Besluit van 14 juni 2024 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en enige andere besluiten in verband met de introductie van een vlaktarief voor reiskosten als overeengekomen in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector politie 2024–2025 en de formalisering van enkele afspraken uit het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector politie 2022–2024, alsmede enkele andere wijzigingen van ondergeschikte aard

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 3 april 2024, directie Wetgeving en Juridische zaken, nr. 5380818;

Gelet op artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 1 mei 2024, nr. W16.24.00079/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 7 juni 2024, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5462710;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 62, eerste lid, onderdeel a, wordt «het Ministerie van Veiligheid en Justitie» vervangen door «het Ministerie van Justitie en Veiligheid».

B

Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «een aanvulling op de tegemoetkoming» vervangen door «een tegemoetkoming» en wordt «artikel 7a Besluit reis-, verblijf, en verhuiskosten politie» vervangen door «artikel 6, eerste lid, van het Besluit reis-, verblijf, en verhuiskosten politie».

2. In het vierde lid wordt «aanvulling» vervangen door «tegemoetkoming».

C

Artikel 64a, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. De in het vierde lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt per afgelegde meerkilometer het bedrag, genoemd in artikel 6, eerste lid, van het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie.

D

In artikel 89, zevende lid, wordt «de vakantie-uitkering, berekend op de voet van hoofdstuk 6 van het Besluit bezoldiging politie» vervangen door «de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, berekend op de voet van het Besluit bezoldiging politie».

E

In artikel 90, negende lid, wordt na «vakantie-uitkering» ingevoegd «en de eindejaarsuitkering».

F

In artikel 92, derde lid, wordt «artikel 47, eerste lid,» vervangen door «artikel 47,».

G

In artikel 94, veertiende lid, wordt «als bedoeld in artikel 32, eerste, tweede, derde of vierde lid, wordt aangevraagd» vervangen door «als bedoeld in artikel 32, eerste, tweede, derde, vierde lid of zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, wordt aangevraagd».

H

De artikelen 99b, 99c, 99e, 99j en 99l vervallen.

I

Artikel 99o wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «onderdeel d» ingevoegd «, onder vervanging van de puntkomma aan het eind van onderdeel c door een punt».

2. In het derde lid wordt «artikel 4, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, f, g en h» vervangen door «artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met h».

ARTIKEL II

In artikel 2, vierde lid, van het Besluit beschikbaarstelling politieambtenaren ten behoeve van vredesmissies wordt «bedraagt 6 maanden, te verlengen tot ten hoogste een jaar» vervangen door «bedraagt een jaar, te verlengen met ten hoogste een jaar».

ARTIKEL III

Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid en tweede lid, wordt achter «salaris» ingevoegd «per uur».

2. In het eerste lid wordt «aangevuld met € 101,67 per maand» vervangen door «aangevuld met € 0,60 per uur».

B

Artikel 14, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a en b vervalt telkens «over de uren».

2. In onderdeel a wordt «donderdag» vervangen door «vrijdagochtend» en wordt «vrijdag» vervangen door «vrijdagavond».

C

Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het salaris behorend bij een volledige werktijd» vervangen door «het salaris per uur».

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

D

Artikel 37b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «De ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, de vrijwillig ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar van de rijksrecherche» vervangen door «De ambtenaar».

2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd luidende:

  • 5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

E

Na artikel 37b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37c

  • 1. De ambtenaar die structureel gemiddeld minimaal één dag in de week conform een vastgesteld dagrooster minimaal vier uren arbeid vanaf het woonadres verricht, heeft aanspraak op een vergoeding van maximaal € 950,– voor het inrichten van een ergonomische thuiswerkplek.

  • 2. De vergoeding wordt toegekend op declaratiebasis op een door het bevoegd gezag voorgeschreven wijze.

  • 3. Het in het eerste lid genoemde bedrag is beschikbaar voor een periode van 10 jaar en mag in delen worden gedeclareerd. De termijn van 10 jaar start na indiening van de eerste declaratie.

  • 4. Indien het in het eerste lid genoemde bedrag niet volledig is gebruikt binnen de in het vorige lid genoemde termijn, vervalt het resterende deel.

  • 5. Geen aanspraak op een vergoeding bestaat indien de declaratie van een in een kalendermaand gedane uitgave niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het bevoegd gezag is ingediend, tenzij het overschrijden van de termijn niet aan de ambtenaar verwijtbaar is.

  • 6. Indien de ambtenaar binnen 6 maanden nadat een declaratie is uitbetaald uit dienst gaat, kan het bevoegd gezag de betreffende kosten terugvorderen.

  • 7. Het bevoegd gezag kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

F

Aan artikel 38b, wordt een drietal leden toegevoegd, luidende:

  • 11. Indien de ambtenaar, bedoeld in het tweede en derde lid, inkomen uit arbeid geniet wordt de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, berekend overeenkomstig de volgende formule:

    A x B – (0,7 x C + D) = E waarbij:

    A = het percentage van 95 genoemd in het tweede lid of het percentage van 90,02 genoemd in derde lid;

    B = de laatstelijk genoten bezoldiging verhoogd met vakantie- en eindejaarsuitkering, bedoeld in het tweede of derde lid;

    C = het inkomen uit arbeid;

    D = de uitkering, bedoeld in het vierde lid;

    E = de aanvullende uitkering.

  • 12. Indien de ambtenaar, bedoeld in het tweede en derde lid, inkomen uit arbeid geniet en de som van het inkomen uit arbeid, de uitkering, bedoeld in het vierde lid, en de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan de laatstelijk genoten bezoldiging verhoogd met de vakantie- en eindejaarsuitkering, wordt het meerdere in mindering gebracht op de aanvullende uitkering.

  • 13. De aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt uitbetaald uiterlijk een maand na de kalendermaand waarover die uitkering is berekend.

G

Aan artikel 39b, wordt een drietal leden toegevoegd, luidende:

  • 12. Indien de ambtenaar, bedoeld in het tweede en derde lid, inkomen uit arbeid geniet wordt de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, berekend overeenkomstig de formule in artikel 38b, twaalfde lid.

  • 13. Indien de ambtenaar, bedoeld in het tweede en derde lid, inkomen uit arbeid geniet en de som van het inkomen uit arbeid, de uitkering, bedoeld in het vierde lid, en de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan de laatstelijk genoten bezoldiging verhoogd met de vakantie- en eindejaarsuitkering, wordt het meerdere in mindering gebracht op de aanvullende uitkering.

  • 14. De aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt uitbetaald uiterlijk een maand na de kalendermaand waarover die uitkering is berekend.

H

De artikelen 48a, 48b en 49e vervallen.

I

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «7 tot en met 10» vervangen door «8 tot en met 10» en wordt «37a» vervangen door «37a tot en met 37c».

2. In het tweede lid, onder c, en het vierde lid wordt «37a» vervangen door «37a tot en met 37c».

J

In bijlage VII worden in de alfabetische volgorde ingevoegd «Generalist intelligence» en «Medewerker intelligence».

ARTIKEL IV

Het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • 1. Voor reizen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a en c, verstrekt het bevoegd gezag een vervoersbewijs op basis van het tarief van de tweede klasse.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Behalve voor de reizen, bedoeld in het eerste lid, gebruikt de ambtenaar het vervoersbewijs ter voldoening van de gemaakte kosten voor:

    • a. een door hem gebruikte OV-fiets voor het traject tussen de openbaar vervoer locatie en de werklocatie voor reizen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a en c;

    • b. de stalling van een fiets bij een openbaar vervoer locatie bij reizen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c.

  • 4. In het geval de ambtenaar niet beschikt over het vervoersbewijs, bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd gezag de ambtenaar de door hem op grond van het eerste en derde lid gemaakte kosten vergoeden.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,23».

2. In het derde lid wordt «In afwijking van het eerste en tweede lid wordt aan de ambtenaar,» vervangen door «In afwijking van het tweede lid geldt voor de ambtenaar,» en wordt «een tegemoetkoming van € 0,28 per afgelegde kilometer verstrekt.» Vervangen door «het maximum van 300 km niet.».

C

Artikel 7a vervalt.

D

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «wordt de dienstreis met openbaar vervoer gemaakt» toegevoegd «met gebruikmaking van het vervoersbewijs, bedoeld in artikel 4, eerste lid».

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    • a. voor een taxi, de werkelijk gemaakte kosten op basis van de overgelegde bewijsstukken;

    • b. voor het gebruik van een eigen motorvoertuig dan wel eigen fiets of bromfiets, € 0,23 per kilometer.

3. Er wordt een tweetal leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Behalve voor het reizen bedoeld in het eerste lid, gebruikt de ambtenaar het vervoersbewijs ter voldoening van de ten behoeve van de dienstreis gemaakte kosten voor:

    • a. een door hem gebruikte OV-fiets voor het traject tussen de openbaar vervoer locatie en de werklocatie;

    • b. de stalling van een fiets.

  • 5. In het geval de ambtenaar niet beschikt over het vervoersbewijs, bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd gezag de ambtenaar de door hem op grond van het eerste en vierde lid gemaakte kosten vergoeden.

E

In artikel 12, eerste lid, wordt «€ 0,28» vervangen door «€ 0,23».

F

In artikel 14, derde lid, wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,23».

G

In artikel 14a, tweede lid, wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,23».

H

In artikel 27, derde lid, wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,23».

I

In artikel 31, vijfde lid, wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,23».

ARTIKEL V

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdelen B en C en artikel IV, onderdelen B, C, D, tweede lid, E, F, G, H en I.

  • 2. Artikel I, onderdelen B en C en artikel IV, onderdelen B, C, D, tweede lid, E, F, G, H en I treden in werking met ingang van 1 juli 2024.

  • 3. Artikel III, onderdelen A en B en artikel IV, onderdelen A en D, eerste en derde lid, werken terug tot en met 1 januari 2024.

  • 4. Artikel III, onderdeel E, werkt terug tot en met 1 september 2023.

  • 5. Artikel III, onderdeel J, werkt terug tot en met 20 augustus 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 juni 2024

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Dit besluit strekt ten dele tot implementatie van het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector politie 1 juli 2024 tot en met 30 november 2025. Het betreft dat deel van het akkoord waarin afspraken zijn gemaakt over het zogenaamde «vlaktarief», waarmee wordt bedoeld de tegemoetkoming voor het reizen met middelen van eigen vervoer, voor zowel woon-werkverkeer als dienstreizen.

Daarnaast worden met dit besluit een aantal resterende afspraken uit het Arbeidsvoorwaardenakkoord politie 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2024 geformaliseerd. Dit was eerder nog niet mogelijk in het Verzamelbesluit rechtspositie politie 20241, omdat deze afspraken nog moesten worden uitgewerkt in overleg op detailniveau tussen de minister van Justitie en Veiligheid, de korpschef en de politiebonden.

Ten slotte bevat het besluit een aantal wijzigingen van beperkt inhoudelijke of technische aard. Hiermee wordt onder meer de huidige uitvoeringspraktijk geformaliseerd, regelgeving in lijn gebracht met jurisprudentie of zullen uitgewerkte bepalingen komen te vervallen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en F

In deze onderdelen worden technische wijzingen doorgevoerd. In artikel 62, eerste lid, onderdeel a, wordt «het Ministerie van Veiligheid en Justitie» gewijzigd naar «het Ministerie van Justitie en Veiligheid». Daarnaast wordt in artikel 92, derde lid, gewijzigd omdat artikel 47, waarnaar wordt verwezen, maar een enkel lid kent. De nadere aanduiding «eerste lid» is daarom geschrapt.

Onderdelen B en C

Het betreft een aantal technische wijzigingen naar aanleiding van de introductie van een vlaktarief voor woon-werk verkeer en dienstreizen. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdelen B tot en met I.

Onderdelen D en E

In artikel 89, zesde lid, en artikel 90, negende lid, is bepaald dat het ontslag, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, kan ingaan vóór de afloop van de in die artikelen opgenomen opzegtermijn. Als het bevoegd gezag hiertoe besluit en dit niet op aanvraag van de ambtenaar plaatsvindt, was voorheen bepaald dat de ambtenaar over de tijd die aan de opzegtermijn ontbreekt een bedrag ontving gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering. Indien het ontslag plaatsvindt met inachtneming van de opzegtermijn ontvangt de ambtenaar over die gehele periode bezoldiging waarover op grond van artikel 23 Bbp vakantie-uitkering en op grond van artikel 25b Bbp (wat betreft het salarisdeel van de bezoldiging) eindejaarsuitkering wordt opgebouwd die bij uitdiensttreding worden uitbetaald. Door toevoeging van de eindejaarsuitkering aan artikel 89, zevende lid, en artikel 90, negende lid, worden de aanspraken in beide situaties nu gelijkgetrokken. De aanspraak op de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering wordt berekend op grond van de daarvoor geldende bepalingen in het Bbp.

Onderdeel G

In artikel 94, veertiende lid, ontbrak de verwijzing naar de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Dit is gecorrigeerd. Verder is artikel 32, zesde lid, van die wet toegevoegd. Op grond van artikel 94, tiende lid, kan de werkgever gehouden zijn een oordeel op grond van artikel 32, zesde lid, van voornoemde wet aan te vragen. Door opname van dit zesde lid is bepaald dat de ambtenaar dan vervolgens ook van die aanvraag in kennis wordt gesteld.

Onderdeel H

Met deze wijziging komt een aantal overgangsbepalingen te vervallen. Per bepaling wordt toegelicht waarom deze kan komen te vervallen.

Artikel 99b

Per 1 januari 2015 zijn de regels omtrent vakantie-uren en opname hiervan gewijzigd. Artikel 99b bepaalde dat op de vakantie-aanspraak van vóór die datum het oude recht blijft gelden. Die vakantie-aanspraak is, gelet op het tijdsverloop, al opgenomen of vervallen bij niet-tijdige opname op grond van artikel 23 Barp. Dit artikel kan daarmee vervallen.

Artikel 99c

Bij het Besluit van 17 juli 1999 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 in verband met het Akkoord arbeidsvoorwaarden sector Politie voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 (Stb. 1999, 370) zijn bepalingen ingevoegd die zien op het vergroten van de mogelijkheden tot flexibele inzet van medewerkers ter bevordering van een efficiënte bedrijfsvoering (de zogenoemde «flexbepalingen»). Die bepalingen zijn per 1 juli 2007 vervallen. Artikel 99c (en artikel 49b van het Bbp) regelden dat voornoemde bepalingen na die datum – voor zover en zolang ze relevant waren – van toepassing bleven op degenen die met toepassing hiervan waren aangesteld, verplaatst of gedetacheerd in een functie waaraan een hogere salarisschaal was verbonden.

Op grond van het artikel 4a, zoals dit luidde op 30 juni 2007, kon een ambtenaar die in vaste dienst was aangesteld, met zijn instemming, voor maximaal 8 jaar tijdelijk bij een ander bevoegd gezag in dienst treden. Tot eind 2008 is toepassing gegeven aan artikel 4a, zodat er na 2016 geen tijdelijke aanstellingen op grond van dit artikel meer zijn.

Wat betreft de artikelen 64 en 65 kan worden opgemerkt dat deze per 1 juli 2007 niet zijn gewijzigd, zodat eventueel daarop gebaseerde besluiten niet geraakt werden door het intrekken van de flexbepalingen.

In artikel 65a was de mogelijkheid opgenomen om in het kader van een vastgesteld personeels- en organisatiebeleid de ambtenaar een andere functie op te dragen of een andere plaats van tewerkstelling aan te wijzen. In het kader van de reorganisatie naar aanleiding van de vorming van een landelijk politiekorps zijn de politieambtenaren in 2016 geplaatst in een functie in de nieuwe organisatie of aangewezen als herplaatsingskandidaat. In dit plaatsingsbesluit stond ook de plaats van tewerkstelling. Besluiten die in het kader van de reorganisatie zijn genomen, hebben derhalve daarvoor op grond van artikel 65a genomen besluiten vervangen.

De specifieke bepaling zoals die is opgenomen in artikel 99c, vierde lid, is uitgewerkt omdat het daarin beoogde rechtsgevolg intrad uiterlijk twee jaar na aanvang van de tijdelijke aanstelling of detachering in periode van 1 juli 2007 tot 1 januari 2008.

Gelet op het voorgaande kan artikel 99c vervallen.

Artikel 99e

De in artikel 95, derde lid, geregelde bevoegdheid om bij een ontslag op grond van het eerste lid een regeling te treffen, is met ingang van 1 januari 2018 overgeheveld van de Minister van Justitie en Veiligheid naar de korpschef voor zover het ambtenaren betreft die een functie vervullen waarvoor salarisschaal 17 of lager geldt. Besluiten van de minister die op 1 januari 2018 nog niet onherroepelijk waren en die in de nieuwe situatie door de korpschef zouden zijn genomen, werden op grond van artikel 99e door de korpschef overgenomen. Hierdoor kon de korpschef eventuele bezwaar- en beroepsprocedures ten aanzien van deze besluiten afhandelen. Uit informatie van de uitvoering is gebleken dat er geen bezwaar- of beroepsprocedures (meer) lopen tegen besluiten als bedoeld in artikel 99e, zodat aangenomen mag worden dat alle vóór 1 januari 2018 genomen besluiten inmiddels onherroepelijk zijn geworden. Artikel 99e kan hiermee vervallen.

Artikel 99j

In het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 2005–2007 was de afspraak opgenomen om arbeidsvoorwaarden in het vervolg alleen nog centraal vast te stellen en regionale verschillen af te bouwen. De mogelijkheid voor het bevoegd gezag om extra feestdagen aan te wijzen kwam vanwege deze harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden te vervallen. Aangezien in veel korpsen Goede Vrijdag was aangewezen als extra feestdag, is per 1 januari 2009 landelijk de jaarlijkse aanspraak op vakantie met 7,2 uur verhoogd (van 165,6 uur naar 172,8 uur per jaar bij een volledige betrekkingsomvang). Overige regionaal aangewezen feest- of gedenkdagen werden afgebouwd overeenkomstig de in het eerste lid opgenomen staffel. De afbouwperiode liep tot en met 2016, zodat het artikel 99j vanaf 2017 geen werking meer heeft en kan vervallen.

Artikel 99l

Artikel 99l bepaalt dat ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie die op 30 juni 2019 voldeden aan de in het artikel opgenomen voorwaarden, aangesteld konden worden als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak met specifieke inzetbaarheid. Nu alleen de situatie op genoemde datum bepalend was om het rechtsgevolg te laten intreden, kan het artikel vervallen.

Onderdeel I

Dit betreffen technische wijzigingen. De in artikel 99o, tweede lid, onderdeel a, opgenomen wijziging van artikel 4a, eerste lid, is niet volledig en door een wijziging van artikel 90, eerste lid, waarnaar wordt verwezen, behoeft de tekst van het derde lid aanpassing.

Artikel II

Politieambtenaren kunnen op grond van het Besluit beschikbaarstelling politieambtenaren ten behoeve van vredesmissies op hun verzoek worden uitgezonden naar internationale vredesmissies. In artikel 2, vierde lid, is de duur van de uitzending geregeld. De initiële uitzendduur wordt verlengd van zes maanden naar een jaar en kan met ten hoogste een jaar worden verlengd. De aanpassing van de uitzendduur sluit aan bij de huidige praktijk, waarin consequent gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de initiële uitzendduur tot een jaar te verlengen.

Missies hebben baat bij continuïteit in het werk van uitgezonden personeel, mede vanwege de weerbarstige context waarin politieambtenaren ter plaatse moeten opereren. Een initiële uitzendtermijn korter dan een jaar is niet wenselijk gebleken omdat dit uitgezonden ambtenaren onvoldoende in staat stelt om de lokale context te leren kennen, een netwerk op te bouwen en duurzame resultaten te boeken. De noodzaak van continuïteit wordt ook onderkend in evaluaties van Nederlandse missiebijdragen in conflictgebieden. Evenwel is het, bezien vanuit het oogpunt van personeelszorg, in beginsel ongewenst om een politieambtenaar langer dan twee jaar uit te zenden zonder gezin of naasten.

In bijzondere omstandigheden kan van de in het vierde lid genoemde termijnen (zowel een kortere als een langere duur) worden afgeweken. Hierbij moet worden aangetekend dat onverkort blijft gelden dat een uitzending alleen plaats kan vinden op vrijwillige basis, zoals volgt uit artikel 2, eerste lid.

Artikel III

Onderdelen A en C

Met de Wet invoering minimumuurloon is per 1 januari 2024 voor eenieder die onder de reikwijdte van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) valt een uniform minimumuurloon ingevoerd. Tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon is het Besluit invoering minimumuurloon in werking getreden.2 Met dit besluit is in de artikelen 3c en 17a de verwijzing naar het maandbedrag van het minimumloon vervallen. Daarvoor in de plaats wordt nu verwezen naar de bepaling in de Wml waarin het minimumuurloon is opgenomen. De aanpassing van genoemde artikelen was echter niet volledig. Hierin was ook het begrip salaris opgenomen waarmee het salaris per maand wordt bedoeld. Het begrip salaris is gewijzigd in salaris per uur, zodat weer van dezelfde grootheden wordt uitgegaan.

Verder wordt het maandbedrag dat in artikel 3c, tweede lid, staat gewijzigd in een bedrag per uur en komt artikel 17a, tweede lid, te vervallen. In artikel 17, tweede lid, is bepaald dat voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking, de toelage, als bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid werd vastgesteld. Nu in het eerste lid niet meer wordt uitgegaan van het salaris behorend bij een volledige betrekking, maar van het salaris per uur van de ambtenaar, is de in artikel 17a, tweede lid, opgenomen correctie voor ambtenaren met een andere dan volledige betrekking overbodig geworden.

Onderdeel B

De wijzigingen in artikel 14, tweede lid, Bbp betreffen louter technische wijzigingen. De zinsnede «over de uren» in de onderdelen a en b kon vervallen omdat deze overbodig was. Ook zonder voornoemde zinsnede volgt uit de aanhef van het tweede lid, tezamen met de onderdelen a en b, al wat de operationele toelage bedraagt voor elk uur waarop de ambtenaar in de tijdvakken, genoemd in voornoemde onderdelen, werkelijke dienst verricht dan wel werkelijke dienst zou hebben verricht indien de ambtenaar niet binnen een tijdvak van vier dagen direct daaraan voorafgaande door het bevoegde gezag tot dienstverrichting op andere tijdstippen geroepen was. Met de wijziging van donderdag naar vrijdagochtend wordt beoogd de verwarring over het gedeelte van «maandag tot en met donderdag van 21:00 tot 07:00 uur», waarin de vrijdagochtend niet terug te lezen was, weg te nemen.

Onderdeel D

Dit betreft een technische wijziging. Met de aangepaste redactie van artikel 37b, eerste lid, wordt dit artikel in lijn gebracht met de overige artikelen van het Bbp. In het eerste lid was een opsomming opgenomen van de ambtenaren op wie het artikel van toepassing is. Met dit besluit wordt bepaald dat artikel 37b, eerste lid, van toepassing is op de ambtenaar en zijn de aspirant, de ambtenaar in opleiding en de vakantiewerker uitgesloten door de toevoeging van artikel 37b, aan het eerste, tweede en vierde lid, van artikel 50 (zie onderdeel I).

De vrijwillige ambtenaar valt niet onder de definitie van ambtenaar opgenomen in het Bbp. Door toevoeging van een vijfde lid wordt artikel 37b zodanig gewijzigd dat het tevens van toepassing is op de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Barp.

Onderdeel E

De partijen bij het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2024 hebben op het gebied van «Anders werken en mobiliteit» afspraken gemaakt. Een van de afspraken is de materiële voorziening om thuis te mogen werken. Met deze bepaling krijgt de inhoud van die afspraak vorm. Daarnaast geldt de per 1 september 2023 in werking getreden Beleidsregel tegemoetkoming kosten thuiswerken Politie.3 Nu de aanspraak van artikel 37c niet van toepassing is op de aspirant, de ambtenaar in opleiding en de vakantiewerker is ook dit artikel toegevoegd aan het eerste, tweede en vierde lid van artikel 50.

Onderdelen F en G

De ambtenaar die voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, kan inkomen uit arbeid genieten. In het nieuwe elfde lid van artikel 38b is een formule opgenomen hoe in dat geval de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend. Op grond van het nieuwe artikel 39b, twaalfde lid, wordt die formule eveneens toegepast voor de gewezen ambtenaar, bedoeld in het tweede en derde lid van dat artikel, die inkomsten uit arbeid geniet. Het percentage van het inkomen uit arbeid waarmee rekening wordt gehouden bij de berekening van de aanvullende uitkering komt overeen met het percentage dat op grond van de WIA met de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verrekend. Door een deel van het inkomen uit arbeid buiten beschouwing te laten, gaan de ambtenaar en de gewezen ambtenaar er bij het verrichten van arbeid in inkomen op vooruit. Evenwel bestaat de mogelijkheid dat, door een deel van de inkomsten buiten beschouwing te laten, bij een grote toename van de restverdiencapaciteit (bijvoorbeeld bij afnemende arbeidsongeschiktheid van de ambtenaar of gewezen ambtenaar) het totale inkomen meer bedraagt dan de laatstgenoten bezoldiging (inclusief vakantie- en eindejaarsuitkering). Om dit te voorkomen regelen het nieuwe artikel 38b, twaalfde lid, en het nieuwe artikel 39b, dertiende lid, dat in dat geval het meerdere wordt verrekend met de aanvullende uitkering van de (gewezen) ambtenaar zoals berekend op grond van de formule in het nieuwe artikel 38b, elfde lid.

Hieronder wordt een cijfermatig voorbeeld gegeven van de toepassing van de formule om de aanvullende uitkering te berekenen. Er wordt uitgegaan van een tweetal situaties, namelijk zonder en met inkomen uit arbeid en uitgaande van € 5.218,05 aan laatstgenoten bezoldiging (inclusief vakantie- en eindejaarsuitkering), een WIA-maandloon van € 4.280,95 en een ABP Arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP) van € 428,10.

Situatie 1: geen inkomen uit arbeid

A = 90,02%

B = € 5.218,05

C = € 0

D = € 3.424,77 (€ 2.996,67 WIA-uitkering + € 428,10 AAOP)

E = 90,02% x € 5.218,05 – € 3.424, 77 = € 1.272,52

Totaal inkomen: € 4.697,29

Situatie 2: inkomen uit arbeid

A = 90,02%

B = € 5.218,05

C = € 428,10

D = € 3.125,10 (€ 2.697 WIA-uitkering + € 428,10 AAOP4)

E = 90,02% x € 5.218,05 – (0,7 x € 428,10 + € 3.125,10) = € 1.272,525

Totaal inkomen: € 4.825,72

De toevoeging van het nieuwe dertiende lid aan artikel 38b en het nieuwe veertiende lid aan artikel 39b houdt verband met het volgende. De aanvullende uitkering bedoeld in het eerste lid van de artikelen 38b en 39b wordt per kalendermaand berekend en doorgaans in de daaropvolgende maand uitbetaald. Door betaling achteraf kan rekening worden gehouden met bijvoorbeeld een salarisverhoging van de ambtenaar of een indexering van de WIA-uitkering in de maand waarover de aanspraak wordt berekend. Dit voorkomt correcties met terugwerkende kracht en terugvordering van teveel uitbetaalde aanvullende uitkering. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat een grondslag ontbreekt voor de huidige uitvoeringspraktijk (ECLI:NL:CRVB:2023:347). Het nieuwe lid voorziet in die grondslag.

Onderdeel H

Met deze wijziging vervalt een aantal overgangsbepalingen. Hieronder wordt voor de betreffende artikelen de reden hiervoor toegelicht.

Artikelen 48a en 48b

Bij de invoering van het LFNP werd het niet ondenkbaar geacht dat er nog aanvragen liepen om werkzaamheden en functie met elkaar in overeenstemming te brengen alsmede aanvragen over de heroverweging van de functiewaardering waarop nog niet onherroepelijk was beslist. In de artikelen 48a en 48b was daarom opgenomen dat op die aanvragen het recht zoals dat voor de invoering van het LFNP gold van toepassing bleef. Uit informatie van de uitvoering is gebleken dat er geen bezwaar- of beroepszaken meer lopen tegen aanvragen als bedoeld in voornoemde artikelen, zodat, mede gelet op het tijdsverloop, aangenomen mag worden dat er geen aanvragen meer zijn waarop nog niet onherroepelijk is beslist. De overgangsbepalingen konden daarmee vervallen.

Artikel 49e

Dit artikel was opgenomen in verband met de invoering van een nieuw loongebouw per 1 maart 2010 en regelde dat er voor het zittende personeel geen nadelige effecten optraden als gevolg van de overgang van het oude naar het nieuwe loongebouw. Gelet op het moment van overgang en het feit dat het om een eenmalig peilmoment ging, heeft dit artikel geen werking meer.

Onderdeel I

Nu artikel 7 per 24 mei 2016 is vervallen6, kan dit artikel worden verwijderd uit de in artikel 50, eerste lid, opgenomen opsomming. Wat betreft de overige wijzigingen van het artikel 50 wordt verwezen naar de toelichting op de onderdelen D en E.

Onderdeel J

Bij uitspraak van 20 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1961) heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de functies Generalist intelligence en Medewerker intelligence functies zijn met 24 of meer OVW punten als bedoeld in artikel 9a. Vanaf voornoemde datum is uitvoering gegeven aan deze uitspraak en met de opname van de functies in bijlage VII wordt de regelgeving hiermee in lijn gebracht.

Artikel IV

Onderdeel A en D

De partijen bij het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2024 hebben op het gebied van mobiliteit de verantwoordelijkheid onderkend die werkgever en medewerker hebben in het belang van het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer. Daartoe is eerder in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, in combinatie met artikel 6, eerste lid, geregeld dat de ambtenaar aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten voor een combinatie van openbaar vervoer en eigen vervoer.

Aanvullend hierop wordt een mobiliteitskaart ingevoerd. Uitgangspunt is dat voor reizen met het openbaar vervoer gebruik wordt gemaakt van deze mobiliteitskaart. De mogelijkheid om de kosten van openbaar vervoer te declareren blijft bestaan, zij het alleen voor uitzonderingsgevallen. Bijvoorbeeld als de ambtenaar de mobiliteitskaart vergeten is en daardoor zelf kosten maakt voor het reizen met het openbaar vervoer.

De ambtenaar kan met de mobiliteitskaart gebruik maken van een OV-fiets voor het traject tussen een openbaar vervoer locatie en de werklocatie. Daarnaast kan de mobiliteitskaart gebruikt worden voor de stalling van een fiets bij een betaalde fietsenstalling bij een openbaar vervoer locatie in het kader van woon-werkverkeer of een dienstreis. Onder een openbaar vervoer locatie wordt in ieder geval een trein-, bus- of tramstation verstaan.

Onderdelen B tot en met I

In het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 1 juli 2024 tot en met 30 november 2025 zijn partijen overeengekomen de tegemoetkoming voor het reizen met middelen van eigen vervoer, voor zowel woon-werkverkeer als dienstreizen, aan te passen naar € 0,23 per kilometer, overeenkomstig het maximale bedrag dat fiscaal onbelast vergoed mag worden. Omwille van eenvoud in de uitvoering zijn de vergoedingen voor woon-werkverkeer en dienstreizen gelijkgetrokken. Voor wat betreft dienstreizen blijft overigens gelden dat deze alleen met eigen vervoer kunnen worden gemaakt indien de ambtenaar hiermee heeft ingestemd, zoals volgt uit het Brvvp.

Met deze wijzigingen wordt vooruitgelopen op de formalisatie van de rest van de afspraken uit het arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 1 juli 2024 tot en met 30 november 2025. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat is afgesproken het deel van het akkoord dat ziet op het vlaktarief te laten werken vanaf 1 juli 2024. Omdat deze wijziging belastende gevolgen kan hebben, kan niet worden gewerkt met terugwerkende kracht en moet formalisatie in regelgeving plaatsvinden voor die datum. Daarbij kunnen andere afspraken uit het akkoord kunnen nog niet met dit besluit worden geformaliseerd, omdat uitwerking op detailniveau nog dient plaats te vinden.

Voor hondengeleiders wordt de verlaging van het in artikel 6, derde lid, genoemde bedrag van € 0,28 naar € 0,23 wordt gecompenseerd door een voorziene wijziging van de Regeling voorzieningen hondengeleiders politie waarmee de vergoeding wordt verhoogd die zij ontvangen voor het gebruik van de eigen auto voor het vervoer van de hond.

Artikel V

Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Het onderhavige wijzigingsbesluit betreft deels reparatieregelgeving en deels de implementatie van afspraken uit arbeidsvoorwaardenakkoorden overeengekomen tussen de Minister van Justitie en Veiligheid, de korpschef en de voorzitters van de politievakorganisaties. Dit wijzigingsbesluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Staatsblad, met dien verstande dat voor een enkel onderdeel een verschillend moment van inwerkingtreding is geregeld en voor de inwerkingtreding van een aantal onderdelen in terugwerkende kracht is voorzien.

Artikel I, onderdelen B en C en artikel IV, onderdelen B, C, D, lid 2, E, F, G, H en I, treden in werking met ingang van 1 juli 2024. Het in die onderdelen bepaalde ziet op de invoering van eenzelfde kilometervergoeding voor woon-werkverkeer en door de ambtenaar met eigen vervoer gemaakte dienstreizen. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 2024–2025 is deze ingangsdatum afgesproken.

Artikel III, onderdelen A en B, werken terug tot en met 1 januari 2024. De reden hierover is opgenomen in de toelichting op die onderdelen. Artikel IV, onderdelen A en D, eerste en derde lid, werken eveneens terug tot en met 1 januari 2024. Dit heeft te maken met afspraken in het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector politie 2022–2024 inzake mobiliteit (zoals combinatiereis openbaar vervoer en eigen vervoer, vergoeding van het gebruik van een OV-fiets en vergoeding van de kosten van de stalling van de fiets bij een openbaar vervoer locatie) waaraan vanaf 1 januari 2024 uitvoering wordt gegeven.

De terugwerkende kracht van artikel III, onderdeel E, hangt samen met de inwerkingtreding per die datum van de Beleidsregel tegemoetkoming kosten thuiswerken politie per 1 september 2023. Vanaf die datum kunnen ambtenaren de aanschaf van de in die beleidsregel opgenomen middelen voor het inrichten van een thuiswerkplek tot het in artikel 37c, Bbp opgenomen bedrag en binnen de daarvoor gestelde termijn, bij de werkgever declareren. In de uitvoering is vooruitgelopen op de aanpassing van de regelgeving.

Artikel III, onderdeel J, werkt terug tot en met 20 augustus 2020 en de reden hiervoor is eveneens in de toelichting op dit onderdeel opgenomen.

Voor alle hiervoor genoemde situaties waarin sprake is van terugwerkende kracht betreft het voor de ambtenaar begunstigende bepalingen waaraan al uitvoering wordt gegeven. Om die reden levert het verlenen van terugwerkende kracht aan de inwerkingtreding geen bezwaar op.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Stb. 2024, 3.

X Noot
2

Stb. 2023, 240.

X Noot
4

De hoogte van het AAOP (ABP arbeidsongeschiktheidspensioen) is afhankelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse. Ondanks de inkomsten uit arbeid blijft de ambtenaar in dit voorbeeld in de klasse 80–100%, zodat het AAOP niet wijzigt.

X Noot
5

Dat de aanvullende uitkering in deze situatie gelijk is aan de situatie zonder inkomen komt omdat de 70% van het inkomen uit arbeid dat in aanmerking wordt genomen overeenkomt met het percentage dat door het UWV in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de WIA-uitkering.

Naar boven