Besluit van 5 juli 2024 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de uitvoering van gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase bij een solidaire premieovereenkomst dan wel solidaire premieregeling (gelijke aanpassingen met spreiden bij een solidaire premieregeling)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 18 juni 2024, nr. 2024-0000164270,

Gelet op de artikelen 10a, 38, 40, 43, 44, 46, 46a, 63a en 102a van de Pensioenwet en de artikelen 28a, 49, 51, 54, 57, 57a, 75a en 109a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 juli 2024, nr. W12.24.00145/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 juli 2024, nr. 2024-0000192175,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I BESLUIT UITVOERING PENSIOENWET EN WET VERPLICHTE BEROEPSPENSIOENREGELING

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk 1a worden na artikel 1c drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1ca. Gelijke aanpassingen met spreiden in uitkeringsfase bij solidaire premieovereenkomst of solidaire premieregeling

  • 1. Bij pensioeningang verdeelt de uitvoerder het voor pensioenuitkering bestemd vermogen, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 28a, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in een uitkeringsvermogen en een spreidingsvermogen, indien sprake is van toepassing van de toedelingsregels om gelijke aanpassingen als bedoeld in de artikelen 10a, vijfde lid, en 63a, achtste lid, van de Pensioenwet dan wel de artikelen 28a, vijfde lid, en 75a, achtste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, met spreiden te realiseren.

  • 2. De hoogte van de variabele uitkering wordt vastgesteld op basis van het uitkeringsvermogen en het projectierendement. Voor het projectierendement wordt ten hoogste uitgegaan van de risicovrije rente.

  • 3. De pensioenuitvoerder bepaalt het financiële resultaat als gevolg van het behaalde beschermingsrendement en overrendement als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 28a, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor alle pensioengerechtigden. Uit dit financiële resultaat van het collectief van pensioengerechtigden wordt het beschermingsrendement, dat volledige bescherming biedt voor het renterisico, ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat, toebedeeld aan het uitkeringsvermogen van iedere pensioengerechtigde.

  • 4. Na toedeling van het beschermingsrendement, bedoeld in het derde lid, wordt het resterende financiële resultaat op het moment van vaststelling volledig en onvoorwaardelijk verwerkt in het spreidingsvermogen en op basis van de spreidingsmethodiek, bedoeld in artikel 1cb, eerste lid, onvoorwaardelijk vastgesteld en verwerkt in het uitkeringsvermogen, de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken van pensioengerechtigden.

  • 5. De wijze waarop financiële resultaten, bedoeld in het vierde lid, worden verwerkt in het uitkeringsvermogen en de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken van pensioengerechtigden, houdt in dat over de vastgestelde duur van de spreidingsperiode de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken onvoorwaardelijk in gelijke stappen dan wel in afnemende mate worden aangepast.

  • 6. Een uitvoerder kan bij het vaststellen en onvoorwaardelijk verwerken van het financiële resultaat in het uitkeringsvermogen, bedoeld in het vijfde lid, in een betreffend jaar rekening houden met de reeds eerder onvoorwaardelijk vastgestelde en verwerkte aanpassingen als gevolg van financiële resultaten. Hierbij geldt het volgende:

    • a. de eerder vastgestelde en onvoorwaardelijk verwerkte aanpassingen en de onvoorwaardelijke aanpassing in het betreffende jaar bij elkaar opgeteld leiden tot een patroon waarbij de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken in gelijke stappen dan wel in afnemende mate worden aangepast; en

    • b. de al onvoorwaardelijke vastgestelde en verwerkte aanpassingen worden niet gewijzigd.

  • 7. Indien de uitvoerder heeft gekozen voor toepassing in afnemende mate als bedoeld in het vijfde lid, kan de uitvoerder een afwijkende verwerking doorvoeren om het financiële resultaat binnen de duur van de spreidingsperiode volledig te verwerken in de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken van pensioengerechtigden, mits:

    • a. de contante waarde van de nog totaal in de uitkering te verwerken financiële resultaten voor meer dan zestig procent in de eerste helft van de spreidingsperiode ligt; en

    • b. de onvoorwaardelijke aanpassing in het betreffende jaar er niet toe leidt dat sprake is van zowel positieve als negatieve onvoorwaardelijke aanpassingen in de hoogte van de pensioenuitkeringen.

Artikel 1cb. Spreidingsmethodiek bij gelijke aanpassingen met spreiden

  • 1. Voor toepassing van de artikelen 1ca en 1cc stelt de uitvoerder een spreidingsmethodiek vast. Een spreidingsmethodiek is de wijze waarop de uitvoerder de pensioenuitkeringen bij gelijke aanpassingen met spreiden vaststelt, waarbij onder de spreidingsmethodiek wordt begrepen:

    • a. de duur van de spreidingsperiode;

    • b. de wijze waarop het bepaalde in artikel 1ca, tweede tot en met het zevende lid, wordt verwerkt, waarbij een positief en negatief financieel resultaat op gelijke wijze worden verwerkt;

    • c. de grenzen aan de positieve en negatieve omvang van het spreidingsvermogen; en

    • d. de wijze waarop artikel 1cc wordt toegepast.

  • 2. De spreidingsmethodiek is evenwichtig, transparant en consistent. De uitvoerder maakt de uitkomsten van de spreidingsmethodiek inzichtelijk aan de hand van een stochastische ALM-analyse en onderbouwt de gemaakte keuzes en vormgeving aan de hand van deze analyse.

  • 3. De uitvoerder legt de spreidingsmethodiek vast voor minimaal vijf jaar. Onder omstandigheden kan hiervan afgeweken worden. De uitvoerder onderbouwt waarom deze keuze is gemaakt.

  • 4. Een wijziging van de spreidingsmethodiek heeft geen gevolgen voor de al onvoorwaardelijk verwerkte en toebedeelde financiële resultaten in het spreidingsvermogen, het uitkeringsvermogen en de pensioenuitkeringen.

  • 5. De uitvoerder legt de spreidingsmethodiek vast in de opdrachtbevestiging, het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst dan wel het uitvoeringsreglement.

Artikel 1cc. Gelijke aanpassingen met spreiden bij pensioeningang van een solidaire premieregeling

  • 1. Indien de toedelingsregels met gelijke aanpassingen met spreiden als bedoeld in artikel 1ca van toepassing zijn, geldt bij pensioeningang het volgende:

    • a. de verdeling, bedoeld in artikel 1ca, eerste lid, wordt bepaald op basis van de op dat moment geldende verhouding tussen de uitkeringsvermogens en de spreidingsvermogens voor alle pensioengerechtigden;

    • b. de wijze van verdeling, bedoeld in onderdeel a, kan aangepast worden op basis van een nauwkeurigere methode indien die verdeling beter aansluit bij te verwachten pensioenuitkeringen.

  • 2. Het op de pensioendatum door verdeling ontstane spreidingsvermogen wordt op basis van de spreidingsmethodiek, genoemd in artikel 1cb, eerste lid, verwerkt in het uitkeringsvermogen, de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken van de pensioengerechtigde.

B

Aan artikel 1d wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij gelijke aanpassingen met spreiden als bedoeld in artikel 1ca leidt een projectierendement lager dan een risicovrije rente op voorhand niet tot herverdelingseffecten.

C

In het opschrift van hoofdstuk 2 wordt «45a, tweede lid 46, zesde lid» vervangen door «45a, tweede lid, 46, eerste lid, onderdeel c, en zesde lid» en wordt «57, zesde lid» vervangen door «57, eerste lid, onderdeel c, en zesde lid».

D

Na artikel 5b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5c. Informatie over gelijke aanpassingen met spreiden

Bij gelijke aanpassingen met spreiden als bedoeld in artikel 1ca geldt vanaf vijf jaar voor pensioendatum het volgende:

  • a. de uitvoerder vermeldt dat het voor pensioenuitkering aan te wenden vermogen, genoemd in artikel 5a, eerste, tweede en derde lid, vanaf pensioendatum bestaat uit een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen en geeft daarbij informatie over gelijke aanpassingen met spreiden; en

  • b. de uitvoerder geeft bij de opgave, bedoeld in artikel 5a, een kwalitatieve toelichting over het verloop van de pensioenuitkeringen en geeft daarbij aan of het pensioen waarschijnlijk zal dalen, stijgen of gelijk zal blijven.

E

Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel e, eerste zin, wordt «meer dan vijf jaar» vervangen door «meer dan vijf jaar dan wel gelijke aanpassingen met spreiden als bedoeld in artikel 1ca toepast,».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij gelijke aanpassingen met spreiden als bedoeld in artikel 1ca verstrekt de uitvoerder degene die pensioengerechtigde wordt voorafgaand aan of bij de pensioeningang informatie. Hierbij geldt het volgende:

    • a. de uitvoerder vermeldt dat het voor pensioenuitkering bestemd vermogen vanaf pensioendatum bestaat uit een uitkeringsvermogen en een spreidingsvermogen en geeft daarbij informatie over gelijke aanpassingen met spreiden;

    • b. de uitvoerder vermeldt de gevolgen voor de hoogte van de pensioenuitkering op moment van ingang, waarbij deze informatie persoonlijk en concreet is;

    • c. de uitvoerder geeft concrete en persoonlijke informatie over het verloop van de pensioenuitkeringen en geeft daarbij aan of het pensioen waarschijnlijk zal dalen, stijgen of gelijk zal blijven; en

    • d. de uitvoerder verstrekt informatie over de mogelijkheid om informatie, bedoeld in artikel 9, zevende lid, bij de uitvoerder op te vragen.

F

Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij gelijke aanpassingen met spreiden als bedoeld in artikel 1ca geldt het volgende:

    • a. de uitvoerder geeft informatie over gelijke aanpassingen met spreiden;

    • b. de uitvoerder geeft concrete en persoonlijke informatie over het verloop van de pensioenuitkeringen en geeft daarbij aan of het pensioen waarschijnlijk zal dalen, stijgen of gelijk zal blijven; en

    • c. de uitvoerder verstrekt informatie over de mogelijkheid om informatie, bedoeld in artikel 9, zevende lid, bij de uitvoerder op te vragen.

G

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Voor zover sprake is van gelijke aanpassingen met spreiden als bedoeld in artikel 1ca verstrekt de uitvoerder op verzoek van de pensioengerechtigde in ieder geval informatie over:

    • a. de reeds verwerkte en toebedeelde financiële resultaten in het voor pensioenuitkering bestemd vermogen in de afgelopen vijf jaar tenzij de spreidingsperiode langer is dan geldt die periode;

    • b. hoe de pensioenuitkeringen als gevolg van het verwerkte en toebedeelde financiële resultaten zijn aangepast in de afgelopen vijf jaar tenzij de spreidingsperiode langer is, dan geldt die periode;

    • c. de hoogte van het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen in het jaar van het verzoek; en

    • d. het verloop van de toekomstige pensioenuitkeringen gedurende de spreidingsperiode.

H

Artikel 9b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt «en» en de punt aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door «; en».

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. de geldende spreidingsmethodiek, bedoeld in artikel 1cb, indien sprake is van gelijke aanpassingen met spreiden als bedoeld in artikel 1ca.

I

In artikel 17b, eerste lid, wordt «artikel 17a» vervangen door «de artikelen 1ca, 1d en 17a».

J

Artikel 28d, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

  • e. de spreidingssystematiek dan wel de spreidingsmethodiek, genoemd in artikel 1cb.

K

Na paragraaf 9b.7 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 9b.8 Gelijke aanpassingen met spreiden

Artikel 47b. Gelijke aanpassingen met spreiden pensioengerechtigden
  • 1. De artikelen 1ca, 1cb en 1cc zijn van overeenkomstige toepassing voor personen die pensioengerechtigden zijn op het tijdstip dat de uitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst dat een solidaire premieovereenkomst dan wel solidaire premieregeling inhoudt waarbij de toedelingsregels om gelijke aanpassingen als bedoeld in de artikelen 10a, vijfde lid, en 63a, achtste lid, van de Pensioenwet dan wel de artikelen 28a, vijfde lid, en 75a, achtste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, met spreiden te realiseren van toepassing zijn en waarbij sprake is van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet dan wel artikel 145l van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

  • 2. Het tijdstip van het verdelen van het voor pensioenuitkering bestemd vermogen van pensioengerechtigden is het moment van de gewijzigde uitvoering.

L

In artikel 51a, vierde lid, wordt in numerieke volgorde ingevoegd:

5c

2

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 juli 2024

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

Uitgegeven de elfde juli 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doelen

Tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen eind 2022 in de Tweede Kamer is het amendement van het lid Palland aangenomen.1 Dit amendement heeft als doel bij te dragen aan de uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid van de solidaire premieregeling.2 Met het amendement werd geregeld dat ingegane pensioenuitkeringen en aanspraken van pensioengerechtigden met procentueel gelijke aanpassingen kunnen worden verhoogd of verlaagd, in combinatie met het in de tijd spreiden van financiële resultaten («gelijke aanpassingen met spreiden»). Al te grote schommelingen in de pensioenuitkering kunnen op die manier worden afgevlakt en pensioenuitkeringen worden zodoende stabieler en voorspelbaarder. Dus stel dat een fonds een buitengewoon goed beleggingsresultaat heeft behaald in een jaar, dan wordt dat niet in één jaar volledig verwerkt in de pensioenuitkeringen, maar kan dat resultaat deels worden toebedeeld aan latere uitkeringsjaren. Tegelijkertijd kunnen de aanpassingen van de pensioenuitkeringen procentueel gelijk worden toegepast over alle pensioengerechtigden.

Het amendement voorziet in de mogelijkheid om in de uitkeringsfase van de solidaire premieregeling de toedelingsregels voor financiële resultaten aan te kunnen passen, om daarmee gelijke aanpassingen met spreiden te realiseren. Hierbij is beperkte herverdeling tussen pensioengerechtigden toegestaan voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen in de uitkeringsfase te realiseren. Dit is vergelijkbaar met de beperkte herverdeling die in het collectief toedelingsmechanisme van de flexibele premieovereenkomst kan ontstaan.

In het najaar van 2023 bleek uit signalen van sectorpartijen dat het amendement zonder nadere kaders onvoldoende duidelijkheid geeft over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Daarom zijn experts uit de pensioensector samen met De Nederlandsche Bank en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de slag gegaan om uitvoerbare voorwaarden op te stellen. Begin februari is de uitkomst van deze gezamenlijke verkenning in een Kamerbrief3 gedeeld. Deze uitwerking is verwerkt in dit besluit. Hiermee ligt er in de ogen van betrokken partijen een uitvoeringskader waarmee gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling kan worden gerealiseerd en kunnen uitvoerders het amendement van het lid Palland uitvoeren.

1.1 Achtergrond

In de uitkeringsfase van een solidaire premieregeling worden financiële mee- en tegenvallers als gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en/of in de solidariteitsreserve verwerkt. Het spreiden van deze financiële mee- en tegenvallers in de uitkeringsfase leidt tot meer stabiliteit in de pensioenuitkeringen op korte termijn, omdat schokken worden doorgeschoven in de tijd. Er is dan geen sprake van ex-ante herverdeling. In de flexibele premieregeling kunnen de financiële schokken collectief gespreid worden in een van de individuele opbouwfase gescheiden uitkeringsfase. Aanvankelijk was bij het wetsvoorstel van de Wet toekomst pensioenen4 collectief spreiden van schokken in de uitkeringsfase niet mogelijk in de solidaire premieregeling. Belangrijke reden hiervoor was dat er geen sprake is van een gescheiden uitkeringsfase zoals in de flexibele premieregeling, maar dat de persoonlijke, voor de uitkering gereserveerde, vermogens gezamenlijk één collectief en solidair geheel zijn.

Tijdens de parlementaire behandeling gaf een aantal partijen aan dat zij collectief spreiden in combinatie met gelijke aanpassingen beter uitvoerbaar en uitlegbaar vinden in de solidaire premieregeling. Om dit te realiseren, was het nodig om de afgesproken toedelingsregels en het projectierendement te corrigeren voor gelijke aanpassingen. In artikel 63a, achtste lid, van de Pensioenwet en artikel 75a, achtste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is via het amendement van het lid Palland hiervoor opgenomen dat bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieregeling het financiële resultaat ten minste een maal per jaar wordt vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen. Bij de verwerking van het financiële resultaat kunnen het projectierendement of de toedeling van rendementen worden aangepast voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren. Ook is in artikel 10a, vijfde lid, van de Pensioenwet en artikel 28a, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, via het amendement van het lid Palland, opgenomen dat de toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico zodanig zijn dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Hiervan kan worden afgeweken voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren, waarbij alleen herverdelingseffecten mogen optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

Zoals hierboven genoemd, bleek het noodzakelijk om ter uitvoering van het amendement van het lid Palland nadere (technische) kaders vast te stellen die pensioenuitvoerders voldoende duidelijkheid geven over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Zo bleek het asymptotisch spreiden, een methode om gelijke aanpassingen met spreiden te realiseren, zonder nadere uitwerking in dit besluit wettelijk niet mogelijk te zijn. Zonder nadere uitwerking zou bij deze methode een deel van de schok niet binnen de maximale spreidingsperiode van tien jaar onvoorwaardelijk en volledig in het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen worden verwerkt. Ook was niet geborgd dat aanpassingen van de voor pensioenuitkering bestemde vermogens alleen via toedelingsregels kon plaatsvinden. De lineaire methode was wettelijk wel mogelijk, maar stuitte tegen uitvoeringstechnische bezwaren.

1.2 Doelen

Dit besluit geeft invulling aan de uitvoeringskaders die experts uit de pensioensector samen met De Nederlandsche Bank en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid begin 2024 hebben opgesteld. Het doel van dit besluit is het uitvoeringstechnisch mogelijk maken dat uitvoerders in de solidaire premieregeling, net als in de flexibele premieregeling, collectief kunnen spreiden en gelijke aanpassingen kunnen realiseren in de uitkeringsfase. Dit wordt gerealiseerd door middel van een spreidingsmethodiek die nader wordt toegelicht in paragraaf 1.3.3. Dit is ook in lijn met één van de doelen van de Wet toekomst pensioenen destijds: een persoonlijker en duidelijker pensioen. Er blijft sprake van een persoonlijk voor de pensioenuitkering bestemd vermogen, maar in de uitkeringsfase wordt het voor de solidaire premieregeling ook uitvoeringstechnisch mogelijk om gelijke aanpassingen met spreiden aan te bieden. Dat leidt tot dezelfde gelijke aanpassing voor alle pensioengerechtigden, wat duidelijkheid geeft over de betreffende verhoging of verlaging in de uitkering en daarmee leidt tot eenduidige communicatie aan pensioengerechtigden.

Dit besluit ziet ook op persoonlijke en concrete informatieverstrekking aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden in een solidaire premieregeling met gelijke aanpassingen. Het besluit heeft daarmee ook als doel om (gewezen) deelnemers voor te bereiden op hun pensioenuitkering en (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden te informeren over hun (verwacht) pensioen, inzicht te geven wat gelijke aanpassingen met spreiden inhoudt en wat de gevolgen daarvan zijn op de uitkering.

1.3 Uitvoeringskader
1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen

De Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en dit besluit geven kaders aan het spreiden met gelijke aanpassingen. Om in de solidaire premieregeling een spreidingsmethodiek voor gelijke aanpassingen met spreiden voor pensioengerechtigden toe te kunnen passen worden in het nieuwe artikel 1ca, eerste lid, de termen spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen geïntroduceerd. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen5 van een pensioengerechtigde bestaat daarmee, in geval van gelijke aanpassingen met spreiden, uit twee delen: het uitkeringsvermogen en het spreidingsvermogen.6 Het voor pensioenuitkering bestemd vermogen wordt in de uitkeringsfase gebruikt voor de financiering van een variabele uitkering. Het uitkeringsvermogen is het vermogen waaruit de variabele pensioenuitkering7 wordt gefinancierd. Het resultaat dat nog niet is verwerkt in de pensioenuitkering, wordt ten behoeve van spreiding tijdelijk afgezonderd en gereserveerd in het spreidingsvermogen en op een later moment, maar binnen de maximale duur van de afgesproken spreidingsperiode, toegevoegd aan het uitkeringsvermogen en vervolgens verwerkt in de pensioenuitkering.

De toedeling van financiële resultaten aan het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen vindt conform het volgende stappenplan plaats:

Stap 1. Eerst wordt het totale beschermingsrendement8 en overrendement9 (ook wel het financiële resultaat) voor de groep uitkeringsgerechtigden waarvoor de uitvoerder gelijke aanpassingen met spreiden wil toepassen vastgesteld (dit kan per een peildatum, eerder dan de datum van verwerking in de uitkeringen, zijn). Dit vaststellen geschiedt conform artikel 10a van de Pensioenwet, dan wel artikel 28a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Stap 2. Vervolgens wordt vanuit dit financiële resultaat uit stap 1 een beschermingsrendement dat volledige bescherming geeft tegen renterisico en de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat (micro- en macrolanglevenrisico) toebedeeld aan het uitkeringsvermogen van iedere pensioengerechtigde waarvoor de uitvoerder gelijke aanpassingen wil toepassen. De uitvoerder kent in deze stap dus 100% beschermingsrendement toe aan het uitkeringsvermogen om bij welke wijziging in rente of langleven dan ook te kunnen komen tot gelijke aanpassingen.

Stap 3. Het saldo van het totale beschermingsrendement en overrendement uit stap 1 minus het toebedeelde beschermingsrendement in stap 2 (resterende financiële resultaat), wordt volledig en onvoorwaardelijk toegedeeld aan het collectieve spreidingsvermogen, waaruit het persoonlijk aandeel van iedere uitkeringsgerechtigde kan worden berekend. Binnen het collectieve spreidingsvermogen kan beperkte herverdeling optreden tussen pensioengerechtigden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen te realiseren (zie hiervoor ook artikel 1d, tweede lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Deze herverdeling dient te zijn verwerkt alvorens het resterende financiële resultaat van stap 1 en stap 2 volledig en onvoorwaardelijk is toebedeeld.

Stap 4. Vervolgens wordt voor het financiële resultaat dat is toegevoegd aan het collectieve spreidingsvermogen uit stap 3 ook onmiddellijk vastgelegd hoe dit resultaat binnen de duur van de spreidingsperiode onvoorwaardelijk wordt verwerkt in het uitkeringsvermogen waaruit vervolgens de variabele uitkering wordt gefinancierd.

De term onvoorwaardelijk in stap 3 betekent dat dit collectieve spreidingsvermogen na toedeling toekomt aan de pensioengerechtigden en dat dit vermogen niet meer kan worden herverdeeld tussen pensioengerechtigden en niet-pensioengerechtigden. Het spreidingsvermogen dient dus binnen de spreidingsperiode leeg te zijn als er geen nieuwe financiële resultaten worden behaald. Volledig betekent dat er na toedeling van het beschermings- en overrendement, geen onverdeeld rendement meer over kan blijven.

De pensioenuitvoerder kan er in haar fondsbeleid onderbouwd voor kiezen om in de eerste stap minder dan 100% beschermingsrendement toe te kennen. Dit heeft tot gevolg dat pensioengerechtigden onderling renterisico delen via het overrendement.10

Er bestaan vervolgens twee manieren om het spreidingsvermogen bij te schrijven aan het uitkeringsvermogen (stap 4 hierboven) en daarmee in de uitkering: in gelijke stappen (lineair, dakpansgewijs) of in afnemende mate (asymptotisch). Dit dient binnen de vastgestelde spreidingsperiode van maximaal tien jaar te gebeuren. Bij het vaststellen en onvoorwaardelijk verwerken van het financiële resultaat in het uitkeringsvermogen in een betreffend jaar wordt op dat moment ook direct vastgelegd hoe het financiële resultaat van hetzelfde jaar dat in het spreidingsvermogen wordt «opgeslagen» in de latere jaren wordt verwerkt in het uitkeringsvermogen en in de pensioenaanspraken en -uitkeringen. Dit ligt onvoorwaardelijk vast en kan daarna niet meer worden aangepast. Wel kan er bij nieuwe financiële resultaten van de jaren daarna rekening worden gehouden met de eerder vastgelegde resultaten. De opgetelde resultaten in ieder jaar geven een cumulatief patroon over de spreidingsperiode waarbij de pensioenuitkeringen en -aanspraken in gelijke stappen dan wel afnemende mate worden aangepast. Dit cumulatieve patroon is ook hetgeen de pensioengerechtigde in de pensioenaanspraak of -uitkering te zien krijgt.

Om het resultaat binnen de spreidingsperiode te verwerken, kan het bij de methode van aanpassen in afnemende mate nodig zijn om bovenop het afnemende cumulatieve patroon nog een aanvullende aanpassing te doen. Dit is nodig omdat anders een deel van het behaalde rendement niet voor het einde van de spreidingsperiode verwerkt zou zijn in de uitkeringen. Het is niet wenselijk dat deze aanvullende aanpassing te groot is, omdat dit leidt tot een verhoogde volatiliteit in de pensioenuitkeringen en -aanspraken van pensioengerechtigden. Dit druist in tegen één van de doelen van gelijke aanpassingen met spreiden: het creëren van een stabieler uitkeringspatroon. Om te voorkomen dat resultaten in sterke mate naar achteren in de tijd worden geschoven, is een aantal voorwaarden opgenomen voor de aanvullende aanpassing bij de afnemende mate. Het gaat om de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • 1. de contante waarde van de nog totaal in de uitkering te verwerken financiële resultaten moet voor meer dan zestig procent in de eerste helft van de spreidingsperiode liggen; en

  • 2. de onvoorwaardelijke aanpassing in het betreffende jaar mag er niet toe leiden dat sprake is van zowel positieve als negatieve onvoorwaardelijke aanpassingen in de hoogte van de pensioenuitkeringen.

In de eerste voorwaarde wordt gesproken over de contante waarde van het financiële resultaat dat in de uitkering wordt verwerkt. Voor de berekening van de contante waarde (zie artikel 1ca, zevende lid, onderdeel a) bepaalt een pensioenuitvoerder eerst welk deel van het totale spreidingsvermogen gereserveerd is voor welk moment binnen de duur van de spreidingsperiode. De som van de gereserveerde bedragen telt op tot het totale spreidingsvermogen. Om te kunnen bepalen of meer dan 60% van de nog totaal in de uitkering te verwerken financiële resultaten wordt verwerkt in de eerste helft van de spreidingsperiode, worden de gereserveerde bedragen voor de eerste helft van de spreidingsperiode bij elkaar opgeteld en wordt deze som gedeeld door het totale spreidingsvermogen. Deze ratio moet groter dan 60% zijn. Met deze voorwaarde wordt voorkomen dat resultaten onnodig worden uitgesteld. Uitvoerders die dicht bij de 60% zitten, bijvoorbeeld 62%, kunnen ook een passende spreidingsmethodiek formuleren zonder dat daarbij kan worden verondersteld dat de grenzen worden opgezocht.

Met de tweede voorwaarde wordt bedoeld dat het niet mogelijk is dat bij een positief overrendement er in de eerste jaren van de spreidingsperiode een verhoging wordt gegeven en aan het einde een verlaging.

In de praktijk zou spreiden met gelijke aanpassingen er bijvoorbeeld als volgt uit kunnen zien:

Overigens is in dit voorbeeld gebruik gemaakt van een positief resterend financieel resultaat (stap 3) en een positief spreidingsvermogen, waardoor de uitkering (stap 4) kan worden verhoogd. Er kan ook sprake zijn van een negatief of positief resterend financieel resultaat in combinatie met een negatief spreidingsvermogen. Dit zal, afhankelijk van de doelstellingen van de solidariteitsreserve, opgevangen kunnen worden door de solidariteitsreserve, maar kan in sommige gevallen, bijvoorbeeld als deze reserve ontoereikend is, leiden tot een verlaging van de uitkering (direct of op een later moment in de spreidingsperiode) (stap 4).

1.3.2 Variabele pensioenuitkering

Aan de hand van artikel 63a van de Pensioenwet, artikel 75a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en het nieuwe artikel 1ca van het besluit kan de uitkering van een pensioengerechtigde worden bepaald. De hoogte van een variabele uitkering kan na ingang variëren door de verwerking van financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico, de ontwikkeling van het sterfteresultaat of de ontwikkeling van de levensverwachting. De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieregeling kan ook variëren door het inrekenen van een projectierendement.11 In het geval dat gelijke aanpassingen met spreiden uitsluitend wordt gerealiseerd via het aanpassen van de toedeling van rendementen zoals bedoeld in het nieuwe artikel 1ca van het besluit, en dus niet via bijvoorbeeld een dynamisch projectierendement, dan mag het projectierendement maximaal gelijk zijn aan de risicovrije rente.12 Het projectierendement mag dus ook lager dan de risicovrije rente worden vastgesteld onder de voorwaarde dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Een uitvoerder krijgt hiermee de mogelijkheid om met een lagere uitkering bij pensionering te starten, maar doordat een lagere rente wordt ingerekend, kan daarna naar verwachting hogere verhogingen uitdelen, waardoor een koopkrachtiger pensioen kan worden aangeboden. Er kan geen gebruik worden gemaakt van een projectierendement hoger dan de risicovrije rente. Als dat wel zou mogen, zou een hogere uitkering bij pensionering kunnen worden gerealiseerd, maar doordat een hogere rente wordt ingerekend, worden de verhogingen naar verwachting lager en is de kans op verlagingen groter (wat kan leiden tot een grotere inzet van de solidariteitsreserve).

Er is daarom voor gekozen om in dit besluit alleen een projectierendement lager dan de risicovrije rente toe te staan.

Als gevolg van spreiden zal de nominale uitkering stabieler worden. Financiële resultaten (positief of negatief) worden gespreid over de tijd en daarmee wordt een stabieler uitkeringspatroon gerealiseerd. Dit betekent ook dat de uitkering in goede economische tijden een stijgend verloop zal hebben, maar in slechtere economische tijden, een dalend verloop. In andere woorden, als in een jaar sprake is van goede beleggingsresultaten en is in dat jaar de inflatie ook hoog, dan worden gunstige beleggingsresultaten met vertraging in de uitkering verwerkt. Hierdoor is de pensioenuitkering stabieler, maar loopt de uitkering daardoor niet direct mee met inflatie. De inflatie zou beter bijgehouden kunnen worden zonder spreiden. Aan de andere kant, als er in een jaar sprake is van slechte beleggingsresultaten en is in dat jaar de inflatie laag, dan wordt een verlaging ook met vertraging in de uitkering verwerkt. Het is aan bestuurders van uitvoerders om te kiezen of spreiden passend is bij de deelnemers.

1.3.3 Spreidingsmethodiek

In artikel 10a, zesde lid, van de Pensioenwet en artikel 28a, zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling staat dat het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen als geheel niet negatief mag zijn. In geval van een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen betekent dat het totaal hiervan niet negatief mag zijn. Om negatieve resultaten op dezelfde manier toe te delen via de spreidingsmethodiek als positieve resultaten, mag het spreidingsvermogen negatief worden. Het uitkeringsvermogen kan niet negatief zijn. Het bestuur van de uitvoerder dient minimale en maximale grenzen van het spreidingsvermogen te formuleren. Dit is onderdeel van de spreidingsmethodiek, die in artikel 1cb nader is beschreven. Deze grenzen bepalen de minimale startuitkering bij een positief spreidingsvermogen en de omvang van toekomstige verlagingen bij een negatief spreidingsvermogen.

Andere onderdelen van de spreidingsmethodiek zijn de duur van de spreidingstermijn met een maximale termijn van 10 jaar en de wijze waarop een nieuwe pensioengerechtigde onderdeel wordt van de uitkeringsfase en de wijze waarop het financiële resultaat wordt verwerkt in het uitkeringsvermogen, het spreidingsvermogen en uiteindelijk in de uitkering, waarbij een positief en negatief financieel resultaat op gelijke wijze wordt verwerkt. Onderdeel van de spreidingsmethodiek is ook de hoogte van het projectierendement. Een doel van gelijke aanpassingen met spreiden is het realiseren van stabiele pensioenuitkeringen. Een doel van de solidariteitsreserve kan zijn om verlagingen te voorkomen. In dit geval dient in de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve te worden aangegeven hoe om wordt gegaan met gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase en op welk moment de reserve wordt ingezet.

De spreidingsmethodiek dient evenwichtig, transparant en consistent te zijn (artikel 1cb, tweede lid). Dit betekent dat de belangen van verschillende pensioengerechtigden worden afgewogen en onderdeel van deze belangenafweging is ook de herverdeling die plaatsvindt. Ook dienen de regels rondom de spreidingsmethodiek vooraf duidelijk te zijn en moet de spreidingsmethodiek consistent zijn met de risicohouding, het beleid en doelen binnen de uitvoerder. Om inzichtelijk te maken hoe de spreidingsmethodiek werkt en omgaat met verschillende financiële resultaten, dient de uitvoerder de uitkomsten van de spreidingsmethodiek inzichtelijk te maken aan de hand van een stochastische ALM-analyse. Onderdeel van deze analyse is een voldoende aantal scenario’s en kwantitatieve maatstaven waarmee de verschillende effecten afgewogen worden (pensioenuitkeringen in percentielen, grootte van spreidingsvermogen in percentielen, mate van herverdeling). De uiteindelijke weging van deze informatie is aan het bestuur van de uitvoerder. Ook worden de keuzes in de ALM-analyse (aantal scenario’s) toegelicht en wordt de analyse gebruikt om onderbouwing te geven van de spreidingsmethodiek (keuzes en vormgeving). De uitvoerder legt de spreidingsmethodiek uiteindelijk vast in de opdrachtbevestiging, het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst dan wel het uitvoeringsreglement.

Net als bij de solidariteits- en risicodelingsreserve wordt in beginsel de spreidingsmethodiek voor minimaal vijf jaar vastgelegd (artikel 1cb, derde lid). Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het nodig is om de spreidingsmethodiek tussentijds te wijzigen. Denk daarbij aan bijvoorbeeld een veranderende risicohouding of liquidatie van een pensioenfonds. In zo’n geval kan worden afgeweken van de minimale termijn en onderbouwt de uitvoerder waarom de tussentijdse aanpassing van de spreidingsmethodiek nodig wordt geacht. Als de spreidingsmethodiek wordt aangepast, mag dit geen gevolgen hebben op resultaten die in het verleden zijn vastgelegd en toebedeeld in de voor de pensioenuitkering bestemd vermogen en in de toekomst nog te verwerken in de uitkeringen van pensioengerechtigden (artikel 1cb, vierde lid). Hierdoor kan een wijziging dus niet leiden tot herverdelingseffecten van reeds onvoorwaardelijk verwerkte en toebedeelde financiële resultaten in het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen en pensioenuitkeringen.

1.3.4 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen bij pensioeningang

Een pensioenuitvoerder kan in de uitkeringsfase werken met een administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen, dat het persoonlijke aandeel van iedere pensioengerechtigde bevat. Bij pensioeningang van de pensioengerechtigde wordt bij toetreding tot de uitkeringsfase het voor pensioenuitkering bestemd vermogen verdeeld in een spreidingsvermogen en een uitkeringsvermogen. Deze verdeling mag worden bepaald op basis van de geldende verhouding van de (mogelijk negatieve) spreidingsvermogens en uitkeringsvermogens op totaalniveau voor alle pensioengerechtigden in de uitkeringsfase. Deze verdeling mag ook nauwkeuriger worden vastgesteld indien die verdeling beter aansluit bij de te verwachten pensioenuitkering, bijvoorbeeld op basis van leeftijd van de betreffende deelnemer (of zelfs op basis van marktwaardering: een ALM-analyse). Deze nauwkeurigere methodes leiden vervolgens wel tot meer complexiteit bij de uitvoerder.

In de Wet verbeterde premieregeling werd ook geregeld dat het opgebouwde kapitaal van een premie- of kapitaalregeling op pensioeningangsdatum wordt omgezet in een levenslange uitkering. De verdeling van vermogen bij pensioeningang in een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen is vergelijkbaar met hoe het vermogen in de huidige Wet verbeterde premieregeling bij pensionering wordt omgezet (ook wel het aankoopmoment).

Hieronder is een (vereenvoudigd) voorbeeld opgenomen van hoe het vermogen bij pensionering in de praktijk kan worden verdeeld in een uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen.

1.4 Informatieverplichtingen over gelijke aanpassingen met spreiden

In de uitkeringsfase heeft de toepassing van gelijke aanpassing met spreiden gevolgen voor de uitkering, zowel bij pensioeningang als daarna. Om (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zo goed mogelijk hierover te informeren, is in het besluit invulling gegeven aan hoe hierover moet worden geïnformeerd. Deze informatieverplichting is van belang omdat het mechanisme van gelijke aanpassing met spreiden voor (bijna) pensioengerechtigden invloed heeft op de hoogte van hun (toekomstige) pensioen en de volatiliteit ervan in de volgende jaren. Daarom wordt in dit besluit opgenomen dat pensioenuitvoerders op verschillende momenten kwalitatieve of kwantitatieve informatie verschaffen, waarbij deze informatie persoonlijk en concreet is. Pensioengerechtigden en (gewezen) deelnemers moeten een realistisch beeld hebben over hun toekomstige pensioen.

Daarnaast zal algemene informatie beschikbaar moeten zijn op de website van de uitvoerder over de geldende spreidingsmethodiek als sprake is van gelijke aanpassingen met spreiden. Hierbij dient de uitvoerder aan te sluiten bij de specifieke situatie van de pensioenregeling waarbij relevante instrumenten, zoals de omvang van het spreidingsvermogen van alle pensioengerechtigden tezamen en een eventuele solidariteitsreserve, betrokken moeten worden.

1.4.1 Informatie vanaf vijf jaar voor pensioendatum aan (gewezen) deelnemers

Voor pensioenregelingen die onder het nieuwe pensioenstelsel vallen wordt op het uniform pensioenoverzicht (UPO) het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen vermeld (zie artikel 5a, tweede lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). De pensioenbedragen op het UPO zijn gebaseerd op een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid in elk scenario van de scenarioset (zie artikel 14c, eerste lid, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Onderdeel van het pensioenbeleid is ook de gelijke aanpassingen met spreiden en als gevolg daarvan het spreidingsvermogen dat bij pensioeningang zal ontstaan. Hierdoor zal de uitkering bij pensioeningang naar verwachting hoger of lager uitvallen dan als er geen gebruik wordt gemaakt van gelijke aanpassingen met spreiden. Bij de doorrekening van de pensioenbedragen (en de weergave daarvan op het UPO) dient rekening te worden gehouden met de toekomstige omvang van het spreidingsvermogen en de impact van het spreidingsvermogen op de hoogte van de pensioenuitkering. De zo realistisch mogelijk doorrekening was reeds opgenomen in de huidige regelgeving en is in lijn met artikel 14e, eerste lid, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Als gevolg van gelijke aanpassingen met spreiden wordt de pensioenuitkering minder volatiel en beweegt deze met vertraging mee met de stand van de economie. Om (gewezen) deelnemers te informeren over hoe de uitkeringsfase er uit ziet en hoe gelijke aanpassingen met spreiden daarop van invloed is, worden in het nieuwe artikel 5c van het besluit aanvullende eisen gesteld aan het UPO. Aanvullend wordt de (gewezen) deelnemer vanaf vijf jaar voor de pensioendatum kwalitatief geïnformeerd over:

  • 1. gelijke aanpassingen met spreiden die volgens de pensioenregeling zal gelden in de uitkeringsfase wordt toegepast;

  • 2. het feit dat het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen vanaf pensioendatum zal worden verdeeld in een vermogen ten behoeve van gelijke aanpassen met spreiden (spreidingsvermogen) en een vermogen waarmee de uitkering wordt bepaald (uitkeringsvermogen); en

  • 3. de gevolgen van de verdeling bij pensioeningang in uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen op de uitkering en het verloop van de uitkering na pensionering waarbij moet worden aangegeven of het pensioen waarschijnlijk gaat dalen, stijgen of gelijk zal blijven. Hierbij dient de uitvoerder aan te sluiten bij de specifieke situatie van de pensioenregeling waarbij relevante instrumenten, zoals de omvang van het spreidingsvermogen van alle pensioengerechtigden tezamen en een eventuele solidariteitsreserve, betrokken moeten worden.

De modellen voor het UPO worden op voordracht van de pensioenuitvoerders en na advies van de Autoriteit Financiële Markten door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld (artikel 9c, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Dit betekent dat pensioenuitvoerders ruimte hebben nadere invulling te geven over de bovenstaande informatie alsook de plek van bovenstaande informatie in de modellen.

1.4.2 Informatie voorafgaand aan of op pensioendatum

Pensioenuitvoerders moeten ook aan degene die pensioengerechtigde wordt informatie verstrekken. In het besluit toekomst pensioenen was reeds opgenomen dat uitvoerders die gebruik maken van een spreidingsperiode van vijf jaar informatie geven over de toepassing van een spreidingsperiode voor het verwerken van mee- en tegenvallers in de uitkering waarbij een uitvoerder die een langere spreidingsperiode dan vijf jaar hanteert een voorgeschreven tekst moet opnemen over de risico’s bij zo’n periode. In dit besluit (artikel 7a, eerste lid) is geregeld dat deze voorgeschreven tekst ook van toepassing is bij gelijke aanpassingen met spreiden (ook als sprake is van een kortere spreidingsperiode). Pensioenuitvoerders kunnen een aanvullende toelichting geven op het verwachte verloop van de uitkering en daarmee aansluiten bij de specifieke situatie.

Bij pensioeningang wordt het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen verdeeld in een uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen. Het persoonlijk aandeel in het spreidingsvermogen wordt vervolgens binnen de spreidingsperiode in de uitkering verwerkt. In het nieuwe tweede lid van artikel 7a van het besluit wordt invulling gegeven aan hoe bij pensionering persoonlijk en concreet wordt geïnformeerd. Het gaat hier om het volgende:

  • 1. Kwalitatieve informatie over hoe gelijke aanpassingen met spreiden die volgens de pensioenregeling zal gelden in de uitkeringsfase wordt toegepast.

  • 2. Kwalitatieve informatie over de verdeling vanaf pensionering van het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen in een vermogen ten behoeve van gelijke aanpassen met spreiden (spreidingsvermogen) en een vermogen waarmee de uitkering wordt bepaald (uitkeringsvermogen).

  • 3. Kwantitatieve informatie die persoonlijk en concreet is over de gevolgen van de verdeling op pensioendatum op de hoogte van de pensioenuitkering op moment van pensioeningang.

  • 4. Kwantitatieve informatie die persoonlijk en concreet is over het verloop van de pensioenuitkeringen. De uitvoerder geeft daarbij aan of het pensioen waarschijnlijk zal dalen, stijgen of gelijk zal blijven. Bij de berekening van het verloop dient het gehanteerde beleid (zoals bijvoorbeeld de inzet solidariteitsreserve) meegenomen te worden.

  • 5. Informatie over de mogelijkheid dat indien gewenst bijvoorbeeld ook de hoogte van het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen en het verloop van de toekomstige pensioenuitkering gedurende de spreidingsperiode bij de uitvoerder is op te vragen. Zie hiervoor ook paragraaf 1.4.4 Informatie aan pensioengerechtigden (op verzoek).

Bij onderdelen 3 en 4 wordt gesproken over kwantitatieve informatie die persoonlijk en concreet is. De uitvoerder dient hier de pensioenuitkering op moment van pensioeningang uit te drukken in een bedrag dat de nieuwe pensioengerechtigde ontvangt. Het verloop in de uitkering dient te worden uitgedrukt in percentages en aanvullend mogen ook bedragen worden genoemd. Hierbij kan als termijn de spreidingsperiode worden gehanteerd. Pensioenuitvoerders kunnen daarnaast een aanvullende toelichting geven op bovenstaande.

1.4.3 Informatie aan pensioengerechtigden (standaard)

Ook pensioengerechtigden worden op de hoogte gehouden. Zo wordt geïnformeerd over de uitkering van het afgelopen jaar en de uitkering voor het komende jaar (zie artikel 7b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling).

Voor pensioengerechtigden is naast het behaalde rendement en de spreidingsmethodiek ook het huidige spreidingsvermogen van belang. Dit spreidingsvermogen heeft namelijk impact op de verhoging of verlaging in dat jaar en op het verloop van de uitkering. In het nieuwe tweede lid van artikel 7b van het besluit wordt invulling gegeven aan hoe een pensioengerechtigde wordt geïnformeerd. Het gaat hier om het volgende:

  • 1. Kwalitatieve informatie over gelijke aanpassingen met spreiden die volgens de pensioenregeling zal gelden in de uitkeringsfase wordt toegepast.

  • 2. Kwantitatieve informatie die persoonlijk en concreet is over het verloop van de pensioenuitkeringen. De uitvoerder geeft daarbij kwalitatief persoonlijk en concreet aan of het pensioen waarschijnlijk zal dalen, stijgen of gelijk zal blijven. Bij de berekening van het verloop dient het gehanteerde beleid mee te worden genomen (zoals de inzet van de solidariteitsreserve).

  • 3. Informatie over de mogelijkheid dat indien gewenst bijvoorbeeld ook de hoogte van het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen en het verloop van de toekomstige pensioenuitkering gedurende de spreidingsperiode bij de uitvoerder is op te vragen. Zie hiervoor ook paragraaf 1.4.4 Informatie aan pensioengerechtigden (op verzoek).

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat pensioenuitvoerders een aanvullende toelichting kunnen geven bij het verstrekken van bovenstaande informatie.

1.4.4 Informatie aan pensioengerechtigden (op verzoek)

De uitvoerder verstrekt als gevolg van gelijke aanpassingen met spreiden informatie aan de pensioengerechtigde over de mogelijkheid om op verzoek kwantitatieve informatie te ontvangen over:

  • 1. reeds verwerkte en toebedeelde financiële resultaten in het voor pensioenuitkering bestemd vermogen in de afgelopen vijf jaar tenzij de spreidingsperiode langer is, dan geldt die periode;

  • 2. hoe pensioenuitkeringen als gevolg van de verwerkte en toebedeelde financiële resultaten zijn aangepast in de afgelopen vijf jaar tenzij de spreidingsperiode langer is, dan geldt die periode;

  • 3. de hoogte van het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen in het jaar van het verzoek; en

  • 4. het verloop van de toekomstige pensioenuitkeringen gedurende de spreidingsperiode.

Bij onderdeel 1 gaat het om de financiële resultaten die ieder jaar hebben plaatsgevonden. Deze resultaten dienen op zichzelf staand en los van elkaar voor ieder jaar met de deelnemer te worden gedeeld. Bij onderdeel 3 volstaat het om in te gaan op de hoogte van het spreidingsvermogen in een percentage in plaats van een exact bedrag. Voor dit percentage kan de geldende verhouding tussen de uitkeringsvermogens en de spreidingsvermogens voor alle pensioengerechtigden worden gebruikt. Ook bij onderdeel 4 volstaat het om dit te doen in de vorm van percentages.

Bij de onderdelen 1, 2 en 4 kan bij bijvoorbeeld een spreidingsperiode van 3 jaar worden aangegeven wat ieder jaar de verwachte verhoging of verlaging is en is geweest op basis van de spreidingsmethodiek en de pensioenregeling. In het toekomstige verloop moet ook de hoogte van het huidige (collectieve) spreidingsvermogen worden opgenomen. Een pensioengerechtigde kan bijvoorbeeld het volgende ontvangen:

In het verleden heeft u de volgende aanpassingen gehad in uw uitkering:

  • in 2020 was de verhoging €40 (2,6%) waarmee uw uitkering werd verhoogd van €1.500 naar €1.540,

  • in 2021 was de verhoging €24 (1,5%) waarmee uw uitkering werd verhoogd van €1.540 naar €1.564,

  • in 2022 was de verlaging €45 (-/- 3,0%) waarmee uw uitkering werd verlaagd van €1.564 naar €1.519,

  • in 2023 was de verhoging €16 (1,0%) waarmee uw uitkering werd verhoogd van €1.519 naar €1.535,

  • in 2024 was de verhoging €25 (1,6%) waarmee uw uitkering werd verhoogd van €1.535 naar €1.560.

Op basis van de huidige situatie verwachten wij de komende 3 jaar de volgende verhogingen of verlagingen te geven:

  • in 2025 is de verhoging 2,6%,

  • in 2026 is de verwachte verhoging van 0,8%, en

  • in 2027 is de verwachte verlaging 0,3%.

Op basis van de nieuwe financiële resultaten wordt deze verwachting nog bijgesteld.

1.5 Alternatieve overwegingen en gevolgen

Bij de totstandkoming van het besluit zijn ook alternatieve beleidsopties overwogen. Onderdeel hiervan was het verruimen of weghalen van de maximale spreidingsperiode van 10 jaar die opgenomen is in de Pensioenwet. Het verruimen of afschaffen van de maximale termijn van 10 jaar van de spreidingsperiode zou betekenen dat verhogingen of verlagingen over een langere periode worden gespreid. Een argument voor het afschaffen van deze maximale termijn was dat de oorspronkelijke methode van asymptotisch spreiden, waarbij verhogingen en verlagingen oneindig worden gespreid in de tijd, dan misschien zonder aanpassingen mogelijk zou zijn. Bij het verhogen van de maximale spreidingsperiode van 10 jaar of het helemaal afschaffen van deze termijn, zullen verhogingen of verlagingen over een langere tijd worden gespreid. Het doorschuiven van verhogingen of verlagingen leidt er toe dat de kans op forse verhogingen of verlagingen toeneemt. Dit is daarmee in strijd met het doel van gelijke aanpassingen met spreiden om een minder volatiele pensioenuitkering te realiseren.

Een andere alternatieve beleidsoptie was dat de toedeling van het financiële resultaat niet volledig en onvoorwaardelijk hoeft plaats te vinden. Het niet volledig toedelen zou betekenen dat na toedeling van het financiële resultaat nog onverdeeld vermogen zou resteren.

Hierdoor zou bijvoorbeeld vermogen dat wordt gespreid, onverdeeld kunnen worden gelaten. Niet onvoorwaardelijke toedeling betekent dat het financiële resultaat dat via toedeling aan de uitkerings- of spreidingsvermogens van pensioengerechtigden wordt bijgeschreven, wellicht niet van die betreffende pensioengerechtigde blijft als gevolg van bijvoorbeeld herverdeling. Een onverdeeld vermogen en voorwaardelijke toedeling past daarom niet bij het doel van een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel.

Een alternatieve beleidsoptie is het spreidingsvermogen op totaalniveau een concrete minimale en maximale grens mee te geven of op te nemen dat het spreidingsvermogen niet negatief mag zijn. De consequentie van een spreidingsvermogen dat niet negatief mag zijn, is dat negatieve overrendementen minder goed kunnen worden gespreid dan positieve overrendementen en ook de inzet van de solidariteitsreserve misschien vaker nodig zal zijn. Het voordeel van een spreidingsvermogen dat niet negatief mag zijn, is dat de pensioenuitkering van nieuwe generatie pensioengerechtigden na ingang minder vaak zal dalen (mits dit niet leidt tot meer inzet van de solidariteitsreserve), het nadeel is dat de eerste uitkering zelf onvoorspelbaarder wordt, omdat verlagingen direct worden doorgevoerd. Een doel van gelijke aanpassingen met spreiden is dat pensioenuitkeringen minder volatiel worden. Als het spreidingsvermogen niet negatief mag zijn, zal de uitkering volatieler worden. Omdat er sprake is van onvoorwaardelijke en volledige toedeling, is besloten dat het spreidingsvermogen onder voorwaarden negatief mag zijn. Het opnemen van concrete (minimale en maximale) grenzen van het spreidingsvermogen zou tot gevolg hebben dat alle uitvoerders zich hieraan zouden moeten houden. Niet alle fondsen zijn echter hetzelfde. Zo kan bijvoorbeeld de risicohouding van pensioengerechtigden verschillen. Daarom is er in het besluit voor gekozen om de grenzen van het spreidingsvermogen onderdeel te laten zijn van de spreidingsmethodiek. Bestuurders van uitvoerders kunnen deze grenzen zelf vaststellen en ook in samenhang bezien met alle andere keuzes die er te maken zijn, zoals onder andere de duur van de spreidingsperiode.

Aan de andere kant is een beleidsoptie om geen voorwaarden te stellen aan de grenzen van het spreidingsvermogen. Het niet opnemen van grenzen aan het spreidingsvermogen zou impact kunnen hebben op de verdeling bij pensioeningang van het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen in uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen. Als het spreidingsvermogen op totaalniveau geen grenzen heeft, dan kan de uitkering bij pensioeningang hoog aan het begin zijn, maar een sterk dalend verloop kennen in de jaren daarna, of andersom laag aan het begin zijn, maar een sterk stijgend verloop kennen in de jaren erna. Ook kan het spreidingsvermogen dan sterk positief of negatief worden, waardoor de uitkeringen van nieuwe pensioengerechtigden na ingang fors zullen stijgen of dalen. Om dit te voorkomen, is besloten om het bestuur van de uitvoerders grenzen te laten stellen aan het spreidingsvermogen op totaalniveau, zonder daarbij voorbij te gaan aan de diversiteit van fondsen en de andere keuzes die gemaakt worden in het kader van gelijke aanpassingen met spreiden.

Andere alternatieven waren de methode van Balter en Werker13 en de methode van Muns14. Deze methodes waren reeds bekend voor het aangenomen amendement Palland. Deze methodes blijken voor de meeste uitvoerders in de praktijk administratief niet goed uitvoerbaar, dan wel ingrijpende administratieve aanpassingen te vergen. In deze methodes worden eerst de persoonlijke vermogens aangepast en daarna de aanpassingen van de uitkeringen bepaald. Bij de methode van Balter en Werker is deze aanpassing van de uitkering op basis van een dynamisch projectierendement. Overigens is de methode van Balter en Werker wettelijk gezien nog steeds mogelijk. Dit besluit ziet niet op de toepassing van deze methode, omdat bij deze methode de toedeling van rendementen niet wordt aangepast en er geen ex-ante herverdeling optreed. De methodiek van Muns is niet mogelijk, omdat deze niet voldoet aan de wettelijke eis dat financiële resultaten binnen maximaal 10 jaar spreidingsperiode in de uitkering moeten zijn verwerkt.

2. Gevolgen voor burgers, bedrijven en overheid

Regeldruk

Dit besluit zorgt ervoor dat er een uitvoeringskader komt voor gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling. In het kader van mogelijke regeldrukeffecten van dit besluit is het belangrijk te benadrukken dat het besluit meeloopt in de al staande transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling is daar een onderdeel van. Het besluit komt voort uit een amendement van het lid Palland dat al tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen eind 2022 is aangenomen15. Bovendien is de al bestaande methodiek die de sector voor ogen had gebruikt als uitgangspunt voor dit besluit. Verder sluiten de informatieverplichtingen aan bij huidige communicatiemiddelen en communicatiemomenten. Daarnaast betreft gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase een mogelijkheid. Het is geenszins een verplichting. Als wordt gekozen voor een systematiek van gelijke aanpassingen met spreiden, zullen pensioenuitvoerders, in overleg met sociale partners (werkgevers en werknemers), moeten besluiten over de vormgeving van de spreidingssystematiek. Overigens was er ook sprake geweest van regelgeving rondom gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling zonder dit besluit. Dit besluit verduidelijkt wat er van uitvoerders wordt gevraagd.

Uitvoerders hebben, via het amendement van het lid Palland16, aangegeven dat ze collectief spreiden in combinatie met gelijke aanpassingen beter uitvoerbaar vinden in de solidaire premieregeling. Dit besluit biedt een nadere uitwerking om dit ook toe te passen en verlaagt daarmee de regeldruk van pensioenuitvoerders (bedrijven) ten aanzien van de systematiek van gelijke aanpassingen met spreiden.

De informatieverplichtingen uit dit besluit zijn aanvullingen op de reeds bestaande reguliere informatieverplichtingen uit de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Dit leidt daarmee tot structureel extra regeldruk, omdat er aanpassingen moeten worden gedaan op bestaande communicatiemiddelen. Hiervoor wordt rekening gehouden met 3 uur per regeling per jaar. Daarnaast worden er eenmalige kennisname kosten verwacht voor het lezen van dit besluit. Omdat de inhoud van dit besluit al uitvoerig met de sector is besproken en bekend is bij de sector, wordt hiervoor rekening gehouden met eenmalig 1 uur per regeling. Per regeling wordt daarmee rekening gehouden met 1 uur eenmalig en 3 uur structureel per jaar, tegen een uurtarief (voor hoogopgeleide medewerkers) van €5417. Per pensioenregeling zou dit een extra eenmalige kostenuitgave van €54 zijn en structurele kostenuitgave per jaar van €162. In totaal zijn er in 2023 267 pensioenregelingen bij pensioenfondsen18. In het geval dat al deze pensioenregelingen over zouden gaan naar de solidaire premieregeling met de variant «gelijke aanpassingen met spreiden», zou dit een eenmalige kostenpost geven van €14.418 en een structurele kostenpost van €43.254 per jaar. In de praktijk zullen er ook pensioenregelingen niet overgaan naar het nieuwe pensioenstelsel of kiezen voor een flexibele premieregeling. Ook is het in de praktijk mogelijk om te kiezen voor een solidaire premieregeling zonder gelijke aanpassingen met spreiden. Omdat de besluitvorming hierover bij de meeste sociale partners nog niet definitief is, is ervoor gekozen om hier alleen uit te gaan van een maximum. In de praktijk zal het eenmalige bedrag ergens tussen de €4.000 en de €11.000 uitkomen en het structurele bedrag per jaar ergens tussen de €10.000 en €32.000.

Andere gevolgen (privacy, doenvermogen, gendergelijkheid, mkb, enzovoorts)

Met behulp van het Beleidskompas is bekeken welke verplichte gevolgenbeoordelingen (toetsen) voor dit voorstel van toepassing zijn.19 Het besluit heeft impact op de ICT-omgevingen van pensioenuitvoerders. De pensioenadministratie moet ingericht worden om in de uitkeringsfase gelijke aanpassingen met spreiden te kunnen uitvoeren binnen het uitvoeringskader van dit besluit. Pensioenuitvoerders hebben, via het amendement van het lid Palland20, aangegeven dat ze collectief spreiden in combinatie met gelijke aanpassingen beter uitvoerbaar vinden in de solidaire premieregeling. Dit besluit geeft mogelijkheden om dit ook toe te passen. Zoals hierboven geschetst worden er dan ook aanvullende ICT-consequenties verbonden aan dit besluit. Omdat dit voorstel geen andere gevolgen heeft voor bijvoorbeeld privacy, doenvermogen, gendergelijkheid of mkb-ondernemingen zijn er geen toetsen uitgevoerd.

3. Consultatie, toetsing en adviezen

Over het ontwerpbesluit heeft een internetconsultatie plaatsgevonden. De reacties op het ontwerpbesluit zijn verwoord in paragraaf 3.1. Daarbij is vermeld tot welke aanpassingen het betreffende commentaar heeft geleid. Daarnaast is het ontwerpbesluit ter toetsing en voor advies voorgelegd aan verschillende organen. In paragraaf 3.2 is weergegeven tot welke aanpassingen het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft geleid. De uitkomsten van de toetsing door DNB en AFM zijn weergegeven in de paragrafen 3.3 en 3.4. Zowel voor al tijdens de internetconsultatie zijn experts uit de pensioensector samen met De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bijeengekomen. De aandachtspunten uit dit gremium zijn opgenomen in paragraaf 3.5. De ontvangen adviezen en toetsen zijn als bijlagen bij dit wetsvoorstel meegezonden. Tot slot zijn er naar aanleiding van de consultatie, toetsing en adviezen ook verschillende redactionele aanpassingen doorgevoerd in het ontwerpbesluit en deze toelichting.

3.1 Verantwoording internetconsultatie

Het ontwerpbesluit heeft van 27 april 2024 tot en met 25 mei 2024 voorgelegen voor internetconsultatie. In deze periode zijn 14 reacties ontvangen. De reacties variëren van een niet nader toegelicht «oneens met het voorstel» tot uitgebreide commentaren met voorstellen voor aanpassing van de voorgestelde maatregelen.

De regering heeft alle reacties bezien en gewogen. Waar een reactie aanleiding gaf tot een aanpassing, is dat in deze paragraaf vermeldt. De aanpassingen zijn verwerkt in het ontwerpbesluit en in de hoofdstukken van deze toelichting. Reacties die een wezenlijk onderdeel van het ontwerpbesluit raken, maar die na weging geen aanleiding vormen voor een aanpassing, zijn hieronder eveneens weergegeven. Daarbij is vermeld op grond van welke overwegingen het commentaar niet is overgenomen. De betreffende reacties en eventuele aanpassingen zijn, waar mogelijk, thematisch ingedeeld en hieronder overeenkomstig de volgorde van deze toelichting samengevat.

3.1.1 Onnodig uitstellen van resultaten

Een aantal partijen noemt de bepaling dat het verwerken van resultaten niet onnodig mag worden uitgesteld niet concreet. Er wordt door de partijen voorgesteld om deze bepaling te verduidelijken of te laten vervallen. Als argument om de bepaling te laten vervallen is dat er al een grens wordt gegeven aan hoeveel er van de contante waarde van het financiële resultaat in de eerste helft van de spreidingsperiode moet worden verwerkt. Zij geven aan dit afdoende te vinden. De regering kan zich vinden in het argument dat de grens van de contante waarde van het financiële resultaat voldoende kaders geeft. Bovendien ziet de regering dat het toezicht op een dergelijke bepaling, waarbij het begrip «onnodig» niet is gedefinieerd, lastig is, omdat deze weinig concrete handvatten geeft om op te toetsen. Daarom is besloten deze bepaling (voorheen artikel 1ca lid 7a) te laten vervallen.

3.1.2 Verdeling spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen bij invaren

Een aantal partijen wil dat pensioenuitvoerders op het moment van invaren het voor pensioenuitkering bestemd vermogen van pensioengerechtigden kunnen verdelen in een uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen. De partijen stellen voor het spreidingsvermogen initieel te vullen op het moment van invaren. Hierdoor kunnen de reeds lopende uitkeringen in de eerste jaren na de transitie naar verwachting meer verhoogd worden, in ruil voor een wat minder grote verhoging bij de transitie zelf. Ze geven daarbij aan dat het vullen van het spreidingsvermogen direct leidt tot een stabieler uitkeringspatroon bij de start van de solidaire premieregeling. Zij benoemen ook dat deze wens met name aantrekkelijk is voor pensioenfondsen met een hoge dekkingsgraad. In dat geval kan in plaats van in één keer de volledige indexatie toe te kennen aan pensioengerechtigden en te verwerken in de pensioenuitkeringen op het moment van invaren, ook de indexatie deels verwerkt worden in de pensioenuitkeringen en het overige deel toegevoegd worden aan het spreidingsvermogen en daarmee gespreid toegekend worden in de volgende jaren.

Met dit besluit is het verdelen van het voor pensioenuitkering bestemd vermogen alleen mogelijk gemaakt bij pensioeningang (artikel 1cc) en niet voor huidige pensioengerechtigden. Bij pensioeningang wordt bij toetreding tot de uitkeringsfase het voor pensioenuitkering bestemd vermogen verdeeld in een persoonlijk aandeel in het spreidingsvermogen en een uitkeringsvermogen.

Er zijn diverse redenen dat de regering niet tegemoet kan komen aan de wens van een aantal partijen om het spreidingsvermogen initieel te vullen op het moment van invaren. Dit besluit ziet op de toedeling van het financiële resultaat genoemd in artikel 63a, achtste lid, van de Pensioenwet, welke toegevoegd is naar aanleiding van het amendement Palland. Ten eerste valt de door de partijen genoemde inzet van de buffer van een pensioenfonds met een hoge dekkingsgraad tijdens de transitie volgens de regering niet onder het hierboven genoemde financiële resultaat. Daarnaast ziet de wens in feite op de vraag naar een extra instrument voor de inzet van de buffer van een pensioenfonds op het moment van invaren, omdat het vullen van het spreidingsvermogen direct na invaren onlosmakelijk verbonden is aan het invaren zelf. De regering acht dit niet noodzakelijk, aangezien er voor de totstandkoming van de Wet toekomst pensioen uitgebreid onderzoek is gedaan naar de omrekenmethoden en het aanwenden van het vermogen op het moment van invaren. Naar aanleiding daarvan zijn er twee omrekenmethoden in de Wet toekomst pensioenen opgenomen met instrumenten die fondsspecifiek ingericht kunnen worden om tot een evenwichtige transitie te komen. De regering is van mening dat de gegeven instrumenten voldoende zijn om een evenwichtige transitie te kunnen waarborgen, ook in de situatie van een pensioenfonds met een hoge dekkingsgraad. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit besluit beoogt duidelijkheid te geven over de voorwaarden van het amendement Palland, oftewel over de voorwaarden waaraan een solidaire premieregeling met gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase moet voldoen in de uitvoering. Dit besluit is dus niet bedoeld om een extra instrument voor het invaren toe te voegen aan de Wet toekomst pensioenen.

Naar aanleiding van opmerkingen van de partijen heeft de regering in een nieuw artikel 47b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wel verduidelijkt dat dit besluit ook van toepassing is voor personen die vóór de overstap naar het nieuwe stelsel al pensioengerechtigden waren. Dat betekent dat nieuwe financiële resultaten van deze groep pensioengerechtigden die behaald worden in het nieuwe pensioenstelsel verwerkt kunnen worden in het spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen. Maar dat betekent nog steeds dat het spreidingsvermogen op het moment van invaren gelijk is aan nul en het persoonlijk voor pensioenuitkering bestemde vermogen op het moment van invaren volledig bestaat uit een uitkeringsvermogen.

3.1.3 Meerdere spreidingsvermogens

De Kring van Pensioenspecialisten (KPS) heeft aangegeven dat in het besluit artikel 1cc, eerste lid, sub b wordt gesproken over uitkeringsvermogens en spreidingsvermogens (in meervoud). KPS vraagt zich af of het daarmee mogelijk is dat één pensioenfonds meerdere spreidingsvermogens kan aanhouden. In artikel 1ca, eerste lid van dit besluit wordt beschreven dat op moment van pensioeningang de uitvoerder het voor pensioenuitkering bestemd vermogen verdeelt in een uitkeringsvermogen en een spreidingsvermogen. Voor iedere pensioengerechtigde bestaat er dus een uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen. Voor de administratie kan gebruik worden gemaakt van een administratief samengevoegd spreidingsvermogen.

3.1.4 Omvang spreidingsvermogen impliciet begrenzen

De Pensioenfederatie stelt voor om de toelichting bij artikel 1cb, eerste lid, onderdeel c, waarin staat dat uitvoerders de positieve en negatieve omvang van het spreidingsvermogen moeten vaststellen, verder uit te breiden. In de toelichting staat hierover: «Bestuurders van uitvoerders kunnen deze grenzen zelf vaststellen en ook in samenhang bezien met alle andere keuzes die er te maken zijn, zoals onder andere de duur van de spreidingsperiode.» Pensioenfederatie wil graag in de toelichting aangevuld hebben dat de omvang van het spreidingsvermogen mogelijk al door andere keuzes, bijvoorbeeld door een snelle verwerking van schokken, binnen acceptabele grenzen blijft. De regering ziet dat de omvang van het spreidingsvermogen inderdaad ook door andere instrumenten binnen bepaalde grenzen kan blijven, maar ziet ook dat het formuleren van expliciete grenzen belangrijk is (zie ook toelichting hierop in paragraaf 1.5 Alternatieve overwegingen en gevolgen). In de toelichting is beschreven dat bestuurders de grenzen ook in samenhang mogen bezien met alle andere keuzes die er te maken zijn, zoals onder andere de duur van de spreidingsperiode.

3.1.5 Begrenzing spreidingsvermogen

Netspar vraagt naar het doel van artikel 1cb, eerste lid, onderdeel c van dit Besluit ten opzichte van artikel 63a van de Pensioenwet. De begrenzing die geregeld is in dit besluit, geldt voor de asymptotische methode. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de begrenzing zoals geregeld in de Pensioenwet niet knellend werkt voor de betreffende methode.

Ook geeft Netspar een suggestie om de verschillende begrenzingen die nu geregeld zijn voor de asymptotische methode en voor de methode met gelijke stappen anders in te steken en tevens gelijk te trekken. De regering begrijpt de suggestie, maar wil benadrukken dat in goed overleg met de sector en de toezichthouders gekozen is om de verschillende begrenzingen op te nemen in dit besluit. zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.3 Spreidingsmethodiek.

3.1.6 Opslag rentetermijnstructuur

In artikel 1ca, tweede lid, van het besluit is opgenomen dat de hoogte van de variabele uitkering vastgesteld wordt op basis van het uitkeringsvermogen en het projectierendement. Daarbij mag voor het projectierendement ten hoogste worden uitgegaan van de risicovrije rente. De Vakcentrale voor Professionals (VCP) heeft aangegeven dat in het geval een pensioenregeling vanuit de Wet verbeterde premieregeling naar de solidaire regeling overstapt, er vanuit een situatie met een opslag op de rentetermijnstructuur kan worden ingevaren naar een situatie waar maximaal de rentetermijnstructuur mag worden gebruikt. Dit kan volgens de VCP tot een onevenwichtige situatie leiden. De VCP zou graag zien dat er in het besluit ruimte wordt geboden om gedurende de transitieperiode de opslag te blijven hanteren, zolang daarmee de evenwichtigheid wordt gediend. De regering begrijpt de wens van de VCP om deze opslag te hanteren, maar ziet ook dat een opslag in de rentetermijnstructuur tot risico’s kan leiden binnen de solidaire premieregeling. Zoals opgenomen in paragraaf 1.3.2 geeft een opslag op de rentetermijnstructuur een hogere uitkering bij pensionering, maar doordat een hogere rente wordt ingerekend, worden de verhogingen naar verwachting lager en is de kans op verlagingen groter (wat kan leiden tot een grotere inzet van de solidariteitsreserve). Er is daarom voor gekozen om in dit besluit alleen een projectierendement lager dan de risicovrije rente toe te staan. Daarnaast wijs ik erop dat al bij het conceptbesluit toekomst pensioenen op 23 maart 2023 en later bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Rooijen (50 PLUS) op 12 september 202321 is onderbouwd dat er geen hoger projectierendement dan de risicovrije rente in combinatie met gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling kan worden gehanteerd. In de specifieke situatie die de VCP beschrijft kan bijvoorbeeld wel de opslag gehanteerd blijven binnen de Wet verbeterde premieregeling en worden afgebouwd. Na invaren zal, als het fonds overgaat naar de solidaire premieregeling en gebruik wil maken van gelijke aanpassingen met spreiden, maximaal de risicovrije rente kunnen worden gehanteerd.

3.1.7 Ex-ante herverdeling projectierendement

De VCP vraagt zich af hoe artikel 1d, derde lid, praktisch vormgegeven moet worden. Zij geven aan dat deze bepaling er toe zou leiden dat niet alleen bij de vaststelling van het projectierendement moet worden aangetoond dat er geen herverdeling plaatsvindt (ex-ante), maar daarna ook doorlopend bewaakt moet worden of er geen herverdeling heeft plaatsgevonden (ex-post). Zij geven aan dat de toelichting waarin staat dat er op voorhand geen herverdelingseffecten mogen plaatsvinden, meer voor de hand lijkt te liggen. De regering kan zich vinden in de reactie van de VCP en heeft besloten hierop artikel 1d, derde lid, te verduidelijken.

3.1.8 Integrale beleggingsbeleid

KPS heeft aangegeven ervan uit te gaan dat het spreidingsvermogen volgens het integrale beleggingsbeleid wordt belegd zoals van toepassing is op het gehele pensioenvermogen van het uitkeringscollectief. In artikel 10a, vierde lid van de Pensioenwet is opgenomen dat de financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve worden verwerkt. In het geval van gelijke aanpassingen met spreiden is er sprake van een uitkeringscollectief. Het integrale beleggingsbeleid wordt daarmee belegd zoals van toepassing is op het gehele pensioenvermogen van het uitkeringscollectief.

3.1.9 Communicatie opbouwfase

KPS heeft aangegeven dat er in wet- en regelgeving nog weinig aandacht is voor de pensioencommunicatie en dat eenduidigheid over hoe hierover wordt gecommuniceerd belangrijk is. KPS lijkt hier met name in te gaan op de pensioencommunicatie tijdens de opbouwfase. De regering onderschrijft dit belang en gaat er hierbij vanuit dat het gaat om de pensioencommunicatie rondom gelijke aanpassingen met spreiden. Om (gewezen) deelnemers te informeren over hoe de uitkeringsfase er uit ziet en hoe gelijke aanpassingen met spreiden daarop van invloed is, worden in het nieuwe artikel 5c van het besluit aanvullende eisen gesteld aan het UPO. Aanvullend wordt de (gewezen) deelnemer vanaf vijf jaar voor de pensioendatum kwalitatief geïnformeerd over gelijke aanpassingen met spreiden, het feit dat het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen op pensioeningang wordt verdeeld in een persoonlijk aandeel in het spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen en de gevolgen hiervan (zie hiervoor ook de toelichting in paragraaf 1.4.1). De regering is van mening dat daarmee ook tijdens de opbouwfase voldoende aandacht is voor (eenduidige) pensioencommunicatie over de gelijke aanpassingen met spreiden.

3.1.10 Informatie op verzoek pensioengerechtigden verduidelijken

De Pensioenfederatie stelt voor om de toelichting bij artikel 9, zevende lid, onderdeel c, verder te verduidelijken. In dit artikel wordt geregeld dat pensioengerechtigden op verzoek de hoogte van het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen in het jaar van het verzoek kunnen opvragen. In de toelichting is daarbij opgemerkt dat het hierbij volstaat om in te gaan op de hoogte van het spreidingsvermogen in een percentage in plaats van een exact bedrag. De Pensioenfederatie stelt voor om in de toelichting ook aan te geven dat voor dit percentage de verhouding tussen uitkeringsvermogens en spreidingsvermogens voor alle pensioengerechtigden kan worden gebruikt. Omdat dit ook de intentie was van de toelichting, namelijk het toestaan van het gebruik van deze verhouding tussen uitkeringsvermogens en spreidingsvermogens, in plaats van een exact bedrag, is het voorstel van de Pensioenfederatie overgenomen.

3.1.11 Flexibele premieregeling

Arjan van de Griend (AVDG) gaat in de consultatiereactie in op de situatie van de flexibele premieregeling in combinatie met gelijke aanpassingen met spreiden. De eerste vraag daarbij is of de regering wil bevestigen dat er geen aanvullend beleid nodig is voor de flexibele premieregeling met gelijke aanpassingen en spreiden.

Als regering willen we erop wijzen dat het besluit ziet op gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling. Het amendement Palland bleek zonder nadere kaders onvoldoende duidelijkheid te geven over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Dit besluit voorziet in een uitvoeringskader waarmee gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling kunnen worden gerealiseerd, zodat uitvoerders het amendement van het lid Palland kunnen uitvoeren.

Met de huidige wet- en regelgeving kunnen in de flexibele premieregeling financiële schokken collectief gespreid worden in een van de individuele opbouwfase gescheiden uitkeringsfase. Hiermee kunnen gelijke aanpassingen met spreiden in de flexibele premieregeling worden gerealiseerd. Het voorliggende besluit wijzigt dit niet. De regering kan daarom bevestigen dat er geen aanvullend beleid nodig is voor de flexibele premieregeling met gelijke aanpassingen en spreiden.

De andere vragen van AVDG gaan in op een specifieke vormgeving van een flexibele premieregeling met gelijke aanpassingen en spreiden. Deze vragen hebben geen relatie met de gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling en zien dus niet op dit besluit.

3.1.12 Nabestaandenpensioen

TKP Pensioen B.V. (TKP) vraagt of het latent bijzonder partnerpensioen voor een ex-partner op de pensioeningangsdatum van de (gewezen) deelnemer mag worden opgenomen in de collectieve uitkeringsfase. Het latente bijzonder partnerpensioen vanaf pensioendatum voor een ex-partner mag inderdaad ook worden opgenomen in de collectieve uitkeringsfase. Zoals in artikel 1ca, eerste lid, van dit Besluit genoemd ziet dit Besluit op het voor pensioenuitkering bestemd vermogen, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Pensioenwet. Het nabestaandenpensioen is onderdeel daarvan. Dit volgt ook uit de artikelen 10a, vijfde lid, en 63a, achtste lid, van de Pensioenwet dat ziet op gelijke aanpassingen met spreiden. Het nabestaandenpensioen is in artikel 1 van de Pensioenwet gedefinieerd als het partnerpensioen en het wezenpensioen. Het partnerpensioen is vervolgens een uitkering voor de partner of voor de gewezen partner. Hieronder valt dus ook een latent bijzonder partnerpensioen. Oftewel het Besluit ziet ook op het latent bijzonder partnerpensioen.

Verder stelt TKP nog twee specifieke vragen. Allereerst vraagt TKP wanneer het pensioenvermogen voor het latente bijzonder partnerpensioen wordt opgenomen in de uitkeringsfase van een solidaire premieregeling bij gelijke aanpassingen met spreiden bij gedeeltelijke pensioeningang (deeltijdpensioen) van de gepensioneerde. Als een (gewezen) deelnemer het pensioen gedeeltelijk eerder in laat gaat, dan heeft deze vervroeging geen gevolgen voor het bijzonder partnerpensioen.

Ook vraagt TKP wanneer het pensioenvermogen voor het latente bijzonder partnerpensioen wordt opgenomen in de uitkeringsfase van een solidaire premieregeling bij gelijke aanpassingen met spreiden, als de aanspraken voor het ouderdomspensioen vanwege een waardeoverdracht of afkoop niet langer bij dezelfde pensioenuitvoerder zijn ondergebracht. Het latente bijzonder partnerpensioen vanaf pensioendatum voor een ex-partner kan in dat geval worden opgenomen in de collectieve uitkeringsfase op de «reguliere» pensioeningangsdatum. Met de reguliere pensioeningangsdatum wordt de datum bedoeld waarop dit latente bijzonder partnerpensioen dekking biedt bij overlijden van de gepensioneerde.

3.1.13 Artikel 1ca, zevende lid, aanhef zou ook kunnen verwijzen naar het zesde lid

De Pensioenfederatie stelt voor om in de aanhef van het zevende lid niet alleen te verwijzen naar het vijfde lid, maar ook naar het zesde lid. Argument hiervoor is dat er ook bij het afstemmen van een nieuw resultaat op eerdere resultaten ruimte nodig is om een afwijkende verwerking door te voeren. De regering kan het standpunt van de Pensioenfederatie volgen, maar concludeert dat dit reeds mogelijk is zonder aanpassing van artikel 1ca, zevende lid. De regering heeft dit in de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel nader verduidelijkt.

3.1.14 Moment aanpassen pensioenuitkeringen

De KPS heeft aangegeven dat onder de Wet toekomst pensioenen de pensioenuitkeringen normaliter eenmaal per jaar worden aangepast. Zij vragen zich af of dit ook de bedoeling is van dit besluit en of daarbij nog een bepaalde vaste datum is. TKP heeft daarbij nog ingebracht dat er expliciet benoemd kan worden dat het moment van vaststelling (besluit artikel 1ca, vierde lid) ook een peildatum kan zijn die voor het (eerstvolgende) moment van verwerking ligt.

Zoals ook opgenomen in artikel 63a, achtste lid, dient het financiële resultaat ten minste een maal per jaar te worden vastgesteld en verwerkt. Dit mag dus ook vaker zijn dan één keer per jaar. Er wordt daarbij geen bepaalde vaste datum (1 januari) voorgeschreven. Bovendien is in de toelichting verduidelijkt dat er gebruik kan worden gemaakt van een peildatum.

3.1.15 Afkoop

De KPS heeft gevraagd in geval er op enig moment sprake is van afkoop, dan zowel het uitkeringsvermogen als het deel in het collectieve spreidingsvermogen wordt afgekocht. De afkoop, zoals bedoeld in artikel 66, tiende lid, van de Pensioenwet en artikel 78, tiende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, dient te bestaan uit het volledige voor de pensioenuitkering bestemde vermogen voor de pensioengerechtigde. In geval van gelijke aanpassingen met spreiden is dat dus het uitkeringsvermogen en het persoonlijk aandeel in het spreidingsvermogen.

3.1.16 Ortec-methode

Netspar stelt een aantal vragen met het oog op de Ortec-methode. Allereerst is de vraag of het doorschuiven van uitkeringsverlagingen via de solidariteitsreserve (de Ortec-methode) wettelijk begrensd wordt. Ook is de vraag of pensioengerechtigden daarover geïnformeerd moeten worden. Het doorschuiven van uitkeringsverlagingen wordt niet wettelijk begrensd. Er is reeds bestaande wet- en regelgeving rondom de solidariteitsreserve, waarin opgenomen is dat de effecten van het wel of niet inzetten van de solidariteitsreserve onderbouwd moeten worden, alsmede dat deelnemers en pensioengerechtigden daar op een juiste wijze over geïnformeerd moeten worden. Dit Besluit doet daar niets aan af.

Tevens vraagt Netspar extra toelichting bij het gebruik van de combinatie van de Ortec-methode met gelijke aanpassingen met spreiden, alsmede de herverdelingseffecten die daardoor ontstaan en de communicatie. Ook hiervoor geldt dat voldaan dient te blijven worden aan de reeds bestaande wet- en regelgeving rondom de solidariteitsreserve.

Specifiek vraagt Netspar of een door Netspar ontwikkelde toedeling van beschermings- en overrendementen op een bepaalde wijze vormgegeven mag worden. Deze toedeling heeft geen relatie met gelijke aanpassingen met spreiden en ziet dus niet op dit Besluit.

3.1.17 Hoog/laag-constructie

Netspar vraagt of bij een hoog/laag-constructie in combinatie met gelijke aanpassingen met spreiden de uitkering van de deelnemer wijzigt conform de gelijke aanpassing, met als uitzondering dat na afloop van de hoog-periode er een additionele (individuele) uitkeringsdaling is van (maximaal) 25%. De regering kan dit bevestigen.

3.2 Adviescollege toetsing regeldruk

Het ATR adviseert kabinet en parlement over de regeldrukeffecten van voorgenomen wet- en regelgeving. Het ATR heeft tijdens de internetconsultatie advies uitgebracht over dit wetsvoorstel op basis van een toetsingskader, waarin aandacht wordt besteed aan nut en noodzaak, minder belastende alternatieven, de uitvoeringswijze en de gevolgen voor de regeldruk. Het ATR doet aanbevelingen op het gebied van de gevolgen van de regeldruk. Op de andere onderwerpen heeft het ATR geen opmerkingen. Hieronder wordt toegelicht hoe deze aanbevelingen zijn verwerkt in dit wetsvoorstel.

Voor dit besluit heeft de ATR geadviseerd om de regeldruk paragraaf verder te expliciteren. Zo geeft het ATR aan dat de regelddrukgevolgen die specifiek uit het kader en het amendement zelf voortvloeien niet in beeld zijn gebracht. Daarnaast wordt vermeld dat de regeldrukvermindering die genoemd wordt als gevolg van het wegnemen van de onduidelijkheden rondom het amendement als gevolg van dit besluit niet is gekwantificeerd. Tenslotte wordt aangegeven dat de kennisnamekosten niet in beeld zijn gebracht. In de toelichting op het besluit is nu een kosteninschatting gemaakt van de aanvullende kosten voor de informatieverplichtingen en kennisnamekosten in dit besluit. Daarnaast is de regeldrukvermindering geschrapt, omdat de onduidelijkheden rondom het amendement nu weggenomen zijn door dit besluit, maar dit besluit wederom tot nieuwe regeldruk heeft geleid. Er is daarom besloten om in de toelichting deze regeldrukvermindering te schrappen.

3.3 Uitkomsten toetsing wetsvoorstel door De Nederlandsche Bank

DNB heeft op 7 juni 2024 over dit besluit een toezichttoets uitgebracht. DNB maakt daarbij de onderstaande opmerkingen.

  • 1. DNB onderschrijft de in de internetconsultatie genoemde suggestie om het begrip contante waarde als bedoeld in artikel 1ca, zevende lid Onderwerpbesluit te verduidelijken (zie ook paragraaf 3.5 Adviezen tijdens internetconsultatie). Dat is ook voor het toezicht belangrijk. Daarbij geeft DNB aan dat de wijze en mate van begrenzing zoals opgenomen voor de spreiding met afnemende stappen voor het overige duidelijk en goed toetsbaar zijn.

  • 2. Het Ontwerpbesluit bevat de mogelijkheid dat het spreidingsvermogen positief of negatief kan zijn. In het Ontwerpbesluit is als norm gesteld dat pensioenuitvoerders vooraf grenzen dienen vast te stellen aan de omvang van een positief en negatief spreidingsvermogen. De norm dat pensioenuitvoerders de grenzen van het spreidingsvermogen vooraf onderbouwen en vastleggen als onderdeel van de spreidingsmethodiek is voor DNB uitvoerbaar. DNB zal hier ook op toezien.

De vormgeving van het Ontwerpbesluit geeft bij DNB verder geen aanleiding tot het maken van overige opmerkingen. De regering onderschrijft de bovenstaande opmerkingen en heeft het begrip contante waarde in de toelichting (zie ook paragraaf 1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen) nader verduidelijkt.

3.4 Uitkomsten toetsing wetsvoorstel door Autoriteit Financiële Markten

AFM heeft op 7 juni 2024 over dit besluit een toezichttoets uitgebracht. Hierin constateert AFM dat zij in staat is haar toezicht uit te voeren op basis van het voorliggende Ontwerpbesluit. Vanwege het belang van informatieverstrekking aan deelnemers bij gebruik van gelijke aanpassingen met spreiden wijst de AFM in haar toezichttoets op een aantal aandachtspunten bij waarvan zij verwacht dat pensioenuitvoerders er rekening mee houden. Deze aandachtspunten heeft de AFM ook opgenomen in de consultatiereactie. De opmerkingen zien op het persoonlijk en concreet informeren van deelnemers, op keuzebegeleiding, en – in het geval van pensioenfondsen – op de opdrachtbevestiging. Het gaat om de onderstaande zaken die de AFM heeft opgenomen in haar toezichttoets.

  • 1. Informeer persoonlijk en concreet over de gevolgen voor de uitkering

    Gebruikmaking van gelijke aanpassingen met spreiden heeft direct invloed op de hoogte van de uitkering en het verloop daarvan. Pensioenen zijn daarnaast niet meer direct te relateren aan de dan geldende economische situatie. Dit onderstreept het belang van de informatievoorschriften voor pensioenuitvoerders die in het Ontwerpbesluit zijn opgenomen. De pensioenuitvoerder moet de deelnemer op persoonlijke en concrete wijze informeren over wat toepassing van de gelijke aanpassingen voor hem betekent.

    Daarbij benadrukt de AFM het feit dat moet worden aangesloten op de concrete situatie: als er nog financiële (positieve of negatieve) schokken verwerkt moeten worden, verwacht de AFM dat de informatie die wordt verstrekt ingaat op de omvang van de schok en dat hierbij wordt uitgelegd wat dit betekent voor het verwachte uitkeringsverloop van de deelnemer. Indien negatieve aanpassingen naar verwachting geheel of gedeeltelijk teniet worden gedaan door een onttrekking aan de solidariteitsreserve, moet daarmee rekening worden gehouden in de informatieverstrekking. De AFM verwacht dat pensioenuitvoerders evenwichtig, tijdig, correct en duidelijk informeren en dus ook (kwalitatief en kwantitatief) aansluiten bij de daadwerkelijke situatie en verwachtingen.

  • 2. Keuzes die deelnemers kunnen maken moeten in samenhang bezien worden met het Spreidingsvermogen

    De AFM verwacht dat pensioenuitvoerders bij de inrichting van de keuzebegeleiding rekening houden met het samenspel van verschillende (individuele) keuzes én de invulling van de uitkeringsfase door de pensioenuitvoerder. Dit kan namelijk grote impact hebben op de uitkering van de deelnemer. Denk hierbij in ieder geval aan de gevolgen op latere leeftijd van de combinatie van een individuele keuze voor een «hooglaag»- uitkering met een negatief spreidingsvermogen. Dit kan leiden tot een aanzienlijk lagere uitkering.

  • 3. De passendheid van de uitkeringsfase moet terugkomen in de opdrachtbevestiging

    Het is van belang dat pensioenfondsen in de opdrachtbevestiging expliciet aandacht besteden aan de keuze voor gelijke aanpassing met spreiden. Dit betekent dat zij in de opdrachtbevestiging onder meer de gevolgen van gelijke aanpassingen met spreiden op de verwachte pensioenuitkeringen voor verschillende deelnemersgroepen in kaart brengen en onderbouwen in hoeverre de gevolgen passend zijn. In het bijzonder verwacht de AFM dat aandacht is voor de impact op het uitkeringsverloop van een deelnemer die instroomt in de uitkeringsfase en dat aandacht is voor de wisselwerking met overige elementen van de uitkeringsfase, waaronder de solidariteitsreserve.

De regering onderschrijft de bovenstaande aandachtspunten voor pensioenuitvoerders.

3.5 Adviezen tijdens internetconsultatie

Zowel voor als tijdens de internetconsultatie zijn experts uit de pensioensector samen met De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bijeengekomen. Tijdens de internetconsultatie is in dit gremium besproken of de voorwaarden van het doorvoeren van een afwijkende verwerking van het financiële resultaat in het geval van de afnemende mate variant, zoals bedoeld in artikel 1ca, vijfde lid, adequaat zijn en voldoende duidelijk (artikel 1ca, zevende lid). Daarbij was met name aandacht voor het onderdeel «de contante waarde van de nog totaal in de uitkering te verwerken financiële resultaten voor meer dan de helft in de eerste helft van de spreidingsperiode ligt».

Ten eerste werd aangegeven dat de definitie van de contante waarde van het financiële resultaat uit dient te worden gewerkt in het besluit, zodat daar geen onduidelijkheid over bestaat. Ten tweede werd de impact van artikel 1ca lid 7 in het gremium nader geanalyseerd. Hieruit kwam naar voren dat de huidige spreidingsmethodieken, die uitvoerders momenteel voornemens zijn om door te voeren, passend zijn bij minimaal 60% contante waarde van het financiële resultaat verwerken in de eerste helft van de spreidingsperiode. Aan de andere kant zijn er zorgen dat bij een contante waarde van circa 50% van het financiële resultaat verwerken in de eerste helft van de spreidingsperiode, een groot deel van het financiële resultaat kan worden doorgeschoven naar het einde van de spreidingsperiode. Bovendien kan in dit geval het spreidingsvermogen in jaren met goede financiële resultaten behoorlijk oplopen naar zelfs zo’n 150% of 160% en in slechtere jaren zelfs dalen naar 70%. Door het gremium werd geconcludeerd dat als 60% of meer van de contante waarde van het financiële resultaat in de eerste helft van het spreidingsperiode wordt verwerkt, uitvoerders voldoende doen om te voorkomen dat financiële resultaten te veel worden uitgesteld. Tenslotte is voorgesteld om de definitie van de contante waarde van het financiële resultaat uit te werken in het besluit, zodat daar geen onduidelijkheid over bestaat.

Dit overwegende, heeft de regering besloten om het betreffende onderdeel van artikel 1ca, zevende lid, aan te passen naar 60% van de contante waarde dat de eerste helft van de spreidingperiode moet worden verwerkt. Daarbij wordt in de toelichting (paragraaf 1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen) verduidelijkt wat bedoeld wordt met de contante waarde van het financiële resultaat. Bovendien zal worden benadrukt dat een spreidingsmethodiek die dichtbij de 60% van de contante waarde van het financiële resultaat verwerken in de eerste helft van de spreidingsperiode ook passend is.

II. Artikelsgewijs

Artikel I Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel I, onderdeel A

In hoofdstuk 1a worden na artikel 1c drie artikelen ingevoegd.

Artikel 1ca. Gelijke aanpassingen met spreiden in uitkeringsfase bij solidaire premieovereenkomst of solidaire premieregeling

Dit artikel is van toepassing op de solidaire premieovereenkomst of premieregeling waarbij is gekozen voor gelijke aanpassingen met spreiding. Het artikel bevat verschillende reken- en toedelingsregels ter aanvulling op bestaande regels. Op het oog ontbrekende «stappen» zijn dus elders bepaald.

Eerste lid. In het eerste lid is opgenomen dat de uitvoerder op moment van pensioeningang het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen verdeelt in een uitkeringsvermogen en een spreidingsvermogen. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen.

Tweede lid. In het tweede lid is opgenomen dat de hoogte van de variabele uitkering wordt vastgesteld op basis van het uitkeringsvermogen en het projectierendement. Daarbij mag voor het projectierendement ten hoogste worden uitgegaan van de risicovrije rente. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.2 Variabele pensioenuitkering en de toelichting bij Artikel I, onderdeel B.

Derde lid. In het derde lid is opgenomen dat de pensioenuitvoerder het financiële resultaat als gevolg van het behaalde beschermingsrendement en overrendement voor alle pensioengerechtigden bepaalt. Vervolgens wordt uit dit financiële resultaat het beschermingsrendement, dat volledige bescherming biedt voor het renterisico, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat, toebedeeld aan het uitkeringsvermogen van iedere pensioengerechtigde. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen.

Vierde lid. In het vierde lid is opgenomen dat het overgebleven financiële resultaat na toepassing van het beschermingsrendement voor het renterisico, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat (derde lid) volledig en onvoorwaardelijk wordt verwerkt. Hierbij geldt het volgende:

  • op het moment van vaststelling wordt het overgebleven financiële resultaat volledig en onvoorwaardelijk verwerkt in het spreidingsvermogen; en

  • op basis van de spreidingsmethodiek (artikel 1cb, eerste lid) wordt het overgebleven financiële resultaat onvoorwaardelijk vastgesteld en verwerkt in het uitkeringsvermogen, de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken van pensioengerechtigden.

Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen.

Vijfde lid. In het vijfde lid is bepaald dat de wijze waarop financiële resultaten worden verwerkt in het uitkeringsvermogen, de pensioenuitkeringen en aanspraken (vierde lid) inhoudt dat over de vastgestelde duur van de spreidingsperiode de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken in gelijke stappen of afnemende mate worden aangepast.

Zesde lid. In het zesde lid is opgenomen dat een uitvoerder bij het vaststellen en onvoorwaardelijk verwerken van het financiële resultaat in het uitkeringsvermogen in een betreffend jaar rekening mag houden met de reeds eerder onvoorwaardelijk vastgestelde en verwerkte aanpassingen als gevolg van financiële resultaten. Hierbij het geldt het volgende:

  • de eerder vastgestelde en onvoorwaardelijk verwerkte aanpassingen en de onvoorwaardelijke aanpassing in het betreffende jaar bij elkaar opgeteld leiden tot een patroon waarbij de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken in gelijke stappen dan wel in afnemende mate worden aangepast (onderdeel a); en

  • de al onvoorwaardelijke vastgestelde en verwerkte aanpassingen mogen niet wijzigen (onderdeel b).

Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen.

Zevende lid. Verder is in het zevende lid opgenomen dat voor zover sprake is een afnemende mate een uitvoerder een afwijkende verwerking mag doorvoeren om het financiële resultaat binnen de duur van de spreidingsperiode volledig te verwerken in de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken van pensioengerechtigden. Hierbij gelden twee voorwaarden:

  • de contante waarde van de nog totaal in de uitkering te verwerken financiële resultaten moet voor meer dan zestig procent in de eerste helft van de spreidingsperiode liggen (onderdeel a); en

  • de onvoorwaardelijke aanpassing in het betreffende jaar mag er niet toe leiden dat sprake is van zowel positieve als negatieve onvoorwaardelijke aanpassingen in de hoogte van de pensioenuitkeringen (onderdeel b).

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat een uitvoerder deze afwijkende verwerking mag verwerken met reeds eerder onvoorwaardelijk vastgestelde en verwerkte aanpassingen als gevolg van financiële resultaten (zesde lid).

Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen.

Artikel 1cb. Spreidingsmethodiek bij gelijke aanpassingen met spreiden

In het eerste lid is opgenomen dat de uitvoerder bij gelijke aanpassingen met spreiden gebruik maakt van een spreidingsmethodiek. Een spreidingsmethodiek is de wijze waarop de uitvoerder de pensioenuitkeringen bij gelijke aanpassingen met spreiden vaststelt, waarbij onder de spreidingsmethodiek wordt begrepen:

  • a. de duur van de spreidingsperiode (maximaal tien jaar);

  • b. de wijze waarop het bepaalde in artikel 1ca, tweede tot en met het zevende lid, wordt verwerkt, waarbij een positief en negatief financieel resultaat op gelijke wijze wordt verwerkt;

  • c. de grenzen aan de positieve en negatieve omvang van het spreidingsvermogen (zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.3 Spreidingsmethodiek); en

  • d. de wijze waarop het voor pensioenuitkering bestemd vermogen op pensioendatum wordt verdeeld in een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen (zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.4 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen bij pensioeningang).

In het tweede lid is opgenomen dat de spreidingsmethodiek evenwichtig, transparant en consistent moet zijn. De uitvoerder maakt de uitkomsten van de spreidingsmethodiek inzichtelijk aan de hand van een stochastische ALM-analyse en onderbouwt de gemaakte keuzes en vormgeving aan de hand van deze analyse. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.3 Spreidingsmethodiek.

In het derde lid is vastgelegd dat de uitvoerder de spreidingsmethodiek vastlegt voor minimaal vijf jaar. Onder omstandigheden kan hiervan afgeweken worden. De uitvoerder onderbouwt waarom deze keuze is gemaakt. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.3 Spreidingsmethodiek.

In het vierde lid is opgenomen dat een wijziging van de spreidingsmethodiek geen gevolgen mag hebben voor de al onvoorwaardelijk verwerkte en toebedeelde financiële resultaten in het spreidingsvermogen, het uitkeringsvermogen en de pensioenuitkeringen.

Tot slot is in het vijfde lid opgenomen dat de uitvoerder de spreidingsmethodiek vastlegt in de opdrachtbevestiging (28d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling), het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst dan wel het uitvoeringsreglement.

Artikel 1cc. Gelijke aanpassingen met spreiden bij pensioeningang van een solidaire premieregeling

Artikel 1cc bevat regels over de verdeling van het voor pensioenuitkering bestemd vermogen bij gelijke aanpassingen met spreiden bij pensioeningang van een solidaire premieregeling.

Op moment van pensioeningang wordt het voor pensioenuitkering bestemd vermogen verdeeld in een uitkeringsvermogen en een spreidingsvermogen (artikel 1ca, eerste lid). Het voor pensioenuitkering bestemd vermogen wordt in de uitkeringsfase gebruikt voor de financiering van een variabele uitkering (artikel 10a, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 28a, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling).

De verdeling vindt plaats via een verhoudingsgewijze methode. De verdeling wordt bepaald op basis van de op het moment van pensioeningang geldende verhouding tussen de uitkeringsvermogens en de spreidingsvermogens voor alle pensioengerechtigden (eerste lid, onderdeel a). Een uitvoerder kan ook kiezen voor een andere verdeling, die nauwkeuriger vaststelt en deze verdeling beter aansluit bij de te verwachten pensioenuitkeringen (eerste lid, onderdeel b). Bijvoorbeeld een verdeling op basis van leeftijd van de betreffende deelnemer (of zelfs op basis van marktwaardering: een ALM-analyse) Deze nauwkeurigere methodes leiden vervolgens wel tot meer complexiteit bij de uitvoerder. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.4 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen bij pensioeningang.

In het tweede lid staat dat het spreidingsvermogen uit het eerste lid op basis van de spreidingsmethodiek wordt verwerkt in het uitkeringsvermogen, de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken van de pensioengerechtigde.

Zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.3.1 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen.

Artikel I, onderdeel B

In artikel 1d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling was reeds opgenomen wat bedoeld wordt met bepalingen waarin staat dat op voorhand geen herverdelingseffecten mogen plaatsvinden. Ook was in de artikelsgewijze toelichting van het besluit toekomst pensioenen22 opgenomen dat alleen herverdeling, die technisch noodzakelijk is voor uitsluitend de realisatie van gelijke aanpassingen, is toegestaan bij gebruik van gelijke aanpassingen met spreiden (een collectieve uitkeringsfase). Hierbij was toegelicht dat bij gebruik van gelijke aanpassingen met spreiden geen hoger projectierendement dan de risicovrije rentetermijnstructuur mag worden gebruikt.

In het kader van verduidelijking is een nieuw derde lid toegevoegd. Indien voor de realisatie van gelijke aanpassingen met spreiden (artikel 1ca) uitsluitend gebruik wordt gemaakt van toedeling van rendementen, genoemd in artikel 63a, achtste lid, van de Pensioenwet, mag een projectierendement dat lager is dan een risicovrije rente niet op voorhand leiden tot herverdelingseffecten. Zie ook toelichting bij paragraaf 1.3.2 Variabele pensioenuitkering en de toelichting bij Artikel I, onderdeel A, artikel 1ca, tweede lid.

Artikel I, onderdeel C

In het opschrift zijn artikel 46, eerste lid, onderdeel c van de Pensioenwet en artikel 57, eerste lid, onderdeel c van de Wet verplichte beroepspensioenregeling toegevoegd. Dit in verband met de grondslag voor het nieuwe zevende lid in artikel 9 van het Besluit uitvoering Pw en Wvb. Zie ook de toelichting bij Artikel I, onderdeel G. Ook wordt een redactionele omissie hersteld.

Artikel I, onderdeel D

In hoofdstuk 2 wordt na artikel 5b van het Besluit uitvoering Pw en Wvb een nieuw artikel 5c ingevoegd waarmee wordt bepaald welke informatie aan het periodieke pensioenoverzicht moet worden toegevoegd wanneer wordt gekozen voor gelijke aanpassingen met spreiden.

Artikel 5c. Informatie over gelijke aanpassingen met spreiden

Het nieuwe artikel 5c bevat regels over pensioenaanspraken op het periodiek pensioenoverzicht aan een (gewezen) deelnemer. Daarbij gaat het om regels die een nadere invulling geven aan hetgeen op grond van de wettelijke bepalingen op de periodieke pensioenoverzichten moet worden opgenomen en daar deels aanvullend op zijn. Als sprake is van gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase, moet de uitvoerder vanaf vijf jaar voor pensioendatum aanvullende informatie verstrekken (aanhef).

Op grond van artikel 5a, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, vermeldt de uitvoerder het voor pensioenuitkering bestemd vermogen. In aanvulling hierop vermeldt de uitvoerder op grond van het nieuwe artikel 5c, onderdeel a, dat dit vermogen vanaf pensioendatum uit een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen bestaat en wat dit betekent. De uitvoerder geeft daarbij (algemene) informatie over gelijke aanpassingen met spreiden. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de termen «spreidingsvermogen» en «uitkeringsvermogen» niet voorgeschreven zijn.

Ook neemt de uitvoerder bij het pensioenoverzicht (de opgave, bedoeld in artikel 5a) een kwalitatieve toelichting op over het verloop van de pensioenuitkeringen en geeft daarbij aan of het pensioen waarschijnlijk zal dalen, stijgen of gelijk zal blijven. Hierbij dient aangesloten te worden bij de specifieke situatie waarbij relevante instrumenten, zoals de omvang van het collectieve spreidingsvermogen en een eventuele solidariteitsreserve, betrokken moeten worden. Afhankelijk van de relevante instrumenten zal het pensioen waarschijnlijk dalen als de spreidingsvermogens voor alle pensioengerechtigden tezamen negatief zijn en de solidariteitsreserve ontoereikend blijkt te zijn. Een pensioenuitvoerder kan op het pensioenoverzicht een aanvullende toelichting opnemen.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de modellen voor het uniform pensioenoverzicht op voordracht van de uitvoerders en na advies van de Autoriteit Financiële Markten door de Minister worden vastgesteld (artikel 9c, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pw en Wvb). Dit betekent dat de uitvoerders ruimte hebben te bepalen op welke plek de informatie uit het nieuwe artikel 5c in de modellen terecht moet komen. Zie ook toelichting bij paragraaf 1.4 Informatieverplichtingen over gelijke aanpassingen met spreiden.

Artikel I, onderdeel E

In artikel 7a van het Besluit uitvoering Pw en Wvb is een regeling opgenomen voor informatie die wordt verstrekt voorafgaand aan of bij pensioeningang.

Het onderdeel e van het (nieuwe) eerste lid is gewijzigd. De voorgeschreven tekst in onderdeel e is niet alleen van toepassing als sprake is van een spreidingstermijn van meer dan vijf jaar. Dit onderdeel geldt ook als sprake is van gelijke aanpassingen met spreiden (artikel 1ca).

Daarnaast is aan dit artikel een (nieuw) tweede lid toegevoegd. Indien sprake is van gelijke aanpassingen met spreiden (artikel 1ca van het Besluit uitvoering Pw en Wvb) vermeldt de uitvoerder allereerst dat het voor pensioenuitkering bestemd vermogen vanaf pensioendatum bestaat uit een uitkeringsvermogen en een spreidingsvermogen en geeft daarbij kwalitatieve informatie over gelijke aanpassingen met spreiden (tweede lid, onderdeel a). Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de termen «spreidingsvermogen» en «uitkeringsvermogen» niet voorgeschreven zijn.

Daarnaast verstrekt de uitvoerder op grond van het tweede lid, onderdeel b, persoonlijke en concrete informatie over de gevolgen voor de hoogte van de pensioenuitkering op moment van pensioeningang.

Verder verstrekt de uitvoerder op grond van onderdeel c concrete en persoonlijke informatie over het verloop van de pensioenuitkeringen gedurende de spreidingsperiode, waarin de onvoorwaardelijke toekomstige schokken zijn verwerkt en geeft daarbij aan of het pensioen waarschijnlijk zal dalen, stijgen of gelijk zal blijven. Hierbij dient aangesloten te worden bij de specifieke situatie waarbij relevante instrumenten, zoals het spreidingsvermogen en een eventuele solidariteitsreserve, betrokken moeten worden.

Tot slot is in onderdeel d opgenomen dat de uitvoerder informatie verstrekt over de mogelijkheid om informatie op te vragen bij de uitvoerder zoals de hoogte van het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen. Zie verder de toelichting bij Artikel I, onderdeel G. Zie ook toelichting bij paragraaf 1.4 Informatieverplichtingen over gelijke aanpassingen met spreiden.

Artikel I, onderdeel F

In artikel 7b is een regeling opgenomen voor de jaarlijkse informatie aan pensioengerechtigden. Aan dit artikel is een tweede lid toegevoegd. Op grond van dit tweede lid geeft de uitvoerder informatie over gelijke aanpassingen met spreiden (onderdeel a).

Ook geeft de uitvoerder een kwantitatieve toelichting over het verloop van de pensioenuitkeringen en geeft daarbij aan of het pensioen zal dalen, stijgen of gelijk zal blijven. Hierbij dient aangesloten te worden bij de specifieke situatie waarbij relevante instrumenten, zoals het spreidingsvermogen en een eventuele solidariteitsreserve, betrokken moeten worden. Afhankelijk van de relevante instrumenten zal het pensioen bijvoorbeeld waarschijnlijk dalen als het spreidingsvermogen negatief is en de solidariteitsreserve niet toereikend is om een daling van de uitkering op te vangen.

Ten slotte moet de uitvoerder op grond van onderdeel c de pensioengerechtigde attenderen op de mogelijkheid om bij de uitvoerder informatie op te vragen over onder andere de hoogte van het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen. Zie verder de toelichting bij Artikel I, onderdeel G.

Zie ook toelichting bij paragraaf 1.4 Informatieverplichtingen over gelijke aanpassingen met spreiden.

Artikel I, onderdeel G

In artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling Besluit uitvoering Pw en Wvb is een regeling opgenomen voor informatie op verzoek.

Daar wordt een nieuw zevende lid aan toegevoegd. Op grond van artikel 46, eerste lid, onderdeel c, van de Pensioenwet en artikel 57, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling dient een uitvoerder op verzoek andere informatie te verstrekken. Hieraan is invulling gegeven in het zevende lid. Daar is geregeld dat de pensioengerechtigde het initiatief kan nemen om zelf informatie op te vragen als in de uitkeringsfase sprake is van gelijke aanpassingen met spreiden. De uitvoerder is verplicht om aan zo’n verzoek te voldoen.

Allereerst kan de pensioengerechtigde informatie opvragen over de reeds behaalde resultaten als gevolg van gelijke aanpassingen met spreiden en hoe deze resultaten zijn verwerkt in het voor pensioenuitkering bestemd vermogen (spreidingsvermogen, uitkeringsvermogen). Deze informatie ziet op de afgelopen vijf jaar. Als een uitvoerder een langere spreidingsperiode dan vijf jaar hanteert, dan geldt die periode (onderdeel a).

Daarnaast kan de pensioengerechtigde informatie opvragen over reeds verstrekte pensioenuitkeringen in de afgelopen vijf jaar. Als een uitvoerder een langere spreidingsperiode dan vijf jaar hanteert, dan geldt die periode. Hierbij geeft de uitvoerder ook informatie over hoe de reeds behaalde resultaten als gevolg van gelijke aanpassingen met spreiden zijn verwerkt in de pensioenuitkering (onderdeel b).

Verder kan de pensioengerechtigde informatie opvragen over de hoogte van het spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen in het jaar van het verzoek (onderdeel c). De uitvoerder communiceert in de uitkeringsfase jaarlijks over het niveau van individuele pensioenuitkeringen (artikel 44a Pensioenwet en artikel 55 Wet verplichte beroepspensioenregeling). Voor een pensioengerechtigde kan informatie over het voor pensioenuitkering bestemde vermogen (uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen) van toegevoegde waarde zijn.

Ten slotte kan de pensioengerechtigde informatie opvragen over het verloop van de toekomstige pensioenuitkeringen gedurende de spreidingsperiode (onderdeel d).

Zie ook toelichting bij paragraaf 1.4 Informatieverplichtingen over gelijke aanpassingen met spreiden.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 9b is een regeling opgenomen voor de informatie die de uitvoerder op de website beschikbaar stelt. In dit artikel is in het eerste lid onderdeel c toegevoegd. Hierdoor is de uitvoerder verplicht om op de website informatie beschikbaar te stellen over de geldende spreidingsmethodiek als sprake is van gelijke aanpassingen met spreiden.

Artikel I, onderdeel I

In artikel 17b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is in het eerste lid artikel 1ca toegevoegd. De hoogte van de variabele uitkering bij gelijke aanpassingen met spreiden wordt onder andere vastgesteld op basis van het projectierendement. Bij gelijke aanpassingen met spreiden (artikel 1ca) mag voor het projectierendement ten hoogste worden uitgegaan van de risicovrije rente. Door toevoeging van de artikelen 1ca en 1d in artikel 17b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is bepaald dat hiermee de risicovrije rente voor fondsen wordt bedoeld. Zie ook toelichting bij paragraaf 1.3.2 Variabele pensioenuitkering.

Artikel I, onderdeel J

In artikel 28d, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is de spreidingsmethodiek uit artikel 1cb toegevoegd. Artikel 28d gaat over de opdrachtbevestiging dat is gebaseerd op artikel 102a van de Pensioenwet en artikel 109a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Op grond van het eerste lid aanhef en onderdeel e informeert het fonds de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen uiterlijk bij de opdrachtaanvaarding en bij elke ingrijpende wijziging ten minste en voor zover van toepassing over de spreidingssystematiek dan wel de spreidingsmethodiek, bedoeld in artikel 1cb. De spreidingssystematiek kan van toepassing zijn bij een flexibele premieovereenkomst of flexibele premieregeling en is van toepassing bij een solidaire premieregeling waarbij een spreidingsperiode geldt zonder gelijke aanpassingen. Bij een solidaire premieregeling waarbij gelijke aanpassingen met spreiden (artikel 1ca) van toepassing is, moet de uitvoerder informeren over de spreidingsmethodiek (artikel 1cb). De spreidingsmethodiek is de vastgestelde wijze waarop de uitvoerder de pensioenuitkeringen bij gelijke aanpassingen met spreiden vaststelt.

Artikel I, onderdeel K

Dit besluit is ook van toepassing voor personen die vóór de overstap naar het nieuwe stelsel al pensioengerechtigden waren en waarbij onder het nieuwe stelsel sprake is van een solidaire premieregeling met gelijke aanpassingen met spreiden. In hoofdstuk 9b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het hoofdstuk over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, is dit in een nieuw artikel 47b verduidelijkt.

In het eerste lid van dit nieuwe artikel is opgenomen dat de nieuwe artikelen 1ca, 1 cb en 1cc van overeenkomstige toepassing voor personen die vóór de overstap naar het nieuwe stelsel al pensioengerechtigden waren en waarbij onder het nieuwe stelsel sprake is van een solidaire premieregeling met gelijke aanpassingen met spreiden.

In het tweede lid van dit nieuwe artikel staat dat het tijdstip van verdeling van het voor pensioenuitkering bestemd vermogen naar een uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen niet plaatsvindt op het moment van pensioeningang, maar het moment van de gewijzigde uitvoering. Het moment van pensioeningang is immers reeds verstreken. Een tweede voorwaarde voor deze groep pensioengerechtigden is dat sprake moet zijn van interne collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 150m van de Pensioenwet respectievelijk artikel 145l Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat het voor pensioenuitkering bestemd vermogen voor deze groep pensioengerechtigden wordt verdeeld in het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen in de verhouding 100 – 0. Op moment van verdeling bestaan nog geen vermogens in de spreidingsvermogens voor alle pensioengerechtigden (nieuwe artikel 1cc, onderdeel a).

Artikel I, onderdeel L

In artikel 51a waarin de beboetbare bepalingen en de boetecategorieën wordt een bepaling toegevoegd. In het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is een nieuw artikel 5c toegevoegd. Dit nieuwe artikel is een aanvulling op de informatie in artikel 5a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voor de boetecategorie bij de nieuwe bepaling is aansluiting gezocht bij de boetecategorie die voor vergelijkbare bepalingen geldt.

Artikel II Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie. Om uitvoerders duidelijkheid te geven en om zich voor te bereiden voor gelijke aanpassingen met spreiden treedt dit besluit zo spoedig mogelijk in werking. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 augustus 2024. Daarmee wijkt deze verwachte inwerkingtredingsdatum af van de vaste verandermomenten van 1 januari en 1 juli van enig jaar en een minimuminvoeringstermijn.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 175.

X Noot
2

De term solidaire premieregeling wordt in deze nota van toelichting gebruikt als verzamelterm voor solidaire premieovereenkomst en solidaire premieregeling.

X Noot
3

Kamerstukken II 2023/24, 36 067, nr. 197.

X Noot
4

Kamerstukken II 2021/22, 36 067, nr. 2.

X Noot
5

Zoals gedefinieerd in artikel 10a, lid 2, van de Pensioenwet en artikel 28a, lid 2, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

X Noot
6

Voor de volledigheid zij opgemerkt: in de jaarrekening hoeven het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen niet separaat op de balans. Het uitkeringsvermogen en het spreidingsvermogen zijn onderdeel van de voorziening pensioenverplichtingen. In de jaarrekening moeten de karakteristieken van de regeling worden beschreven, waaronder een inhoudelijke beschrijving van het uitkeringsvermogen op collectief niveau en spreidingsvermogen op collectief niveau. In de toelichting van de voorziening pensioenverplichtingen moet een uitvoerder het uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen kwantitatief toelichten.

X Noot
7

Dit geldt ook voor de latente uitkering voor partnerpensioen van pensioengerechtigden.

X Noot
8

De vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven.

X Noot
9

Het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels.

X Noot
10

Artikel 1c van Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling stelt specifieke eisen aan het delen van renterisico in de solidaire premieregeling.

X Noot
11

Artikel 63a, lid 3, Pensioenwet en artikel 75a, lid 3, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

X Noot
12

Dit was reeds opgenomen in de artikelsgewijze toelichting van het besluit toekomst pensioenen; zie Besluit toekomst pensioenen, Stb. 2023, 217, p. 118.

X Noot
13

Netspar, 2021, Design paper 192, «Toedeling van rendementen met spreiding», (www.netspar.nl/publicatie/toedeling-van-rendementen-met-spreiding/).

X Noot
14

Netspar, 2021, Design paper 200, «Geheugenloos spreiden met gelijke aanpassingen», (www.netspar.nl/publicatie/geheugenloos-spreiden-met-gelijke-aanpassingen/).

X Noot
15

Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 175.

X Noot
16

Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 175.

X Noot
20

Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 175.

X Noot
21

Aanhangsel I 2022/23, nr. 13.

X Noot
22

Besluit toekomst pensioenen, Stb. 2023, 217, p. 118.

Naar boven