Besluit van 27 juni 2023 tot uitvoering van de Wet invoering minimumuurloon (Besluit invoering minimumuurloon)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 8 maart 2023, nr. 2023-0000097213; gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister van Financiën;

Gelet op artikel 2:1 van de Arbeidstijdenwet, artikel 80 van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikelen 5, 14, tweede lid, en 18, achtste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikelen 5, 15, tweede lid, en 19ab, vierde lid, van de Ziektewet, artikelen 1b, zesde lid, 5, en 17a, derde lid, van de Werkloosheidswet, artikelen 7, derde lid, en 8, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 6, derde lid, van de Algemene Ouderdomswet, artikel 13, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 6, derde lid, van de Algemene kinderbijslagwet, artikelen 6, vierde lid, 13, derde lid, 34a, eerste lid, 35, vijfde lid, en 58, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 3:13, vierde lid, 4:2b, vijfde lid en artikel 6:3 van de Wet arbeid en zorg, artikelen 1a:1, achtste lid, 2:5, vijfde lid, 2:23, eerste lid, 3:1, achtste lid, en 3:8a, vierde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 2, zevende en negende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 54, vijfde lid, van de Wet inburgering 2021, artikel 19a, zesde lid, van de Wet overige OCW-subsidies, artikelen 1.1, eerste lid, en 6.1a van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 10e van de Participatiewet, artikelen 10a en 82a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 16, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 en artikel 4, aanhef en onderdelen a, b en e, van de Wet op de loonbelasting 1964;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 april 2023, No. W12.23.00063/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 juni 2023, nr. 2023-0000299688, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. ARBEIDSTIJDENBESLUIT

Artikel 2.1:1, derde lid, van het Arbeidstijdenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag».

2. In onderdeel b wordt «Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag» vervangen door «Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag».

ARTIKEL II. BESLUIT AANWIJZING GEVALLEN WAARIN ARBEIDSVERHOUDING ALS DIENSTBETREKKKING WORDT BESCHOUWD

Het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen «(Stb. 1977, 492)», «(Stb. 1967, 473)» en «(Stb. 1986, 566)».

2. Het tweede lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

a. «artikel 8, eerste lid, onderdeel a» wordt vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

b. «(Stb. 1968, 657)» vervalt.

B

In artikel 5, derde lid, wordt «in plaats van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, het minimumloon, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, in aanmerking wordt genomen» vervangen door «in plaats van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van die wet, vermenigvuldigd met 36, in aanmerking wordt genomen».

ARTIKEL III. BESLUIT BEZOLDIGING POLITIE

Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3c, eerste lid, wordt «het maandbedrag» vervangen door «het bedrag» en «de artikelen 7 en 8, eerste en derde lid» vervangen door «de artikelen 7 en 8, eerste lid, onderdeel a, en derde lid».

B

In artikel 17a, eerste lid, wordt «het maandbedrag» vervangen door «het bedrag» en «de artikelen 7, 8, eerste en derde lid» vervangen door «de artikelen 7, 8, eerste lid, onderdeel a, en derde lid».

ARTIKEL IV. BESLUIT BOVENWETTELIJKE WERKLOOSHEIDSUITKERING POLITIE

In artikel 26cc, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

ARTIKEL V. BESLUIT EXPERIMENTELE SUBSIDIE GENERIEKE WERKGEVERSVOORZIENINGEN

Artikel 9 van het Besluit experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. waarbij het loon per uur minimaal het minimumloon per uur bedraagt.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het minimumloon per uur, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, is het minimumloon per uur, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 21 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per uur, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van die wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

ARTIKEL VI. BESLUIT INBURGERING 2021

Aan artikel 12.1a van het Besluit inburgering 2021 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor de toepassing van artikel 2.4a, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering op verzoeken ingediend op of na 1 januari 2024 luidt de formule: M * 48 * 6, waarbij M staat voor het minimumuurloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

ARTIKEL VII. BESLUIT LOONKOSTENSUBSIDIE EN MINIMUMBEDRAGEN STUDIETOESLAG PARTICIPATIEWET 2021

Artikel 2, tweede lid, van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021 komt te luiden:

  • 2. Onder minimumloon per uur wordt in dit artikel verstaan: het bedrag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

ARTIKEL VIII. BESLUIT MINIMUMJEUGDLOON

Het Besluit minimumjeugdloon wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 8, eerste lid, en 14» vervangen door «de artikelen 8, eerste lid, onderdeel a, en 14, tiende lid,».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het uit de toepassing van het eerste lid voortvloeiende uurloon wordt afgerond op een veelvoud van € 0,01. Indien het restbedrag € 0,005 of meer bedraagt, geschiedt de afronding naar boven.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt «de artikelen 8, eerste en vierde lid, en 14» vervangen door «de artikelen 8, eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, en 14, tiende lid,».

ARTIKEL IX. BESLUIT STUDIEFINANCIERING 2000

In artikel 2 van het Besluit studiefinanciering 2000 wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

ARTIKEL X. BESLUIT UITBREIDING EN BEPERKING KRING VERZEKERDEN VOLKSVERZEKERINGEN 1999

In artikel 22, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 wordt in de onderdelen a en b, «artikel 8, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

ARTIKEL XI. BESLUIT WFSV

In artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel b, van het Besluit Wfsv wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

ARTIKEL XII. DAGLOONBESLUIT WERKNEMERSVERZEKERINGEN

In artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

ARTIKEL XIII. REINTEGRATIEBESLUIT

Artikel 3 van het Reïntegratiebesluit wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het minimumloon per dag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals laatstgenoemd artikel luidde op 1 januari van het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt» vervangen door «het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals dat artikel luidde op 1 januari van het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt, gedeeld door 21,75».

2. In het tweede lid wordt «het minimumloon per dag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag» vervangen door «het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75,».

ARTIKEL XIV. SCHATTINGSBESLUIT ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSWETTEN

Artikel 1, onderdeel l, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten komt te luiden:

  • l. minimumloon per uur: het bedrag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

ARTIKEL XV. UITVOERINGSBESLUIT LOONBELASTING 1965

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. "artikel 8, eerste lid, onderdeel a» wordt vervangen door « artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

2. Na «vastgesteld, 2/5 maal» wordt ingevoegd «het eerstgenoemde bedrag vermenigvuldigd met».

3. «geldende bedrag» wordt vervangen door «geldende percentage».

B

Artikel 2c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «minimumvakantiebijslag,» wordt ingevoegd «gedeeld door 4 1/3,».

2. Na «vastgesteld, 2/5 maal» wordt ingevoegd «het eerstgenoemde bedrag gedeeld door 4 1/3 en vervolgens vermenigvuldigd met».

3. «geldende bedrag» wordt vervangen door «geldende percentage».

ARTIKEL XVI. UITVOERINGSBESLUIT ONDERWIJSVOORZIENINGEN VOOR JONGEREN MET EEN HANDICAP

Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «1,85 maal het minimumloon per dag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag,» vervangen door «1,85 maal het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75,».

2. In het tweede lid wordt «1,85 maal het minimumloon per dag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag overtreft,» vervangen door «1,85 maal het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75, overtreft,».

ARTIKEL XVII. VREEMDELINGENBESLUIT 2000

In artikel 3.74, eerste lid, onderdeel a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt «artikelen 8, eerste lid, onder a» vervangen door «artikelen 8, eerste lid, onder b».

ARTIKEL XVIII. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop Wet invoering minimumuurloon in werking treedt.

ARTIKEL XIX. CITEERTITEL

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit invoering minimumuurloon.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 juni 2023

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Uitgegeven de dertigste juni 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In dit besluit worden technische wijzigingen doorgevoerd in 17 algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) die nodig zijn in verband met de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon. Belangrijkste gevolg van de inwerkingtreding van deze wet is dat in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag een uniform wettelijk minimumuurloon wordt opgenomen.

Het betreft wijzigingen in amvb’s van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het Ministerie van Defensie wijzigt de onder haar verantwoordelijkheid vallende amvb’s1 in een separaat besluit.

2. Aanleiding

Op 23 mei 2023 is de Wet invoering minimumuurloon gepubliceerd in het Staatsblad2; de beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2024. De Wet invoering minimumuurloon wijzigt onder andere de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Dit betreft een initiatiefwet van de leden Kathmann (PvdA) en Maatoug (GroenLinks). Met de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon is voor eenieder die onder de reikwijdte van de Wml valt een uniform minimumuurloon ingevoerd. Dit is geregeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wml. Naast deze wijziging, zijn hiermee samenhangende wijzigingen doorgevoerd, zoals het schrappen van artikel 12 van de Wml waarin geregeld was wat onder de normale arbeidsduur werd verstaan, en het doorvoeren van technische wijzigingen in meerdere (socialezekerheids)wetten waarin een verwijzing is opgenomen naar artikel 8 van de Wml.

Voor een toelichting op de aanleiding en achtergrond van de introductie van een wettelijk minimumuurloon wordt verwezen naar de memorie van toelichting van de Wet invoering minimumuurloon.3

In artikel 8, eerste lid, van de Wml is de hoogte van het minimumloon geregeld. Hierna worden het oude en huidige artikel 8, eerste lid, van de Wml kort toegelicht.

Oud artikel 8, eerste lid, van de Wml

Vóór de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon was in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wml geregeld dat een werknemer recht had op een bedrag aan minimumloon per maand. In artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wml was het minimum weekloon opgenomen en in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wml het minimum dagloon. De minimum dag- en weekloon bedragen waren afgeleid van het maandloon en werden via een sleutel4 omgerekend tot een bedrag aan minimumloon per week respectievelijk per dag.

Een werknemer met een normale arbeidsduur (NAD) had recht op dit maandloon. De NAD is de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen, met dien verstande dat hierbij een arbeidsduur van ten hoogste 40 uren per week in aanmerking wordt genomen.5

Dit had tot gevolg dat de hoogte van het (niet wettelijk vastgelegde) minimumloon per uur afhankelijk was van het normale aantal uren dat in een sector als voltijd geldt. Het minimumloon dat iemand per uur verdiende, was daarmee niet eenduidig in de wet bepaald en mede afhankelijk van de sector waarin iemand werkzaam is. Een werknemer werkzaam in een sector met een NAD van 40 uur per week had daardoor een lager minimumuurloon dan een werknemer die werkzaam is in een sector met een NAD van 36 uur per week.

Huidig artikel 8, eerste lid, van de Wml

Met de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon is in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wml een uniform wettelijk minimumuurloon geregeld. Het minimumuurloon is via de sleutel als opgenomen in artikel 14, tiende lid, van de Wml afgeleid van het bedrag aan minimumloon per maand door uit te gaan van een werkweek van 36 uren.

De koppeling van de hoogte van het minimumloon aan de NAD is losgelaten. Iedere werknemer heeft dus recht op hetzelfde wettelijk minimumuurloon. Werknemers met een NAD van meer dan 36 uur per week gaan er dus financieel op vooruit.

Met de invoering van een wettelijk minimumuurloon zijn het minimumloon per week en per dag geschrapt.

In artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wml is nog steeds het minimumloon per maand opgenomen. Het minimumloon per maand blijft bestaan aangezien dit nodig is voor de uitvoering van diverse socialezekerheidsuitkeringen en tegemoetkomingen. Dit minimumloon per maand is slechts van belang voor de koppeling aan diverse socialezekerheidsuitkeringen en dient dus niet als basis voor het minimumloon waarop de werknemer overeenkomstig de dienstbetrekking recht heeft. Dit recht dient steeds gebaseerd te worden op het minimumloon per uur. Zie in dit kader ook de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 8 van de Wml.6

In artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wml is het periodeloon gedefinieerd voor de berekening van een aantal artikelen van de Wml. Hiermee wordt voor deze artikelen eenduidigheid gegeven in de berekeningsmethode, zoals de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) deze hanteert bij de handhaving van die artikelen.

3. Benodigde aanpassing amvb’s

Dit besluit strekt ertoe om de amvb’s die verwijzen naar het oude artikel 8 van de Wml in overeenstemming te brengen met het huidige artikel 8 van de Wml.

In het merendeel van de gevallen beperkt de technische wijziging zich tot het aanpassen van de verwijzing naar het minimummaandloon naar het referentiemaandloon (de verwijzing naar artikel 8, eerste lid, onderdeel a, wordt gewijzigd in artikel 8, eerste lid, onderdeel b). Het referentiemaandloon is relevant voor de socialezekerheidswetgeving, maar dit wordt ook gebruikt in regelingen als invulling/uitwerking van een voorwaarde/drempel (bijvoorbeeld bij kwijtschelding van een studieschuld of als subsidievoorwaarde)7. Ook in die gevallen wordt verwezen naar het referentiemaandloon.

In een aantal amvb’s werd aangesloten bij een minimuurloon door te regelen dat werd aangesloten bij het minimummaandloon verminderd tot een bedrag per uur. In die regelgeving wordt nu verwezen naar het wettelijk minimumuurloon.

Omrekenen naar minimum week- of dagloon

In de Wml zijn geen minimum week- of dagbedragen meer opgenomen. In bepaalde amvb’s dient echter nog wel aangesloten te worden bij een minimum week- of dagbedrag. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het Reïntegratiebesluit. Zo wordt in het Reïntegratiebesluit het minimum dagbedrag gebruikt als ondergrens voor het verstrekken van subsidies aan de werkgever en dient derhalve bij het minimum dagbedrag aangesloten te blijven.

In dat geval moet in het betreffende artikel zelf een rekenregel worden opgenomen, waarin het (referentie)minimummaandloon (artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wml) wordt teruggerekend naar een minimumweek- of minimumdagloon. Daarvoor zijn twee berekeningsmethodieken: de algemene formule in de Wml of de berekeningsmethodiek van het UWV voor de uitvoering van de socialezekerheidswetgeving.

Het is dus afhankelijk van de specifieke regeling zelf of wordt aangesloten bij de sleutel in de Wml of bij de berekeningsmethodiek van het UWV. In de specifieke regeling zelf en de daarbij behorende artikelsgewijze toelichting is opgenomen bij welke sleutel is aangesloten, de sleutel van de Wml of de berekeningsmethodiek van het UWV, en waarom hiervoor is gekozen.

In de Regeling invoering minimumuurloon worden de benodigde wijzigingen doorgevoerd in de ministeriële regelingen.

Formule in de Wml

De algemene sleutel die in de Wml wordt gehanteerd voor de omrekening van het herziene referentiemaandloon naar het uurloon, is dat het maandloon wordt gedeeld door 4 1/3 om op het bedrag per week uit te komen en het maandloon wordt gedeeld door 21,67 werkdagen om op het dagloon uit te komen. Vervolgens wordt dit bedrag gedeeld door 36 uren om op het uurloon uit te komen.8

Bij de wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt aangesloten bij deze berekeningsmethodiek.

Formule voor socialezekerheidswetten

In het kader van de uitvoeringstoets op het Wetsvoorstel tot invoering minimumuurloon heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) opgemerkt dat zij voor de uitvoering van socialezekerheidswetten uitgaat van 21,75 werkdagen.9

De sleutel die wordt gehanteerd voor regelgeving die wordt uitgevoerd door het UWV, is dat het minimum maandloon wordt gedeeld door 4,35 om op het bedrag per week uit te komen en het minimum maandloon wordt gedeeld door 21,75 werkdagen om op het dagloon te komen. Deze sleutel wordt bijvoorbeeld toegepast in het Reïntegratiebesluit en het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap.

4. Financiële effecten en regeldrukgevolgen

Budgettaire effecten

Dit besluit is zuiver gericht op het technisch kunnen uitvoeren van de Wet invoering minimumuurloon en heeft geen financiële effecten. Hieronder zijn de budgettaire gevolgen van de Wet invoering minimumuurloon weergegeven op basis van actuelere cijfers dan bij het indienen van het wetsvoorstel ter invoering van een minimumuurloon10, waardoor de bedragen afwijken.

Effecten op uitkeringen van de Wet invoering minimumuurloon zijn beperkt, omdat bij de introductie van het wettelijk minimumuurloon, het zogenoemde referentieminimummaandloon niet wordt aangepast. De uitkeringsnormen blijven hierdoor ongewijzigd.

Wel is er een effect op de Loonkostensubsidie (LKS). Via de subsidie worden werkgevers gecompenseerd voor het verschil tussen het minimumloon en de loonwaarde van een werknemer met een arbeidsbeperking. De invoering van een uurloon op basis van een werkweek van 36 uur verhoogt de arbeidskosten die werkgevers maken voor minimumloonverdieners met een werkweek van meer dan 36 uur. Dat geldt ook voor de doelgroep loonkostensubsidie. Het verschil tussen de gestegen arbeidskosten en de loonwaarde wordt daarmee groter en daarmee ook de uitgaven aan LKS.

Daarnaast is er een effect voor toekomstige uitkeringsgerechtigden met een NAD hoger dan 36 uur. Dit zorgt voor een hoger (prijs)niveau in de instroom in loongerelateerde uitkeringen (in de WIA, WW, ZW en TW), aangezien mensen op en net boven Wml een hoger inkomen krijgen (hun laatstverdiende loon in het geval zij aanspraak maken op een loongerelateerde uitkering).

Tot slot is het recht op kindgebonden budget (WKB) inkomensafhankelijk. Bij een hoger inkomen voor de groep met een NAD hoger dan 36 uur wordt de hoogte van het WKB nu iets afgebouwd, wat zorgt voor een klein inverdieneffect.

Het totaal aan budgettaire uitgaven op basis van bovengenoemde aspecten bedraagt jaarlijks € 79 mln. (structureel). Hierbij geldt een ingroei vanaf het moment van invoering.

Totaal aan budgettaire effecten

x € mln.

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Structureel

Totaal aan budgettaire effecten

0

0

27

34

39

41

79

Arbeidsmarkt- en inkomenseffecten

Dit besluit is zuiver gericht op het technisch kunnen uitvoeren van de Wet invoering minimumuurloon. Aan de wijzigingen in dit besluit zijn derhalve geen aanvullende arbeidsmarkt- en inkomenseffecten verbonden ten opzichte van die ten gevolge van de Wet invoering minimumuurloon.

Regeldrukgevolgen

Dit besluit is zuiver gericht op het technisch kunnen uitvoeren van de Wet invoering minimumuurloon. Aan de wijzigingen in dit besluit zijn derhalve geen extra administratieve lasten verbonden ten opzichte van die ten gevolge van de Wet invoering minimumuurloon.11

5. Uitvoeringstoetsen en handhavingstoets

Het ontwerpbesluit invoering minimumuurloon en de ontwerpregeling invoering minimumuurloon zijn ter uitvoeringstoets voorgelegd aan de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Belastingdienst, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De Belastingdienst heeft het ontwerpbesluit specifiek getoetst op de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Het oordeel van de Belastingdienst is dat de aanpassing uitvoerbaar is en invoering per 1 januari 2024 mogelijk is. DUO heeft aangegeven dat de aanpassingen in het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling geen invloed hebben op de uitvoering van de wettelijke en andere uitvoeringstaken, welke bij DUO zijn belegd. De VNG heeft geen opmerkingen op de uitvoerbaarheid van het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling.

De IND heeft aangegeven dat geen uitvoeringstoets nodig is, aangezien het een technische wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen betreft.

Het ontwerpbesluit is eveneens neergelegd bij de politievakorganisaties voor formele afstemming. Daarnaast heeft internetconsultatie over het ontwerpbesluit invoering minimumuurloon en de ontwerpregeling invoering minimumuurloon plaatsgevonden in de periode van 30 juni 2022 tot en met 28 juli 2022.

Uitvoeringstoets UWV

Het UWV acht de wijzigingen in het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling per 1 januari 2024 uitvoerbaar op voorwaarde dat de implementatieopdracht uiterlijk 1 september 2023 wordt ontvangen.

Daarbij zijn in de uitvoeringstoets enkele opmerkingen gemaakt rondom de effecten van de onderhavige wijzigingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Het gaat daarbij specifiek om de effecten op de vaststelling van het recht op Wajong-uitkering. SZW deelt de bevindingen van UWV over de impact op deze beoordelingen. UWV heeft terecht aangegeven dat de onderhavige wijziging geen impact heeft doordat, behoudens enkele hier niet relevante uitzonderingen, geen nieuwe maatman vastgesteld dient te worden voor jonggehandicapten die recht hebben op inkomensondersteuning/uitkering op grond van hoofdstuk 2 en 3 van de Wajong (waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld dient te worden).

De artikelsgewijze toelichting bij artikel XIV is naar aanleiding hiervan aangepast.

Uitvoeringstoets SVB

De SVB acht het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling uitvoerbaar en handhaafbaar; het betreft enkel een aantal kleine technische wijzigingen. De SVB stelt vast dat de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2024 haalbaar is. Door de SVB wordt wel als voorwaarde gesteld dat uitgegaan mag worden van het actuele en geïndexeerde bedrag van het minimumloon en niet het in het initiatiefwetsvoorstel invoering minimumuurloon genoemde bedrag van het minimumloon uit 2020.12 Er dient inderdaad te worden uitgegaan van de actuele bedragen. Artikel XXXXI, tweede lid, van het initiatiefwetsvoorstel maakt het mogelijk om na de inwerkingtreding van de wet bij de eerste toepassing de bedragen van het minimumuurloon en het referentiemaandbedrag (artikel 8, eerste lid, onderdeel a en b, van de Wml) te geven bij ministeriële regeling. Daarmee wordt geregeld dat onafhankelijk van de doorlooptijd van het wetsvoorstel het meest recente minimumloon bij de eerste toepassing van het wetsvoorstel bij ministeriële regeling wordt gegeven. Het lijkt voor de hand te liggen dat dit wordt gecombineerd met de reguliere indexatie van de Wml-bedragen per 1 januari 2024 en deze ministeriële regeling wordt naar verwachting uiterlijk in oktober 2023 gepubliceerd in de Staatscourant.

Handhavingstoets NLA

De NLA acht het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling uitvoerbaar en handhaafbaar. In haar uitvoeringstoets heeft de NLA verzocht om de rekenfactor van 4,33 weken per maand die in de Wet invoering minimumuurloon was opgenomen als berekeningsmethodiek bij het omrekenen van het referentiemaandloon naar het uurloon te wijzigen naar 4 1/3 weken per maand. Door de wijziging van het aantal weken per maand op 4 1/3 te stellen, wordt aangesloten bij de huidige algemene berekeningssystematiek van de NLA en worden afrondingsverschillen voorkomen bij het omrekenen van het maandloon naar het uurloon. Overeenkomstige aanpassing heeft plaatsgevonden in de Wet invoering minimumuurloon.

Advies ATR

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

Formele afstemming politievakorganisaties

Over de wijzigingen van het Besluit bezoldiging politie en het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie is overeenstemming bereikt met de politievakorganisaties conform artikel 3, derde lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 tijdens het Centraal Georganiseerd Overleg Politie-ambtenarenzaken (CGOP) van 7 april 2022.

Internetconsultatie

Het ontwerpbesluit invoering minimumuurloon en de ontwerpregeling invoering minimumuurloon hebben van 30 juni 2022 tot en met 28 juli 2022 open gestaan voor internetconsultatie. De consultatie heeft 50 reacties opgeleverd, te weten van brancheorganisaties (Koninklijke VBW, Cumela en Nederlandse Veiligheidsbranche), sociaal werkbedrijf WSD, de gezamenlijke branches in brede detailhandel en winkelambachten (ANKO, CBL, Dibevo, KNS, NBOV, RND, Vakcentrum voor zelfstandig retailondernemers, NSO Retail, Ambachtelijke Versdetailhandel Nederland, Koninklijke CVAH, KNDB, Koninklijke INretail, MKB-Nederland Nationale Winkelraad, Techniek Nederland, VGL, VNV, Koninklijke VBW) en 38 reacties van burgers dan wel ondernemers waarvan 30 anoniem.

De reacties zien op het principe en de gevolgen van de invoering van een minimumuurloon al dan niet in combinatie met de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon. De internetconsultatie was echter gericht op het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling ter invoering van een minimumuurloon en niet de Wet invoering minimumuurloon of de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon. De bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon valt buiten het bestek van het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling en eveneens buiten de Wet invoering minimumuurloon waaruit de aanpassingen in het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling voortvloeien. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat de Wet invoering minimumuurloon ten tijde van de internetconsultatie reeds was aangenomen door de Tweede Kamer. De reacties vallen derhalve buiten het bestek van het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling.

6. Voorhangprocedure

Gelet op artikel 82a, zevende lid, van de Wet SUWI, artikel 6, vijfde lid, van de Wet WIA, artikel 18, negende lid, van de WAO, artikel 2, achtste lid, van de WAZ, artikelen 1a:1, negende lid, 2:5, zevende lid, en 3:1, negende lid, van de Wajong en artikel 19ab, vijfde lid, van de Ziektewet is een ontwerp van dit besluit op 13 januari 2023 aangeboden aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer vanwege de verplichte voorhangprocedure van vier weken. Vanuit beide Kamers der Staten-Generaal is geen opmerking op het ontwerpbesluit gekomen.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikelen I, IX, X, XI, XII en XVII. Arbeidstijdenbesluit, Besluit studiefinanciering 2000, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, Besluit Wfsv, Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en Vreemdelingenbesluit 2000

In het Arbeidstijdenbesluit, Besluit studiefinanciering 2000, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, Besluit Wfsv, Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en Vreemdelingenbesluit 2000 wordt een technische wijziging doorgevoerd door de verwijzing naar het minimummaandloon in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wml te vervangen door artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wml; het huidige onderdeel waarin het maandloon is geregeld.

Artikel II. Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd

De verwijzingen in artikel 1, eerste lid, en tweede lid, onderdeel b, naar Staatsbladen worden geschrapt, aangezien bij de aanhaling van een regeling met citeertitel het Staatsblad waarin zij is geplaatst, niet wordt vermeld (zie aanwijzing 3.36 van de Aanwijzing voor de regelgeving).

In artikel 5, derde lid, van het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd, werd verwezen naar wettelijk minimum bruto-inkomen per week. Het minimum weekbedrag in de Wml is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon. Met de onderhavige wijziging in artikel 5, derde lid, wordt voor het bruto-inkomen per week geregeld dat dit betreft: het wettelijk bruto minimumuurloon vermenigvuldigd met 36. Voor een werkweek wordt dus – gelijk aan de wijze waarop het minimumuurloon wordt berekend in de Wet invoering minimumuurloon – uitgegaan van een 36-urige werkweek.

Artikel III. Besluit bezoldiging politie

In artikel 3c van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) is de salariëring van vakantiewerkers geregeld. De vakantiewerker ontvangt een salaris dat bestaat uit het wettelijk minimum (jeugd)loon horend bij de leeftijd van de vakantiewerker krachtens de Wml en een maandelijkse aanvulling. In artikel 17a, eerste lid, van het Bbp is voor werknemers de aanspraak op een toelage opgenomen indien en voor zover het salaris uit de ambtelijke functie minder is dan het minimumloon, zoals dat krachtens de Wml is vastgesteld. In beide salarisbepalingen werd uitgegaan van het maandbedrag van het minimumloon. Vanwege de invoering van een minimumuurloon in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wml, wordt voor de salariëring van deze groepen werknemers niet meer verwezen naar het minimumloon per maand, maar wordt aangesloten bij het wettelijk minimumuurloon.

Artikel IV. Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie

Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie bevat bepalingen over de bovenwettelijke aanspraken van ambtenaren van politie in verband met werkloosheid die worden uitgekeerd in aanvulling op de wettelijke aanspraken in de WW. Met ingang van 1 januari 2013 is de AOW-gerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar in 2021. Artikel 26cc, tweede lid, bevat een AOW-compensatieregeling voor de groepen werknemers die te maken hebben met een AOW-gat doordat zij zijn uitgezonderd van verlenging van de uitkeringsperiode tot de verhoogde AOW-leeftijd. De compensatie bedraagt vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar het voor betrokkene geldende aantal maanden verhoging van de AOW-leeftijd vermenigvuldigd met 70% van het bedrag van het minimumloon per maand.

Deze AOW-compensatie vormt een tegemoetkoming inzake sociale zekerheid in de zin van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wml.

Artikel V. Besluit experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen

Met de introductie van het wettelijk minimumuurloon dient in het Besluit experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen verwezen te worden naar het wettelijk minimumuurloon. De technische wijziging van artikel 9, derde en vierde lid, regelt dat.

Artikel VI. Besluit inburgering 2021

Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een vrijstelling voor oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is dat een minimaal bedrag aan winst uit onderneming wordt behaald (artikel 2.4a, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering). In artikel 2.4a, tweede lid, van het Besluit inburgering was geregeld dat voor de berekening van die minimale winst moest worden uitgegaan van het wettelijk minimumweekloon (L), zoals dit was opgenomen in de Wml, gedeeld door 40 (om het terug te rekenen naar een uurloon) en dit bedrag vervolgens vermenigvuldigd met 48 en vervolgens vermenigvuldigd met 6. Met de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon vervalt het wettelijk minimumweekloon en kan voor de berekening van het minimale bedrag aan winst uit onderneming aansluiting worden gezocht bij het wettelijk minimumuurloon. Hiertoe wordt in het overgangsrecht van het Besluit inburgering 2021 (artikel 12.1.a, vijfde lid) geregeld dat voor de toepassing van artikel 2.4a, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering moet worden uitgegaan van het wettelijk minimumuurloon (M), en de berekening als volgt is: M * 48 * 6 (in plaats van de oude berekening (L / 40) * 48 * 6). De aangepaste regeling geldt voor verzoeken tot een vrijstelling die worden ingediend op of na 1 januari 2024.

Artikel VII. Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021

In artikel 2, tweede lid, van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021 werd voor de bepaling van het minimumloon per uur aangesloten bij het wettelijk bruto minimummaandloon, waarbij dit werd verminderd tot een bedrag per uur, uitgaande van een normale arbeidsduur van 38 uur per week.

Met het onderhavige wijziging van artikel 2, tweede lid, wordt voor het minimumloon per uur aangesloten bij het wettelijk minimuurloon.

Artikel VIII. Besluit minimumjeugdloon

Werknemers die vallen onder het Besluit minimumjeugdloon hebben recht op een percentage van het wettelijk minimumuurloon. Met de onderhavige wijziging wordt geregeld dat in de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, wordt verwezen naar het minimumuurloon in de Wml. Voor het recht op het op grond van artikel 14 van de Wml herziene bedrag, wordt specifiek verwezen naar artikel 14, tiende lid. Daarin is de herziening van het minimumuurloon geregeld. De afrondingsregel in artikel 2, tweede lid, wordt met de onderhavige wijziging eveneens aangepast, aangezien het minimumuurloon niet wordt afgerond op een veelvoud van 5 eurocent (zoals het geval was bij het maand- en weekbedrag), maar op een veelvoud van 1 eurocent.

Artikel XIII. Reïntegratiebesluit

In artikel 3, eerste en tweede lid, van het Reïntegratiebesluit wordt uitgegaan van een minimumloon per dag, waarbij werd verwezen naar artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wml. Met de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon vervallen het minimum week- en dagloon. Er wordt voor de socialezekerheidswetten verwezen naar het maandloon, waarbij dit vervolgens in de betreffende regeling zelf wordt omgerekend naar een week- of dagloon.

Het UWV voert het Reïntegratiebesluit uit. Voor de omrekening van het minimummaandloon naar een minimumloon per dag, wordt dan ook gebruik gemaakt van de berekeningsmethodiek die het UWV hanteert, waarbij het aantal werkdagen per maand uitkomt op 21,75. Met de onderhavige wijziging is dit doorgevoerd in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Reïntegratiebesluit.

Artikel XIV. Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten

In artikel 1, onderdeel l, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten werd voor de bepaling van het minimumloon per uur aangesloten bij het wettelijk bruto minimummaandloon, waarbij dit werd verminderd tot een bedrag per uur, uitgaande van een normale arbeidsduur van 38 uur per week. Met de onderhavige wijziging van artikel 1, onderdeel l, wordt voor het minimumloon per uur aangesloten bij het wettelijk minimuurloon. De wijziging heeft betrekking op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid voor het recht op Wajong-uitkering. Het gaat hierbij om de beoordeling van arbeidsvermogen en de berekening van het maatmaninkomen voor de Wajong. De wijzigingen rondom het minimumuurloon hebben geen impact op de beoordeling of betrokkene (duurzaam) mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in de Wajong (hoofdstuk 1A).

Ten aanzien van het recht op Wajong 2010 of oWajong (hoofdstuk 2 en 3) heeft de onderhavige wijziging eveneens geen impact, nu de maatmanomvang in het verleden reeds is vastgesteld en het vastgestelde maatmaninkomen daarna nog slechts wordt geïndexeerd. Enige uitzondering hierop zijn situaties waarbij sprake is van een maatmanwissel, bijvoorbeeld wanneer de uitkeringsgerechtigde nieuw verworven bekwaamheden heeft, waardoor de maatman en maatmanomvang opnieuw vastgesteld dienen te worden. Doordat in zo’n situatie echter wordt gekeken naar de uitgeoefende arbeid of uit te oefenen arbeid (bijvoorbeeld als een diploma wordt behaald) en de daarbij behorende omvang, zijn er als gevolg van het vervallen van de verwijzing in artikel 1 van het Schattingsbesluit naar een normale arbeidsduur van 38 uur per week geen gevolgen te verwachten.

Artikel XV. Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

Onderdeel A

De in artikel 2b, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965) opgenomen verwijzing naar artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wml wordt gewijzigd in een verwijzing naar artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van die wet, zodat het maandbedrag voor het minimumloon dat ingevolge de Wet invoering minimumuurloon in laatstgenoemd onderdeel wordt opgenomen bepalend blijft voor de vaststelling van het vereiste minimale bruto-inkomen om de arbeidsverhouding van een thuiswerker of de hulp van een thuiswerker als fictieve dienstbetrekking aan te merken. Voor werknemers die jonger zijn dan 21 jaar en die vallen onder het bereik van het minimumjeugdloon is het maandbedrag dat geldt voor het minimumjeugdloon bepalend. Aangezien het Besluit minimumjeugdloon in verband met voornoemde wet zodanig wordt aangepast dat het leeftijdsafhankelijke percentage in artikel 2, eerste lid, van dat besluit niet langer wordt toegepast op het maandbedrag voor het minimumloon maar op het minimumuurloon, wordt – om in artikel 2b UBLB 1965 te blijven aansluiten bij het maandbedrag – dit percentage voortaan toegepast op het maandbedrag dat ingevolge artikel 2b UBLB 1965 geldt voor de thuiswerker of de hulp van een thuiswerker van 21 jaar of ouder.

Onderdeel B

Artikel 2c, eerste lid, van het UBLB 1965 wordt overeenkomstig de hiervoor bij artikel 2b UBLB 1965 toegelichte wijzigingen aangepast. Omdat ingevolge de Wet invoering minimumuurloon artikel 8 van de Wml niet langer in een weekbedrag voor het minimumloon voorziet, terwijl dit ingevolge artikel 2c UBLB 1965 voor de vaststelling van het vereiste minimale bruto-inkomen om de arbeidsverhouding van degene die persoonlijke arbeid verricht als fictieve dienstbetrekking aan te merken bepalend blijft, wordt de deelfactor 4 1/3 gehanteerd om het maandbedrag te herleiden tot een weekbedrag. Deze deelfactor is ontleend aan de rekenregels van artikel 14, tiende lid, van de Wml (factor B).

Ook voor werknemers die jonger zijn dan 21 jaar wordt een overeenkomstige aanpassing als in artikel 2b UBLB 1965 aangebracht onder toepassing van de deelfactor 4 1/3 om het voor deze groep van toepassing zijnde weekbedrag vast te stellen.

Artikelen XVI. Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap

In artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap, werd verwezen naar het minimumloon per dag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wml. Met de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon zijn het minimum week- en dagloon vervallen. Ter ondervanging hiervan kan worden verwezen naar het wettelijk minimum maandloon, waarbij dit vervolgens in de betreffende regeling zelf wordt omgerekend naar een week- of dagloon.

Het UWV voert het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap uit. Voor de omrekening van het minimummaandloon naar een minimumloon per dag, wordt dan ook gebruik gemaakt van de berekeningsmethodiek die het UWV hanteert, waarbij het aantal werkdagen per maand uitkomt op 21,75. Met de onderhavige wijziging is dit doorgevoerd in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en Inkomstenbesluit militairen.

X Noot
2

Stb. 2023, 168.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/2020, 35 335, nr. 6.

X Noot
4

Oude artikel 14, tiende lid, van de Wml.

X Noot
5

Oude artikel 12, derde lid, van de Wml.

X Noot
6

Kamerstukken II 2019/2020, 35 335, nr. 6, p. 16 e.v. (artikel I, onderdeel b).

X Noot
7

Besluit studiefinanciering 2000 en artikel 3 van het Reïntegratiebesluit.

X Noot
8

Artikelen 14, tiende lid, en 15, tweede lid, van de Wml.

X Noot
9

Kamerstukken II 2019/2020, 35 335, nr. 6, p. 13.

X Noot
10

Kamerstukken II 2019/2020, 35 335, nr. 6, p. 7 (4.1. Budgettaire effecten).

X Noot
11

Kamerstukken II 2019/2020, 35 335, nr. 6, p. 7 (4.7. Regeldruk).

X Noot
12

Kamerstukken II 2019/2020, 35 335, nr. 5.

Naar boven