Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken, van 27 augustus 2024, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5693866;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «1%» vervangen door «0,5%».

2. In het derde lid, onderdeel a, wordt «1%» vervangen door «0,5%».

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Onze Minister baseert het aan een collectieve beheersorganisatie in rekening te brengen bedrag op» vervangen door «Voor het bepalen van de jaarlijkse bijdrage van een collectieve beheersorganisatie maakt Onze Minister gebruik van».

2. In het tweede lid wordt «het aan de collectieve beheersorganisatie in rekening te brengen bedrag» vervangen door «de jaarlijkse bijdrage van de collectieve beheersorganisatie» en wordt «1%» vervangen door «0,5%».

C

Artikel wordt 5 als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: «Artikel 5. Bijzondere situaties».

2. In het eerste lid wordt «het bedrag» vervangen door «de bijdrage».

3. In het tweede lid wordt «het bedrag» vervangen door «de bijdrage».

4. Na het tweede lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een collectieve beheersorganisatie of onafhankelijke beheersorganisatie de werkzaamheden ten aanzien van de inning en verdeling van vergoedingen heeft beëindigd en een andere rechtspersoon de werkzaamheden van die collectieve beheersorganisatie of onafhankelijke beheersorganisatie voortzet, anders dan na een fusie of zuivere splitsing, brengt Onze Minister de bijdrage in rekening bij de rechtspersoon die de werkzaamheden van die collectieve beheersorganisatie of onafhankelijke beheersorganisatie voortzet.

  • 4. Een collectieve beheersorganisatie of onafhankelijke beheersorganisatie die in de loop van een jaar zijn werkzaamheden ten aanzien van de inning en verdeling van vergoedingen heeft beëindigd, draagt vanaf het daarop volgende jaar niet bij aan de op grond van artikel 2 in rekening te brengen kosten.

  • 5. Een collectieve beheersorganisatie of onafhankelijke beheersorganisatie die na 1 juli van een jaar onder toezicht van het College van Toezicht komt te staan draagt vanaf het daarop volgende jaar bij aan de op grond van artikel 2 in rekening te brengen kosten.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

ARTIKEL III

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit wijziging doorberekening kosten College van Toezicht.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 september 2024

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken

Uitgegeven de zeventiende september 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het College van Toezicht Auteursrechten (hierna: CvTA) oefent het toezicht uit op de inning en verdeling van rechteninkomsten door collectieve beheersorganisaties (hierna: cbo’s). Het CvTA oefent tevens een meer beperkt toezicht uit over onafhankelijke beheersorganisaties (hierna: obo’s).1 In artikel 12 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten is neergelegd dat jaarlijks 50% van de kosten die het CvTA maakt, in rekening wordt gebracht aan de cbo’s en obo’s. De wijze waarop deze kosten over de cbo’s en obo’s wordt verdeeld is neergelegd in het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht. Vanaf 2021 heeft deze doorberekening over het algemeen goed gefunctioneerd. In de afgelopen jaren zijn enkele signalen binnengekomen vanuit de praktijk met betrekking tot de vaste bijdrage van de obo’s en de minimumbijdrage van de cbo’s. Ook deden zich enkele bijzondere situaties voor waarin een cbo zijn werkzaamheden heeft beëindigd en waarin een nieuwe cbo onder het toezicht van het CvTA werd gesteld. Dit heeft aanleiding gegeven om de vaste bijdrage van de obo’s en de minimumbijdrage van de cbo’s bij te stellen en te verlagen tot 0,5% van het totale bedrag dat wordt doorberekend aan de cbo’s en obo’s. Ook is een regeling opgenomen van de genoemde bijzondere situaties. Daarmee is inzichtelijk hoe in deze gevallen met de doorberekening van de kosten van het CvTA wordt omgegaan. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele tekstuele verduidelijkingen door te voeren. Het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht wordt daarom gewijzigd. Dit besluit voorziet daarin.

2. Hoofdlijnen van het besluit

Rechthebbenden op een werk – zoals de auteur van een boek, de componist van muziek of de regisseur van een film – hebben recht op een billijke vergoeding voor het gebruik van hun werken en prestaties. Zo’n vergoedingsplicht kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij het uitlenen van een boek door bibliotheken, het afspelen van muziek in een café, of het vertonen van films op TV. De inning van deze billijke vergoeding kan individueel of (vrijwillig en soms wettelijk verplicht) collectief plaatsvinden. In het laatste geval is sprake van collectief beheer.2 Een dergelijk collectief beheer wordt uitgeoefend door cbo’s en obo’s. Voorbeelden van dergelijke cbo’s zijn Buma en Sena. Cbo’s en obo’s hebben dus een taak bij de inning van bedragen voor de exploitatie van rechten (rechteninkomsten of incasso) door de gebruikers en de verdeling van die bedragen over de rechthebbenden. Een obo onderscheidt zich daarbij van de cbo doordat het met winstoogmerk opereert en niet onder zeggenschap staat van de rechthebbenden.

Het CvTA houdt toezicht op de cbo’s en de obo’s. Begin 2024 vallen drieëntwintig cbo’s en twee obo’s onder het toezicht van het CvTA. Het toezicht op cbo’s is daarbij uitgebreider dan het toezicht op obo’s. Het toezicht door het CvTA is neergelegd in de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. Per 1 januari 2021 is in deze wet bepaald dat de kosten van het CvTA worden vergoed door de Minister van Justitie en Veiligheid, waarbij de minister jaarlijks vijftig procent van die kosten in rekening brengt aan de cbo’s en obo’s.3

In het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht is verder uitgewerkt hoe de doorberekende kosten van het CvTA over de cbo’s en obo’s worden verdeeld. Vanaf 2021 zag de systematiek er kort gezegd als volgt uit.

Vertrekpunt is steeds de begroting van het CvTA voor een bepaald jaar. Het CvTA legt de (concept)begroting voor het volgende jaar voor aan de cbo’s en obo’s in het jaarlijkse overleg tussen het CvTA en de cbo’s en obo’s (artikel 12 lid 4 Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten). De cbo’s en obo’s hebben daarmee tijdig inzicht in de (hoogte van de) begroting voor het volgende jaar.

Vijftig procent van de begroting van het CvTA voor een bepaald jaar wordt doorberekend aan de cbo’s en obo’s. De feitelijke doorberekening gebeurt in het jaar waarop de begroting van het CvTA betrekking heeft (artikel 2 Besluit doorberekening kosten College van Toezicht). De obo’s betaalden vanaf de inwerkingtreding van het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht jaarlijks een vaste bijdrage van 1% van de doorberekende kosten van het CvTA. De cbo’s droegen voor de resterende kosten van het CvTA bij naar evenredigheid van het door hen geïnde bedrag aan vergoedingen, met een minimale bijdrage van 1% van de doorberekende kosten van het CvTA en een maximale bijdrage van 33% van de doorberekende kosten van het CvTA.4

Met dit besluit wordt het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht gewijzigd. Daarbij blijft de systematiek van doorberekening van de kosten van het CvTA aan de cbo’s en obo’s grotendeels behouden. Er wordt dus ieder jaar vijftig procent van de begroting van het CvTA voor dat jaar, doorberekend aan de cbo’s en obo’s. Vanuit begrotingsoogpunt heeft het immers de voorkeur om de voor een bepaald jaar geraamde kosten van het College van Toezicht in rekening brengen in datzelfde jaar.5

In de afgelopen jaren is het voorgekomen dat in het licht van de stijgende kosten als gevolg van hoge inflatie, het CvTA zich genoodzaakt zag op een later moment een herziene begroting of aanvullende claim voor dat jaar in te dienen bij het departement. Hierover het volgende. Het departement bepaalt of en welk deel van de claim van het CvTA wordt toegekend. Vijftig procent van dat bedrag wordt vervolgens doorberekend aan de cbo’s en obo’s. De doorberekening aan de cbo’s en de obo’s geschiedt dus in de regel op basis van de vastgestelde begroting van het CvTA. Een beslissing door het departement met betrekking tot binnengekomen claims wordt gewoonlijk in het voorjaar gemaakt. Dat betekent bijvoorbeeld dat over de begroting van het CvTA voor 2025 in het voorjaar van 2024 een beslissing volgt. In bijzondere gevallen kan deze beslissing later, en uiterlijk in het jaar waarvoor de begroting is opgesteld, vallen.

Indien zich de bijzondere situatie voordoet dat in de eerste helft van het jaar waarin de doorberekening voordoet, nog geen beslissing is gevallen omtrent de claim van het CvTA, dan wordt toch vijftig procent van de door het CvTA ingediende (en in dat geval nog niet vastgestelde) begroting voor dat jaar, doorberekend aan de cbo’s en obo’s. Doorberekening moet immers jaarlijks kunnen plaatsvinden, omdat anders onvoldoende middelen beschikbaar zijn om het CvTA te kunnen bekostigen. Mocht achteraf blijken dat een te hoog bedrag is doorberekend aan de cbo’s en obo’s, dan kunnen deze verschillen in het daaropvolgende jaar worden verrekend.

In de praktijk zijn verder vragen gerezen over de vaste bijdrage van de obo’s en de minimale bijdrage van de cbo’s aan de kosten van het CvTA. Uitgangspunt bij de doorberekening is dat een cbo naar evenredigheid bijdraagt in de kosten. Daarbij wordt gekeken naar het door de cbo geïnde bedrag aan vergoedingen of incasso. De minimale bijdrage is daarbij gesteld op 1% van de door te berekenen kosten van het CvTA. De ondergrens van 1% betekent dat cbo’s met een geringe incasso meer bijdragen dan indien hun bijdrage uitsluitend naar evenredigheid zou zijn bepaald. De reden voor deze correctie is dat het toezicht ook voor cbo’s met een gering incasso intensief kan zijn.6 Naar aanleiding van het door de cbo’s en obo’s gegeven signaal is opnieuw gekeken in hoeverre een bijdrage van 1% in de praktijk aanzienlijk belastend uitpakt voor obo’s en cbo’s met een geringe incasso.7 De ondergrens van 1% betekent in de praktijk dat voor cbo’s en obo’s met een geringe incasso een relatief groot deel van die incasso opgaat aan de bijdrage in de kosten van het toezicht (ten opzichte van cbo’s met een hogere incasso). Daardoor blijft er relatief gezien minder over voor de rechthebbenden. Om die reden is de minimale bijdrage van de cbo’s verlaagd naar 0,5%.8 De vaste bijdrage van de obo’s wordt eveneens gesteld op 0,5%.

Daarnaast kwamen in de afgelopen jaren in de uitvoering enkele praktische vragen op over de doorberekening in bijzondere situaties. Bij de totstandkoming van het besluit in 2021 was reeds nagedacht over een aantal bijzondere situaties, zoals fusie en zuivere splitsing en de situatie dat een obo of cbo in de loop van een jaar onder toezicht is komen te staan. In de laatste situatie was geen rekening gehouden met de tijdsduur dat die organisatie in het desbetreffende jaar onder toezicht stond. De reden hiervoor is dat juist ook aan het begin van het toezicht sprake is van meer toezichtkosten dan gewoonlijk het geval is. Een cbo of obo die in de loop van een jaar onder het toezicht kwam te staan, diende dus ook in ten minste 1% van de kosten van het toezicht bij te dragen.9

In de situatie waarin een cbo of obo in de loop van een jaar onder toezicht komt te staan, kan het echter wel zo zijn dat de feitelijke doorberekening van de toezichtskosten reeds heeft plaatsgevonden. Het alsnog meenemen van die nieuwe cbo of obo zou een herberekening vragen die consequenties heeft voor alle cbo’s en obo’s. Vanwege deze praktische consequenties en om uitvoeringslasten te beperken is in het besluit geregeld dat een cbo of obo die na 1 juli onder het toezicht van het CvTA komt te staan, vanaf het volgende jaar wordt aangeslagen. Een obo of cbo die vóór 1 juli onder het toezicht van het CvTA komt te staan, is gehouden voor ten minste 0,5% bij te dragen aan de toezichtskosten van het CvTA.

Er is daarnaast een regeling getroffen voor de situatie dat een cbo of obo zijn werkzaamheden ten aanzien van inning en verdeling in de loop van een jaar heeft beëindigd en dat diens werkzaamheden worden voortgezet door een andere rechtspersoon. In dat geval wordt de bijdrage bij de andere rechtspersoon in rekening gebracht. Aan de cbo of obo die zijn werkzaamheden ten aanzien van inning en verdeling in de loop van een jaar heeft beëindigd, wordt in het daaropvolgende jaar geen toezichtskosten meer in rekening gebracht.

3. Gevolgen, uitvoering en handhaving

Bij de totstandkoming van het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht is reeds stilgestaan bij de financiële gevolgen en administratieve lasten. Omdat die niet veranderen met dit besluit, wordt daarnaar verwezen.10

In de praktijk ontvangt de Minister van Justitie en Veiligheid alle voor de doorberekening benodigde gegevens van het CvTA. Het gaat hierbij in de eerste plaats om de begroting van het CvTA. In de tweede plaats betreft het gegevens die de cbo’s verplicht zijn aan te leveren aan het CvTA op grond van de wet. Voor obo’s wordt gewerkt met een vaste bijdrage, zodat dit verder niet leidt tot administratieve lasten.

De hoogte van de bijdrage van een individuele cbo of obo wordt neergelegd in een besluit. De cbo of obo kan hiertegen bezwaar aantekenen. De doorberekening aan de praktijk geschiedt door middel van het versturen van een brief en een factuur. Dit leidt tot minimale administratieve lasten aan de zijde van het departement. Vanuit het departement wordt ook toegezien of de bijdrage door de cbo of obo wordt betaald.

Ter wille van de uitvoering wordt kort stilgestaan bij de praktische gevolgen van de gewijzigde doorberekeningssystematiek en enkele bijzondere situaties (artikel 5 van het besluit).

De wijziging van de vaste bijdrage van de obo’s en de minimale bijdrage van de cbo’s in 0,5% van de doorberekende toezichtskosten heeft tot gevolg dat de cbo’s die niet onder de minimale of maximale bijdrage vallen, meer zullen bijdragen. Het uitgangspunt dat de cbo’s en obo’s (gezamenlijk) bijdragen in 50% van de kosten die het CvTA maakt, blijft immers ongewijzigd.

Na een fusie kan de minister geen bijdrage meer in rekening brengen bij de fuserende organisaties. De minister kan in dat geval de bijdrage in rekening brengen bij de rechtspersoon die als gevolg van de fusie is ontstaan.

Na een zuivere splitsing kan de minister geen bijdrage meer in rekening brengen bij de gesplitste rechtspersoon. In dat geval kan de minister de bijdrage in rekening brengen bij de rechtspersonen die na de splitsing zijn ontstaan. Deze bijdrage kan niet lager uitvallen dan de vaste bijdrage van de obo en de minimale bijdrage van de cbo van 0,5% in de doorberekende kosten van het CvTA.

De situatie kan zich voordoen dat de werkzaamheden van inning en verdeling van een obo of cbo door een andere rechtspersoon wordt voortgezet, zonder dat sprake is van een fusie of splitsing. In dat geval wordt de bijdrage door de minister in rekening gebracht bij de rechtspersoon die de werkzaamheden voortzet.

De cbo of obo die zijn werkzaamheden ten aanzien van de inning en verdeling van gelden heeft beëindigd, behoeft vanaf het daaropvolgende jaar niet meer bij te dragen aan de kosten van het CvTA.

De cbo of obo die na 1 juli van een bepaald jaar onder het toezicht van het CvTA is komen te staan, draagt vanaf het daaropvolgende jaar bij aan de kosten van het toezicht door het CvTA. In de praktijk publiceert het CvTA op zijn website het moment waarop een nieuw cbo of obo onder het toezicht van het CvTA valt.11 Daaraan ten grondslag ligt een gedateerde brief of besluit waarin het CvTA vaststelt dat de organisatie kwalificeert als obo of cbo.

4. Advies en consultatie

Het besluit is voorgelegd geweest aan het CvTA en aan de Vereniging van Organisaties die Intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (VOI©E), de branchevereniging van de cbo’s. VOI©E heeft ook een brief gestuurd aan de Minister voor Rechtsbescherming, waarin wordt gewezen op aanpassing van de minimale bijdrage van de cbo’s en de vaste bijdrage van de obo’s naar 0,5%.11 Deze brief is ook onderschreven door de cbo’s die geen lid van zijn VOI©E en de obo’s.

Er heeft van 25 maart 2024 tot en met 21 april 2024 een internetconsultatie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is een (ondersteunende) reactie ontvangen van VOI©E. VOI©E geeft aan dat het in de rede ligt dat de minimumbijdrage van 1% voor de cbo’s en de vaste bijdrage van 1% voor de obo's in het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht worden verlaagd naar 0,5%, en verwijst daarbij naar de eerder aan de Minister voor Rechtsbescherming gezonden brief die door alle in Nederland actieve cbo’s en obo’s wordt onderschreven.

De Autoriteit toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Het moment van inwerkingtreding van dit besluit is vastgesteld op 1 januari 2025. Het moment is in overeenstemming met de vaste verandermomenten. Het moment van inwerkingtreding betekent dat vanaf 2025 rekening kan worden gehouden met de nieuwe regels. Er is geen noodzaak voor een regeling van het overgangsrecht.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit onderdeel wijzigt artikel 3 van het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht. De vaste jaarlijkse bijdrage van de obo’s (lid 1) en de minimale jaarlijkse bijdrage van de cbo’s (lid 3) bedraagt 0,5% van de kosten die het CvTA maakt. Hiermee wordt gedoeld op de voor dat jaar geraamde kosten van het CvTA (zie artikel 2). Voor een motivering wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel B

Dit onderdeel wijzigt artikel 4 van het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht. In het eerste lid is verduidelijkt dat het gaat om het bepalen van de jaarlijkse bijdrage van de cbo. De Minister van Justitie en Veiligheid kan de jaarlijkse bijdrage van een cbo niet vaststellen indien er geen gegevens beschikbaar zijn ten aanzien van het door de cbo geïnde bedrag aan vergoedingen. In dat geval brengt de minister een vaste bijdrage in rekening aan die cbo. Op grond van het tweede lid wordt de bijdrage in dat geval bepaald op 0,5% van de kosten die het CvTA maakt.

Onderdeel C

Dit onderdeel wijzigt artikel 5 van het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht. In dit artikel zijn enkele bijzondere situaties geregeld. Aanvankelijk waren alleen de situaties van fusie en (zuivere) splitsing geregeld. De voorliggende wijziging van het besluit vult deze situaties aan en voegt enkele nieuwe situaties toe.

Eerste lid. Met de wijziging van het eerste lid is geen inhoudelijke wijziging beoogd en strekt uitsluitend tot het geven van een tekstuele verduidelijking dat het gaat om het in rekening brengen van de bijdrage van een cbo of obo.

Tweede lid. Het tweede lid regelt de zuivere splitsing. Indien sprake is van een zuivere splitsing valt een cbo of obo uiteen in twee of meer rechtspersonen. Het gevolg is dat de bijdrage niet meer in rekening kan worden gebracht bij de oorspronkelijke cbo of obo. De minister kan de bijdrage daarom in rekening brengen bij de gesplitste rechtspersonen, met dien verstande dat de minimale bijdrage niet lager zal zijn dan 0,5% van de in rekening te brengen kosten van het CvTA (zie artikel 3).

Derde lid. Een cbo of obo kan zijn werkzaamheden op het gebied van inning en verdeling van vergoedingen hebben beëindigd, zonder dat sprake is van een fusie of zuivere splitsing. De bijdrage wordt in dat geval in rekening gebracht bij de rechtspersoon die de werkzaamheden voortzet.

Vierde lid. Indien een cbo of obo zijn werkzaamheden op het gebied van inning en verdeling van vergoedingen heeft beëindigd, wordt aan hem vanaf het volgende jaar geen bijdrage meer in rekening gebracht, ongeacht of de cbo of obo nog bestaat. De reden is dat de cbo of obo geen inkomsten meer ontvangt. Om die reden is het onzeker of de cbo of obo nog kan bijdragen. Gelet op deze onzekerheid is ervoor gekozen dat de cbo of obo niet meer behoeft bij te dragen aan het CvTA. Indien diens werkzaamheden worden voortgezet door een andere rechtspersoon, dan is het derde lid van toepassing.

Vijfde lid. Een cbo of obo die recent is begonnen met het innen en verdelen van vergoedingen, dient bij te dragen in de kosten van toezicht. Een uitzondering wordt gemaakt voor een cbo of obo die na 1 juli van een jaar onder het toezicht van het CvTA komt te vallen. In dat geval draagt die cbo of obo vanaf het daarop volgende jaar bij aan de kosten van het toezicht door het CvTA. Voor een toelichting wordt verwezen naar de paragrafen 2 en 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Met de datum van inwerkingtreding van 1 januari 2025 wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten (Aanwijzingen voor de regelgeving, nr. 4.17).

Artikel III

Dit artikel regelt de citeertitel van dit besluit. Het besluit wordt aangehaald als: Besluit wijziging doorberekening kosten College van Toezicht.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken


X Noot
1

Artikel 2 Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.

X Noot
2

Zie over de voordelen van collectief beheer, Kamerstukken II 2014/15, 34 243, nr. 3, p. 2.

X Noot
3

Artikel 12 Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. Zie hiervoor Stb. 2020, 560 en 561. Zie over de reden voor de doorberekening van de kosten van het CvTA aan de cbo’s en obo’s, Kamerstukken II 2019/20, 35 317, nr. 3, p. 2.

X Noot
4

Voor een toelichting wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit, zoals die is te vinden in Stb. 2021, 164 en, voor een enkel punt, in Stb. 2022, 149.

X Noot
5

Stb. 2022, 149, p. 29.

X Noot
6

Stb. 2021, 164, p. 5.

X Noot
7

Ter illustratie het volgende. Uit de begroting over 2022 blijkt dat de kosten van het CvTA voor dat jaar begroot zijn op € 1.192.185. Een bijdrage van 1% van 50% van deze kosten betekent een bijdrage van bijna 6.000 euro.

X Noot
8

Ook Voice heeft om die reden de minimumbijdrage aan de contributie van 1% verlaagd naar 0,5%.

X Noot
9

Zie hierover Stb. 2021, 164, p. 5–6.

X Noot
10

Zie Stb. 2021, 164.

X Noot
11

www.cvta.nl.

X Noot
11

Brief van 16 januari 2024 aan de Minister voor Rechtsbescherming.

Naar boven