Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2022, 149 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2022, 149 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 10 februari 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3838455;
Gelet op artikel 5aa, derde lid, en artikel 12, derde lid, van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord 2 maart 2022, nr. W16.22.00009/II;
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 6 april 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3929568;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten;
een collectieve beheersorganisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wet, waarvan het geïnde bedrag aan vergoedingen in een bepaald kalenderjaar meer bedraagt dan € 50.000.000;
een persoon die bij een grote collectieve beheersorganisatie is of wordt belast met taken als bedoeld in de artikelen 2e, eerste lid, of 2f, eerste lid, van de wet.
1. De grote collectieve beheersorganisatie meldt het College van Toezicht een voorgenomen benoeming of herbenoeming van een persoon, voorafgaand aan die benoeming of herbenoeming.
2. De grote collectieve beheersorganisatie overlegt aan het College van Toezicht bij de melding, bedoeld in het eerste lid, voorafgaand aan de benoeming van een persoon, in ieder geval de volgende informatie:
a. het curriculum vitae van die persoon;
b. het gebruikte functieprofiel;
c. een beschrijving van de bij de werving van die persoon gevolgde selectieprocedure;
d. de motivering ten aanzien van de voorgenomen benoeming, waarbij in elk geval wordt ingegaan op de competenties en antecedenten van de persoon en, in geval van een benoeming in een orgaan waarvan meerdere natuurlijke personen deel uitmaken, op zijn geschiktheid, met inachtneming van de samenstelling van dat orgaan en de daarbinnen aanwezige kennis en ervaring en onder gebruikmaking van de door het College van Toezicht beschikbaar gestelde geschiktheidsmatrix;
e. het door het College van Toezicht beschikbaar gestelde en door de persoon ingevuld formulier betrouwbaarheidsonderzoek;
f. de door de persoon verkregen verklaring omtrent zijn gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, en
g. drie referenties.
3. De grote collectieve beheersorganisatie overlegt aan het College van Toezicht bij de melding, bedoeld in het eerste lid, in geval van een voorgenomen herbenoeming van een persoon, de informatie, genoemd in het tweede lid, onderdelen a, b, d, e en f.
4. Nadat de bij de melding behorende informatie door de grote collectieve beheersorganisatie is overgelegd, kan het College van Toezicht binnen vier weken vaststellen of de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon buiten twijfel staat. Deze termijn kan, onder bijzondere omstandigheden en onder schriftelijke kennisgeving daarvan aan de grote collectieve beheersorganisatie, eenmalig met een door het College van Toezicht te bepalen termijn van ten hoogste vier weken worden verlengd.
5. De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat door het College van Toezicht is vastgesteld. De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon wordt geacht buiten twijfel te staan indien het College van Toezicht niet overgaat tot een beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon of na afloop van de termijnen, genoemd in het vierde lid.
6. Indien de grote collectieve beheersorganisatie verzuimt de bij de melding behorende informatie over te leggen, kan het College van Toezicht besluiten niet over te gaan tot een beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon. De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon wordt in dat geval geacht niet buiten twijfel te staan.
1. De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon staat buiten twijfel zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling. De grote collectieve beheersorganisatie meldt het College van Toezicht onverwijld feiten of omstandigheden die een redelijke aanleiding kunnen geven tot een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon.
2. Het College van Toezicht stelt de grote collectieve organisatie in kennis indien het overgaat tot een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon. Het College van Toezicht stelt vervolgens binnen vier weken vast of de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon buiten twijfel staat. Deze termijn kan, onder bijzondere omstandigheden en onder schriftelijke kennisgeving daarvan aan de grote collectieve beheersorganisatie, eenmalig met een door het College van Toezicht te bepalen termijn van ten hoogste vier weken worden verlengd.
3. Op verzoek van het College van Toezicht overlegt de grote collectieve beheersorganisatie aan het College van Toezicht opnieuw de informatie, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdelen e en f.
Op verzoek van het College van Toezicht wordt door het College van Toezicht een gesprek met de persoon gevoerd. De in het gesprek door de persoon gegeven informatie kan door het College van Toezicht worden betrokken bij de vaststelling of de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon buiten twijfel staat.
Het College van Toezicht kan de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon vaststellen door middel van een onderzoek. Het College van Toezicht kan dit onderzoek zelf uitvoeren of doen uitvoeren door een door het College van Toezicht te bepalen derde.
1. Het College van Toezicht stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten. Deze vaststelling heeft in elk geval betrekking op de antecedenten, genoemd in de bijlage bij dit besluit.
2. Het College van Toezicht stelt vast of de geschiktheid van een persoon buiten twijfel staat op basis van diens kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. De geschiktheid van die persoon blijkt in elk geval uit de opleiding, werkervaring en competenties van de persoon en de doorlopende toepassing hiervan.
3. Het College van Toezicht neemt bij zijn vaststelling, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking:
a. de zwaarte van het antecedent;
b. de ouderdom van het antecedent;
c. de aard van het antecedent; en
d. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval.
4. Het College van Toezicht betrekt bij zijn vaststelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, tevens de volgende omstandigheden en belangen:
a. de belangen die de wet beoogt te beschermen;
b. de aard en zwaarte van de functie waarvoor die persoon in aanmerking wordt gebracht;
c. de aard en de omvang van de werkzaamheden van de grote collectieve beheersorganisatie; en
d. de overige belangen van de grote collectieve beheersorganisatie, de persoon, rechthebbenden en organisaties die rechthebbenden vertegenwoordigen.
Artikel 2 van het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht komt te luiden:
Ter bepaling van de kosten die op grond van artikel 12, tweede lid, van de wet, in rekening worden gebracht aan de collectieve beheersorganisaties en onafhankelijke beheersorganisaties, wordt uitgegaan van de voor een bepaald jaar geraamde kosten van het College van Toezicht. De kosten worden in rekening gebracht aan de collectieve beheersorganisaties en onafhankelijke beheersorganisaties in het jaar waarvoor de kosten van het College van Toezicht zijn geraamd.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 12 april 2022
Willem-Alexander
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Uitgegeven de negentiende april 2022
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Er wordt geacht sprake te zijn van een of meer strafrechtelijke antecedenten bij de persoon indien, op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel f, van het besluit, geen verklaring omtrent het gedrag aan het College van Toezicht kan worden overgelegd.
– de persoon heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;
– ten aanzien van de persoon is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;
– de persoon is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of
– de persoonlijke financiële verplichtingen van de persoon staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.
– de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van de persoon of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij de persoon een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;
– met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of
– de persoon is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).
– de persoon door de rechtbank is ontslagen of geschorst als bestuurder wegens wanbeheer op grond van artikel 298 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van de persoon bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor het College van Toezicht van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.
– het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie;
– de persoon of een vennootschap of rechtspersoon waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;
– een aan de persoon of een vennootschap of rechtspersoon waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;
– de persoon, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens de persoon dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;
– aan de persoon of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij de persoon een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, onderscheidenlijk 235, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Aan de persoon is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:
– opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);
– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of
– het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).
Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij de persoon een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:
– opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);
– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of
– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f van de AWR).
Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van de persoon bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor het College van Toezicht van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.
– de inschrijving van de persoon bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;
– de persoon is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens de persoon tot maatregelen geleid; of
– de persoon is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan de persoon (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).
Het College van Toezicht Auteursrechten (hierna: het College van Toezicht) kan de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon die leiding geeft aan of toezicht houdt op een grote collectieve beheersorganisatie (hierna: grote cbo) toetsen. Het gaat hierbij om dagelijkse leidinggevenden en toezichthouders van cbo’s waarvan het geïnde bedrag aan vergoedingen in een bepaald kalenderjaar meer bedraagt dan € 50.000.000. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 5aa van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: de wet). Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld over de wijze waarop de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon kan worden vastgesteld. Dit besluit voorziet daarin.
Het College van Toezicht heeft de bevoegdheid om de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon die bij een grote cbo lid is of wordt van het orgaan dat de toezichtfunctie uitoefent (artikel 2e, eerste lid, van de wet), of is of wordt belast met de dagelijkse leiding (artikel 2f, eerste lid, van de wet) te toetsen. Doel hiervan is twijfel over de betrouwbaarheid en geschiktheid van degenen die het beleid (mede-)bepalen uit te sluiten.1 Onder de personen die deel uitmaken van het orgaan dat de toezichtfunctie uitoefent, vallen personen die behoren tot het interne toezichthoudende orgaan van de grote cbo, zoals leden van de raad van toezicht. Onder de personen die zijn belast met de dagelijkse leiding, vallen bestuurders en directieleden. Afhankelijk van het gekozen bestuursmodel kan het hierbij gaan om uitvoerende of niet-uitvoerende bestuurders, statutaire bestuurders en andere leden die feitelijk leidinggeven aan een grote cbo, zoals leden van de directie.
Er is op grond van (artikel 5aa van) de wet geen verplichting voor het College van Toezicht om een persoon voorafgaand aan diens benoeming of herbenoeming, te toetsen. Het ligt voor de hand dat het College van de nieuwe bevoegdheid gebruik maakt wanneer de grote cbo de kandidaat-bestuurder of -toezichthouder niet of onvoldoende heeft getoetst.2 Of een adequate toets is uitgevoerd zal dienen te blijken uit de informatie die de grote cbo aan het College van Toezicht overlegt (zie paragraaf 2.2). Naar aanleiding daarvan kan het College van Toezicht ervoor kiezen af te zien van een beoordeling van de betrouwbaarheid of geschiktheid van de persoon of kiezen voor een minder indringende toetsing. Een mogelijkheid is dat het College van Toezicht afziet van een gesprek met de kandidaat of volstaat met een kennismakingsgesprek zonder verder onderzoek naar de persoon.
In het besluit wordt ervan uitgegaan dat het College van Toezicht zijn bevoegdheid om de betrouwbaarheid en geschiktheid van een bestuurder of interne toezichthouder te toetsen steeds uitoefent vóór de benoeming van een kandidaat of vóór de herbenoeming van een zittende bestuurder of toezichthouder. De grote cbo heeft daarom een meldplicht op basis waarvan een voorgenomen benoeming of herbenoeming tijdig wordt gemeld (artikel 2).
De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon staat buiten twijfel, indien het College van Toezicht dat heeft vastgesteld. De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon wordt eveneens geacht buiten twijfel te staan indien het College van Toezicht geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid van artikel 5aa van de wet (artikel 2, vijfde lid). Om die reden is hertoetsing van een persoon slechts beperkt mogelijk.3 Voor een hertoetsing is het nodig dat feiten of omstandigheden bekend worden die een redelijke aanleiding geven voor het doen van een nieuwe beoordeling. Hieronder vallen (absoluut) nieuwe feiten en omstandigheden alsook feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet bekend konden zijn bij het College van Toezicht, zoals feiten die door de kandidaat opzettelijk zijn verzwegen of opzettelijk onjuist zijn voorgesteld en die verder niet uit de door de grote cbo en de kandidaat overgelegde informatie zijn op te maken. Een grote cbo heeft een meldplicht om feiten of omstandigheden die een redelijke aanleiding kunnen zijn voor het doen van een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid of geschiktheid van een persoon, aan het College van Toezicht te melden (artikel 3).
In de praktijk wordt op andere beleidsterreinen door andere toezichthouders – zoals de Autoriteit woningcorporaties, de Kansspelautoriteit en in het kader van het financieel toezicht door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) – toezicht gehouden op de betrouwbaarheid en geschiktheid van dagelijkse leidinggevenden en leden van de raad van toezicht in organisaties. Het toezicht door het College van Toezicht is daarmee tot op zekere hoogte vergelijkbaar, ook omdat het toezicht betrekking heeft op de toetsing van de betrouwbaarheid en geschiktheid van functionarissen die leiding geven aan of toezicht houden op een grote cbo waarvan het in een bepaald kalenderjaar geïnde bedrag aan vergoedingen meer bedraagt dan 50 miljoen euro.4 Inhoudelijk is de toetsing door het College van Toezicht overigens niet identiek aan de toetsing zoals die wordt uitgevoerd door de eerder genoemde toezichthouders. De reden hiervoor is onder meer erin gelegen dat het College van Toezicht bevoegd, maar niet verplicht, is kandidaten te toetsen.
De grote cbo die een melding heeft gemaakt van een voorgenomen benoeming of herbenoeming van een persoon, overlegt aan het College van Toezicht informatie die inzicht geeft in de wervings- en selectieprocedure van de grote cbo en in de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat. Het gaat om de volgende informatie:5
1. Het curriculum vitae van de kandidaat-bestuurder of -toezichthouder;
2. Het door de grote cbo gebruikte functieprofiel;
3. Een beschrijving van de bij de werving van de persoon gevolgde selectieprocedure;
4. Een motivering ten aanzien van de voorgenomen benoeming. Daarbij kan, indien toepasselijk, worden gevraagd om een (collectieve) geschiktheidsmatrix. Een geschiktheidsmatrix is vereist indien sprake is van een benoeming van een kandidaat in de raad van toezicht of in een bestuur waarvan meerdere natuurlijke personen deel uitmaken. Door middel van de geschiktheidsmatrix kan meer inzicht worden verkregen welke kennis en vaardigheden reeds in het collectief aanwezig zijn en op welke wijze die door de kandidaat worden aangevuld. Het gaat uiteindelijk om de vraag of een collectief (zoals de raad van toezicht) geschikt is voor de uitoefening van zijn taak.
5. Een formulier betrouwbaarheidsonderzoek dat door de kandidaat wordt ingevuld. Hierin kan naar eventuele aanwezige antecedenten worden gevraagd. Een lijst van antecedenten is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
6. Een verklaring omtrent het gedrag van de betrokken persoon.
7. Drie referenties.
Het staat de grote cbo vrij om daarnaast andere documenten over te leggen, ter aanvulling en complementering van het dossier. Voorbeelden van documenten die overgelegd kunnen worden, zijn een assessmentrapport, een sollicitatiebrief van de kandidaat, of een beoordeling van leden van het toezichtorgaan of de bestuurder(s). Voorts kan worden gedacht aan gegevens over eventuele vorige toetsingen, informatie met betrekking tot bepaalde onverenigbaarheden tussen functies of informatie naar aanleiding van actuele ontwikkelingen.6
Op verzoek van het College van Toezicht wordt ten behoeve van de toetsing van de kandidaat-leidinggevende of toezichthouder, een gesprek gevoerd met die kandidaat. Het College van Toezicht is daartoe niet verplicht. Een gesprek kan achterwege blijven indien het College van Toezicht van oordeel is dat reeds een compleet beeld van de kandidaat is verkregen op basis van de schriftelijke stukken. In beginsel zal één gesprek met de kandidaat voldoende zijn. Indien bij het College van Toezicht na het eerste gesprek onduidelijkheid blijft bestaan over de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat, kan het College van Toezicht verzoeken om een tweede gesprek.
Nadat de grote cbo een melding heeft gemaakt van een voorgenomen benoeming of herbenoeming van een dagelijkse leidinggevende of interne toezichthouder, en de relevante informatie heeft overgelegd, kan het College van Toezicht onderzoek doen naar de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon. Het College van Toezicht heeft hiervoor vier weken. Deze termijn kan onder bijzondere omstandigheden eenmalig worden verlengd met nog eens ten hoogste vier weken.7 Bijzondere omstandigheden zijn bijvoorbeeld een personeelsgebrek bij het College van Toezicht als gevolg waarvan een termijn van vier weken onvoldoende is of indien het onmogelijk bleek om eerder een gesprek met de kandidaat te voeren. Daarnaast kan worden gedacht aan de situatie dat de uitslag van een onderzoek door een derde op zich laat wachten. Door het stellen van deze termijnen is een balans gezocht tussen voldoende tijd voor het doen van een onderzoek naar de betrokken bestuurder of toezichthouder en het belang dat de grote cbo niet te lang in onzekerheid blijft over de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon. Ook voor de kandidaat is het gewenst dat hij of zij binnen afzienbare tijd uitsluitsel verkrijgt.
De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon wordt geacht buiten twijfel te staan indien het College van Toezicht niet binnen de hiervoor genoemde termijn van vier weken, onder bijzondere omstandigheden te verlengen met nog eens vier weken, het onderzoek heeft afgerond (artikel 2, vijfde lid). De situatie kan zich voordoen dat de grote cbo verzuimt de bij de melding behorende informatie over te leggen. Het College van Toezicht geeft de grote cbo in dat geval gelegenheid om dit verzuim te herstellen.8 Indien de grote cbo hieraan geen gevolg geeft en het College van Toezicht als gevolg daarvan onvoldoende informatie heeft om de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon te beoordelen, kan het College van Toezicht besluiten niet over te gaan tot het doen van een dergelijke beoordeling. De betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat wordt in dat geval geacht niet buiten twijfel te staan (artikel 2, zesde lid).
Het onderzoek kan door het College van Toezicht zelf worden uitgevoerd. Het College van Toezicht kan het onderzoek ook laten uitvoeren door een derde. Uit artikel 5aa, tweede lid, van de wet volgt dat de kosten van het onderzoek voor rekening komen van de grote cbo. In het algemeen wordt verwacht dat het College van Toezicht in de meeste gevallen zelf voldoende geëquipeerd is om het onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon zelf uit te voeren.9 Het College van Toezicht kan zo nodig in een beleidsregel opnemen in welke gevallen het een betrokkene zelf toetst, wanneer toetsing wordt uitbesteed, van welke derde(n) het College van Toezicht gebruik maakt, en op welke wijze rekening wordt gehouden met de kosten die aan het onderzoek zijn verbonden.
Na het onderzoek komt het College van Toezicht tot een vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de (kandidaat-)bestuurder of toezichthouder. Deze vaststelling kan niet worden gegeven door de eventuele derde die het onderzoek heeft verricht. Het oordeel over de betrouwbaarheid en geschiktheid van de betrokken persoon is voorbehouden aan het College van Toezicht.
Het College van Toezicht stelt vast of de betrouwbaarheid van de betrokken persoon buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten. In de bijlage bij dit besluit zijn enkele categorieën antecedenten opgesomd die een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de betrokken persoon. Het gaat dan om strafrechtelijke antecedenten, financiële antecedenten, toezichtantecedenten, fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten en overige antecedenten.
Over de strafrechtelijke antecedenten wordt het volgende opgemerkt. Strafrechtelijke feiten en gegevens worden beoordeeld door Justis na aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Justis is de organisatie die VOG-aanvragen afhandelt en de enige instantie in Nederland die een VOG mag afgeven. Justis beslist namens de Minister voor Rechtsbescherming of de aanvrager een VOG krijgt.
Het screeningsprofiel bij de VOG-aanvraag bepaalt welke strafrechtelijke feiten en gegevens worden getoetst. In het beleid van het College van Toezicht kan nader worden uitgewerkt welk(e) screeningsprofiel(en) relevant zijn bij de aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag. Justis stelt vast of de strafrechtelijke feiten en gegevens een belemmering zijn voor de functie of het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Vervolgens beslist Justis, namens de Minister voor Rechtsbescherming, of aan de kandidaat een VOG wordt afgegeven. Omdat op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel f van het besluit een verklaring omtrent het gedrag moet kunnen worden overgelegd, vormt de omstandigheid dat de kandidaat geen (recente) verklaring omtrent het gedrag kan overleggen, een aanwijzing dat sprake is van bepaalde strafrechtelijke antecedenten. Het College van Toezicht kan in dat geval geen nadere belangenafweging verrichten als bedoeld in artikel 6, derde en vierde lid, van het besluit. Uit de VOG blijkt immers niet van welke strafrechtelijke antecedenten sprake is geweest. Het niet kunnen overleggen van een verklaring omtrent het gedrag betekent daarom dat ervan wordt uitgegaan dat sprake is van strafrechtelijke antecedenten. Het College van Toezicht kan op grond daarvan tot de vaststelling komen dat de betrouwbaarheid van de persoon niet buiten twijfel staat.
Naast antecedenten bestaat de meer algemene categorie van handelingen. Onder handelingen worden hier zowel een doen als een nalaten begrepen. Ook een voorgenomen handeling kan een inzicht geven in de betrouwbaarheid van de betrokkene. Vanzelfsprekend dient het College van Toezicht relevante voornemens op objectief verifieerbare wijze vast te stellen.10
Bij de vaststelling of de geschiktheid van de bestuurder of toezichthouder buiten twijfel staat, weegt het College van Toezicht kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. In het kader van de geschiktheid van de betrokken persoon wordt in ieder geval gekeken naar de opleiding, werkervaring en competenties van die persoon en de doorlopende toepassing hiervan.11
Het besluit regelt niet uitputtend wanneer aan de hiervoor genoemde aspecten is voldaan. De reden hiervoor is dat niet vooraf opleidingseisen worden gesteld. In plaats daarvan beoordeelt het College van Toezicht bij iedere voorgenomen benoeming of de kennis en ervaring van betrokkene aansluiten bij het functieprofiel en de algemene verwachtingen aan de vacature. Zo is bijvoorbeeld financiële kennis en ervaring noodzakelijk bij een financiële portefeuille. De mate van diepgang van kennis en ervaring hangt verder in grote mate af van de omstandigheden van het geval, waaronder de specifieke situatie bij de grote cbo. Er is daarom van afgezien om in het besluit een (niet-limitatief) overzicht op te nemen van competenties.12 Wel kan in het algemeen worden gesteld dat een bestuurder of toezichthouder het belang van de grote cbo en de andere betrokkenen op voldoende deskundige wijze dient te behartigen (artikel 6, vierde lid).13
Het ligt op de weg van het College van Toezicht om – in samenspraak met de grote cbo’s – in het beleid uit te werken onder welke omstandigheden sprake is van een geschikte bestuurder of toezichthouder.14 In het beleid kan worden uitgewerkt of bepaalde opleidingseisen aan de bestuurder of toezichthouder dienen te worden gesteld, en of hij dient te voldoen aan bepaalde werkervaring of competenties. Bij een bestuurder of directielid kan bijvoorbeeld worden gedacht aan competenties als besluitvaardigheid, communicatief vermogen, leiderschap, omgevingssensitiviteit, samenwerkingsvermogen en verantwoordelijkheid. Bij een lid van het toezichthoudend orgaan kan worden gedacht aan competenties als inhoudelijke kennis en expertise en onafhankelijkheid. Deze uitwerking in het beleid is tevens bedoeld als waarborg dat alle kandidaten op dezelfde wijze worden getoetst.
Bij zijn vaststelling neemt het College van Toezicht de aard en de zwaarte van de functie mede in aanmerking, in samenhang met de aard en de omvang van de werkzaamheden van de grote cbo.
Bij de invulling van deze normen, waaronder de zwaarte van de functie, kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de tijd die naar verwachting gemoeid is met de uitoefening van de functie in samenhang met de andere functies of nevenfuncties die door de betrokken persoon reeds worden bekleed. De aard van de functie kan verder met zich brengen dat bepaalde onverenigbaarheden optreden. Zo ligt het voor de hand dat iemand niet deel kan gaan uitmaken van de raad van toezicht van een grote cbo, indien hij eerst deel uitmaakte van het bestuur van diezelfde grote cbo. Het College kan deze norm – in samenspraak met de grote cbo’s – nader in beleid uitwerken.
In het kader van de toetsing van de betrouwbaarheid en geschiktheid van een kandidaat-lid van de raad van toezicht wordt ten slotte nog ingegaan op de leden van de raad van toezicht die door derden worden voorgedragen. Bepaalde leden van de raad van toezicht kunnen zijn voorgedragen of benoemd door de (betrokken categorieën) rechthebbenden. In de wet is neergelegd dat in de raad van toezicht de verschillende categorieën van de leden van de grote cbo billijk en evenwichtig zijn vertegenwoordigd (artikel 2e, tweede lid, van de wet). Er wordt daarom rekening gehouden met de belangen van de verschillende groepen rechthebbenden binnen een grote cbo (artikel 6, vierde lid). In het algemeen geldt dat het College van Toezicht niet lichtvaardig tot een negatief oordeel zal komen omtrent de betrouwbaarheid en geschiktheid van een door de rechthebbenden voorgedragen persoon. Dat geldt in het bijzonder wanneer de getoetste betrokkene wordt voorgedragen of is benoemd op basis van een brede consensus binnen de organisatie of binnen een representatieve organisatie van rechthebbenden. Vanzelfsprekend geldt tevens dat geen twijfel mag bestaan over de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon. Dat is in het belang van alle bij de organisatie betrokken partijen en de sector als geheel.15
In het besluit is ervoor gekozen om op hoofdlijnen de wijze van onderzoek naar en de beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid door het College van Toezicht te regelen. Het College van Toezicht kan dit – waar mogelijk in overleg met de grote cbo’s – meer concreet uitwerken in beleid. In het voorafgaande is hierop reeds enkele malen gewezen.
Het spreekt voor zich dat de uitwerking van het beleid met betrekking tot de geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing zich voltrekt binnen de kaders van dit besluit. Het College van Toezicht kan bij de uitwerking van het beleid aandacht geven aan de volgende aspecten.
Ten eerste hoe de sector voldoende kan worden betrokken bij de uitwerking van het beleid door het College van Toezicht.
Ten tweede in welke gevallen en in welke mate van intensiteit de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon in een regulier geval wordt getoetst. Daarbij speelt de vraag in hoeverre het College van Toezicht in zijn onderzoek kan aansluiten bij het door de grote cbo gevoerde proces van werving en selectie.
Ten derde of het College van Toezicht of een derde het onderzoek uitvoert, in het licht van de daarmee gepaard gaande kosten voor de grote cbo. Indien het College van Toezicht het onderzoek doet uitvoeren door een derde komen deze kosten immers voor rekening van de grote cbo.16
Ten vierde de wijze waarop het College van Toezicht de geschiktheid van een kandidaat toetst. Het gaat daarbij om een weging van de bij de persoon aanwezige kennis, werkervaring en competenties. Daarbij wordt belang gehecht aan de rol van de kandidaat binnen een collectief (meerhoofdig bestuur of raad van toezicht).
Ten vijfde de wijze waarop het College van Toezicht de betrouwbaarheid van een kandidaat toetst. Hiervoor stelt het College van Toezicht een formulier betrouwbaarheidsonderzoek op die door de kandidaat dient te worden ingevuld. Tevens dient door de kandidaat een verklaring omtrent het gedrag te worden overgelegd.
Het besluit brengt mee dat persoonsgegevens van de kandidaat worden vastgelegd en verwerkt. Hiermee wordt geraakt aan het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De persoonlijke levenssfeer wordt beschermd door, onder meer, artikel 10 van de Grondwet en door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat een ieder behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Een dergelijke in de wet gestelde beperking is te vinden in artikel 5aa van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: de wet), waaruit volgt dat het College van Toezicht bevoegd is tot het doen van een onderzoek naar en het vaststellen van de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon in een leidinggevende of toezichthoudende rol. Uit artikel 10, tweede en derde van de Grondwet volgt dat de wetgever de opdracht heeft gekregen regels te stellen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens. De laatstgenoemde regels zijn met de inwerkingtreding van de AVG met name gesteld in de AVG en de bijbehorende Uitvoeringswet AVG.
Dit besluit stelt beperkingen aan de persoonlijke levenssfeer, doordat (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt. Deze verwerkingen zijn noodzakelijk in verband met de doelstelling die met de wet en het besluit wordt nagestreefd met betrekking tot het kunnen vaststellen door het College van Toezicht of de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon buiten twijfel staat. De werkzaamheden van het College van Toezicht die met het oog op dit doel worden verricht vereisen de verwerking van persoonsgegevens. Zonder de verwerking van persoonsgegevens kunnen deze werkzaamheden niet worden verricht. In het besluit is een afweging gemaakt ten aanzien van de noodzaak om persoonsgegevens te kunnen verwerken en de proportionaliteit en subsidiariteit van deze verwerkingen vanwege de inperking op de persoonlijke levenssfeer. De verwerking van deze persoonsgegevens is ingekaderd door de AVG.
Zoals hiervoor is aangegeven worden voor het bereiken van het beoogde doel van de aan het College van Toezicht wettelijk toegekende bevoegdheid – namelijk het kunnen vaststellen of de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon buiten twijfel staat -, persoonsgegevens verwerkt. Het betreft hier een taak van algemeen belang, zodat de grondslag voor de rechtmatige gegevensverwerking is gelegen in artikel 6, eerste lid van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).17
In dit besluit is verder uitgewerkt welke gegevens, waaronder persoonsgegevens, de grote cbo en de kandidaat dienen te overleggen. In de artikelen 2 en 3 is geregeld dat de grote cbo informatie aanlevert en is nader gespecificeerd welke (persoons)gegevens het betreft. In artikel 6 is geregeld op welke wijze deze (persoons)gegevens worden betrokken bij de vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon.18
De volgende persoonsgegevens dienen te worden verstrekt. In de eerste plaats worden persoonsgegevens verstrekt die betrekking hebben op de kandidaat. Dat zijn gegevens omtrent de persoon, zoals naam, adres en contactgegevens.
De kandidaat dient tevens een verklaring omtrent het gedrag aan te leveren. Een verklaring omtrent het gedrag is een belangrijk instrument voor het beoordelen van iemands strafrechtelijke antecedenten en daarmee diens betrouwbaarheid. Justis onderzoekt daarbij of de aanvrager strafbare feiten heeft gepleegd en zo ja, of die relevant zijn ten opzichte van het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag is aangevraagd. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van een screeningsprofiel. Daarbij wordt uitgegaan van een terugkijktermijn van vier jaren of langer. Justis maakt daarbij een eigen (belangen)afweging, waarbij onder meer wordt gekeken hoe vaak de aanvrager met justitie in aanraking is gekomen, hoe ernstig de feiten zijn en hoe lang geleden de feiten zijn gepleegd.19
Ook op andere wijze dient de persoon inzicht te geven in zijn voornemens, handelingen en antecedenten, zoals de financiële antecedenten, toezichtantecedenten, fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten en overige antecedenten die zijn weergegeven in de bijlage bij dit besluit. Deze antecedenten kunnen naar voren komen in de motivering die de grote cbo overlegt ten aanzien van de voorgenomen benoeming. Naar deze antecedenten kan ook worden gevraagd in het formulier betrouwbaarheidsonderzoek dat door het College van Toezicht wordt opgesteld of blijken uit het gesprek met de persoon. Het College van Toezicht kan deze informatie vervolgens meenemen in zijn beoordeling van de betrouwbaarheid van die persoon.
De bijlage bij het besluit maakt het mogelijk dat het College van Toezicht antecedenten weegt die in het onderzoek naar de persoon naar voren komen. De antecedenten dienen in dat geval objectief te blijken uit de informatie die door de grote cbo of de persoon aan het College van Toezicht is overgelegd op grond van de artikelen 2 tot en met 4. Een voorbeeld is een rechterlijke uitspraak waaruit blijkt van een veroordeling voor een bepaald antecedent. Een antecedent die op die wijze objectief kan worden vastgesteld, kan worden betrokken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon. Het College van Toezicht maakt daarbij steeds de afweging of het antecedent betekent dat de vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon al dan niet buiten twijfel staat (artikel 6). Een dergelijke afweging kan niet worden gemaakt indien aan de persoon een verklaring omtrent het verklaring is geweigerd door de Minister van Justitie en Veiligheid. In dat geval kan het College van Toezicht onmiddellijk vaststellen dat de betrouwbaarheid van de persoon niet buiten twijfel staat (zie paragraaf 2.3).
De kandidaat dient verder inzicht te geven in zijn opleiding, werkervaring en competenties.
Tevens dienen persoonsgegevens te worden verstrekt indien de kandidaat in een collectief komt te werken, zoals een raad van toezicht of een bestuur bestaande uit meerdere personen. In dat geval worden de namen van de personen in het collectief verstrekt aan het College van Toezicht en inzage gegeven in de in het collectief aanwezige kennis en ervaring.
Het gaat bij het voorgaande in hoofdzaak om gewone persoonsgegevens. Tevens kan sprake zijn van verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Dat geldt met name voor de verklaring omtrent gedrag, dat betrekking heeft op strafrechtelijke persoonsgegevens. De verstrekking van deze persoonsgegevens is nodig om een toetsing door het College van Toezicht mogelijk te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de grote cbo en de kandidaat om de relevante (persoons)gegevens aan het College van Toezicht te verstrekken. De grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens geschiedt ter vervulling van een taak van algemeen belang dat aan het College van Toezicht is opgedragen. Het College van Toezicht is belast met het houden van toezicht op (onder meer) grote cbo’s (artikel 2 van de wet). De toetsing van kandidaat-toezichthouders en dagelijkse leidinggevenden van grote cbo’s waarbij getoetst wordt op hun geschiktheid en betrouwbaarheid maakt daar onderdeel van uit.
Het College van Toezicht verzamelt de eerder genoemde persoonsgegevens uitsluitend voor de vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat-toezichthouder of dagelijkse leidinggevende. Die verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk met het oog op de vervulling van de taak van algemeen belang welke aan het College van Toezicht is toebedeeld. Alleen zo kan immers een adequaat toezicht door het College van Toezicht op dagelijkse leidinggevenden en toezichthouders van grote cbo’s worden geborgd.
Daarbij wordt rekening gehouden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat gebeurt ten eerste doordat hoofdzakelijk die (persoons)gegevens worden opgevraagd, die de persoon al in het kader van de sollicitatieprocedure aan de grote cbo heeft verstrekt. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer blijft daarmee zo klein mogelijk. De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit brengen ten tweede mee dat het College van Toezicht zich met betrekking tot de antecedenten, in beginsel beperkt tot de in de bijlage opgenomen antecedenten, tenzij het College van Toezicht gemotiveerd aangeeft waarom een niet in de bijlage opgenomen antecedent wordt verwerkt en vervolgens wordt betrokken bij de vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon. Hierover wordt nog het volgende opgemerkt. De motiveringseisen die op het College van Toezicht liggen met betrekking tot de vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon (artikel 6, derde en vierde lid), kunnen tevens een rol spelen bij de invulling van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij de verwerking van persoonsgegevens. Het College van Toezicht zal bijvoorbeeld dienen te motiveren waarom het overgaat tot een verwerking van persoonsgegevens naar aanleiding van bepaalde (zeer) oude antecedenten (vergelijk artikel 6, derde lid, onderdeel b) of een verwerking van persoonsgegevens – waaronder bepaalde antecedenten – die niet relevant is voor de functie die de kandidaat in de organisatie zal gaan bekleden (vergelijk artikel 6, vierde lid, onderdeel b). De grote cbo of de betrokken persoon wordt niet verplicht tot het verstrekken van persoonsgegevens die niet nodig zijn voor de vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de betrokkene.
Het College van Toezicht kan bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon gebruik maken van derden. Indien een derde wordt ingeschakeld ten aanzien van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de kandidaat, draagt het College er zorg voor dat de derde zijn onderzoek in beginsel onder verantwoordelijkheid en controle van het College van Toezicht verricht. Het College van Toezicht blijft in dat geval de verwerkingsverantwoordelijke. Voor zover dat niet mogelijk is, draagt het College van Toezicht ervoor zorg dat de derde over een vergunning beschikt op basis van artikel 33, vierde lid, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG).
Voor de verwerking van persoonsgegevens maakt het College van Toezicht gebruik van een Privacy Statement.20
Het besluit strekt ertoe dat het College van Toezicht de betrouwbaarheid en geschiktheid van dagelijkse leidinggevenden en toezichthouders van grote cbo’s kan vaststellen. Het gaat hier om een optie; het College van Toezicht is niet verplicht om de betrouwbaarheid en geschiktheid van een dergelijk persoon vast te stellen en kan daarom afzien van het doen van onderzoek naar een kandidaat. Het besluit is beperkt tot cbo’s waarvan het geïnde bedrag aan vergoedingen in een bepaald kalenderjaar meer bedraagt dan € 50.000.000. In 2020 vallen hieronder twee grote cbo’s: Buma en Sena.21
Een grote cbo meldt een voorgenomen (her)benoeming van een persoon en legt daarbij bepaalde informatie over. Het College van Toezicht heeft vervolgens de mogelijkheid om over te gaan tot een beoordeling van die persoon, voor diens benoeming of herbenoeming.
De grote cbo legt voorafgaand aan de benoeming van een persoon de volgende informatie over:
a. het curriculum vitae van die persoon;
b. het gebruikte functieprofiel;
c. de gevolgde selectieprocedure;
d. een motivering van de voorgenomen benoeming, waarbij onder omstandigheden een geschiktheidsmatrix wordt gevoegd;
e. een formulier betrouwbaarheidsonderzoek;
f. een verklaring omtrent het gedrag;
g. drie referenties.
De kandidaat-bestuurder of -toezichthouder verstrekt daartoe zijn curriculum vitae, vult het formulier betrouwbaarheidsonderzoek in, zorgt voor een (recente) verklaring omtrent het gedrag en drie referenties. De grote cbo draagt zorg voor het overleggen van een functieprofiel, inzicht in de selectieprocedure, en een motivering van de voorgenomen benoeming, waarbij mogelijk tevens een geschiktheidsmatrix dient te worden ingevuld. Alle informatie wordt vervolgens door of onder verantwoordelijkheid van de grote cbo overgelegd aan het College van Toezicht.
De op verzoek van het College van Toezicht door de grote cbo over te leggen informatie behoort voor een belangrijk deel tot een standaard wervings- en selectieprocedure. Verwacht wordt daarom dat de uit dit besluit voortvloeiende werklastgevolgen voor de grote cbo relatief gering zijn. Mogelijk dient op onderdelen de wervings- en selectieprocedure eenmalig te worden aangepast aan de regels die uit dit besluit voortvloeien, met name ten aanzien van de geschiktheidsmatrix en het formulier betrouwbaarheidsonderzoek.
Een onderzoek van het College van Toezicht naar een kandidaat-bestuurder of -toezichthouder heeft ook voor die persoon enige gevolgen. Die zullen met name gelegen zijn in het invullen van het formulier betrouwbaarheidsonderzoek, het zorgen voor een verklaring omtrent het gedrag en het voeren van een gesprek met het College van Toezicht.
Het College van Toezicht is, zoals aangegeven, niet verplicht om onderzoek te doen naar een kandidaat. Indien het College van Toezicht besluit om onderzoek te doen, kan dat leiden tot enige werklastgevolgen. Het gaat hierbij om het beoordelen van de door de grote cbo en de persoon ingebrachte informatie, het voeren van een gesprek met de kandidaat en het nadien geven van een gemotiveerd oordeel omtrent de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat. Deze werklastgevolgen kunnen beperkt blijven indien het College van Toezicht zoveel als mogelijk gebruik maakt van het door de grote cbo gevoerde proces.
Onze Minister is niet betrokken bij de uitoefening van deze bevoegdheid door het College van Toezicht, zodat dit niet zal leiden tot administratieve lasten.
Het College van Toezicht is belast met het houden van toezicht op (onder meer) grote cbo’s (artikel 2 van de wet). De toetsing van kandidaat-toezichthouders en dagelijkse leidinggevenden van grote cbo’s waarbij getoetst wordt op hun geschiktheid en betrouwbaarheid maakt daar onderdeel van uit (artikel 5aa van de wet). Het betreft een publiekrechtelijke bevoegdheid dat aan het College van Toezicht is opgedragen. Overigens gaat het belang van geschikte en betrouwbare bestuurders en toezichthouders alle bij een grote cbo betrokken partijen aan.22 Dit belang raakt daarmee ook de betrokken organisaties van rechthebbenden die de persoon voordragen of benoemen.
Het voorgaande doet er niet aan af dat het College van Toezicht niet verplicht is de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat vast te stellen. In het geval het College van Toezicht afziet van een toetsing van de persoon, wordt de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon geacht buiten twijfel te staan (artikel 2, vijfde lid).23
Uit het besluit vloeit voort dat het College van Toezicht kan vaststellen of de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat buiten twijfel staat (artikel 6). Hiermee wordt een oordeel gegeven omtrent de betrouwbaarheid en geschiktheid van een (kandidaat-)bestuurder of toezichthouder voor diens benoeming of herbenoeming. Een dergelijk oordeel heeft gevolgen voor de persoon en voor de grote cbo. Een grote cbo zal immers niet snel overgaan tot een benoeming of herbenoeming bij een negatief oordeel. De vaststelling dat de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat buiten twijfel staat, kwalificeert (daarom) als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Het kan voorkomen dat het College van Toezicht tot het oordeel komt dat de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat niet buiten twijfel staat. Gewoonlijk zal dit reeds in het proces door het College van Toezicht worden gesignaleerd, bijvoorbeeld in het gesprek met de kandidaat. Deze mondelinge of schriftelijke communicatie kwalificeert niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De (uiteindelijke) vaststelling dat de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat niet buiten twijfel staat, kwalificeert wel als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Verder kan zich de situatie voordoen dat de grote cbo nalaat de bij de melding behorende informatie over te leggen en weigert het gebrek te herstellen. Het College van Toezicht kan in dat geval besluiten niet over te gaan tot een beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat hiertegen de gebruikelijke rechtsmiddelen openstaan krachtens het bestuursrecht (bezwaar en beroep). Een gevolg van dit besluit is dat daarmee de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon geacht wordt niet buiten twijfel te staan (artikel 2, zesde lid).
Met betrekking tot de kandidaat wordt het volgende opgemerkt. Artikel 4 van het besluit regelt dat op verzoek van het College van Toezicht een gesprek met de kandidaat wordt gevoerd. Het gesprek met de kandidaat is daarmee een onderdeel van de toetsingsprocedure. Niet altijd is een gesprek met de kandidaat nodig. Het College van Toezicht kan (bijvoorbeeld) van een gesprek afzien indien het gaat om een (her)benoeming van een reeds eerder door het College van Toezicht getoetste kandidaat en het College van Toezicht bij zijn vaststelling blijft dat de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat buiten twijfel staat.
Indien het College van Toezicht een negatieve beoordeling geeft, zal naar verwachting een getoetste betrokkene de eer aan zichzelf houden als hij niet geschikt wordt bevonden en zal een grote cbo niet snel overgaan tot benoeming van een afgetoetste betrokkene. Een negatieve beoordeling betekent immers dat de grote cbo de getoetste betrokkene niet met goedkeuring van het College van Toezicht kan benoemen.24
Een negatief oordeel van het College van Toezicht omtrent de betrouwbaarheid en geschiktheid van een kandidaat, raakt zowel de grote cbo als de kandidaat. De grote cbo en de kandidaat zijn daarom aan te merken als belanghebbenden en kunnen opkomen tegen een besluit van het College van Toezicht. Indien alleen de grote cbo een bezwaarschrift indient, stelt het College van Toezicht de kandidaat in de gelegenheid te worden gehoord (artikel 7:2 Awb).
De uitvoering en handhaving wordt door het College van Toezicht uitgewerkt en verduidelijkt in het beleid.
Uit de wet volgt dat het College van Toezicht onderzoek kan doen of de betrouwbaarheid en geschiktheid van een dagelijks leidinggevende of toezichthouder van een grote cbo, buiten twijfel staat. De kosten die hieruit voortvloeien voor het College van Toezicht en de grote cbo zijn reeds verdisconteerd in de wet. Het is mogelijk dat een door het College van Toezicht aangezochte derde het onderzoek feitelijk uitvoert. De kosten hiervan komen voor rekening van die grote cbo (artikel 5aa, tweede lid, van de wet). Op grond van dit besluit zijn geen aanvullende financiële gevolgen voor het College van Toezicht of de grote cbo’s voorzien. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting.
Het College van Toezicht, de Vereniging van Organisaties die Intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (Voice) – de belangenbehartiger van de grote cbo’s -, Buma en Sena zijn bij de ambtelijke voorbereiding in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren op dit voorstel. Het commentaar is, waar mogelijk, in de tekst van het besluit en de toelichting verwerkt.
Vervolgens heeft van 9 juni 2021 tot en met 7 juli 2021 een internetconsultatie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan zijn twee reacties ontvangen, namelijk van het College van Toezicht en de Stichting Federatie Auteursrechtbelangen. Daarnaast heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) advies uitgebracht. De consultatiereacties en het advies worden hieronder besproken. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft besloten geen formeel advies uit te brengen. De gevolgen voor de regeldruk zijn niet substantieel.
Hierna wordt eerst de inhoud van de reacties van het College van Toezicht en de Stichting Federatie Auteursrechtbelangen en het advies van AP weergegeven. Daarna is aangegeven op welke wijze met deze reacties is omgegaan.
De reactie van het College van Toezicht bevat twee praktische voorstellen tot aanpassing van het besluit. In de eerste plaats zou het College van Toezicht graag de mogelijkheid geregeld zien om een (nieuw) formulier betrouwbaarheidsonderzoek en een verklaring omtrent het gedrag te verlangen indien sprake is van een hertoetsing. In de tweede plaats verzoekt het College van Toezicht, ten behoeve van de werkbaarheid, om enkele termijnen in het besluit aan te passen.
De Stichting Federatie Auteursrechtbelangen reageert namens de organisaties van rechthebbenden vertegenwoordigd door Platform Makers en Platform Creatieve Media Industrie. Aangegeven wordt dat dit besluit teveel ingrijpt in de eigen zeggenschap van rechthebbenden en voorbijgaat aan de bedoeling van de wet, namelijk om het College van Toezicht een bevoegdheid te geven om een kandidaat te toetsen. Er is geen verplichting tot toetsing. Hoofdregel moet zijn dat de benoeming de primaire bevoegdheid is van de daartoe bevoegde organen van Buma of Sena, alsmede van de besturen van de benoemende of voordragende organisaties van rechthebbenden. De genoemde organisaties bevelen daarom aan om van de bevoegdheid tot toetsing slechts bij hoge uitzondering gebruik te maken. Het toetsingskader kan daarbij beperkt blijven tot openbare bronnen in combinatie met een verklaring omtrent het gedrag. In het kader van de rechtszekerheid zou het toetsingskader in het besluit dienen te worden vastgelegd. Het College van Toezicht zou ten slotte slechts in geval van zwaarwegende redenen mogen besluiten tot het doen van een eigen onderzoek of door een derde, vanwege de kosten en de tijd die hiermee gemoeid zijn.
In het advies van AP zijn een aantal opmerkingen gemaakt.
In de eerste plaats is ingegaan op de noodzaak voor de verwerking van de persoonsgegevens. Opgemerkt wordt dat de bijlage een ruime opsomming van gegevens bevat en dat niet op voorhand duidelijk is waarom al deze gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van een kandidaat-leidinggevende van een grote cbo. Een aantal van de categorieën persoonsgegevens wordt reeds door Justis in aanmerking genomen bij het al dan niet overleggen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Met betrekking tot «zachte» gegevens – waar niet sprake is van een veroordeling of andere gezaghebbende vaststelling van het antecedent – is het de vraag of deze betrouwbaar genoeg zijn om te worden meegewogen tijdens een screening, althans welk gewicht aan zulke gegevens dient toe te komen. Het AP adviseert (daarom) om gegevens die reeds worden verwerkt voor de verklaring omtrent het gedrag niet in de bijlage op te nemen of de noodzaak van aanvulling op de VOG dragend te motiveren. Het AP adviseert om per categorie persoonsgegevens en per tijdsbestek de noodzaak van de verstrekking aan het College van Toezicht voor het onderzoek te onderbouwen en daarbij in aanmerking te nemen dat «zachte» gegevens minder betrouwbaarheid genieten.
In de tweede plaats worden opmerkingen gemaakt over de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens indien het onderzoek wordt verricht door een derde.
In de derde plaats zijn opmerkingen gemaakt over de rechtsgrond. Elke verwerking van persoonsgegevens dient op een rechtsgrond te berusten. De rechtsgrond is hier de verwerking van persoonsgegevens ter vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.
In de vierde plaats wordt een opmerking gemaakt over het beoordelingskader. Dit beoordelingskader gaat niet in op de aard en relevantie van de verstrekte gegevens. Het AP adviseert daarom om tevens de zwaarte, ouderdom en aard van de informatie en het antecedent als relevante factoren op te nemen bij de weging van de verzamelde informatie en antecedenten.
Naar aanleiding van de hiervoor weergegeven reacties en het advies van AP is het besluit op een aantal punten aangepast.
Met betrekking tot de opmerkingen van AP zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd.
De opsomming van de verschillende strafrechtelijke antecedenten zijn uit de bijlage bij dit besluit geschrapt. Op dit punt kan worden volstaan met een verklaring omtrent het gedrag (VOG). In een regulier geval zal het bestaan van strafrechtelijke antecedenten dus blijken uit het feit dat de kandidaat geen (recente) verklaring omtrent het gedrag kan overleggen.
In de bijlage is een lijst opgenomen van financiële antecedenten, toezichtantecedenten, fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten en overige antecedenten. De verklaring omtrent het gedrag heeft immers geen betrekking op deze antecedenten. Het College van Toezicht kan (onder meer) naar deze antecedenten vragen in het betrouwbaarheidsformulier.
Zoals in de toelichting op dit besluit reeds meermaals is benadrukt, heeft het College van Toezicht een bevoegdheid om de betrouwbaarheid en geschiktheid van een kandidaat te toetsen. Het is daartoe niet verplicht. Om dezelfde reden is het College van Toezicht bevoegd – maar niet verplicht – om onderzoek te doen naar alle in de bijlage opgenomen antecedenten. Indien uit het onderzoek blijkt van bepaalde antecedenten, volgt steeds een afweging of en in hoeverre dit antecedent relevant is bij de vaststelling of de betrouwbaarheid van de persoon buiten twijfel staat. Dat geldt in het bijzonder ook voor de door het AP genoemde niet-geverifieerde of «zachte» gegevens. Op dit punt is de toelichting aangevuld in die zin dat het moet gaan om antecedenten die objectief vastgesteld kunnen worden (paragraaf 2.5). Artikel 6, eerste, derde en vierde lid, bevat een uitwerking van de afweging die het College van Toezicht in een concreet geval maakt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de persoon.
Daarnaast zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd. De toelichting is aangevuld ten aanzien van de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens door een derde. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 2.5 en de toelichting bij artikel 5. De rechtsgrond waarop het College van Toezicht persoonsgegevens kan verwerken is aangepast (paragraaf 2.5). Het beoordelingskader is aangevuld in de door AP bedoelde zin (artikel 6, derde lid).
Naar aanleiding van de binnengekomen consultatiereacties zijn eveneens een aantal wijzigingen doorgevoerd.
In de tekst van het besluit en de toelichting daarop is nauwer aangesloten bij artikel 5aa van de Wet toezicht. In het besluit is – in overeenstemming met de wet – geregeld dat het College van Toezicht de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon kan vaststellen. In de toelichting is, sterker dan voorheen, benadrukt dat het gaat om een bevoegdheid – en geen verplichting – van het College van Toezicht om een dagelijkse leidinggevende te toetsen. Het College van Toezicht kan in zijn beleid nader uitwerken of en op welke wijze het overgaat tot een beoordeling van een persoon. In lijn daarmee is in het besluit opgenomen dat indien het College van Toezicht besluit niet voor de benoeming of herbenoeming van een persoon te toetsen, de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon geacht wordt buiten twijfel te staat (artikel 2, vijfde lid).
Bij de invulling van de bevoegdheid van het College van Toezicht is stilgestaan bij de rol van de grote cbo bij de werving en selectie van de persoon en de impact die een negatief oordeel kan hebben op de kandidaat-bestuurder of -toezichthouder. Ook heeft het impact indien een beoordeling door het College van Toezicht geruime tijd op zich laat wachten. De kandidaat en de grote cbo blijven in dat geval immers in onzekerheid of die persoon kan worden (her)benoemd. In het besluit is daarom opgenomen dat het College van Toezicht vier weken heeft voor het doen van onderzoek, welke onder bijzondere omstandigheden met vier weken kan worden verlengd (artikel 2, vierde lid, en artikel 3, tweede lid). Daarop voortbouwend is eveneens geschrapt de eerder nog opgenomen mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden na een benoeming of herbenoeming te toetsen. Hiermee wordt voorkomen dat een persoon na zijn (her)benoeming in onzekerheid blijft of hij zijn functie kan blijven uitoefenen. Het College van Toezicht houdt voldoende gelegenheid om voor een (her)benoeming van een kandidaat te toetsen. Ten slotte is geregeld dat de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon geacht wordt buiten twijfel te staan, indien de desbetreffende termijnen zijn verstreken (artikel 2, vijfde lid).
Verder is heroverwogen welke informatie de grote cbo ter beschikking dient te stellen aan het College van Toezicht indien het overgaat tot een onderzoek. In de toelichting bij de wet is tot uitdrukking gebracht dat het voor de hand ligt dat het College van Toezicht van zijn nieuwe bevoegdheid gebruik maakt wanneer de grote cbo de kandidaat-bestuurder of -toezichthouder niet of onvoldoende heeft getoetst.25 Vanuit dit perspectief bezien is het nodig dat de grote cbo inzicht geeft in de wijze waarop zij de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat heeft meegenomen in de wervings- en selectieprocedure. Het is om die reden dat de grote cbo bepaalde informatie dient te overleggen. Het gaat dan om informatie die inzicht geeft in de wervings- en selectieprocedure én informatie die inzicht geeft in de betrouwbaarheid en geschiktheid van een kandidaat.
Het is mede vanuit dit perspectief dat ervoor gekozen is om ten aanzien van de strafrechtelijke antecedenten te volstaan met een VOG. Dat is immers een verklaring die gemakkelijk door de grote cbo kan worden verlangd van de kandidaat en in de praktijk ook zo reeds wordt gebruikt. Op de VOG is in het voorgaande reeds ingegaan.
Hieruit vloeit tevens voort dat het gebruik van een meldingsformulier – dat aanvankelijk was vereist – niet meer is geregeld in het besluit. Deze eis draagt immers niet noodzakelijk bij aan meer inzicht in de hiervoor genoemde aspecten. Vanzelfsprekend kan in het beleid van het College van Toezicht wel worden neergelegd dat gebruik wordt gemaakt van een meldingsformulier, indien daaraan in de praktijk behoefte bestaat. Het is echter niet nodig dit in het besluit te regelen. Eveneens is de bijlage die betrekking had op de competenties van een persoon die is belast met taken van toezicht of dagelijkse leiding geschrapt. Het ging hier reeds om een beperkte en niet-limitatieve opsomming van competenties. Het kan ook hier aan het College van Toezicht worden overgelaten welke competenties in een specifiek geval worden vereist.
Met de hiervoor genoemde wijzigingen in de over te leggen informatie wordt meer aangesloten bij het interne proces van de grote cbo.
In het besluit was eerder geregeld dat het College van Toezicht, na het overleggen van de informatie door de grote cbo, een ontvangstbevestiging stuurt en zo nodig gelegenheid geeft tot het overleggen van ontbrekende informatie, indien die niet meteen juist en volledig was overgelegd. Deze bepaling is geschrapt, omdat ze reeds volgt uit de Algemene wet bestuursrecht.26 Het kan aan het beleid van het College van Toezicht worden overgelaten om hieraan nader invulling te geven. Daarbij lijkt een termijn van twee weken voor het geven van een ontvangstbevestiging of om eventueel ontbrekende informatie alsnog over te leggen, niet onredelijk. Indien de grote cbo overigens de informatie niet juist en volledig overlegt, kan het College van Toezicht besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. In dat geval wordt de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat geacht niet buiten twijfel te staan (artikel 2, zesde lid).
Ten slotte is het beoordelingskader in de tekst van het besluit verder verduidelijkt in het derde en vierde lid van artikel 6. Op die manier wordt meer duidelijk hoe het College van Toezicht de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon kan vaststellen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de belangen van de grote cbo, de persoon en de voordragende of benoemende organisaties van rechthebbenden.
Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2022. Artikel 5aa van de wet treedt op hetzelfde moment in werking. Er is geen noodzaak voor het creëren van overgangsrecht.
Dit artikel bevat enkele definities, voor het overige kan worden aangesloten bij de begripsbepalingen zoals opgenomen in de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.
In artikel 1 is het begrip «grote cbo» opgenomen. De omschrijving sluit voor zover het gaat om cbo’s aan bij de wet, maar wijkt overigens af door te bepalen dat het moet gaan om cbo’s die per kalenderjaar meer dan € 50.000.000 aan vergoedingen innen (vgl. artikel 5aa, eerste lid, van de wet). Het besluit heeft daarmee uitsluitend betrekking op cbo’s met een grote impact op de markt.
Het besluit bevat verder een omschrijving van een «persoon». Hiermee wordt gedoeld op de persoon die is of wordt belast met de dagelijkse leiding (artikel 2f, eerste lid van de wet), of die lid is of wordt van het orgaan dat de toezichtfunctie uitoefent (artikel 2e, eerste lid, van de wet). Het gaat dus om bestuurders, directieleden en interne toezichthouders van de grote cbo. Leden behorend tot een extern toezichthoudend orgaan vallen niet onder het bereik van dit besluit.
Eerste lid. Artikel 5aa, eerste lid, van de wet geeft het College van Toezicht de bevoegdheid om de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon te toetsen. Om het College van Toezicht in de gelegenheid te stellen een kandidaat-bestuurder of interne toezichthouder te toetsen, is het nodig dat de grote cbo het College van Toezicht hierover informeert. De grote cbo heeft daarom de plicht het College van Toezicht de voorgenomen benoeming of herbenoeming van een persoon te melden.27
Tweede lid. De grote cbo is verplicht om tegelijkertijd met de melding uit het eerste lid bepaalde informatie over te leggen. In het tweede lid is nader uitgewerkt welke informatie overgelegd dient te worden bij de (eerste) benoeming van een persoon. Het betreft de volgende gegevens:
a. Een curriculum vitae van die persoon.
b. Het door de grote cbo gebruikte functieprofiel.
c. Een beschrijving van de selectieprocedure die door de grote cbo bij de werving van de kandidaat is gevolgd.
d. Een motivering waarom de kandidaat geschikt en betrouwbaar is voor die functie. De grote cbo dient in de motivering in te gaan op de competenties en antecedenten van die persoon. De competenties van een persoon kunnen zo nodig worden onderzocht door middel van een assessment. Met betrekking tot de antecedenten van de persoon kan worden aangehaakt bij de bijlage bij dit besluit.
e. Het kan zijn dat sprake is van een meerhoofdig bestuur of raad van toezicht. In die gevallen dient bij de motiering ook te worden ingegaan op de geschiktheid van de kandidaat in dat collectief en op de geschiktheid van het gehele collectief. Daartoe zal een door het College van Toezicht opgestelde geschiktheidsmatrix worden ingevuld door de grote cbo.
f. Een door de persoon ingevuld betrouwbaarheidsonderzoek. Hiermee kan informatie worden verkregen over de betrouwbaarheid van die persoon.
g. De kandidaat dient een verklaring omtrent het gedrag aan te vragen. Ook deze verklaring omtrent het gedrag maakt deel uit van het onderzoek van het College van Toezicht naar de betrouwbaarheid van de kandidaat.
h. Ten slotte dienen drie referenties te worden overgelegd. Het College van Toezicht kan die zo nodig natrekken en op die manier meer inzicht krijgen in de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat.
Derde lid. In het derde lid is aangegeven welke informatie door de grote cbo dient te worden verstrekt bij een herbenoeming. Omdat het hier gaat om een zittende bestuurder of interne toezichthouder, spreekt het voor zich dat geen informatie behoeft te worden verstrekt over de gevolgde selectieprocedure (eerste lid, onderdeel c) of de vereiste drie referenties (eerste lid, onderdeel g).
Vierde lid. Nadat het College van Toezicht de benodigde informatie heeft ontvangen (tweede en derde lid) kan het overgaan tot een vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat. Het College van Toezicht is hiertoe niet verplicht (artikel 5aa, eerste lid, van de wet). Het College van Toezicht bevestigt de ontvangst van de informatie. Indien nodig wordt de grote cbo in de gelegenheid gesteld de informatie aan te vullen indien informatie ontbreekt of onjuist is.28
Het onderzoek van het College van Toezicht of de betrouwbaarheid en geschiktheid van een kandidaat buiten twijfel staat, duurt maximaal vier weken. De onderzoekstermijn gaat lopen vanaf de dag dat alle benodigde informatie, juist en volledig, door de grote cbo is ingediend bij het College van Toezicht. Deze termijn kan eenmaal met vier weken worden verlengd, indien bijzondere omstandigheden dat nodig maken. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personeelsgebrek bij het College van Toezicht of aan de onmogelijkheid om binnen de eerste termijn van vier weken het gesprek met de kandidaat te voeren.
Vijfde lid. Nadat het College van Toezicht de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon heeft vastgesteld (zie hiervoor artikel 6), staat de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon buiten twijfel. In het lid is eveneens geregeld wat de gevolgen zijn indien het College van Toezicht ervoor kiest om niet over te gaan tot een dergelijke vaststelling. Het ligt voor de hand dat het College van Toezicht de grote cbo inlicht indien het niet overgaat tot een onderzoek naar en een vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon. Dat kan op het moment dat het College van Toezicht de ontvangst van de melding bevestigt, maar kan ook gedurende de in het vierde lid genoemde termijn van vier weken (welke onder bijzondere omstandigheden met vier weken kan worden verlengd). In dat geval wordt de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon geacht buiten twijfel te staan. De betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon wordt eveneens geacht buiten twijfel te staan indien de genoemde termijn van vier weken (en in geval van verlenging aanvullend vier weken) is verstreken en het College van Toezicht geen oordeel heeft gegeven omtrent de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon. Het gaat in die gevallen dus om een onweerlegbaar bewijsvermoeden. In de beleidsregels kan nader worden uitgewerkt in welke situaties het College van Toezicht overgaat tot een toetsing van een kandidaat.
Zesde lid. Indien een grote cbo in gebreke blijft om alle in het tweede en derde lid bedoelde informatie, juist en volledig, over te leggen en het College van Toezicht als gevolg daarvan over onvoldoende informatie beschikt om een inhoudelijke beoordeling te kunnen geven van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon, kan het College van Toezicht afzien van het geven van een dergelijke (inhoudelijke) beoordeling. De betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon wordt in dat geval geacht niet buiten twijfel te staan.
Eerste lid. Uitgangspunt is dat de betrouwbaarheid en geschiktheid van een kandidaat-bestuurder of -toezichthouder buiten twijfel staat wanneer dat door het College van Toezicht is vastgesteld of indien het College van Toezicht heeft afgezien van het doen van een dergelijke vaststelling (artikel 2, vijfde lid). De betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon wordt in beginsel eenmaal getoetst voor iedere termijn dat die persoon is benoemd of herbenoemd.29 Nadat de kandidaat is (her)benoemd, is uitgangspunt dat de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon gedurende die termijn buiten twijfel staat. Dat betekent dat bij gelijkblijvende omstandigheden een hertoetsing niet is toegestaan. Onder bijzondere omstandigheden echter kan worden overgegaan tot een nieuwe toetsing van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon. Dat kan alleen indien relevante feiten en omstandigheden bekend worden die bij de eerdere toetsing niet waren meegenomen en die een redelijke aanleiding geven tot het maken van een nieuwe beoordeling. Het kan daarbij gaan om (absoluut) nieuwe feiten en omstandigheden; er kan ook sprake zijn van bestaande feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet eerder bekend konden zijn bij het College van Toezicht.
Het eerste lid legt een informatieplicht op de grote cbo. Wanneer de grote cbo op de hoogte raakt van bepaalde relevante feiten of omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het College van Toezicht om de betrouwbaarheid en geschiktheid van de betrokken persoon te hertoetsen, dient de grote cbo dat onverwijld aan het College van Toezicht door te geven. Het spreekt voor zich dat het College van Toezicht ook eigenstandig – zonder voorafgaande melding van de grote cbo – op de hoogte kan raken van bepaalde nieuwe feiten of omstandigheden. In de toelichting op artikel 5aa van de wet is daarover opgemerkt dat aanleiding voor hertoetsing kan bestaan als het College van Toezicht signalen ontvangt die ertoe leiden dat het gegronde redenen heeft te twijfelen aan een juist beleid of juiste gang van zaken bij een grote cbo en de reden hiervoor mogelijk (mede) is gelegen in het functioneren van een bestuurder of toezichthouder. Deze twijfel kan bijvoorbeeld zijn gebaseerd op signalen van rechthebbenden of betalingsplichtigen of informatie uit het reguliere toezicht van het College van Toezicht.30
Tweede lid. Het College van Toezicht kan vervolgens opnieuw de betrouwbaarheid en geschiktheid van die persoon vaststellen. Uit de formulering blijkt dat het College van Toezicht niet verplicht is over te gaan tot een hertoetsing. Het kan daarvan dus ook afzien. Indien wordt overgegaan tot een hertoetsing betrekt het College van Toezicht de gegevens zoals die reeds bij de eerdere toetsing zijn gebruikt, tezamen met de daarna opgekomen of bekend geworden feiten en omstandigheden. Het College van Toezicht heeft vier weken voor het uitvoeren van een nieuwe toets. Deze termijn kan onder bijzondere omstandigheden worden verlengd met nog eens vier weken. Op dit punt wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2, vierde lid.
Derde lid. Het College van Toezicht kan de grote cbo verzoeken om (opnieuw) een geactualiseerd betrouwbaarheidsformulier en een recente verklaring omtrent het gedrag over te leggen. Daarvoor kan aanleiding zijn indien de bekend geworden feiten en omstandigheden betrekking hebben op de betrouwbaarheid van de persoon.
Artikel 4 regelt dat het College van Toezicht een gesprek kan voeren met de persoon in het kader van het onderzoek naar diens betrouwbaarheid en geschiktheid. Het gesprek vindt plaats op verzoek van het College van Toezicht. Indien het College van Toezicht dat nodig acht kan het een dergelijk verzoek tot een gesprek met de persoon meermaals doen. De duur, inhoud en frequentie van het gesprek of de gesprekken zal nader worden neergelegd in beleid.
Artikel 5 regelt dat het College van Toezicht zelf onderzoek kan doen naar de betrouwbaarheid en geschiktheid van de betrokken persoon; het kan dit ook laten uitvoeren door een derde.31 Het behoort in dat geval tot de verantwoordelijkheid van het College van Toezicht om een voldoende geschikte en gespecialiseerde derde in te schakelen voor het doen van het onderzoek. Het onderzoek dient plaats te vinden binnen de termijnen, genoemd in de artikelen 2 en 3. In het algemeen zal het College van Toezicht overigens zelf voldoende geëquipeerd zijn voor het doen van een onderzoek.32
Een onderzoek door een derde kan zich voordoen indien bij het College van Toezicht op dat punt onvoldoende capaciteit of expertise beschikbaar is. Een voorbeeld is het afleggen van een assessment in het kader van het onderzoek naar de geschiktheid van een persoon. Met betrekking tot het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de persoon wordt nog een opmerking gemaakt over de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Strafrechtelijke persoonsgegevens in de zin van artikel 10 AVG mogen worden verwerkt onder toezicht van de overheid. Zolang het College van Toezicht verwerkingsverantwoordelijke is, is aan deze eis voldaan. Dat geldt ook in de situatie dat de derde de verwerking geheel onder verantwoordelijkheid en controle van het College van Toezicht verricht. Indien de derde echter als verwerkingsverantwoordelijke wordt aangemerkt, dient deze derde te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de UAVG.
Het artikel regelt op hoofdlijnen welke elementen van belang zijn bij de vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de betrokkene.
Eerste lid. Voor de toetsing van de betrouwbaarheid van een betrokkene kijkt het College van Toezicht naar diens voornemens, handelingen en antecedenten. De antecedenten zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij het besluit.33 Het College van Toezicht kan bij de toetsing van de betrouwbaarheid van de persoon (onder meer) de informatie uit het betrouwbaarheidsformulier en de verklaring omtrent het gedrag betrekken.
Tweede lid. Voor de toetsing van de geschiktheid van een betrokkene wordt gekeken naar diens kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Deze geschiktheid dient te blijken uit de opleiding, werkervaring en competenties van de betrokkene. Deze aspecten zullen onder meer blijken uit het curriculum vitae van de persoon en de (indien toepasselijk) ingevulde geschiktheidsmatrix. In het beleid van het College van Toezicht kunnen deze aspecten verder concreet worden gemaakt.
Derde lid. Het derde lid heeft betrekking op de wijze waarop het College van Toezicht de antecedenten weegt in het kader van zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van de persoon. Daarbij gaat het om de zwaarte, ouderdom en aard van het antecedent (onderdelen a t/m c). Een lichte overtreding of een gebeurtenis welke langer dan vier jaar is geleden, zal op andere wijze dienen te worden gewogen, dan een recente gebeurtenis. Daarnaast dient het College van Toezicht af te wegen in hoeverre dit antecedent relevant is in het licht van de overige omstandigheden van het geval (onderdeel d).34 Het College van Toezicht zal zich daarover een eigen oordeel moeten vormen. Een financieel antecedent kan bijvoorbeeld zwaarder wegen indien het gaat om de voorgenomen benoeming tot financieel directeur van een grote cbo. Omgekeerd kan het College van Toezicht tot de conclusie komen dat het bestaan van een bepaald antecedent niet tot twijfel leidt over de betrouwbaarheid van de persoon.
Vierde lid. Het vierde lid regelt enkele omstandigheden en belangen die het College van Toezicht bij de vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon, in aanmerking dient te nemen.35 Het spreekt vanzelf dat het College van Toezicht daarbij de belangen betrekt die de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten beoogt te beschermen (onderdeel a). De persoon zal na zijn benoeming als bestuurder of toezichthouder in overeenstemming met die wet dienen te handelen. Het vierde lid regelt verder dat bij de vaststelling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van de persoon, rekening kan worden gehouden met de aard en zwaarte van de functie waarvoor die persoon in aanmerking wordt gebracht (onderdeel b), en de aard en omvang van de werkzaamheden van de grote cbo (onderdeel c). De regeling spreekt voor zich. Het ligt voor de hand dat een bestuurder anders wordt getoetst dan een lid van de raad van toezicht. De bestuurder houdt zich immers bezig met de uitoefening van de onderneming, terwijl de toezichthouder meer op afstand staat. Het door de grote cbo opgestelde functieprofiel (artikel 2, tweede lid, onderdeel b) kan daarom mede de wijze en intensiteit van de beoordeling bepalen. Indien de grote cbo bijvoorbeeld een bestuurder zoekt om de onderneming door een crisis te loodsen, zullen andere competenties nodig zijn dan voor iemand die zich beperkt tot reguliere toezichtstaken. Het College van Toezicht kan dat in zijn beoordeling betrekken. Ten slotte dient het College van Toezicht rekening te houden met de (overige) belangen van de grote cbo, de persoon, de rechthebbenden en de organisaties die de rechthebbenden vertegenwoordigen (onderdeel d). Het College van Toezicht kan op deze wijze (onder meer) rekenschap houden met de impact die een negatieve beoordeling van een persoon hebben kan op de grote cbo, de persoon zelf of de voordragende of benoemende organisaties van rechthebbenden.
Op grond van artikel 12 van de Wet toezicht brengt Onze Minister jaarlijks vijftig procent van de kosten van het College van Toezicht in rekening aan de cbo’s en obo’s. Dit is nader geregeld in het Besluit doorberekening kosten College van Toezicht (Stb. 2021, 164). Op grond van artikel 2, eerste lid, van dit besluit dienden de kosten in rekening te worden gebracht in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de kosten van het College van Toezicht zijn geraamd. Dit uitgangspunt blijkt voor de praktijk minder geschikt: vanuit begrotingsoogpunt heeft het de voorkeur om de voor een bepaald jaar geraamde kosten van het College van Toezicht in rekening brengen in datzelfde jaar. De wijziging van artikel 2 strekt tot regeling hiervan.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. De wet van 16 december 2020 tot wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten is reeds in werking getreden, uitgezonderd artikel 5aa van die wet.36 Dit besluit treedt daarom gelijktijdig met artikel 5aa van de wet in werking. Het moment voor de inwerkingtreding is gesteld op 1 juli 2022.
Dit artikel regelt de citeertitel van dit besluit.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
In de noten wordt daarom ter vergelijking enkele malen verwezen naar regelgeving ten aanzien van deze toezichthouders.
De regeling sluit in grote lijnen aan bij artikel 6 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.
Zoals de inwerkingtreding van de Wet van 11 november 2020 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek in verband met de uniformering en de verduidelijking van enkele bepalingen omtrent het bestuur en de raad van commissarissen van rechtspersonen (Wet bestuur en toezicht rechtspersonen) (Stb. 2020, 507) op 1 juli 2021 (Stb. 2020, 508).
Een vergelijkbare regeling is te vinden in de artikelen 25, tweede lid, en artikel 30, derde lid, Woningwet.
Vgl. de toelichting op het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, Stb. 2006, 520, p. 168 en de toelichting op art. 3.4 Besluit kansspelen op afstand, Stb. 2021, 37, p. 100.
Vgl. artikel 1.2 Beleidsregel geschiktheid 2012 en Stct. 2012, 13546 (3 juli 2012), p. 13 e.v.
Vgl. voor een dergelijk overzicht bijlage 1 bij het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.
Art. 5aa, tweede lid, van de wet. Vgl. de Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2019/20, 35 317, nr. 6, p. 5.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijker personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
Vgl. (de artikelen 35-36 van) de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Zie hierover ook https://www.justis.nl/producten/vog/beoordeling-besluit-en-bezwaar/index.aspx en https://www.justis.nl/producten/vog/veelgestelde-vragen/welke-bronnen-raadpleegt-justis-bij-de-beoordeling-van-de-vog-aanvraag.aspx
Daarin wordt onder meer nader uiteengezet welke persoonsgegevens worden verwerkt, wat de grondslag is van de verwerking, welke maatregelen zijn genomen om de persoonsgegevens te beveiligen, wat de bewaartermijn van deze persoonsgegevens is voor het doel van de verwerking, hoe om wordt gegaan met de privacyrechten van betrokkene, en de contactgegevens van de Functionaris voor de Gegevensbescherming (FG).
Vgl. het jaarrapport van het College van Toezicht dat is opgenomen op de website van het College van Toezicht.
Het eerste lid sluit daarmee aan bij artikel 2, derde lid, Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. Vgl. Stb. 2006, 520, p. 155.
Vgl. de Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2019/20, 35 317, nr. 6, p. 6.
Vgl. artikel 13 Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en de daarbij horende bijlage.
Vgl. artikel 16, onderdeel a, Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en Stb. 2006, 520, p. 170.
Vgl. voor de onderdelen a en d, artikel 16 Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2022-149.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.