Besluit van 24 februari 2022 tot wijziging van verschillende algemene maatregelen van bestuur in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 7 december 2021, nr. WJZ/21302780;

Gelet op Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) (PbEU 2018, L 321) en de artikelen 6a, zesde lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet, 3.17, vijfde lid, 3.20, eerste lid, 3.20a, eerste lid, 3.23, tweede en derde lid, 4.10, eerste lid, 5a.14, eerste lid, 5c.3, derde lid, 7.1, achtste en negende lid, 7.2ad, vierde lid, 7.5, 7.7, vierde lid, 9.5, tweede lid, 11a.1, derde lid, 11a.2, vierde en vijfde lid, en 18.2, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet, 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel IV van de Wet van 16 februari 2022 tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek van elektronische communicatie (Implementatie Telecomcode);

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 december 2021, nr. W18.21.0363/IV);

Gezien het nader rapport van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 22 februari 2022, nr. WJZ/22042114;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.15f, onderdeel m, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eind van subonderdeel 1° vervalt »en».

2. Onder vervanging van de puntkomma aan het eind van subonderdeel 2° door «; of» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 3°. de antenne voldoet aan de fysieke en technische kenmerken, opgenomen in de Uitvoeringsverordening kenmerken draadloze toegangspunten met klein bereik of in andere bij of krachtens artikel 57, tweede lid, van de Telecomcode gestelde regels;.

B

In bijlage I, onder A, worden in de alfabetische rangschikking de volgende definities ingevoegd:

Telecomcode:

Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PbEU 2018, L 321);

Uitvoeringsverordening kenmerken draadloze toegangspunten met klein bereik:

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1070 van de Commissie van 20 juli 2020 tot vaststelling van de kenmerken van draadloze toegangspunten met klein bereik krachtens artikel 57, lid 2, van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PbEU 2020, L 234);.

ARTIKEL II

Het Besluit continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef, wordt «continuïteitsplan» vervangen door «beveiligingsplan».

2. In onderdeel a wordt «de maatregelen, bedoeld in artikel 11a.1, eerste lid, van de wet» vervangen door «een beschrijving van de risico’s en maatregelen, bedoeld in artikel 11a.1, eerste lid, van de wet».

b. In het derde lid vervalt «,ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen,».

B

In artikel 3 wordt «de risico’s voor de veiligheid en voor de integriteit van zijn netwerken en diensten» vervangen door «de risico’s voor de beveiliging van zijn netwerken en diensten» en wordt «continuïteitsplan» vervangen door «beveiligingsplan».

C

In artikel 4 wordt «bij hem werkzame personen die betrokken zijn bij de voor de veiligheid en de integriteit van zijn netwerk relevante processen» vervangen door «voor hem werkzame personen die betrokken zijn bij de voor de beveiliging van zijn netwerk of dienst relevante processen» en wordt «continuïteitsplan» vervangen door «beveiligingsplan».

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

De aanbieder zorgt voor een deugdelijke beveiliging van zijn netwerk of dienst door in ieder geval:.

2. In onderdeel b wordt «veiligheid of integriteit» vervangen door «beveiliging».

b. In het tweede lid wordt «veiligheid en integriteit van zijn netwerk» vervangen door «beveiliging van zijn netwerk of dienst».

E

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Om te bepalen of een beveiligingsincident aanzienlijke gevolgen heeft als bedoeld in artikel 11a.2, eerste lid, van de wet, worden, voor zover beschikbaar, in elk geval in aanmerking genomen:

    • a. het aantal gebruikers dat gevolgen ondervindt van het beveiligingsincident;

    • b. de duur van het beveiligingsincident;

    • c. de omvang van het geografische gebied dat door het beveiligingsincident is getroffen;

    • d. de mate waarin het functioneren van het netwerk of de dienst wordt aangetast;

    • e. de omvang van de gevolgen voor de economische en maatschappelijke activiteiten;

    • f. de bereikbaarheid van alarmnummers.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.

F

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. De aanbieder doet de in artikel 11a.2, eerste lid, van de wet bedoelde melding bij het meldpunt.

  • 2. De melding bevat in ieder geval:

    • a. het tijdstip van aanvang van het beveiligingsincident;

    • b. de aard en de omvang van het beveiligingsincident;

    • c. op welk netwerk of bij welke dienst het beveiligingsincident heeft plaatsgevonden;

    • d. een prognose van de hersteltijd.

  • 3. Indien de aanbieder melding heeft gedaan van een beveiligingsincident als bedoeld in artikel 11a.2, eerste lid, van de wet, verstrekt hij Onze Minister zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen vier weken na beëindiging van het beveiligingsincident alle informatie omtrent:

    • a. wanneer het beveiligingsincident is beëindigd;

    • b. welke maatregelen zijn genomen om het beveiligingsincident te beëindigen;

    • c. welke maatregelen zijn genomen om herhaling van het beveiligingsincident te voorkomen.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent;

    • a. de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde melding plaatsvindt;

    • b. de wijze waarop de in het derde lid bedoelde verstrekking plaatsvindt;

    • c. de openbaarmaking van de melding, bedoeld in artikel 11a.2, derde lid, van de wet;

    • d. de informatievoorziening richting gebruikers over een dreigend beveiligingsincident, bedoeld in artikel 11a.2, vierde lid, van de wet.

G

Artikel 8 vervalt.

H

In artikel 9 wordt «een inbreuk op de veiligheid of een verlies van integriteit» vervangen door «een beveiligingsincident».

I

In artikel 11 wordt «Besluit continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten» vervangen door «Besluit beveiliging en continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten».

ARTIKEL III

Het Besluit doorberekening kosten ACM wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt «artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b» vervangen door «artikel 4, eerste lid, onderdelen a, b en c».

B

Aan artikel 4, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel b door een puntkomma het volgende onderdeel toegevoegd:

  • c. beschikkingen tot certificering van een vergelijkingstool als bedoeld in artikel 7.3, zesde lid, van de Telecommunicatiewet.

C

In artikel 10, tweede lid, onderdeel c, subonderdeel 1°, wordt na «openbare elektronische communicatiediensten» ingevoegd «met uitzondering van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten».

ARTIKEL IV

Het Besluit interoperabiliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2, 3, eerste lid, 5, eerste en tweede lid, en 5a wordt «openbare telefoondiensten» telkens vervangen door «spraakcommunicatiediensten».

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «openbare telefoondiensten» vervangen door «spraakcommunicatiediensten».

b. In het tweede lid wordt «openbare telefoondienst» vervangen door «spraakcommunicatiedienst».

ARTIKEL V

Het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken en fysieke infrastructuur wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de begripsbepaling van «ontvanger» wordt «houder» vervangen door «aanbieder van bijbehorende faciliteiten, houder».

b. In de begripsbepaling van «verzoeker» wordt «houder, die een verzoek tot medegebruik bij een andere houder heeft ingediend» vervangen door «aanbieder van bijbehorende faciliteiten of houder, die een verzoek tot medegebruik bij een aanbieder van bijbehorende faciliteiten, houder of een publiekrechtelijke rechtspersoon heeft ingediend».

c. In de begripsbepaling van «verzoek tot medegebruik» wordt «of tot medegebruik van omroepzendernetwerken als bedoeld in artikel 5a.3, derde lid, van de wet» vervangen door «, tot medegebruik van omroepzendernetwerken als bedoeld in artikel 5a.3, derde lid, van de wet of tot medegebruik van publieke infrastructuur als bedoeld in artikel 5c.2, eerste lid, van de wet».

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «zijn fysieke infrastructuur» ingevoegd «of onder zijn zeggenschap staande publieke infrastructuur».

b. In het derde lid, onderdeel a, wordt «fysieke infrastructuur» vervangen door «fysieke of publieke infrastructuur».

C

Na artikel 2 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 2a

Een publiekrechtelijke rechtspersoon maakt de voorwaarden waaronder hij instemt met een verzoek tot medegebruik van publieke infrastructuur als bedoeld in artikel 5c.2, eerste lid, van de wet openbaar overeenkomstig de wijze, bedoeld in artikel 5, onderscheidenlijk 6 van de Bekendmakingswet.

D

In artikel 9 wordt «Besluit medegebruik omroepzendernetwerken en fysieke infrastructuur» vervangen door «Besluit medegebruik omroepzendernetwerken en fysieke en publieke infrastructuur».

ARTIKEL VI

Het Besluit nummerportabiliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

geografisch nummer:

nummer dat uitsluitend uit cijfers bestaat en krachtens een nummerplan is bestemd voor:

  • 1. het bereiken van gebruikers van een openbare elektronische communicatiedienst op een vaste locatie, waarbij die dienst wordt geboden via een netwerkaansluitpunt dat zich bevindt in het bij het nummer behorende netnummergebied, of

  • 2. het bereiken van gebruikers van een openbare elektronische communicatiedienst waarbij de abonnee van die dienst een woon- of vestigingsplaats heeft in het bij het nummer behorende netnummergebied;

niet-geografisch nummer:

nummer dat uitsluitend uit cijfers bestaat, niet zijnde een geografisch nummer;

nummerplan:

nummerplan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet;

wet:

Telecommunicatiewet.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Aanwijzing categorieën nummers als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, van de wet

  • 1. Als categorieën van nummers als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, van de wet, worden aangewezen:

    • a. geografische nummers, en

    • b. niet-geografische nummers.

  • 2. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, geldt uitsluitend voor zover het gebruik van het nummer in overeenstemming blijft met de krachtens een nummerplan gestelde bestemming.

C

De artikelen 3 en 7 vervallen.

ARTIKEL VII

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 1, eerste lid, worden in de alfabetische rangschikking de volgende definities ingevoegd:

Telecomcode:

Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PbEU 2018, L 321);

Uitvoeringsverordening kenmerken draadloze toegangspunten met klein bereik:

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1070 van de Commissie van 20 juli 2020 tot vaststelling van de kenmerken van draadloze toegangspunten met klein bereik krachtens artikel 57, lid 2, van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PbEU 2020, L 234);.

b. Aan artikel 2, vijftiende lid, wordt onder vervanging van de puntkomma aan het eind van onderdeel b door «, of» een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. de antenne voldoet aan de fysieke en technische kenmerken, opgenomen in de Uitvoeringsverordening kenmerken draadloze toegangspunten met klein bereik of in andere bij of krachtens artikel 57, tweede lid, van de Telecomcode gestelde regels;.

ARTIKEL VIII

Het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b vervalt.

b. In onderdeel i wordt «openbare telefoondienst» vervangen door «spraakcommunicatiedienst».

B

De artikelen 2.2 en 2.3 vervallen.

C

In artikel 2.3a, eerste lid, wordt «artikel 9.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet» vervangen door «artikel 9.1, eerste lid, onderdeel d, van de wet» en wordt «artikel 9.1, eerste lid, onderdeel b en e, van de wet» vervangen door «artikel 9.1, eerste lid, onderdeel c, van de wet».

D

Artikel 2.3b vervalt.

E

In artikel 2.3c wordt «artikelen 2.1 tot en met 2.3b» vervangen door «artikelen 2.1 tot en met 2.3a».

F

Artikel 2.5, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «openbare telefoondienst, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet» vervangen door «spraakcommunicatiedienst, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdelen a en c, van de wet».

b. In onderdeel a wordt «openbare telefoondienst» vervangen door «spraakcommunicatiedienst».

G

Artikel 2.6 vervalt.

H

In artikel 2.9, eerste lid, wordt «openbare telefoondiensten» vervangen door «spraakcommunicatiediensten».

I

In de aanhef van artikel 2.9a wordt «openbare telefoondiensten» vervangen door «spraakcommunicatiediensten» en wordt «openbare telefoondienst» vervangen door «spraakcommunicatiedienst».

J

Artikel 2.10 vervalt.

K

In artikel 2.11, eerste lid, wordt «bijlage I, deel A, van richtlijn nr. 2002/22/EG» vervangen door «bijlage VI, deel A, van richtlijn (EU) 2018/1972» en wordt «bijlage I, Deel A, onderdeel e, van richtlijn nr. 2002/22/EG» vervangen door «bijlage VI, deel A, onderdeel e, van richtlijn (EU) 2018/1972».

L

Na artikel 2.13 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 2.14

Artikel 12a van het Besluit doorberekening kosten ACM is van overeenkomstige toepassing op aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten wier omzet hoger is dan het krachtens artikel 2.13, tweede lid, bepaalde bedrag, indien:

  • a. Onze Minister een aanwijzing heeft gedaan als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, van de wet, en

  • b. de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 9.3, derde lid, van de wet, heeft vastgesteld dat sprake is van een onredelijke last.

M

In artikel 3.1 wordt «die telefoonnummers in gebruik geeft» vervangen door «van een spraakcommunicatiedienst».

N

In artikel 3.2, eerste en derde lid, wordt «openbare telefoondienst» vervangen door «spraakcommunicatiedienst».

O

Artikel 3.3 vervalt.

P

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b vervalt.

b. Onderdeel c wordt geletterd b.

Q

Artikel 3.5, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Artikel 7.4 van de wet is van overeenkomstige toepassing op aanbieders van vaste carrierdiensten.

R

De artikelen 3.5a en 3.5b komen te luiden:

Artikel 3.5a

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de weergave van nummers door aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten;

    • b. de gevolgen van een klacht van een consument over een bedrag dat aan die consument in rekening is gebracht door een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst, alsmede de gevolgen van de betwisting van dat bedrag ten overstaan van een geschillencommissie als bedoeld in artikel 12.1 van de wet.

  • 2. De regels kunnen verschillen voor de bij die regeling te bepalen categorieën van aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten.

Artikel 3.5b

  • 1. De aanbieder van een internettoegangsdienst of een voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiedienst informeert de consument op duidelijke, volledige en machineleesbare wijze en in een voor eindgebruikers met een handicap toegankelijke vorm over:

    • a. de wijze waarop het verbruiksniveau, bedoeld in artikel 7.1, zesde lid, van de wet, wordt bepaald;

    • b. de wijze waarop en de gevallen waarin een verbruikslimiet als bedoeld in artikel 7.1, zesde lid, van de wet wordt vastgesteld;

    • c. de gevallen waarin het gebruik van een dienst tijdelijk wordt belemmerd;

    • d. de wijze waarop informatie over het verbruik van een dienst wordt verstrekt;

    • e. de voorziening, bedoeld in artikel 7.1, zesde lid, van de wet, waarmee het gebruik van een dienst wordt bewaakt en beheerst.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.

  • 3. De regels, bedoeld in het tweede lid, kunnen verschillen voor de bij die regeling te bepalen categorieën van nummers.

  • 4. De regels, bedoeld in het tweede lid, kunnen verschillen voor de bij die regeling te bepalen categorieën van aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten.

S

Na artikel 3.5b wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 3.5c

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 7.2ad, eerste lid, van de wet, bedraagt ten hoogste de waarde pro rata temporis van de eindapparatuur zoals overeengekomen ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de bepaling van de waarde, bedoeld in het eerste lid.

T

Aan hoofdstuk 3 wordt de volgende paragraaf toegevoegd:

§ 3.5. Overig

Artikel 3.8

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in artikel 7.7, derde lid, van de in de wet bedoelde voorzieningen.

U

In artikel 4.2, eerste lid, wordt «openbare telefoondienst» vervangen door «spraakcommunicatiedienst».

V

Hoofstuk 4a vervalt.

ARTIKEL IX

Het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel g, wordt als volgt gewijzigd:

a. In subonderdeel 1° vervalt «, onderscheidenlijk vaste openbare telefoondiensten».

b. In subonderdeel 2° vervalt «, onderscheidenlijk, openbare mobiele telefoondiensten».

c. Onder vervanging van de punt aan het einde van subonderdeel 2° door een puntkomma wordt het volgende subonderdeel toegevoegd:

  • 3°. bij spraakcommunicatiediensten: het bij een netwerkaansluitpunt behorende nummer dan wel het Mobile Station Integrated Systems Digital Netwerk Number.

B

Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «of vaste openbare telefoondiensten, dan wel van mobiele openbare telefoonnetwerken of mobiele openbare telefoondiensten» vervangen door «dan wel van mobiele openbare telefoonnetwerken of van spraakcommunicatiediensten».

b. In onderdeel d wordt «vaste openbare telefoondiensten of mobiele openbare telefoondiensten» vervangen door «spraakcommunicatiediensten».

ARTIKEL X

Het Frequentiebesluit 2013 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel c door een puntkomma het volgende onderdeel toegevoegd:

d. geharmoniseerde frequentieruimte:

frequentieruimte waarvoor door middel van technische uitvoeringsmaatregelen op grond van Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 (PbEG 2002, L 108) of een andere vergelijkbare maatregel gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld.

B

Aan artikel 17, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel i door een puntkomma, het volgende onderdeel toegevoegd:

  • j. algemene criteria voor verlenging als bedoeld in artikel 18a, tweede lid.

C

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Vergunningen die geen betrekking hebben op geharmoniseerde frequentieruimte en die zijn verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de wet, worden van rechtswege telkens met een periode van vijf jaar verlengd.

b. In het tweede lid wordt «Vergunningen» vervangen door «Vergunningen die geen betrekking hebben op geharmoniseerde frequentieruimte en«.

c. Het derde lid wordt vervangen door de volgende vier leden, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot zevende, achtste en negende lid, en van het zevende tot en met elfde lid tot elfde tot en met vijftiende lid:

  • 3. Voor vergunningen voor geharmoniseerde frequentieruimte voor ander gebruik dan gebruik voor draadlozebreedbanddiensten als bedoeld in artikel 49, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, die zijn verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de wet, besluit Onze Minister over de verlengbaarheid ervan, rekening houdend met in elk geval:

    • a. de mate waarin naar het oordeel van Onze Minister verlenging bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen van artikel 3, artikel 45, tweede lid, en artikel 48, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 en de mate waarin verlenging het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang dient;

    • b. geharmoniseerde voorwaarden die zijn vastgesteld met technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig artikel 4 van Beschikking nr. 676/2002/EG;

    • c. het belang van daadwerkelijke mededinging;

    • d. het belang van doelmatig frequentiegebruik en

    • e. de noodzaak om ernstige verstoring van de dienstverlening te voorkomen.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op vergunningen die niet verlengbaar zijn op grond van bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

  • 5. Onze Minister neemt het besluit, bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk het derde lid, in de periode tussen vijf en twee jaar voor afloop van de vergunning, met dien verstande dat bij het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële media-instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008 deze periode tussen vijf en één jaar voor afloop van de vergunning bedraagt.

  • 6. Op de voorbereiding van het besluit, bedoeld in het tweede onderscheidenlijk het derde lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

d. In het zevende lid (nieuw) wordt «het besluit, bedoeld in het tweede lid,» vervangen door «het besluit, bedoeld in het tweede onderscheidenlijk het derde lid,».

e. Het negende lid (nieuw) komt te luiden:

f. Na het negende lid (nieuw) wordt het volgende lid ingevoegd:

  • 10. Een aanvraag om verlenging kan worden afgewezen met overeenkomstige toepassing van artikel 3.19 van de wet.

g. In het elfde lid (nieuw) wordt «in afwijking van het tweede lid» vervangen door «in afwijking van het vijfde lid» en wordt «het tiende lid» vervangen door «het veertiende lid».

D

Na artikel 18 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 18a

  • 1. Vergunningen die betrekking hebben op geharmoniseerde frequentieruimte voor het gebruik voor draadlozebreedbanddiensten als bedoeld in artikel 49, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, worden verleend voor een termijn van ten minste vijftien jaar.

  • 2. Indien de looptijd van de in het eerste lid bedoelde vergunningen minder dan twintig jaar bedraagt, zijn het derde tot en met het zesde lid van toepassing.

  • 3. Bij het besluit, bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, van de wet, worden algemene criteria vastgesteld voor de verlenging ervan tot ten minste een totale looptijd van twintig jaar. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen over het ontwerp van de algemene criteria bedraagt in afwijking van artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht drie maanden.

  • 4. De in het derde lid bedoelde algemene criteria hebben betrekking op een doelmatig gebruik van frequentieruimte, het bevorderen van breedbanddekking, van de dekking van transportroutes en van technologische ontwikkeling betreffende draadloze communicatie, de waarborging van de veiligheid van het leven, de openbare orde, de openbare veiligheid, de defensie of de waarborging van ongestoorde mededinging.

  • 5. Uiterlijk twee jaar voor afloop van een vergunning verlengt Onze Minister op aanvraag die vergunning indien uit een beoordeling volgt dat voldaan wordt aan de algemene criteria, tenzij de oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete aan de vergunninghouder of het voornemen daartoe vanwege een overtreding van de bij of krachtens de wet dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen zich naar het oordeel van Onze Minister daar tegen verzet. Artikel 18, negende, elfde en twaalfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Op de voorbereiding van een besluit tot verlenging als bedoeld in het vijfde lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen in afwijking van artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht drie maanden bedraagt.

  • 7. Van het eerste tot en met het zesde lid kan worden afgeweken indien een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend:

    • a. voor het aanbieden van diensten in een geografisch gebied waar de toegang tot netwerken met hoge snelheid zeer gebrekkig is en voor zover noodzakelijk voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 45, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972;;

    • c. voor frequentiegebruik dat kan samengaan met het gebruik voor de in het eerste lid bedoelde draadlozebreedbanddiensten;

    • d. voor een ander gebruik dan voor de in het eerste lid bedoelde draadlozebreedbanddiensten vanwege het ontbreken van vraag naar de frequentieruimte.

  • 8. Om te bewerkstelligen dat de looptijd van vergunningen, bedoeld in het eerste lid, gelijktijdig verstrijkt met de looptijd van andere vergunningen, kan worden afgeweken van het eerste lid tot en met het zesde lid.

  • 9. Bij besluit van Onze Minister kan ten aanzien van vergunningen als bedoeld in het eerste lid waarop het derde tot en met het zesde lid niet van toepassing zijn dan wel in gevallen waarin toepassing is gegeven aan het zevende lid of het achtste lid, kan artikel 18, derde tot en met elfde lid en veertiende lid, van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

  • 10. In het geval een vergunning wordt verlengd overeenkomstig het vijfde lid kunnen de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen worden gewijzigd en kunnen nieuwe voorschriften en beperkingen aan de vergunning worden toegevoegd voor zover dit betrekking heeft op de algemene criteria.

  • 11. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden omtrent de verlenging van vergunningen op grond van dit artikel. Deze regels kunnen per te verlenen vergunning verschillen.

E

Aan hoofdstuk 3 wordt de volgende paragraaf toegevoegd:

Paragraaf 3.8. Overdracht en verhuur van een vergunning

Artikel 22a

De overdracht of verhuur van een vergunning als bedoeld in artikel 3.20, eerste lid, van de wet, respectievelijk artikel 3.20a, eerste lid, van de wet, is niet mogelijk voor vergunningen voor commerciële omroep, voor zover de overdracht of verhuur betrekking heeft op

  • a. een gedeelte van een vergunning die betrekking heeft op de frequentieband 87.5 MHz tot 104.9 MHz, en;

  • b. een vergunning voor gebruik van frequentieruimte die ingevolge het Nationaal Frequentieplan slechts tegelijkertijd met een vergunning voor gekoppelde frequentieruimte kan worden gebruikt, tenzij de overdracht of verhuur beide vergunningen betreft.

F

Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel c door een puntkomma wordt aan artikel 23, eerste lid, het volgende onderdeel toegevoegd:

  • d. antennes waarop bij of krachtens artikel 57, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 gestelde regels van toepassing zijn.

G

Artikel 24, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «artikel 23, eerste lid, onderdelen a en b» vervangen door «artikel 23, eerste lid, onderdelen a, b en d,».

b. Onderdeel g komt te luiden:

  • g. de locatie van de antenne-installatie, onder vermelding van de geografische positie in graden, minuten, seconden volgens het Europees Terrestrisch Referentiesysteem 89 of het World Geodetic System 1984, in ieder geval met een nauwkeurigheid van 15 meter.

c. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel g wordt het volgende onderdeel toegevoegd:

  • h. de verklaring dat de antenne voldoet aan de eisen van de krachtens artikel 57, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 gestelde regels, indien het een antenne als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel d, betreft.

ARTIKEL XI

  • 1. De Wet van 16 februari 2022 tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek van elektronische communicatie (Implementatie Telecomcode), met uitzondering van artikel I, onderdeel QQQ, en dit besluit, met uitzondering van artikel I, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I van dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 februari 2022

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Uitgegeven de eerste maart 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1.1. Doel en aanleiding

Met dit besluit worden tien besluiten gewijzigd ter uitvoering van de Telecommunicatiewet (hierna: wet) en ter implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 met betrekking tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) (PbEU 2018, L 321; hierna: Telecomcode). Het belangrijkste doel van de Telecomcode is het verbeteren van de randvoorwaarden voor het realiseren van snelle digitale communicatieverbindingen («connectiviteit») in de EU. Daarmee wordt een verdere bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van een van de doelstellingen uit de mededeling van de Commissie van 6 mei 2015 om te komen tot een digitale interne markt voor de Europese Unie. Voor een nadere toelichting op de achtergrond, totstandkoming en inhoud van de Telecomcode wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek van elektronische communicatie (Implementatie Telecomcode) (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 2 tot en met 21).

De in de Telecomcode opgenomen implementatietermijnen zijn inmiddels verstreken. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd (zie de brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 januari 2021, 23 april 2021 en 13 augustus 2021 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2020/21, 21 109, nrs. 248, 250 en 251)). Daarbij is gemeld dat de voorbereiding van het bovengenoemde wetsvoorstel (hierna: implementatiewetsvoorstel) meer tijd heeft gekost dan voorzien vanwege in het bijzonder nader onderzoek dat moest worden uitgevoerd naar de gevolgen van de richtlijn voor gemeenten. De gevolgen van de termijnoverschrijding zijn evenwel naar verwachting relatief beperkt. Hierop is nader ingegaan in de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 2).

Vanwege het implementatiekarakter daarvan bevat dit wijzigingsbesluit behalve de noodzakelijke wijzigingen ter implementatie van de Telecomcode geen aanvullende beleidswensen. Bij de implementatie is zo veel mogelijk aangesloten bij de reeds geldende regels, waarbij in een aantal gevallen wel een redactionele aanpassing of actualisatie van die regels heeft plaatsgevonden. De wijzigingen betreffen het Besluit continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten (hierna: Besluit continuïteit), het Besluit doorberekening kosten ACM, het Besluit interoperabiliteit, het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken en fysieke infrastructuur (hierna: Besluit medegebruik), het Besluit nummerportabiliteit, het Besluit omgevingsrecht en het daarvoor met de inwerkingtreding van de Omgevingswet in de plaats komende Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikers (hierna: Bude), het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie en het Frequentiebesluit 2013. Op de belangrijkste wijzigingen wordt hieronder, in paragraaf 1.2, nader ingegaan. Dit betreft wijzigingen in het Besluit continuïteit, het Besluit medegebruik, het Besluit nummerportabiliteit, het Besluit omgevingsrecht, onderscheidenlijk het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Bude en het Frequentiebesluit 2013. Op de overige wijzigingen wordt ingegaan in hoofdstuk II van deze nota van toelichting, waar de verschillende artikelen worden toegelicht. Tot slot is in hoofdstuk III van deze nota van toelichting een transponeringstabel opgenomen.

1.2. Belangrijkste wijzigingen

1.2.1. Wijziging Besluit continuïteit

Op grond van het Besluit continuïteit zijn aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten verplicht bepaalde maatregelen te treffen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerken of dienst te beheersen. Hiermee wordt een nadere invulling gegeven aan de in hoofdstuk 11a van de wet opgenomen regels over continuïteit. Omdat vanwege de implementatie van de Telecomcode in dat hoofdstuk een aantal wijzigingen is doorgevoerd, behoeven de daarop betrekking hebbende artikelen van het Besluit continuïteit aanpassing. Hieronder wordt hierop nader ingegaan. De wijzigingen betreffen de begrippen elektronische communicatiedienst, beveiligingsplan en beveiligingsincident (artikel II van dit wijzigingsbesluit). Zoals aangegeven in paragraaf 1.1 van deze nota van toelichting bevat het onderhavige wijzigingsbesluit geen beleidswensen. Dat betekent dat bijvoorbeeld ten aanzien van de nadere invulling van de meldplicht van incidenten of de nadere beveiligingseisen die aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten worden opgelegd alleen noodzakelijke wijzigingen plaatsvinden ter implementatie van de Telecomcode of zo veel mogelijk daarmee in lijn zijn en dat de reeds geldende maatregelen zo veel mogelijk intact zijn gehouden. Op een enkel punt is van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een reeds geldende verplichting te verduidelijken.

1.2.1.1. Elektronische communicatiedienst

Het Besluit continuïteit blijft van toepassing op aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of van een openbare elektronische communicatiedienst. Met de Telecomcode is echter de reikwijdte van het begrip «elektronische communicatiedienst» verbreed (zie hierover de paragrafen 2.1. en 2.9 van de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 3 tot en met 6, 20 en 21)). De verbreding heeft in het bijzonder betekenis voor diensten die interpersoonlijke communicatie mogelijk maken over het internet. Zoals in paragraaf 2.1. van die memorie van toelichting is beschreven houdt de verbreding van het begrip elektronische communicatiedienst in dat, naast de reeds bestaande vaste en mobiele telefoondienst, ook de interpersoonlijke communicatiedienst, zoals Skype en Whatsapp, onder het begrip komt te vallen. Nu vallen diensten die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het verzorgen van elektronisch transport (het overbrengen van signalen) niet onder het begrip «elektronische communicatiedienst». Daarbij geldt het vereiste dat de personen die de communicatie starten of eraan deelnemen bepalen wie de ontvangers zijn. Voor deze nieuwe aanbieders zullen ook de verplichtingen uit het Besluit continuïteit gaan gelden.

1.2.1.2. Beveiligingsplan

In het Besluit continuïteit, zoals dat voorheen gold, was in artikel 2 opgenomen dat aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten over een continuïteitsplan dienden te beschikken, waarin zij de risico’s en de maatregelen moesten opnemen om aan de beveiligingseisen van de wet te kunnen voldoen. Ook in de artikelen 3 en 4 van dat besluit werd aan het continuïteitsplan gerefereerd. In het onderhavige wijzigingsbesluit is het «continuïteitsplan» gewijzigd in «beveiligingsplan». In artikel 11a.1, eerste lid, van de wet is de zorgplicht opgenomen dat de aanbieders passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerken of diensten te beheersen. In de Telecomcode is de definitie van «beveiliging van netwerken en diensten» nader ingevuld als: «het vermogen van elektronische communicatienetwerken en -diensten om met een bepaalde mate van betrouwbaarheid bestand te zijn tegen acties die de beschikbaarheid, authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid van die netwerken en diensten, van de opgeslagen, verzonden of verwerkte gegevens, of van de daaraan gerelateerde diensten die via die elektronische communicatienetwerken of -diensten worden aangeboden of toegankelijk zijn, in gevaar brengen.» Hiermee is verduidelijkt dat beveiliging veel aspecten omvat en dat moet ook tot uitdrukking komen in het plan waarover de aanbieders moeten beschikken ter nadere uitwerking van de zorgplicht van artikel 11a.1 van de wet. Om deze reden wordt in de genoemde artikelen (3 en 4) van het Besluit continuïteit niet langer gesproken van een continuïteitsplan, maar van een beveiligingsplan. In overweging 94 van de preambule van de Telecomcode is opgesomd met welke elementen aanbieders in beginsel rekening moeten houden bij het treffen van de beveiligingsmaatregelen:

  • 1) Met betrekking tot de beveiliging van netwerken en voorzieningen: fysieke en omgevingsbeveiliging, bevoorradingszekerheid, controle op de toegang tot netwerken en integriteit van netwerken.

  • 2) Met betrekking tot de behandeling van de behandeling van beveiligingsincidenten: behandelingsprocedures, capaciteit voor beveiligingsincidentdetectie, -rapportage en -communicatie.

  • 3) Met betrekking tot het beheer van de bedrijfscontinuïteit: strategie inzake continuïteit van de dienstverlening en rampenplannen, herstelcapaciteiten.

  • 4) Op het gebied van toezicht, controle en testen: toezicht- en registratiebeleid, oefenen van rampenplannen, testen van de netwerken en diensten, beoordelingen van de beveiliging en toezicht op de conformiteit.

  • 5) En tot slot naleving van internationale normen. Dat betekent dat ook in het beveiligingsplan moet worden aangegeven hoe rekening is gehouden met bovenstaande maatregelen (zie ook de toelichting op artikel 11a.1 van de wet in de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 128)) en dat deze maatregelen terug moeten komen in de risicoanalyse van het beveiligingsplan. Dit houdt in dat alle maatregelen genoemd in overweging 94 wel expliciet overwogen dienen te worden bij de risicoanalyse, maar dat het niet automatisch betekent dat alle aanbieders al deze maatregelen moeten en kunnen implementeren; voor bijvoorbeeld een kleine partij kan het betekenen dat deze niet alle maatregelen hoeft te nemen.

Daarnaast wordt in het Besluit continuïteit duidelijk onderscheid gemaakt tussen het beveiligingsplan en het continuïteitsplan. Het eerste geldt voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten en het tweede geldt voor de aanbieders van het antenne-opstelpunt, bedoeld in artikel 11a.3 van de wet. Sommige aanbieders zijn zowel een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk- en/of dienst en een aanbieder van een antenne-opstelpunt. In dat geval geldt dat deze aanbieders zowel een beveiligingsplan als een continuïteitsplan dienen te hebben. Overwogen is om aan deze aanbieders de mogelijkheid te bieden om deze twee plannen te combineren tot één beveiligingsplan, maar er is besloten om dit niet te doen, omdat artikel 11a.3, vierde lid, van de wet aan aanbieders van een aangewezen antenne-opstelpunt ook de verplichting van een gezamenlijk continuïteitsplan voorschrijft. Het gescheiden houden van het continuïteitsplan van het beveiligingsplan bevordert juist het eenvoudiger kunnen opstellen van een gezamenlijke continuïteitsplan.

1.2.1.3. Beveiligingsincident

In het voorheen geldende Besluit continuïteit was opgenomen dat inbreuken op de veiligheid en verliezen van integriteit moesten worden gemeld. Op grond van het onderhavige wijzigingsbesluit wordt dit gewijzigd in het melden van een beveiligingsincident. De Telecomcode heeft een beveiligingsincident in artikel 2, tweeënveertigste lid, gedefinieerd als «een gebeurtenis met een daadwerkelijk schadelijk effect of de beveiliging van elektronische communicatienetwerken of -diensten». In dat verband is artikel 1.1 van de wet aangepast en is een definitie van beveiligingsincident opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de definitie van beveiliging van netwerken en diensten die in de zorgplicht is opgenomen en waarbij het gaat om de beschikbaarheid, authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid van netwerken en diensten. Hierbij is duidelijk een verband tussen de meldplicht en zorgplicht gelegd.

1.2.2. Wijziging Besluit medegebruik

De wet kent in hoofdstuk 5a bepalingen ter bevordering van medegebruik van fysieke infrastructuur. Hierover zijn nadere regels gesteld in het Besluit medegebruik. Ter implementatie van artikel 57 van de Telecomcode is een nieuw hoofdstuk 5c in de wet opgenomen, dat ziet op medegebruik van publieke infrastructuur ten behoeve van de plaatsing van draadloze toegangspunten met klein bereik, zogeheten small cells. Overeenkomstig hetgeen in de Telecomcode daarover is opgenomen, worden voor het medegebruik op grond van hoofdstuk 5c van de wet zo veel mogelijk de regels die gelden voor het medegebruik op grond van hoofdstuk 5a van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard (zie paragraaf 3.5 van de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 30 tot en met 35). Met de wijziging van het Besluit medegebruik wordt hieraan invulling gegeven. Daarnaast bevat het onderhavige wijzigingsbesluit een specifieke bepaling voor medegebruik op grond van hoofdstuk 5c van de wet, te weten de verplichting om de voorwaarden voor het medegebruik openbaar te maken. Vanwege de uitbreiding van de reikwijdte van de bepalingen over het medegebruik is tevens de citeertitel van het Besluit medegebruik aangepast (artikel IV, onderdeel D, van dit wijzigingsbesluit).

1.2.2.1. Procedure medegebruik

Zoals hierboven vermeld is een groot deel van de procedure voor een verzoek tot medegebruik op grond van hoofdstuk 5a van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard op een verzoek voor medegebruik op grond van hoofdstuk 5c van de wet (zie artikel 5c.4 van de wet). Voor de nadere regels waarmee uitvoering wordt gegeven aan hoofdstuk 5c van de wet is dan ook aangesloten bij de reeds in het Besluit medegebruik opgenomen regels waarmee invulling is gegeven aan hoofdstuk 5a van de wet. Met het oog daarop zijn de artikelen 1 en 2 van het Besluit medegebruik aangepast, waardoor deze artikelen ook betrekking hebben op medegebruik van publieke infrastructuur (artikel V, onderdelen A en B, van dit wijzigingsbesluit). Voor een nadere toelichting op de procedure voor het medegebruik wordt verwezen naar hetgeen daarover is opgenomen in de paragrafen 2 en 7 van de nota van toelichting bij het Besluit medegebruik (Stb. 2018, 91, blz. 6, 7 en 10).

1.2.2.2. Bekendmaking voorwaarden medegebruik

Artikel 5c.3 van de wet bevat de verplichting om nadere regels te stellen over de wijze waarop de voorwaarden waaronder het medegebruik van publieke infrastructuur plaatsvindt openbaar worden gemaakt. Aan dit artikel is invulling gegeven met het nieuwe artikel 2a van het Besluit medegebruik (artikel V, onderdeel C, van dit wijzigingsbesluit). Hierin is het vereiste vastgelegd dat de voorwaarden die door een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn vastgesteld, openbaar moeten worden gemaakt overeenkomstig de wijze, bedoeld in artikel 5, onderscheidenlijk 6 van de Bekendmakingswet. Dit draagt eraan bij dat voor een partij die een verzoek tot medegebruik onder hoofdstuk 5c van de wet wil indienen, eenvoudig de geldende voorwaarden raadpleegbaar zijn. Daarnaast heeft aansluiting bij het algemene openbaarmakingsregime op grond van de Bekendmakingswet naar verwachting het voordeel dat de uitvoeringslasten voor de betrokken publiekrechtelijke rechtspersonen zo beperkt mogelijk zijn. Vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zal er verder voor worden gezorgd dat de te zijner tijd door de betrokken publiekrechtelijke rechtspersoon openbaargemaakte voorwaarden ook worden gepubliceerd op de online omgeving van het Ondernemersplein. Deze website wordt onderhouden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland met als doel om informatie en advies van de overheid aan ondernemers toegankelijk te maken. Thans is hierop bijvoorbeeld al informatie te vinden over de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels op grond van hoofdstuk 5 van de wet.

1.2.3. Wijziging Besluit nummerportabiliteit

Artikel 4.10 van de wet heeft betrekking op het recht op (telefoon)nummerbehoud, ook wel nummerportabiliteit genoemd. Op grond van het gewijzigde artikel 4.10, eerste lid, van de wet, is dat artikel slechts van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van nummers. Hieraan wordt invulling gegeven met het nieuwe artikel 2 van het Besluit nummerportabiliteit, dat de oude artikelen 2 en 3 van dat besluit vervangt (artikel VI, onderdeel B, van dit wijzigingsbesluit). De strekking van het nieuwe artikel 2 ten opzichte van de oude artikelen 2 en 3 is evenwel ongewijzigd. Het recht op nummerbehoud geldt voor geografische en niet-geografische nummers (artikel 2, eerste lid). Voorts moet het gebruik van het nummer na het toepassen van het recht op nummerbehoud op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de wet, in overeenstemming blijven met de bestemming van het nummerplan (artikel 2, tweede lid). Dit laatste element is geëxpliciteerd in de wettekst zelf. De bestemming van nummers op grond van het nummerplan is leidend boven de toepassing van het recht op nummerbehoud. Dit is van belang bijvoorbeeld voor de portabiliteit van een geografisch nummer in relatie tot een corresponderend geografisch gebied (netnummergebied). Een geografisch nummer is immers, conform zijn bestemming in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, gekoppeld aan een bepaald netnummergebied in Nederland. Artikel 4.10 van de wet, en daarmee het recht op nummerbehoud, is hierdoor slechts van toepassing op een geografisch nummer voor zover een abonnee verhuist binnen het bij het nummer behorende netnummergebied. Een abonnee kan zijn nummer niet «meenemen» naar een ander netnummergebied bij een verhuizing van het ene netnummergebied naar een ander netnummergebied. Een ander voorbeeld betreft de portabiliteit van een nummer in relatie tot de omstandigheid dat een dienst al dan niet in combinatie met een mobiele toegangsdienst wordt aangeboden. Het is niet mogelijk een nummer met een bestemming die een mobiele toegangsdienst omvat (mobiel nummer) te porteren naar een dienst die wordt geboden via een netwerkaansluitpunt dat zich bevindt op een vaste locatie. Een aanbieder kan dus niet en mag ook niet aan een dergelijk scenario zijn medewerking verlenen.

1.2.4. Wijziging Besluit omgevingsrecht/Besluit bouwwerken leefomgeving

Artikel 57 van de Telecomcode bevat regels over de implementatie en exploitatie van draadloze toegangspunten met klein bereik, de zogenoemde small cells, die tot doel hebben de implementatie van die small cells te vergemakkelijken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel stelt de Europese Commissie de fysieke en technische kenmerken vast van de small cells waarop dat artikel betrekking heeft. Hieraan heeft de Commissie uitvoering gegeven met Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1070 van de Commissie van 20 juli 2020 tot vaststelling van de kenmerken van draadloze toegangspunten met klein bereik krachtens artikel 57, lid 2, van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PbEU 2020, L 234). De in die uitvoeringsverordening opgenomen regels zijn op een aantal onderdelen ruimer dan de regels die op grond van het Besluit omgevingsrecht gelden voor het vergunningvrij mogen plaatsen van een antenne. Uit het eerste lid van artikel 57 van de Telecomcode volgt evenwel dat het lidstaten niet is toegestaan individuele vergunningen te verlangen voor de implementatie van small cells op gebouwen die niet officieel zijn beschermd als onderdeel van een aangewezen omgeving en evenmin officieel zijn beschermd vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, behalve wanneer de openbare veiligheid in het geding is. De onderhavige wijziging van het Besluit omgevingsrecht strekt er dan ook toe dit besluit in overeenstemming te brengen met de Europese regels en de desbetreffende small cells uit te zonderen van de vergunningplicht. Daartoe worden aan artikel 2, vijftiende lid, van bijlage II bij dat besluit, waarin de regels zijn opgenomen voor de gevallen waarin antennes vergunningvrij mogen worden gebouwd, de desbetreffende small cells als nieuwe categorie toegevoegd (artikel VII van dit wijzigingsbesluit). Artikel 4a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bevat uitzonderingen op de vergunningvrije bouwmogelijkheden in artikel 2 van die bijlage als het gaat om bouwwerken die worden gerealiseerd in, aan, op of bij (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten in beschermde stads- of dorpsgezichten. Deze uitzonderingen, die met de wijziging van artikel 2, voornoemd, ook van toepassing worden op small cells en die meebrengen dat in de situaties als omschreven in artikel 4a, voornoemd, toch een omgevingsvergunning is vereist, passen binnen het kader van artikel 57, eerste lid, van de Telecomcode.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt het op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gebaseerde Besluit omgevingsrecht te vervallen. De regels over het vergunningvrij bouwen van bouwwerken, voor zover hier van belang, zullen onder het regime van de Omgevingswet worden opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Het gaat daarbij om zogeheten omgevingsplanactiviteiten in de zin van de Omgevingswet. Dit brengt mee dat de bepalingen in het Besluit omgevingsrecht over vergunningvrije bouwwerken, waaronder de in dit besluit opgenomen wijziging van dat besluit, te zijner tijd in het Besluit bouwwerken leefomgeving hun beslag moeten krijgen. Met het oog daarop is daarom tevens voorzien in wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Die wijziging is inhoudelijk identiek aan de wijziging van het Besluit omgevingsrecht (artikel I van dit wijzigingsbesluit). Het Besluit bouwwerken leefomgeving bevat net als het Besluit omgevingsrecht uitzonderingen op de vergunningvrije bouwmogelijkheden als die plaatsvinden in, aan, op of bij cultureel erfgoed.

1.2.5. Wijziging Bude

Met het Bude is invulling gegeven aan de in de hoofdstukken 7 en 9 van de wet opgenomen bepalingen over eindgebruikersbelangen en universele dienstverlening. Aangezien ter implementatie van de Telecomcode in die hoofdstukken een aantal wijzigingen is doorgevoerd, behoeven de daarop betrekking hebbende artikelen van het Bude aanpassing. Hieraan is invulling gegeven met artikel VIII van dit wijzigingsbesluit. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste van deze wijzigingen, die betrekking hebben op de transparantie van diensten, tarieven en contractvoorwaarden alsmede de modernisering van de universele dienst. Daarnaast is het Bude op een aantal punten geactualiseerd (artikel VIII, onderdelen O en U, van dit wijzigingsbesluit).

1.2.5.1. Transparantie van diensten, tarieven en contractvoorwaarden

De opzet van hoofdstuk 7 van de wet, waarin bepalingen over eindgebruikersbelangen zijn opgenomen, is vanwege de implementatie van de Telecomcode op een aantal punten uitgebreid en herzien (zie ook de paragrafen 3.7 en 3.8 van de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 48 tot en met 52). Thans zijn veel van de eisen die gelden ten aanzien van transparantie van diensten, tarieven en contractvoorwaarden in de wet zelf opgenomen, waar daarvoor nadere regels werden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Dit betreft onder meer het gewijzigde artikel 7.1 van de wet waarmee artikel 102 van de Telecomcode is geïmplementeerd. Dat artikel schrijft uitdrukkelijk voor welke informatie over contracten aan eindgebruikers moet worden verstrekt en wat de gevolgen zijn indien die informatie niet overeenkomstig de daarvoor geldende eisen wordt verstrekt. Ook artikel 7.3 van de wet waarmee artikel 103 van de Telecomcode is geïmplementeerd is ingrijpend herzien. Als gevolg hiervan zijn de op die artikelen gebaseerde artikelen 3.5a en 3.5b van het Bude opnieuw vastgesteld (artikel VIII, onderdeel Q, van dit wijzigingsbesluit).

1.2.5.2. Universele dienstverlening

In hoofdstuk 2 van het Bude zijn nadere regels opgenomen over universele dienstverlening. De Telecomcode moderniseert de universele dienst en verplicht de lidstaten er niet meer toe te zorgen voor de universele beschikbaarheid van telefooncellen, telefoongidsen en een abonnee-informatiedienst. KPN was op grond van het overgangsrecht van de wet aangewezen als universele dienstaanbieder voor deze diensten en voorzieningen, maar had de mogelijkheid om de aanwijzing op te zeggen middels een schriftelijke mededeling aan de Minister. Dit heeft KPN in 2007 gedaan ten aanzien van de telefooncellen en in 2014 ten aanzien van de telefoongidsen en abonnee-informatiediensten. Het was sindsdien niet nodig een andere aanbieder aan te wijzen. Aangezien de Telecomcode niet meer verplicht de universele beschikbaarheid te waarborgen van telefooncellen, telefoongidsen en een abonnee-informatiedienst, zijn deze diensten vervallen in artikel 9.1, eerste lid, van de wet. Ook artikel 7.6 van de wet over toegang tot een abonnee-informatiedienst is vervallen (zie ook overweging 302 van de Telecomcode). In lijn hiermee zijn eveneens de nadere eisen aan deze diensten en voorzieningen, opgenomen in de artikelen 2.2, 2.3, 2.3b, 2.6, 2.10 en 3.3 van het Bude, vervallen (artikel VIII, onderdelen B, D, G, J en O, van dit wijzigingsbesluit).

Dit neemt niet weg dat de markt blijft voorzien in elektronische gidsen en abonnee-informatiediensten zolang hier voldoende vraag naar is. Hiertoe blijven op grond van artikel 112 van de Telecomcode en artikel 7.5 van de wet voor aanbieders van spraakcommunicatiediensten verplichtingen gelden om te voldoen aan alle redelijke verzoeken om de voor telefoongidsen en abonnee-informatiediensten benodigde informatie te verstrekken. Deze verplichtingen zijn nader uitgewerkt in de artikelen 3.1 en 3.2 van het Bude en deze artikelen blijven bestaan, waarbij de normadressaat in lijn met de Telecomcode wordt aangepast (artikel VIII, onderdelen M en N, van dit wijzigingsbesluit). Deze bepalingen stellen aanbieders van elektronische gidsen en abonnee-informatiediensten in staat om deze diensten aan te bieden. In lijn met overweging 301 van de Telecomcode, voorziet de Vereniging COIN reeds in een gecentraliseerd mechanisme voor de kostengebaseerde levering en verstrekking van volledige, gebundelde gegevens aan aanbieders van telefoongidsen en abonnee-informatiediensten. De Autoriteit Consument en Markt kan geschillen beslechten over het op redelijk verzoek verstrekken van abonnee-informatie en daarbij verplichtingen en voorwaarden opleggen aan ondernemingen die de toegang tot eindgebruikers controleren.

In hoofdstuk 2 van het Bude zijn tevens nadere regels opgenomen over de bijdragen in de kosten van de universele dienst die naar rato van omzet worden toebedeeld aan ondernemingen die openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatiewerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden. Aangezien nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten op grond van artikel 90 van de Telecomcode ook moeten bijdragen aan de financiering van de netto-kosten van universeledienstverplichtingen, is een verplichting opgenomen voor deze diensten om hun omzet op te geven bij de Autoriteit Consument en Markt, zodat die de verschuldigde bijdragen kan vaststellen en factureren.

De Telecomcode moderniseert ook de functionele internettoegang in de universele dienst die is opgenomen in artikel 2.1 van het Bude en vervangt die door de zogenoemde adequate breedbandinternettoegangsdienst. Als gevolg daarvan is ook wijziging van artikel 2.1 van het Bude noodzakelijk. Die wijziging geschiedt evenwel via een afzonderlijk wijzigingsbesluit, omdat daarvoor op grond van artikel 18.14 van de wet een voorhangprocedure geldt.

1.2.6. Wijziging Frequentiebesluit 2013

De wijzigingen in het Frequentiebesluit 2013 hangen samen met de implementatie van de artikelen 49, 51 en 57 van de Telecomcode. De aanpassingen betreffen ten eerste vergunningen voor breedbandspectrum, enerzijds de looptijd en de verlengingsvoorwaarden van vergunningen voor geharmoniseerd breedbandspectrum en anderzijds de verlengingsvoorwaarden voor vergunningen voor ander geharmoniseerd spectrum. Verder worden commerciële omroepvergunningen in bepaalde gevallen uitgezonderd van de mogelijkheid van overdracht en verhuur. Ten slotte wordt hoofdstuk 4 van het Frequentiebesluit 2013 herzien, waarin bepalingen zijn opgenomen over het registreren van antennes.

1.2.6.1 Geharmoniseerd spectrum
1.2.6.1.1 Looptijd en verlengingsvoorwaarden geharmoniseerd breedbandspectrum

Artikel 49, tweede lid, van de Telecomcode bevat regels voor de termijnen voor de verlening en de verlenging van vergunningen die zijn verleend voor frequentieruimte waarvoor met het oog op de verlening van zogenaamde draadlozebreedbanddiensten harmonisatie heeft plaatsgevonden. Draadlozebreedbanddiensten zijn elektronische communicatiediensten die het mogelijk maken om grote hoeveelheden data draadloos te verzenden en ontvangen. De meest bekende toepassing hiervan zijn de draadloze internettoegangsdienst die mobiele netwerkaanbieders aanbieden met gebruikmaking van bijvoorbeeld 4G- of 5G-technologie. Maar in principe kunnen ook andere technologieën worden gebruikt voor de levering van draadlozebreedbanddiensten.

De in artikel 49, tweede lid, van de Telecomcode bedoelde frequentieruimte betreft onder meer, maar niet uitsluitend, het spectrum waarop artikel 54, eerste lid, van de Telecomcode betrekking heeft, te weten de frequentiebanden van 3,5 GHz en 26 GHz die van belang zijn voor de uitrol van 5G. De beoogde harmonisatie vindt feitelijk plaats door wijziging van het frequentieplan op basis van uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie. Zo is bij Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 4 december 2019 het Nationaal Frequentieplan 2014 gewijzigd in verband met de bestemming van de 700 MHz-band voor mobiele communicatie (Stcrt. 2019, 65252).

Het oogmerk van artikel 49, tweede lid, van de Telecomcode is om investeringszekerheid te verschaffen voor gebruikers van de voor draadlozebreedbanddiensten geharmoniseerde frequentieruimte om zo juist voor deze dienstverlening innovatie en investeringen te ondersteunen. Daartoe wordt voor vergunningen voor deze frequentieruimte voorzien in een minimale vergunningstermijn van vijftien jaar en duidelijkheid vooraf over de verlengingsvoorwaarden voor zover de looptijd minder dan twintig jaar bedraagt. In verband hiermee wordt in het Frequentiebesluit 2013 een artikel 18a ingevoegd. Dit artikel bevat voor de desbetreffende vergunningen een regime voor de verleningstermijn en voor verlenging zolang de totale looptijd nog geen twintig jaar bedraagt. Overeenkomstig artikel 49, derde lid, van de Telecomcode kan in bepaalde gevallen worden afgeweken van dit regime. Het betreft onder meer experimenten en frequentiegebruik dat in technisch opzicht kan samengaan met gebruik voor draadlozebreedbanddiensten. Veelal is in deze gevallen een korte looptijd passender. Hiernaast kan worden afgeweken van het geschetste verlengingsregime om te bewerkstelligen dat de looptijd van verschillende vergunningen gelijktijdig eindigt. Dat kan van belang zijn om alsdan over te kunnen gaan tot een gelijktijdige verdeling van de totale frequentieruimte waar de vergunningen op betrekking hebben.

Het hiervoor beschreven regime voor vergunningen in geharmoniseerd breedbandspectrum geldt alleen voor zover het gaat om de vergunningverlening en verlenging voordat een totale looptijd van twintig jaar is bereikt. Overigens heeft de invoering van het beschreven regime geen gevolgen voor reeds verleende vergunningen maar alleen voor vergunningen voor het relevante spectrum die worden verleend na de inwerkingtreding van dit besluit.

1.2.6.1.2 Verlengingsvoorwaarden geharmoniseerd spectrum

In artikel 50 van de Telecomcode wordt een generiek kader gegeven voor de verlenging van gebruiksrechten voor geharmoniseerd spectrum. Dat wijkt duidelijk af van de benadering voor geharmoniseerd spectrum voor draadlozebreedbanddiensten die in de vorige paragraaf is toegelicht. Ingevolge artikel 50 dient steeds aan de hand van een aantal relevante aspecten te worden besloten om al dan niet tot verlenging over te gaan, terwijl ingevolge artikel 49, tweede lid, over verlenging dient te worden besloten aan de hand van vooraf gestelde algemene criteria. Gelet hierop mag er van worden uitgegaan dat de verlenging van die gebruiksrechten niet valt onder de reikwijdte van artikel 50. Ook indien overeenkomstig het derde of vierde lid van artikel 49 wordt afgeweken van het tweede lid, ligt de toepassing van artikel 50 niet in de rede. Het zou bijvoorbeeld onlogisch zijn als eerst met toepassing van artikel 50, vierde lid, met het oog op een beoogde gelijktijdige heruitgifte van spectrum, vergunningen worden verleend met een kortere looptijd dan twintig jaar, en dat dan het regime van artikel 50 zou verplichten om toch een besluit te nemen over de verlenging van die vergunningen. Het onderscheid tussen de reikwijdte van de artikelen 49 en 50 van de Telecomcode is gevolgd bij de omzetting in het Frequentiebesluit 2013. Artikel 18a bevat het regime voor het geharmoniseerde breedbandspectrum, terwijl in artikel 18, derde lid en verder, het regime voor het overige geharmoniseerde spectrum is bepaald. Daarbij is niet relevant of het schaars spectrum betreft.

Het bestaande verlengingsregime van artikel 18 blijft in essentie ongewijzigd maar is alleen nog van toepassing op vergunningen voor niet geharmoniseerd spectrum. Voor vergunningen voor schaars, niet geharmoniseerd spectrum blijft uitgangspunt dat geen verlenging van vergunningen voor schaars spectrum plaatsvindt tenzij er bijzondere redenen zijn voor verlenging. Dat betekent dat in het vervolg voor de beoordeling of verlenging wenselijk is een andere maatstaf geldt voor vergunningen voor geharmoniseerd spectrum dan voor andere vergunningen. In procedureel opzicht worden geen wezenlijke veranderingen voorgesteld. Zo blijft de werkwijze dat eerst een verlengbaarheidsbesluit wordt genomen en dat, in geval dat positief uitvalt, daarna gelegenheid wordt geboden om verlenging aan te vragen waarna op die aanvragen een concreet verlengingsbesluit wordt genomen.

1.2.6.2 Overdracht en verhuur

In het vanwege de implementatie van de Telecomcode gewijzigde artikel 3.20 en het nieuwe artikel 3.20a van de wet is bepaald dat een vergunning voor gebruik van frequentieruimte geheel of gedeeltelijk mag worden overgedragen respectievelijk verhuurd aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, tenzij het een vergunning betreft die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van vergunningen die om niet zijn verleend of voor commerciële omroep en waarvan bij die maatregel is bepaald dat gehele of gedeeltelijke verhuur niet mogelijk is. In de paragrafen 2.3 en 3.3 van de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 8, 9 en 24 tot en met 27) is betoogd waarom een dergelijk uitzonderingsregime wenselijk kan zijn. Bij de aanwijzing van uitzonderingscategorieën is uitdrukkelijk rekening gehouden met het uitgangspunt van de Telecomcode om overdracht en verhuur zo veel mogelijk toe te staan. Dat is reden om alleen over te gaan tot aanwijzing voor gevallen waarvan op voorhand duidelijk is dat overdracht of verhuur op bezwaren stuit.

Aan vergunningen voor commerciële omroep worden tal van voorschriften verbonden die eventueel in de weg kunnen staan aan overdracht of verhuur, zoals technische en programmatische voorschriften, voorschriften over regiogerichtheid en de zogenaamde koppelingsvoorschriften. Die laatste voorschriften betreffen de koppeling van vergunningen voor analoog (FM) en digitaal spectrum (DAB+) en de verplichting om tegelijkertijd met de analoge FM-vergunning en met de vergunning voor digitale radio hetzelfde programma uit te zenden. Als een van de gekoppelde analoge of digitale vergunningen wordt overgedragen of verhuurd, doorkruist dat het uitgangspunt van de koppeling. Om dit te voorkomen wordt in het nieuwe artikel 22a, aanhef en onderdeel b, van het Frequentiebesluit 2013 een uitzondering gemaakt voor de overdracht en verhuur van een afzonderlijke gekoppelde vergunning. Overdracht en verhuur is daarentegen niet bezwaarlijk als beide gekoppelde vergunningen gelijktijdig worden overgedragen of verhuurd aan dezelfde partij.

Hiernaast is er reden om FM-vergunningen (vergunningen in de frequentieband 87.5 MHz tot 104.9 MHz) uit te sluiten van een gedeeltelijke overdracht of verhuur. Bij deze vergunningen is sprake van gesynchroniseerd gebruik van spectrum. Gesynchroniseerde zenders verspreiden gelijktijdig hetzelfde programma, zodat de beperkte frequentieruimte zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet. Het in stukken breken van deze gesynchroniseerde frequenties is frequentie-technisch inefficiënt. Synchronisatie voorkomt of beperkt in vergaande mate schadelijke interferentie binnen het beoogde verzorgingsgebied. Bij een gedeeltelijke overdracht of verhuur van een dergelijke vergunning zou dus als gevolg van het openbreken van het pakket frequenties het FM-bereik in aanzienlijke mate kleiner worden. Dat is niet doelmatig en daarom is een gedeeltelijke overdracht of verhuur van FM-vergunningen ongewenst.

Een andere reden hiervoor is dat voor vijf van de negen landelijke FM-vergunningen een verplichte programmering geldt op grond van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003. Vijf landelijke FM-kavels zijn aangewezen en bestemd voor gebruik ten behoeve van specifiek aangewezen categorieën commerciële radioprogramma’s. Bij een gedeeltelijke overdracht of verhuur zou de uitvoering en de handhaving van de programmeringseisen in het gedrang komen.

Tegen deze achtergrond wordt in het nieuwe artikel 22a, aanhef en onderdeel a, van het Frequentiebesluit 2013 voor FM-vergunningen een uitzondering gemaakt voor overdracht of verhuur van een gedeeltelijke vergunning.

Bij andere situaties is er onvoldoende reden om overdracht en verhuur van commerciële omroepvergunningen bij voorbaat onmogelijk te maken. Dat laat onverlet dat er in concrete gevallen bezwaren kunnen zijn tegen overdracht en verhuur. Het toestemmingsvereiste is dan het handvat om de beoogde overdracht of verhuur te beoordelen. Een voorgenomen overdracht of verhuur wordt immers door de Minister van Economische Zaken en Klimaat getoetst aan onder meer de relevante weigeringsgronden die ook van toepassing zijn bij verlening van een vergunning.

Voor om niet verleende vergunningen valt de beoordeling anders uit. Zoals vermeld in de paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 27), kan zich het risico voordoen dat partijen een verdienmodel zien in de overdracht of verhuur van vergunningen die zij vanwege het ontbreken van schaarste (op het moment van verwerving) om niet verkrijgen. Voor dit moment lijkt het echter niet aannemelijk dat dit zich zal voordoen, gelet op de huidige marktontwikkeling, met inbegrip van de lopende en voorziene uitgiften van spectrum dat kan worden benut met behulp van de 5G-technologie of de zich daarop verder evoluerende volgende technologieën. Het lijkt niet aannemelijk dat een partij vergunningen voor niet-schaars spectrum gaat verzamelen louter om dan later, als lokaal of regionaal schaarste ontstaat, daarmee inkomsten te genereren. Het is niet goed in te schatten of en wanneer alsnog schaarste ontstaat. Zolang er geen schaarste is, kunnen andere partijen zelf direct een eigen vergunning voor het betreffende spectrum verwerven. Bovendien geldt een specifiek gebruiksdoel en veelal een ingebruiknameverplichting. Deze factoren zullen in de praktijk de verwerving van niet-schaarse vergunningen voor louter speculatieve doeleinden vergaand remmen. Het bestaande regime voor de overdracht van vergunningen kent geen uitzondering voor om niet verleende vergunningen. Wel geldt steeds de voorwaarde dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat toestemming verleent voor de voorgenomen overdracht. Het toestemmingsvereiste biedt als gevolg van de bovengenoemde wetswijziging ook voor verhuur een instrument om speculatief gedrag tegen te gaan, ongeacht of het vergunningen betreft die om niet zijn verleend. Bij de toestemmingsbeoordeling kan worden bezien of de betrokkene zich heeft gehouden aan zijn verplichtingen en in het bijzonder aan de ingebruiknameverplichting en of de verhuur de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken. Gelet op de ervaring bij de overdracht van vergunningen dat de toestemmingsprocedure niet bewerkelijk hoeft te zijn, is thans niet voorzien in de mogelijkheid van een vereenvoudigde procedure. Het ligt voor de hand de toestemmingsprocedure praktisch zo in te richten dat feitelijk de voor de betreffende vergunning relevante aspecten de meeste aandacht krijgen. Als er bijvoorbeeld in een concreet geval gelet op de aard van de vergunning geen of slechts een klein risico is voor een mededingingsverstoring, ligt het niet voor de hand dat de Autoriteit Consument en Markt wordt gevraagd een afzonderlijke toetsing op mededingingsaspecten te laten uitvoeren.

1.2.6.3 Openbaar antenneregister

In hoofdstuk 4 van het Frequentiebesluit 2013 is geregeld wanneer informatie over antennes moet worden opgenomen in het openbaar antenneregister, bedoeld in artikel 3.23 van de wet. Voor andere antennes dan de antennes van radiozendamateurs geldt dat die alleen hoeven te worden geregistreerd als zij zijn geplaatst op een vaste locatie en ofwel zelf een zendvermogen van meer dan 10dB watt Effective Radiated Power (ERP) hebben ofwel deel uitmaken van een netwerk waarvan meer dan de helft van de tot dat netwerk behorende antennes een zendvermogen van meer dan 10 dB watt ERP heeft (artikel 23 van het Frequentiebesluit 2013). Op grond hiervan geldt tot op heden ook een registratieverplichting voor draadloze toegangspunten met klein bereik (de zogenoemde small cells) die voldoen aan de krachtens artikel 57, tweede lid, van de Telecomcode gestelde fysieke en technische eisen die zijn opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1070 (PbEU 2020, L 321). Dergelijke small cells hebben weliswaar zelf geen zendvermogen van meer dan 10 dB watt ERP, maar zijn tot op heden geplaatst op een vaste locatie en maken deel uit van een netwerk waarvan meer dan de helft van de tot dat netwerk behorende antennes een zendvermogen van meer dan 10dB watt ERP heeft. Aangezien de plaatsing van small cells ingevolge artikel 57 van de Telecomcode wordt vergemakkelijkt, kan zich de situatie voordoen dat een netwerk voor meer dan de helft bestaat uit antennes die een zendvermogen hebben van niet meer dan 10dB watt ERP en dat een small cell dan dus niet meer in alle gevallen in het antenneregister hoeft te worden geregistreerd. Dan zou evenwel niet voldaan worden aan de in de bovengenoemde uitvoeringsverordening genoemde verplichting dat de installatie van een small cell binnen twee weken moet zijn gemeld bij de bevoegde autoriteiten (artikel 3 van de genoemde uitvoeringsverordening). Gelet hierop voorziet dit wijzigingsbesluit daarom in een zelfstandige registratieverplichting voor small cells waarop de uitvoeringsverordening van toepassing is. Verder zijn twee wijzigingen doorgevoerd ten aanzien van de informatie die over de verschillende antennes moet worden opgenomen, gelet op de informatie die op grond van die verordening over small cells moet worden opgenomen en de informatie die thans al wordt verstrekt over de locatie van de antenne. De locatie van de antenne mag voortaan ook worden gemeld met gebruikmaking van het Europees Terrestrisch Referentiesysteem 89, de Europese variant van het World Geodetic System 1984. De locatiebepaling dient zo nauwkeurig mogelijk te gebeuren met een geografische positie in graden, minuten, seconden. De afwijking mag maximaal 15 meter bedragen. Hiermee wordt aangesloten bij de huidige ontwikkelingen en behoeften. Er is geen sprake van een strengere verplichting voor degenen die hieraan moeten voldoen. De wijzigingen hebben betrekking op de artikelen 23 en 24 van het Frequentiebesluit 2013 (artikel X van dit wijzigingsbesluit). Ook met het oog op de kenbaarheid van de locaties in verband met medegebruik op grond van artikel 5a.3, derde lid, of artikel 5c.2 van de wet is de gewijzigde registratieverplichting van belang.

1.3. Advies en consultatie

1.3.1. Consultatie

Een ontwerp van dit besluit is, samen met de overige lagere regelgeving ter implementatie van de Telecomcode, geconsulteerd via internetconsultatie.nl. De consultatie vond plaats van 1 oktober tot en met 31 oktober 2021. Op deze consultatie zijn in totaal 78 reacties ontvangen, waarvan er 56 openbaar zijn (zie https://internetconsultatie.nl/amvbtelecomcode). De meeste reacties zijn afkomstig van particulieren die zich zorgen maken over de gezondheidsrisico’s van elektromagnetische velden (EMV) van antennes. Daarnaast zijn er enkele reacties ontvangen van marktpartijen en belangenverenigingen Hieronder wordt nader ingegaan op de reacties.

Gezondheid en straling

De meeste reacties (74) zijn ingebracht door particulieren die zich zorgen maken over gezondheidseffecten in verband met elektromagnetische velden (EMV) en small cells. Er wordt onder andere aangegeven dat de effecten op de gezondheid en flora en fauna niet voldoende zijn onderzocht en dat de onschadelijkheid niet is bewezen.

Er is vanaf de komst van mobiele netwerken veel onderzoek gedaan naar mogelijke gezondheidseffecten van elektromagnetische velden (EMV). Wetenschappelijke adviesorganen, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Gezondheidsraad, concluderen dat er bij waardes onder de ICNIRP-blootstellingslimieten geen bewijzen zijn gevonden voor negatieve effecten op de gezondheid door blootstelling aan EMV. De blootstellingslimieten zijn opgesteld door het wetenschappelijk instituut International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP). ICNIRP is een door het WHO erkende internationale commissie die zich bezighoudt met de bescherming tegen mogelijke gezondheidseffecten van niet-ioniserende straling, op basis van alle beschikbare wetenschappelijke onderzoeken naar allerlei denkbare mogelijke gezondheidseffecten. De enige gevonden gezondheidseffecten zijn als gevolg van te veel opwarming van het lichaam bij blootstelling boven de limieten. De limieten beschermen (ruim) tegen die mogelijke opwarmingsschade aan het lichaam. De blootstellingslimieten worden ook toegepast bij het voldoen aan de productveiligheidseisen voor apparatuur die in de handel wordt gebracht1. De ICNIRP normen zijn door de Raad van de Europese Unie aanbevolen (aanbeveling 1999/519/EG) aan haar lidstaten. Nederland hanteert, net als veel andere EU-lidstaten, deze blootstellingslimieten.

ICNIRP beoordeelt regelmatig de stand van de wetenschap op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid. In maart 2020 zijn de limieten bevestigd en gepreciseerd op basis van de actuele stand van de wetenschap2. Uit de zeer uitvoerige meta-analyse van ICNIRP blijkt wederom dat er geen wetenschappelijke basis is om te concluderen dat er bij blootstelling aan EMV met veldsterktes onder de limieten gezondheidsschade optreedt. ICNIRP heeft daarbij rekening gehouden met de wetenschappelijke kwaliteit en de onzekerheden van de door hen beoordeelde onderzoeken.

Zoals de Gezondheidsraad adviseert in het rapport van 2 september 20203 zal het kabinet blijven inzetten op onderzoek naar EMV en blijft het kabinet de nieuwste wetenschappelijke resultaten volgen. Zo is er via het Horizon Europe programma van de Europese Commissie 30 miljoen euro geld beschikbaar gesteld voor extra onderzoek naar EMV en gezondheid.

Agentschap Telecom houdt toezicht op de blootstellingslimieten en doet veldsterktemetingen door het gehele land om te controleren of de blootstellingslimieten niet worden overschreden. Voor de verschillende frequenties die gebruikt worden voor telecom-toepassingen zijn verschillende limieten. Er worden jaarlijks 400 cumulatieve (breedbandige) steekproefmetingen gedaan op verschillende locaties en tijdstippen. Een breedbandige meting houdt in dat op een locatie de opstelsom wordt gemeten van alle radiofrequente elektromagnetische velden (2G, 3G, 4G, 5G, omroep, radar) waaraan een persoon wordt blootgesteld. De beschikbare metingen zijn publiek toegankelijk via het antenneregister4. Uit de metingen blijkt dat de ICNIRP blootstellingslimieten niet worden overschreden.

Via o.a. het Antennebureau5 en het Kennisplatform EMV en Gezondheid6 wordt informatie over EMV toegankelijk gemaakt voor burgers, werknemers en lokale overheden. In het Kennisplatform EMV werken RIVM, TNO, DNV GL, GGD GHOR Nederland, Agentschap Telecom en ZonMw samen. Iedereen met vragen kan contact opnemen met deze instituten. Daarnaast is er voor lokale overheden een communicatietoolkit ontwikkeld.7 Een aantal reacties gaat over elektrogevoeligheid. De klachten die elektrogevoeligen ervaren kunnen ernstig zijn en de kwaliteit van het leven beïnvloeden. De oorzaak van de klachten is wetenschappelijk niet duidelijk. De WHO heeft in 2005 vastgesteld dat er geen oorzakelijk verband tussen de genoemde gezondheidsklachten bij elektrogevoeligheid en blootstelling aan EMV in de leefomgeving is aangetoond.8

In overweging 110 van de Telecomcode is bepaald dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat burgers niet zodanig worden blootgesteld aan elektromagnetische velden die worden veroorzaakt door elektronische communicatienetwerken dat het schadelijk is voor de volksgezondheid. Bij het vaststellen van voorschriften ter bescherming van de volksgezondheid tegen elektromagnetische velden is het uitgangspunt dat lidstaten niet afwijken van Aanbeveling 1999/519/EG. In deze aanbeveling wordt verwezen naar de blootstellingslimieten van ICNIRP uit 1998. In het Actieplan Digitale Connectiviteit werd aangekondigd dat de internationaal gehanteerde limieten (die nu in de praktijk ook worden gehanteerd) worden vastgelegd onder de Telecommunicatiewet. In maart 2020 zijn deze limieten zoals eerder aangegeven vernieuwd. De Europese Commissie heeft in juni 2021 het wetenschappelijk comité SCHEER (Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks) gevraagd advies uit te brengen over de vernieuwde ICNIRP richtlijnen uit 2020. Het advies wordt in 2022 verwacht. De Gezondheidsraad heeft in bovengenoemd advies van september 2020 aanbevolen de nieuwste ICNIRP-richtlijnen in Nederland te gebruiken als basis voor het blootstellingsbeleid. De nieuwste ICNIRP-richtlijnen zullen dan ook vastgelegd worden onder de Telecommunicatiewet. Met het wettelijk vastleggen van de limieten wordt aangesloten op het reeds onder de Telecommunicatiewet verankerde toezicht op EMV bij de handel en ingebruikname van zendapparatuur en wordt Agentschap Telecom ook voor de gebruiksfase bevoegd toezichthouder. Zo wordt aan burgers zekerheid geboden dat de elektromagnetische velden van antennes binnen de limieten blijven en geen bedreiging vormen voor de gezondheid in de leefomgeving, ook als er sprake is van meerdere antennes in de omgeving. Mede naar aanleiding van de zorgen die zijn geuit in de consultatie is een specifieke grondslag opgenomen in de Telecommunicatiewet voor het vaststellen van regels ter bescherming van de volksgezondheid.

Besluit continuïteit

Een respondent heeft gereageerd op de titel van het Besluit continuïteit. Deze respondent is van mening dat de titel van het besluit niet meer de inhoud ervan dekt, nu het besluit ziet op zowel continuïteit als beveiliging, maar enkel continuïteit terugkomt in de titel van het Besluit continuïteit. Vanwege dit punt was al voorzien in een wijziging van de citeertitel (zie artikel I, onderdeel I, van het wijzigingsbesluit).

Verder verwijst deze respondent naar de verschillende wetten en regelingen die thans bestaan op het gebied van veiligheid. Volgens deze respondent ontbreekt het aan samenhang en visie en is er geen beeld van een integraal nationaal en economisch veiligheidsbeleid dat alle sectoren overstijgt en waarin het beleid ten aanzien van telecommunicatie past. Hierover kan worden opgemerkt dat die regels, waarbij het meestal gaat om nationale implementatie van Europese richtlijnen, verschillende doelstellingen hebben en/of op verschillende doelgroepen zijn gericht.

Besluit medegebruik

Een respondent heeft opgemerkt dat het voorgestelde artikel 2a van het Besluit medegebruik moet worden aangepast om in lijn te zijn met artikel 57 van de Telecomcode en de daarop gebaseerde artikelen 5c.2 en 5c.3 van de wet en de daarbij behorende toelichting. In reactie hierop wordt opgemerkt dat met het toevoegen van artikel 2a in het Besluit medegebruik invulling is gegeven aan artikel 5c.3, derde lid, van de wet. Dit wetsartikel geeft de grondslag voor het stellen van nadere regels over de wijze waarop de voorwaarden voor het medegebruik van publieke infrastructuur voor draadloze toegangspunten met klein bereik, de zogeheten small cells, als bedoeld in hoofdstuk 5c van de wet openbaar worden gemaakt. Hiermee wordt artikel 57, vierde lid, van de Telecomcode geïmplementeerd (zie ook de in hoofdstuk III van deze memorie van toelichting opgenomen implementatietabel). Het artikel ziet niet op implementatie van artikel 57, eerste lid, van de Telecomcode, dat een meer algemene bepaling is, die zich in het bijzonder richt op de omgevingsrechtelijke aspecten van de plaatsing van small cells. Het voorgestelde artikel 2a in het Besluit medegebruik heeft, anders dan waarvan de respondent lijkt uit te gaan, dan ook geen betrekking op het stellen van nadere inhoudelijke eisen aan de door publiekrechtelijke rechtspersonen vast te stellen voorwaarden voor medegebruik en vormt geen beperking voor de implementatie van small cells.

Deze respondent merkte ook op dat op basis van artikel 5c.2 van de wet bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de fysieke en technische kenmerken van draadloze toegangspunten met klein bereik en de hoogte van de vergoeding voor medegebruik van publieke infrastructuur, terwijl het voorliggende ontwerpbesluit dit niet invult. In reactie hierop wordt opgemerkt dat het klopt dat artikel 5c.2, derde lid, van de wet de mogelijkheid biedt om nadere regels te stellen over de fysieke en technische kenmerken van draadloze toegangspunten met klein bereik, de zogeheten small cells, en de hoogte van de vergoeding van het medegebruik van publieke infrastructuur. De Europese Commissie heeft evenwel met de in de paragrafen 1.2.4 en 1.2.6.3 genoemde Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1070) thans de fysieke en technische kenmerken van small cells vastgesteld. Deze uitvoeringsverordening bevat specifieke bepalingen ten aanzien van de technische en fysieke kenmerken van small cells en biedt geen ruimte of bevoegdheid om hiervan af te wijken. Gezien de algemeen geldende, directe werking van de uitvoeringsverordening is er thans ook geen aanleiding om aanvullende regels op te nemen ten aanzien van afwijkingen of aanvullingen op de in die verordening beschreven kenmerken van small cells. Het voorgestelde wetsartikel waarborgt een eenvoudige implementatie in nationale wetgeving indien toekomstige aanvullende of andere Europese regelgeving ten aanzien van de fysieke en technische kenmerken van small cells dat vergt.

Ten aanzien van de vergoedingen voor het medegebruik, bedoeld in hoofdstuk 5c van de wet, is zo veel mogelijk aangesloten bij hetgeen hierover is bepaald voor het stelsel van medegebruik, bedoeld in hoofdstuk 5a van de wet. In het voorgestelde artikel 5c.2, tweede lid, van de wet is reeds bepaald dat dit een marktconforme vergoeding dient te zijn. Dit komt qua strekking overeen met de in artikel 5a.5, eerste lid, van de wet genoemde eis van een redelijke vergoeding. Dit vereiste volgt tevens uit artikel 57, vijfde lid, van de Telecomcode, de grondslag waarop het voorgestelde artikel 5c.2, tweede lid, van de wet is gebaseerd. Dit laat onverlet dat verzoeker en ontvanger van het verzoek afspraken kunnen maken over de hoogte van een vergoeding in een privaatrechtelijke overeenkomst.

Voorts merkte deze respondent op dat de normstelling van voorwaarden voor het medegebruik als bedoeld in hoofdstuk 5c van de wet ontbreekt in het voorgestelde artikel 2a van het Besluit medegebruik. In reactie hierop wordt opgemerkt dat het voorgestelde artikel 2a van het Besluit medegebruik de wijze regelt waarop de voorwaarden voor het medegebruik, bedoeld in hoofdstuk 5c van de wet, openbaar worden gemaakt. Dit artikel is geen nadere invulling van inhoudelijke criteria ten aanzien van deze voorwaarden en verwijst expliciet naar de voorwaarden, bedoeld in het voorgestelde artikel 5c.3, eerste lid, van de wet. Met dat artikel is op wetsniveau bepaald dat deze voorwaarden billijk, redelijk, transparant en niet-discriminerend dienen te zijn.

Bude

Een respondent heeft vragen gesteld over het voorgestelde artikel 3.5b van het Bude en met name de verplichtingen die volgen uit de onderdelen a en b. Ter reactie hierop wordt opgemerkt dat het herschreven artikel 3.5b van het Bude volgt uit de herziening van de artikelen 7.1 en 7.3 van de wet. Beide wetsartikelen zijn ingrijpend herzien vanwege de implementatie van de Telecomcode. Artikel 7.1, zesde lid, van de wet regelt dat aanbieders consumenten in staat stellen het gebruik van diensten te bewaken en te beheersen en daartoe de consument informeren over het verbruiksniveau van diensten en het bereiken van verbruikslimieten. De onderdelen a en b van de voorgestelde bepaling zijn nadere uitwerkingen van deze verplichtingen. In dit kader is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7.1, zesde en negende lid, in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel opgemerkt dat deze verplichtingen goed aansluiten bij de Gedragscode Transparantie Mobiel Datagebruik die de grootste aanbieders in 2012 hebben afgesloten. De voorgestelde nadere regels hebben betrekking op de informatie over het verbruiksniveau en de wijze van verstrekking daarvan en de vaststelling van een verbruikslimiet. Ten aanzien van de formulering is aangesloten bij de formulering uit artikel 7.1, negende lid, van de wet waarin de grondslag ligt voor deze nadere regels. Het gaat er bij de onderdelen a en b van het voorgestelde artikel om dat de consument op de hoogte is van de manier waarop het verbruiksniveau en de verbruikslimiet zijn vastgesteld, met andere woorden met welke parameters de consument rekening dient te houden bij het gebruik van de dienst. Het is voor een consument relevant op welke wijze het verbruiksniveau van een afgenomen dienst wordt bepaald, bijvoorbeeld of dit op basis van een tijdseenheid, dataeenheid of anderszins plaatsvindt. Dit geldt evenzo voor de totstandkoming van een verbruikslimiet en in welke gevallen deze van toepassing is. Het gaat hierbij niet om de afweging van de aanbieder die ten grondslag ligt aan het hanteren van een bepaald tariefplafond, of op welke technische wijze het niveau wordt gecontroleerd, maar de manier waarop het niveau zelf is bepaald en aan de hand van welke parameters het niveau is vastgesteld. Een concreet voorbeeld hiervan is de wijze waarop het tijdsverloop bij het voeren van telefoongesprekken wordt berekend, bijvoorbeeld of belminuten en seconden individueel bijeen worden geteld, of worden afgerond. Juist in die gevallen waarin er een verbruikslimiet door de aanbieder wordt gehanteerd, is het voor de consument van belang om daarvan op de hoogte te zijn zodat de consument daarop kan anticiperen met het gebruik van de dienst.

Frequentiebesluit 2013

Een aantal respondenten heeft kritisch gereageerd op het voorstel voor een artikel 22a en de daarin opgenomen uitzondering op de mogelijkheid van gedeeltelijke verhuur of overdracht. Een aantal respondenten geeft aan dat in de gesprekken onder voorzitterschap van mevrouw Medy van der Laan (de zogenoemde Dialoogsessies) tussen het ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de landelijke, regionale en lokale commerciële radiostations het afschaffen van de verplichting om de techniek van Single Frequency netwerk (SFN) te gebruiken, aan de orde is geweest. Het schrappen daarvan zou onder meer het partieel verhuren van FM-frequenties mogelijk maken, aldus deze respondenten. Daarmee zouden radiostations in staat zijn om hun bereik te optimaliseren en hun marktpositie te verbeteren. Door een verbod op partiële verhuur voor commerciële radiovergunningen in onderhavige regeling op te nemen, zou de mogelijkheid om de SFN-verplichting te schrappen worden geblokkeerd.

Zoals vermeld in de Kamerbrief van 1 april 2020 (Kamerstuk 24 095, nr. 511) leidt het loslaten van de SFN-verplichting tot meer storing, gegeven de bestaande planning van FM-netwerken. Daarnaast kan het loslaten van deze techniek onder meer invloed hebben op de concurrentieverhoudingen. Om deze redenen kan niet op korte termijn worden overgegaan tot aanpassing of afschaffing van deze techniek. De gesprekken die na 1 april 2020 met de sector hebben plaatsgevonden over een oplossing op de langere termijn, hebben geen aanleiding gegeven om de SFN-verplichting anders in te vullen.

Een respondent geeft aan dat (ten onrechte) de handhaving van de SFN-verplichting in de toelichting van de wet is opgenomen en geëffectueerd in lagere regelgeving. Dit is onjuist. Het voorliggende voorstel voor wijziging van het Frequentiebesluit 2013 betreft het afbakenen van de mogelijkheid om vergunningen te verhuren en over te dragen.

Voorts zijn respondenten kritisch over de gebruikte argumenten om partiële verhuur van vergunningen voor commerciële omroep niet mogelijk te maken, te weten programmeringseisen en doelmatig frequentiegebruik. Het is juist dat, zoals respondenten naar voren brengen, de clausuleringsverplichtingen (programmeringseisen) bij gedeeltelijke verhuur onverkort zouden blijven gelden. Dat neemt niet weg dat het lastig zal zijn om bij gedeeltelijke verhuur of overdracht de programmeringseisen volledig te blijven toepassen en in elk geval is de handhaving hiervan problematisch.

Inzake de kritiek op het argument van doelmatig frequentiegebruik wordt het volgende opgemerkt. Synchronisatie door middel van een (Near) Single Frequency Network ((N)SFN) voorkomt of beperkt in vergaande mate schadelijke interferentie binnen het beoogde verzorgingsgebied. Dit was reden om de SFN-techniek te gebruiken bij de herindeling van de FM-band in 2003 en de toen ingevoerde frequentieplanning is in essentie ongewijzigd. Het schrappen van de SFN-verplichting bij de huidige planning van FM-netwerken zou, anders dan respondenten menen, een behoorlijke invloed op het bereik hebben. Het effect van niet toepassen van (N)SFN is bij bijvoorbeeld het landelijk kavel A01 een verlies van bijna 12% op het demografisch bereik, uitgaande van een bereik van circa 70% bij toepassing van (N)SFN.

Tenslotte brengen respondenten naar voren dat het doelmatigheidsargument eenzijdig is omdat het bereik niet alleen afhankelijk is van de frequentieplanning maar ook van de wijze waarop de vergunninghouder gebruik maakt van de vergunde frequentieruimte.

Het is correct dat de mate waarin vergunde frequentieruimte wordt gebruikt, niet alleen afhankelijk is van de frequentieplanning maar ook van het feitelijk gebruik. Dat doet er niet aan af dat op het niveau van de indeling van de FM-band de doelmatigheid in belangrijke mate wordt bepaald door de toepassing van de SFN-verplichting.

Verder heeft een respondent met betrekking tot het voorstel voor een nieuw artikel 18a verzocht om een uitzondering te maken voor vergunningen die zijn verleend ten behoeve van lokaal gebruik of private netwerken. Artikel 49 van de Telecomcode is echter van toepassing op alle vergunningen die worden uitgegeven voor frequenties die door middel van een harmonisatiebesluit zijn geharmoniseerd voor draadloze breedbanddiensten voor elektronische communicatie. Doorslaggevend is de aanwezigheid van een harmonisatiebesluit, en de bestemming die daarin wordt voorgeschreven. Er wordt in artikel 49 van de Telecomcode geen verder onderscheid gemaakt op grond van bijvoorbeeld de geografische reikwijdte van een vergunning of de wijze waarop vergunningen zijn verleend. De gevraagde uitzondering is dan ook niet mogelijk.

Deze respondent heeft verder enkele implementatietechnische aspecten naar voren gebracht. In zijn algemeenheid geldt dat bij de omzetting van een Europese richtlijn zo goed mogelijk moet worden aangesloten bij bestaande wet- en regelgeving. Bij de implementatie van richtlijnen moet worden voorkomen dat door het onnodig overnemen van passages in nationaal recht inconsistenties of onduidelijkheden ontstaan. Betreffende de opmerking over het vierde lid wordt opgemerkt dat het niet noodzakelijk is om de verwijzing in artikel 49, tweede lid, naar artikel 55 van de Telecomcode als zodanig te implementeren in artikel 18a omdat de Minister van Economische Zaken en Klimaat reeds in het algemeen rekening heeft te houden met de doelstellingen van de Telecomcode. Dat geldt in het bijzonder ook binnen het bredere kader van vergunningverlening en de daaraan te stellen procedurele en inhoudelijke voorwaarden, overeenkomstig artikel 3.10 van de wet. Ook voor de suggestie om wettelijk vast te leggen dat maatregelen in het kader van het verlengingsregime proportioneel, niet-discriminerend, transparant en gemotiveerd moeten zijn, geldt dat dit niet noodzakelijk is. De Algemene wet bestuursrecht noopt de Minister van Economische Zaken en Klimaat er reeds toe deze randvoorwaarden in acht te nemen. Naar aanleiding van de opmerking over het zevende lid is in onderdeel a de randvoorwaarde van de voorgestelde bepaling aangepast. Bij nader inzien verdient het de voorkeur naar de in artikel 45, tweede lid, van de Telecomcode bedoelde doelstellingen te verwijzen, omdat hiermee expliciet wordt vastgelegd dat ook de in die bepaling genoemde subdoelstellingen relevant zijn. Tenslotte werd gewezen op het vermeende ontbreken van de uitzondering voor specifieke projecten op de korte termijn. Vergunningen daarvoor worden verleend op grond van artikel 3.12 van de wet en worden derhalve gedekt door onderdeel b van het zevende lid.

Een respondent heeft opgemerkt dat de voorgestelde wijziging van het Frequentiebesluit 2013 te beperkt is voor gebruik in de praktijk door gemeenten en heeft verzocht om de wijziging zo aan te passen dat alle antennes en opstelpunten van openbare en private netwerken die gebruik maken van vergunningplichtig spectrum, ongeacht of zij gebruik maken van publieke of private infrastructuur en ongeacht of zij onder toepassing van hoofdstuk 5c van de wet zijn geplaatst, worden geregistreerd in het Antenneregister. In reactie hierop wordt opgemerkt dat de voorliggende wijziging van lagere regelgeving, waaronder het Frequentiebesluit, strekt tot implementatie van de Telecomcode. Deze implementatie is beleidsarm van aard. Dit betekent dat voor de voorgestelde wijziging aan het Frequentiebesluit alleen de gevolgen voor medegebruik van artikel 57 van de Telecomcode, geïmplementeerd in hoofdstuk 5c van de wet, zijn meegenomen. De richtlijn biedt geen aanleiding om nu een bredere reikwijdte dan hetgeen in artikel 57 van de Telecomcode is geregeld te implementeren. De kenmerken van draadloze toegangspunten met klein bereik, de zogeheten small cells, die zijn vastgelegd in de bovengenoemde Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1070 zijn daarbij het uitgangspunt. Hierbij moet worden opgemerkt dat wanneer een antenne buiten de fysieke en technische kenmerken van small cells zoals beschreven in de uitvoeringsverordening valt, bijvoorbeeld een antenne met een inhoud van meer dan 30 liter, medegebruik als bedoeld in het nieuw voorgestelde hoofdstuk 5c van de wet per definitie niet van toepassing is. In het kader van de voorgestelde wijziging is ook van belang dat een small cell niet onder toepassing van medegebruik als bedoeld in hoofdstuk 5c van de wet hoeft te zijn geplaatst om onder de registratieverplichting te vallen. De voorgestelde registratieplicht voor small cells in het Antenneregister volgt namelijk uit de uitvoeringsverordening, waardoor de plicht geldt voor draadloze toegangspunten die voldoen aan de in die uitvoeringsverordening gestelde kenmerken voor small cells. Dit staat daarmee dus los van de vraag of de small cell al dan niet door toepassing van medegebruik van publieke infrastructuur is geplaatst.

Deze respondent vroeg ook om het Antenneregister zo aan te passen dat bij antennes wordt geregistreerd wie de eigenaar en gebruiker is van de antenne of het opstelpunt. In reactie hierop wordt opgemerkt dat de voorgestelde wijzigingen strekken tot implementatie van de Telecomcode. De Telecomcode bevat geen regels over dergelijke aanpassingen aan de registratiewijze van antennes waardoor dit buiten de reikwijdte valt van het implementatiewetsvoorstel. In relatie tot medegebruik als bedoeld in hoofdstuk 5c van de wet dient daarbij te worden opgemerkt dat indien een verzoek tot medegebruik wordt ingediend dit veronderstelt dat bepaalde informatie, zoals welke partij eigenaar zal zijn van de te plaatsen small cell, thans bekend is aan verzoeker en daarmee ook aan de publiekrechtelijke rechtspersoon ten tijde van het indienen van het verzoek.

1.3.2. Adviescollege toetsing regeldruk

Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

1.4. Uitvoering en handhaving

1.4.1. Uitvoerings- en handhavingstoets Autoriteit Consument en Markt

Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de Autoriteit Consument en Markt voor een toets op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De Autoriteit Consument en Markt concludeert in de uitvoeringstoets (brief van 4 november 2021 met kenmerk ACM/UIT/563875) dat het besluit uitvoerbaar en handhaafbaar is, met uitzondering van de doorberekening van de netto-kosten van universele dienst verplichtingen, zoals de bemiddelingsdienst voor doven en slechthorenden. De Autoriteit Consument en Markt wijst er op dat ook nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten aan deze netto-kosten moeten gaan meebetalen, terwijl zij niet bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd zijn en ook geen verplichting tot omzetopgave hebben vanuit het Besluit doorberekening kosten ACM. Hieraan is tegemoet gekomen, door in het Bude een verplichting op te nemen voor nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten om hun omzet op te geven bij de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van de financiering van de netto-kosten van universele dienst verplichtingen, zodat die de verschuldigde bijdragen kan vaststellen en factureren. Deze verplichting om opgave te doen geldt overigens uitsluitend indien de Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van artikel 9.2, eerste lid, van de wet, een onderneming heeft aangewezen om een universele dienst te verzorgen, én de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 9.3, eerste lid, van de wet, heeft vastgesteld dat voor deze onderneming sprake is van een onredelijke last, waarvoor aan de aangewezen onderneming een vergoeding wordt toegekend. Op dit moment is overigens inderdaad een onderneming aangewezen voor de verzorging van de zogenoemde bemiddelingsdienst voor doven en slechthorenden, waarvoor aan de aangewezen onderneming een vergoeding wordt toegekend.

Daarnaast heeft de Autoriteit Consument en Markt verzocht om in de toelichting te expliciteren dat het Besluit interoperabiliteit geen betrekking heeft op nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, zoals WhatsApp. Dit kan worden bevestigd. Voornoemd besluit betreft aanbieders van openbare telefoondiensten en aanbieders van daarbij betrokken openbare elektronische communicatienetwerken. De voorgestelde wijziging, het vervangen van «openbare telefoondiensten» door «spraakcommunicatiediensten», verandert niet het bereik van het besluit. Interoperabiliteitsverplichtingen voor aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten kunnen pas aan de orde zijn als de Europese Commissie desbetreffende uitvoeringsmaatregelen heeft vastgesteld, zoals vermeld in artikel 6.2, derde lid, onderdeel b, van de wet.

1.4.2. Uitvoerings- en handhavingstoets Agentschap Telecom

Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan Agentschap Telecom voor een toets op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Agentschap Telecom stelt enkele aanpassingen van de tekst en toelichting van het ontwerpbesluit voor en acht het besluit, met inbegrip van de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar, handhaafbaar en fraudebestendig. Tevens ziet Agentschap Telecom hierin geen noemenswaardige gevolgen voor het Jaarplan Toezicht. Aan de door Agentschap voorgestelde wijzigingen is gevolg gegeven. De voorgestelde wijzigingen betreffen de artikelen 4 en 5 van het Besluit continuïteit en artikel 24 van het Frequentiebesluit en de toelichting daarop. Verder is naar aanleiding van de opmerkingen van Agentschap Telecom in paragraaf 1.2.1.2 van deze nota van toelichting een tweetal punten met betrekking tot het Besluit continuïteit verduidelijkt. Het eerste betreft de opmerking van het Agentschap Telecom over het al dan niet kunnen combineren van een beveiligingsplan overeenkomstig artikel 2 en een continuïteitsplan overeenkomstig artikel 2a indien hierbij dezelfde aanbieders zijn betrokken. Overeenkomstig de suggestie van het Agentschap Telecom is in paragraaf 1.2.1.2 aangegeven dat deze plannen gescheiden moeten worden gehouden. Het tweede betreft de suggestie van Agentschap Telecom om in de toelichting expliciet op te nemen dat de vijf maatregelen zoals die in paragraaf 1.2.1.2 zijn beschreven ook in de risico-analyse van het beveiligingsplan dienen te worden opgenomen.

1.5. Regeldruk

De administratieve lasten van het besluit zijn relatief beperkt. Relevant is in de eerste plaats de wijziging van het Besluit continuïteit en daarnaast een onderdeel van de wijziging van het Bude. De vervanging in het Besluit continuïteit van de termen «risico’s voor de veiligheid en integriteit» en «continuïteitsplan» door de ruimer gedefinieerde termen «risico’s voor de beveiliging van het netwerk of de dienst» respectievelijk «beveiligingsplan» leidt tot een beperkte verzwaring van de lasten voor de ondernemingen die reeds onder de reikwijdte van hoofdstuk 11a (Continuïteit) van de wet vielen (3 MNO’s, 44 glasvezelbedrijven en 125 MVNO’s en VoIP-bedrijven). De inschatting is dat deze ondernemingen jaarlijks 0 tot 800 euro extra kwijt zijn, dat wil zeggen ongeveer 1/5 van de jaarlijkse kosten die de zogenoemde over-de-top spelers kwijt zijn doordat zij onder de werking van hoofdstuk 11 zijn gaan vallen. Dit betreft in totaal 172 aanbieders en maximaal 137.600 euro. Uit eerder onderzoek door Panteia ten behoeve van de administratieve lasten van de wet is gebleken dat de over-de-top spelers jaarlijks een bedrag van 0 tot 4.000 euro kwijt zijn aan de voor hen geheel nieuwe verplichtingen uit hoofdstuk 11a. Dit betreft vijf aanbieders en dus in totaal maximaal 20.000 euro. Verder brengt ook een andere in het Bude opgenomen verplichting administratieve lasten met zich voor de laatstgenoemde aanbieders. Dit betreft de verplichting voor aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten om hun omzet op te geven bij de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van de financiering van de netto-kosten van verplichtingen ten aanzien van de universele dienst, zodat die de verschuldigde bijdragen kan vaststellen en factureren. De gemiddelde duur voor het doen van een omzetopgave wordt geschat op ten hoogste één dagdeel, te weten vier uur (zie paragraaf 2 van de nota van toelichting bij het Besluit van 10 december 2014 tot wijziging van het Besluit doorberekening kosten ACM en een enkel ander besluit in verband met de gegevensverstrekking door marktorganisaties aan de ACM ten behoeve van de doorberekening (Stb. 2014, 545, blz. 7)). In dit gemiddelde zitten ook de uren samenhangend met het verkrijgen van een aparte accountantsverklaring waar nodig. Uitgaande van een gemiddelde loonsom van 50 euro per uur bedragen de lasten in totaal maximaal 1.000 euro. De totale administratieve lasten voor die vijf aanbieders bedragen daarmee maximaal 21.000 euro. Het totaal voor beide groepen samen bedraagt maximaal 158.600 euro.

Daarnaast worden er in het Bude nadere eisen gesteld aan de informatie die aanbieders van een internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten aan consumenten dienen te verstrekken over het verbruiksniveau van de diensten die tot het tariefplan behoren en over het bereiken van verbruikslimieten in het tariefplan. Ten opzichte van de administratieve lasten die reeds voortvloeien uit de informatievereisten in artikel 7.1 van de wet zijn de aanvullende administratieve lasten nihil, mede gelet op het feit dat het overgrote deel van de markt hieraan reeds invulling geeft door middel van een gedragscode.

1.6. Notificatie

Het wijzigingsbesluit strekt uitsluitend ter implementatie van de Telecomcode. Notificatie van het ontwerpbesluit op grond van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEG 2006, L 376) en Richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015 L 241), is derhalve niet vereist.

1.7. Inwerkingtreding

De artikelen van dit wijzigingsbesluit, met uitzondering van artikel I, treden in werking met ingang van de dag na plaatsing van dit besluit in het Staatsblad. Aangezien dit wijzigingsbesluit strekt tot implementatie van de Telecomcode, die op 21 december 2020 had moeten zijn geïmplementeerd, is afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten, op grond waarvan algemene maatregelen van bestuur normaliter in werking treden op 1 januari of 1 juli en ten minste twee maanden voordien worden bekendgemaakt. Artikel I van dit wijzigingsbesluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De gedifferentieerde inwerkingtreding is nodig omdat artikel I is gebaseerd op de nog niet in werking getreden Omgevingswet en de inwerkingtreding van die wet is voorzien op een later tijdstip dan dat waarop de overige artikelen van het wijzigingsbesluit in werking treden.

II. Artikelen

Artikel I (wijziging Besluit bouwwerken leefomgeving)

De in artikel I van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van artikel 2.15f en bijlage I van het Besluit bouwwerken leefomgeving is inhoudelijk identiek de in artikel VII opgenomen wijziging van het Besluit omgevingsrecht. Op de achtergrond van de wijziging is nader ingegaan in paragraaf 1.2.4 van deze nota van toelichting.

Artikel II (wijziging Besluit continuïteit)

Onderdelen A, B en H

Ingevolge artikel II, onderdelen A, B en H, van dit wijzigingsbesluit zijn de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en derde lid, 3 en 9) van het Besluit continuïteit gewijzigd. Deze wijzigingen hangen samen met de wijziging van de terminologie met betrekking tot «beveiligingsplan» en «beveiligingsincident», waarop is ingegaan in paragraaf 1.2.1 (subparagrafen 1.2.1.2 en 1.2.1.3) van deze nota van toelichting. Artikel 4a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bevat uitzonderingen op de vergunningvrije bouwmogelijkheden in artikel 2 van die bijlage als het gaat om bouwwerken die worden gerealiseerd in, aan, op of bij (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten in beschermde stads- of dorpsgezichten. Deze uitzonderingen, die met de wijziging van artikel 2, voornoemd, ook van toepassing worden op small cells en die meebrengen dat in de situaties als omschreven in artikel 4a, voornoemd, toch een omgevingsvergunning is vereist, passen binnen het kader van artikel 57, eerste lid, van de Telecomcode.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt het op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gebaseerde Besluit omgevingsrecht te vervallen. De regels over het vergunningvrij bouwen van bouwwerken, voor zover hier van belang, zullen onder het regime van de Omgevingswet worden opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Het gaat daarbij om zogeheten omgevingsplanactiviteiten in de zin van de Omgevingswet. Dit brengt mee dat de bepalingen in het Besluit omgevingsrecht over vergunningvrije bouwwerken, waaronder de in dit besluit opgenomen wijziging van dat besluit, te zijner tijd in het Besluit bouwwerken leefomgeving hun beslag moeten krijgen. Met het oog daarop is daarom tevens voorzien in wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Die wijziging is inhoudelijk identiek aan de wijziging van het Besluit omgevingsrecht (artikel I van dit wijzigingsbesluit). Het Besluit bouwwerken leefomgeving bevat net als het Besluit omgevingsrecht uitzonderingen op de vergunningvrije bouwmogelijkheden als die plaatsvinden in, aan, op of bij cultureel erfgoed.

Onderdeel C

Op grond van artikel II, onderdeel C is artikel 4 van het Besluit continuïteit op een aantal punten gewijzigd. Allereerst is het artikel aangepast vanwege de wijziging van de terminologie met betrekking tot «beveiligingsplan» en «beveiligingsincident» (zie de toelichting op de onderdelen A, B en H, van artikel II). Ook is aan het artikel «diensten» toegevoegd, zodat de personen die werkzaam zijn voor een aanbieder van een dienst, net als personen die werkzaam zijn voor een netwerkaanbieder, kennis hebben van en beschikking hebben over het beveiligingsplan. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om te verduidelijken dat de in artikel 4 opgenomen verplichting niet alleen geldt voor personen die bij de aanbieder werkzaam zijn, maar ook voor partijen aan wie de aanbieder beheertaken heeft uitbesteed, door te bepalen dat de verplichting ziet op voor de aanbieder werkzame personen.

Onderdeel D

Artikel II, onderdeel D, strekt tot wijziging van artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit continuïteit. Met de wijziging van de aanhef van het eerste lid is verduidelijkt dat de in dat lid opgenomen beveiligingsmaatregelen geen limitatieve opsomming geven van passende beveiligingsmaatregelen die op grond van de zorgplicht van artikel 11a, eerste lid, van de wet getroffen dienen te worden. De wijziging van onderdeel b van het eerste lid hangt samen met de in de toelichting op de onderdelen A, B en H genoemde wijziging van de terminologie met betrekking tot «beveiligingsplan» en «beveiligingsincident». Verder is aan het tweede lid «diensten» toegevoegd, zodat de personen die werkzaam zijn voor een aanbieder van een dienst, net als personen die werkzaam zijn voor een netwerkaanbieder, een geheimhoudingsverplichting hebben als zij betrokken zijn bij de beveiliging van de relevante processen.

Onderdeel E

Artikel II, onderdeel E, van dit wijzigingsbesluit strekt tot wijziging van artikel 6 van het Besluit continuïteit. Om te kunnen beoordelen of een incident aanzienlijke gevolgen heeft en daarmee meldingsplichtig is, zijn hiervoor criteria opgenomen in het eerste lid (nieuw). De criteria in de onderdelen a tot en met e van dat artikellid zijn overgenomen uit artikel 40, tweede lid, van de Telecomcode en vervangen de criteria van artikel 6, tweede lid, onderdelen b, c en d (oud). Het criterium dat is genoemd in artikel 6, tweede lid, onderdeel a (oud), inzake de bereikbaarheid van alarmnummers, is niet expliciet in artikel 40 van de Telecomcode opgenomen. Hoewel dit criterium wel onder onderdeel e (nieuw) (de omvang van de gevolgen voor de economische en maatschappelijke activiteiten) geschaard zou kunnen worden, is ervoor gekozen om dit criterium als apart criterium te behouden om het belang van de bereikbaarheid van 112 te benadrukken (artikel 6, eerste lid, onderdeel f (nieuw)). Artikel 6, tweede lid, bevat een grondslag om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde beveiligingsincidenten met aanzienlijke gevolgen. De wijziging in terminologie is reeds toegelicht in paragraaf 1.2.1 van deze nota van toelichting.

Onderdelen F en G

Ingevolge artikel II, onderdelen F en G, van dit wijzigingsbesluit zijn de bepalingen over de meldplicht samengevoegd, die voorheen in de artikelen 7 en 8 van het Besluit continuïteit waren opgenomen. Daarmee komen de bepalingen ter nadere uitwerking van de meldplicht, bedoeld in artikel 11a.2, van de wet, in hetzelfde artikel te staan. Daartoe is artikel 7 opnieuw geredigeerd en artikel 8 vervallen. Verder is in artikel 7, vierde lid (nieuw), ter nadere uitwerking van artikel 11a.2, vijfde lid, van de wet, een delegatiegrondslag opgenomen om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen aan de meldplicht, bedoeld in artikel 11a.2, van de wet. Op de wijziging in terminologie is ingegaan in paragraaf 1.2.1 van deze nota van toelichting.

Onderdeel I

Ingevolge de in artikel II, onderdeel I, van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van artikel 11 van het Besluit continuïteit is de citeertitel van dat besluit gewijzigd van Besluit continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten in Besluit beveiliging en continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten. Dit sluit aan bij de (aangepaste) terminologie van de Telecomcode.

Artikel III (wijziging Besluit doorberekening kosten ACM)

Onderdelen A en B

Artikel III, onderdelen A en B, van dit wijzigingsbesluit strekt tot wijziging van artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, van het Besluit doorberekening kosten ACM. Ingevolge deze wijziging wordt voorzien in een grondslag om in voorkomend geval de kosten van een beschikking tot certificering van een vergelijkingstool als bedoeld in artikel 7.3, zesde lid, van de wet te kunnen doorberekenen. Dit hangt samen met de nieuwe taak die aan de Autoriteit Consument en Markt is toebedeeld op grond van dat artikel. De werkwijze en systematiek die daarbij wordt gevolg is vergelijkbaar met die ten aanzien van de beschikkingen tot het toekennen van nummers waarvoor dat besluit al een grondslag bood.

Onderdeel C

De in artikel III, onderdeel C, van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van artikel 10, tweede lid, onderdeel c, subonderdeel 1°, van het Besluit doorberekening kosten ACM hangt samen met de gewijzigde reikwijdte van het begrip elektronische communicatiedienst in de Telecomcode. Thans vallen namelijk ook nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, zoals WhatsApp, onder dat begrip. Deze categorie diensten valt echter niet onder het regime van algemene machtiging (artikel 12 van de Telecomcode) en derhalve ook niet onder het regime van administratieve bijdragen (artikel 16 van de Telecomcode). Daarom wordt deze categorie diensten uitgezonderd in artikel 10 van het Besluit doorberekening kosten ACM.

Artikel IV (wijziging Besluit interoperabiliteit)

De in de onderdelen A en B van artikel IV van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijzigingen van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste en tweede lid, 5, eerste en tweede lid, en 5a van het Besluit interoperabiliteit hangen samen met de gewijzigde terminologie van de Telecomcode ten opzichte van de voorheen geldende telecomrichtlijnen. Nu het begrip openbare telefoondienst als zodanig niet meer voorkomt, zijn de verwijzingen naar dit begrip in de genoemde artikelen vervangen door het nieuwe begrip spraakcommunicatiedienst.

Artikel V (wijziging Besluit medegebruik)

Onderdeel A

De in artikel V, onderdeel A, van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van artikel 1 van het Besluit medegebruik hangt samen met de wijziging van artikel 5a.3, tweede lid, van de wet en met het nieuwe hoofdstuk 5c van de wet. Ingevolge de wijziging van artikel 5a.3, tweede lid, van de wet zijn voortaan ook aanbieders van bijbehorende faciliteiten verplicht te voldoen aan een verzoek tot medegebruik. Met het oog daarop zijn de in artikel 1 van het Besluit medegebruik opgenomen begripsbepalingen «ontvanger» en «verzoeker» aangepast, zodat deze ook betrekking hebben op aanbieders van bijbehorende faciliteiten (subonderdelen a en b). Zoals in paragraaf 1.2.2 van deze nota van toelichting is aangegeven geldt voor het medegebruik op grond van het nieuwe hoofdstuk 5c van de wet zo veel mogelijk het regime van het medegebruik op grond van hoofdstuk 5a van de wet. In dat kader zijn de begripsbepalingen «verzoeker» en «verzoek tot medegebruik» zodanig aangepast, dat die ook betrekking hebben op verzoeken tot medegebruik op grond van het nieuwe hoofdstuk 5c van de wet (subonderdelen b en c).

Onderdeel B

Met artikel V, onderdeel B, van dit wijzigingsbesluit wordt artikel 2 van het Besluit medegebruik gewijzigd. Als gevolg hiervan zijn de bepalingen zoals die reeds golden voor medegebruik op grond van hoofdstuk 5a van de wet voortaan ook van toepassing op medegebruik op grond van hoofdstuk 5c van de wet. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 1.2.2.1 van deze nota van toelichting.

Onderdeel C

Ingevolge artikel V, onderdeel C, van dit wijzigingsbesluit wordt voorzien in een nieuw artikel 2a van het Besluit medegebruik. Op grond van dat artikel zijn nadere regels gesteld over openbaarmaking van de voorwaarden waaronder het medegebruik van publieke infrastructuur plaatsvindt. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 1.2.2.2 van deze nota van toelichting.

Onderdeel D

Met de in artikel V, onderdeel D, van het wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van artikel 9 van het Besluit medegebruik wordt de citeertitel gewijzigd. Hierop is ingegaan in paragraaf 1.2.2 van deze nota van toelichting.

Artikel VI (wijziging Besluit nummerportabiliteit)

Onderdeel A

Met artikel VI, onderdeel A, van dit wijzigingsbesluit is artikel 1 van het Besluit nummerportabiliteit gewijzigd. Allereerst is, voor het vergroten van de leesbaarheid van dat besluit, in het opschrift benadrukt dat het artikel betrekking heeft op definities. In het oude artikel 1 was sprake van afwijkende definities van een geografisch nummer en niet-geografisch nummer ten opzichte van de recenter vastgestelde definities van deze begrippen die worden gehanteerd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten. Beide definities in het Besluit nummerportabiliteit zijn in overeenstemming gebracht met dit nummerplan. Voorts zijn in samenhang daarmee de onderdelen d en e niet langer relevant en zijn die daarom geschrapt. Gelet op de omvang van de wijzigingen is ervoor gekozen het artikel opnieuw vast te stellen en zijn – met het oog op de thans geldende bepalingen daaromtrent – de begripsbepalingen alfabetisch gerangschikt.

Onderdeel B

Met artikel VI, onderdeel B, van dit wijzigingsbesluit is artikel 2 van het Besluit nummerportabiliteit opnieuw vastgesteld, ter vervanging van de oude artikelen 2 en 3. Met het nieuwe artikel 2, eerste lid, vindt de aanwijzing plaats van categorieën nummers waarop artikel 4.10 van de wet van toepassing is. Het tweede lid van artikel 2 bepaalt dat de aanwijzing slechts geldt voor zover het beoogde gebruik van het nummer in overeenstemming blijft met de krachtens een nummerplan voor dat nummer gestelde bestemming. Op deze wijziging is ingegaan in paragraaf 1.2.3 van deze nota van toelichting.

Onderdeel C

Ingevolge artikel VI, onderdeel C, van dit wijzigingsbesluit vervallen de artikelen 3 en 7 van het Besluit nummerportabiliteit. Dit hangt samen met de wijziging die zijn opgenomen in onderdeel B (ten aanzien van vervallen artikel 3) van dit wijzigingsbesluit en met de wijziging van artikel 4.10, zevende lid, van de wet, waarin ter implementatie van artikel 106, vierde lid, van de Telecomcode, is bepaald dat aan de eindgebruiker geen directe kosten in rekening mogen worden gebracht van het porteren van een nummer naar een andere aanbieder (ten aanzien van vervallen artikel 7).

Artikel VII (wijziging Besluit omgevingsrecht)

Met de in artikel VII van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van de artikelen 1, eerste lid, en 2, vijftiende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht wordt invulling gegeven aan artikel 57, eerste lid, tweede alinea, van de Telecomcode. Op deze wijziging is ingegaan in paragraaf 1.2.4 van deze nota van toelichting.

Artikel VIII (wijziging Bude)

Onderdeel A

Met artikel VIII, onderdeel A, van dit wijzigingsbesluit wordt artikel 1 van het Bude op twee onderdelen gewijzigd. Allereerst is de in onderdeel b van dat artikel opgenomen begripsbepaling van woonkern geschrapt. De reden hiervoor is dat telefooncellen niet langer onderdeel zijn van de universele dienst en de begripsbepaling van woonkern uitsluitend daarvoor relevant was. De begripsbepalingen van standaard telefoongids en abonnee-informatiedienst blijven behouden. Deze diensten zijn weliswaar geen universele dienst meer, maar de begripsbepalingen blijven relevant voor de verplichtingen in paragraaf 3.1 van het Bude die in paragraaf 1.2.5 van deze nota van toelichting zijn toegelicht. Verder is de in onderdeel i opgenomen begripsbepaling van carrierdienst aangepast. Die wijziging hangt samen met het nieuwe begrippenkader van de Telecomcode. Daar het begrip openbare telefoondienst als zodanig daarin niet meer voorkomt, is de verwijzing naar dit begrip in artikel 1, onderdeel i, van het Bude vervangen door het nieuwe begrip spraakcommunicatiedienst. Om onduidelijkheid te voorkomen is afgezien van het opnieuw letteren van de onderdelen c tot en met m als gevolg van het schrappen van onderdeel b. In een aantal andere besluiten wordt namelijk naar concrete onderdelen van artikel 1 van het Bude verwezen.

Onderdelen B, D, G, J en O

Ingevolge artikel VIII, onderdelen B, D, G, J en O van dit wijzigingsbesluit vervallen de artikelen 2.2, 2.3, 2.3b, 2.6, 2.10 en 3.3 van het Bude. Dit hangt samen met het vervallen artikel 9.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet en het vervallen van artikel 7.6 van de wet, als gevolg waarvan er niet langer een grondslag is voor de desbetreffende artikelen van het Bude. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 1.2.5 van deze nota van toelichting.

Onderdeel C

Met artikel VII, onderdeel C, van dit wijzigingsbesluit wordt artikel 2.3a van het Bude gewijzigd. Deze wijziging hangt samen met de wijziging van artikel 9.1, eerste lid, van de wet waarnaar in artikel 2.3a wordt verwezen.

Onderdeel E

Ingevolge artikel VIII, onderdeel E, van dit wijzigingsbesluit wordt artikel 2.3c van het Bude gewijzigd. Deze wijziging hangt samen met onderdeel D van dit wijzigingsbesluit. Als gevolg daarvan is namelijk artikel 2.3b van het Bude vervallen, waarnaar in artikel 2.3c van het Bude werd verwezen.

Onderdeel F

Artikel VIII, onderdeel F, van dit wijzigingsbesluit strekt tot wijziging van artikel 2.5, derde lid, van het Bude. Deze wijziging hangt allereerst samen met de wijziging van artikel 9.1, eerste lid, van de wet waarnaar in artikel 2.5, derde lid, van het Bude wordt verwezen. Daarnaast is het in dat artikellid gehanteerde begrip openbare telefoondienst vervangen door het nieuwe begrip spraakcommunicatiedienst, zoals dat in de Telecomcode wordt gehanteerd.

Onderdelen H, I, M, N en U

Met artikel VIII, onderdelen H, I, M, N en U van dit wijzigingsbesluit worden de artikelen 2.5, eerste lid, 2.9a, 3.1, 3.2, eerste en derde lid, en 4.2, eerste lid, van het Bude gewijzigd. Het in die artikelen voorkomende begrip openbare telefoondienst is vervangen door het begrip spraakcommunicatiedienst, waarmee is aangesloten bij het nieuwe begrippenkader van de Telecomcode.

Onderdeel K

Met de in artikel VIII, onderdeel K, van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van artikel 2.11 van het Bude is de verwijzing naar de Universeledienstrichtlijn vervangen door een verwijzing van de Telecomcode, die voor die richtlijn in de plaats is gekomen.

Onderdeel L

Artikel VIII, onderdeel L, van dit wijzigingsbesluit voorziet in een nieuw artikel 2.14 van het Bude. Artikel 2.14 wordt toegevoegd naar aanleiding van de uitvoeringstoets door de Autoriteit Consument en Markt, zoals toegelicht in paragraaf 1.4.1 van deze nota van toelichting. Met artikel 2.14 wordt artikel 12a van het Besluit doorberekening kosten ACM van overeenkomstige toepassing verklaard op aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten wier omzet hoger is dan het krachtens artikel 2.13, tweede lid, van het Bude, bepaalde bedrag van de omzet (kort gezegd: het minimumbedrag aan omzet waarna een aanbieders een bedrag in rekening wordt gebracht als bijdrage aan de vergoeding voor een aanbieder van een universele dienst, thans bepaald op 2 miljoen euro in artikel 2.6 van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen). Dit betekent dat aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten jaarlijks een opgave moeten doen bij de Autoriteit Consument en Markt van de in het betrokken peiljaar behaalde omzet. Aan de hand van deze omzet kan vervolgens de bijdrage worden vastgesteld van deze aanbieders aan de vergoeding aan de aanbieder van een universele dienst.

Hierbij wordt opgemerkt dat de verplichting alléén geldt indien de Minister van Economische Zaken en Klimaat, op grond van artikel 9.2, eerste lid, van de wet, daadwerkelijk een onderneming heeft aangewezen om een universele dienst te verzorgen én indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 9.3, eerste lid, van de wet, heeft vastgesteld dat de verzorging van deze universele dienst een zogenoemde onredelijke last vormt. Immers, als géén onderneming is aangewezen, of géén sprake is van een onredelijke last, hoeft geen vergoeding plaats te vinden, en is het niet nodig de betrokken aanbieders om een opgave van hun omzet te vragen.

Onderdeel P

Ingevolge artikel VIII, onderdeel P, van dit wijzigingsbesluit is onderdeel b van artikel 3.4, onder van het Bude vervallen. De in dat onderdeel genoemde telexdiensten worden namelijk reeds geruime tijd niet meer ondersteund door een netwerkaanbieder.

Onderdeel Q

Met artikel VIII, onderdeel Q, van dit wijzigingsbesluit wordt artikel 3.5, derde lid, van het Bude gewijzigd. Deze wijziging hangt samen met de wijziging van artikel 7.4 van de wet waarnaar in artikel 3.5, derde lid, wordt verwezen.

Onderdeel R

Ingevolge artikel VIII, onderdeel R, van dit wijzigingsbesluit zijn de artikelen 3.5a en 3.5b van het Bude opnieuw vastgesteld. Deze wijzigingen hangen samen met de wijziging van de artikelen 7.1 en 7.3 van de wet, waarop deze artikelen onder meer waren gebaseerd. Zoals vermeld in paragraaf 1.2.5.1 van deze nota van toelichting heeft de wijziging van de artikelen 7.1 en 7.3 onder andere betrekking op de grondslag om nadere regels te kunnen stellen. Gelet hierop behoefden de artikelen 3.5a en 3.5b van het Bude aanpassing. Vanwege de aard van de noodzakelijke wijzigingen is ervoor gekozen de artikelen opnieuw vast te stellen. Daarbij zijn de bepalingen die betrekking hebben artikel 7.1, zesde lid, van de wet (over het verbruiksniveau, de diensten die tot het tariefplan behoren en over het bereiken van verbruikslimieten in het tariefplan) gebundeld in artikel 3.5b. In dat kader zijn in het eerste lid van artikel 3.5a van het Bude de onderdelen b en d geschrapt. Verder is in dat artikellid onderdeel a geschrapt nu in artikel 7.3 van de wet de grondslag voor het stellen van dergelijke regels is gewijzigd. Het oorspronkelijk tweede lid van artikel 3.5a Bude is vervallen aangezien dit betrekking had op de vervallen onderdelen a en b van het oorspronkelijke eerste lid. Het nieuwe tweede lid is het oorspronkelijke derde lid van artikel 3.5a van het Bude.

Onderdeel S

Ingevolge artikel VIII, onderdeel S, van dit wijzigingsbesluit is een nieuw artikel 3.5c in het Bude opgenomen. Het nieuwe artikel 3.5c van het Bude bevat regels over de vergoeding die een eindgebruiker moet betalen ingeval hij bij beëindiging van een overeenkomst de daarop betrekking hebbende eindapparatuur in bezit houdt. Daarmee is invulling gegeven aan artikel 7.2ad, vierde lid, van de wet en aan artikel 105, zesde lid, tweede en derde alinea, van de Telecomcode. Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding is gekozen voor het in artikel 105 van de Telecomcode gehanteerde begrip pro rata temporis. Daarmee is ook aangesloten bij de thans gebruikelijke praktijk ter zake. Om in voorkomend geval nadere regels te kunnen stellen over de waardebepaling, is in het tweede lid van artikel 3.5c van het Bude een grondslag daarvoor opgenomen.

Onderdeel T

Ingevolge artikel VIII, onderdeel T, van dit wijzigingsbesluit, is een nieuwe paragraaf 3.5 toegevoegd aan hoofdstuk 3 van Bude. Op grond van deze paragraaf kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voorzieningen, bedoeld in artikel 7.7, derde lid, van de wet. Op grond van dat artikellid moeten aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om spraakcommunicatiediensten aan te bieden en aanbieder van spraakcommunicatiediensten bepaalde voorzieningen treffen. Dit betreft de voorzieningen die noodzakelijk zijn om ononderbroken toegang tot de noodhulpdiensten en een ononderbroken transmissie van waarschuwingen aan het publiek te waarborgen. Met het opnemen van de nieuwe paragraaf is invulling gegeven aan artikel 7.7, vierde lid, van de wet.

Onderdeel V

De in hoofdstuk 4a van het Bude opgenomen regels zijn inmiddels in de wet zelf zijn opgenomen en kunnen dan ook geschrapt worden uit het Bude. Met artikel VIII, onderdeel V, van dit wijzigingsbesluit is hieraan invulling gegeven.

Artikel IX (wijziging Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie)

De in de onderdelen A en B van artikel IX van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijzigingen van artikel 1, onderdeel g, en artikel 4, eerste lid, van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie hangen samen met de gewijzigde terminologie van de Telecomcode ten opzichte van de voorheen geldende telecomrichtlijnen. Nu het begrip openbare telefoondienst als zodanig niet meer voorkomt, zijn de verwijzingen naar dit begrip in de genoemde artikelen vervangen door het nieuwe begrip spraakcommunicatiedienst. De spraakcommunicatiedienst kan zowel betrekking hebben op vaste openbare telefoonnetwerken als op mobiele openbare telefoonnetwerken. Aansluitend bij de terminologie van de Telecomcode en vanwege de leesbaarheid is aan artikel 1, onderdeel g, van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie een nieuw subonderdeel 3 opgenomen dat betrekking heeft op spraakcommunicatiediensten. Inhoudelijk zijn de bepalingen evenwel ongewijzigd.

Artikel X (wijziging Frequentiebesluit 2013)

Onderdeel A

Met artikel X, onderdeel A, van dit wijzigingsbesluit wordt in artikel 1 van het Frequentiebesluit 2013 een definitie van geharmoniseerd spectrum opgenomen. De toevoeging van deze definitie houdt verband met de wijziging van paragraaf 3.6 van het Frequentiebesluit 2013. Voor de definitie is de wijziging van artikel 3.17, tweede lid, aanhef, van de wet als uitgangspunt genomen. Voor een nadere toelichting wordt hier verwezen naar de toelichting bij de nota van wijziging die deze wijziging bevatte (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 7).

Onderdeel B

Artikel X, onderdeel B, van dit wijzigingsbesluit strekt tot wijziging van artikel 17, eerste lid, van het Frequentiebesluit 2013. De wet kent een gesloten stelsel van beperkingen en voorschriften die aan een vergunning kunnen worden verbonden. Artikel 17, eerste lid, van het besluit bevat hiervoor een limitatieve lijst. Met deze wijziging wordt deze lijst aangevuld met de algemene criteria voor verlenging op grond van artikel 18a, derde lid. Deze criteria zijn immers bepalend voor de mogelijkheid van de vergunninghouder om de vergunningstermijn te laten verlengen binnen een totale looptijd van twintig jaar. In die zin gaat het om beperkingen die dus ook als zodanig aan de vergunning moeten worden verbonden. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 1.2.6.1.1 van deze nota van toelichting.

Onderdeel C

Ingevolge artikel X, onderdeel C, van dit wijzigingsbesluit wordt artikel 18 van het Frequentiebesluit 2013 gewijzigd. Zoals reeds naar voren kwam in paragraaf 1.2.6.1.2 van deze nota van toelichting, wordt wat de verlenging betreft in het vervolg onderscheiden tussen vergunningen voor niet schaars, niet geharmoniseerd spectrum, vergunningen voor niet schaars, niet geharmoniseerd spectrum en vergunningen voor geharmoniseerd spectrum dat geen breedbandspectrum is.

De eerste wijziging van artikel 18, onderdeel a, betreft het eerste lid. Met de wijziging wordt het bereik van de verlenging van rechtswege beperkt tot vergunningen die op volgorde van binnenkomst zijn verleend én die niet geharmoniseerd spectrum betreffen. Deze wijziging hangt direct samen met de wijziging van artikel 3.17 van de wet.

De tweede wijziging van artikel 18, onderdeel b, betreft het tweede lid. Zoals reeds aan de orde was in het algemene deel van de toelichting, geldt ook voor vergunningen voor niet geharmoniseerd spectrum die niet op volgorde van binnenkomst zijn verleend, dat de verlengingsvoorwaarden in essentie ongewijzigd zijn gebleven. De wijziging van het tweede lid betreft daarom alleen de clausulering dat het alleen gaat over vergunningen voor niet geharmoniseerd spectrum.

De derde wijziging van artikel 18, onderdeel c, betreft de invoeging van het derde tot en met zesde lid.

Het nieuwe derde lid betreft vergunningen voor geharmoniseerd spectrum, voor zover het niet gaat om spectrum voor draadlozebreedbanddiensten De bepaling strekt tot omzetting van artikel 50, eerste en tweede lid, van de Telecomcode. Ingevolge het hiervoor bedoelde eerste lid dient steeds een besluit over de verlenging van individuele gebruiksrechten voor geharmoniseerd spectrum te worden genomen, tenzij dat «bij de overdracht van het gebruiksrecht» reeds was uitgesloten. Dit laatstgenoemde aspect is geregeld in het vierde lid. Bij de omzetting in het Frequentiebesluit 2013 wordt onderscheid gemaakt tussen het verlengbaarheidsbesluit en het verlengingsbesluit. Daarmee wordt de bestaande werkwijze gevolgd waarbij eerst een besluit wordt genomen over de verlengbaarheid van een of meer gelijksoortige vergunningen, met vermelding van de verlengingsvoorwaarden, en daarna een besluit op elk van de ingediende verlengingsaanvragen. Zonder een dergelijke fasering zouden veel aanvragen beoordeeld moeten worden zonder dat vooraf duidelijk is of verlenging als zodanig aan de orde is en of de aanvrager instemt met de gestelde verlengingsvoorwaarden. Met het oog hierop is in de aanhef van het derde lid bepaald dat in de bedoelde gevallen steeds een verlengbaarheidsbesluit wordt genomen. Daarbij dient in elk geval rekening te worden gehouden met een aantal nader bepaalde factoren, in lijn met het tweede lid van artikel 50 van de Telecomcode. De in de onderdelen a tot en met e genoemde factoren vormen niet een limitatieve lijst.

Ten eerste betreft het de doelstellingen van de artikelen 3, 45, tweede lid, en 48, tweede lid, van de Telecomcode – zoals het bevorderen van connectiviteit en van mededinging – en doelstellingen betreffende het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang. Gelet op de tekst van onderdeel a van artikel 50, tweede lid, Telecomcode kunnen overigens ook andere doelstellingen van overheidsbeleid op grond van Unierecht of nationaal recht worden betrokken bij de afweging.

Onderdeel b betreft de mate waarin verlenging in de weg staat aan de uitvoering van geharmoniseerde voorwaarden. Er kan zich namelijk de situatie voordoen dat tijdens de looptijd van een vergunning geharmoniseerde voorwaarden voor het desbetreffende spectrum zijn vastgesteld die reden zijn om niet tot verlenging over te gaan, bijvoorbeeld omdat toepassing van deze voorwaarden een herverdeling van het betreffende spectrum vergen. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als de geharmoniseerde voorwaarden een bepaalde kavelgrootte of de toepassing van een specifieke technologie voorschrijven. Het kan dan nodig of wenselijk zijn om het betreffende spectrum te herverdelen teneinde te kunnen voldoen aan deze voorwaarden.

Onderdelen c en d betreffen respectievelijk de belangen van mededinging en doelmatig frequentiegebruik. Daarmee wordt in het bijzonder gedoeld op het overeenkomstig artikel 52 van de Telecomcode «bevorderen van de mededinging of het voorkomen van enige verstoring ervan» (artikel 50, tweede lid, onderdeel d) en op het «bevorderen om het gebruik van radiospectrum efficiënter te maken in het licht van ontwikkelingen op het vlak van de technologie of de markt». Onderdeel e tenslotte betreft het belang van continuïteit van dienstverlening, voor zover het gaat om een dreigende, ernstige verstoring van de dienstverlening. In hoeverre dat aan de orde is, is afhankelijk van onder meer de aard van de dienstverlening en de kans dat niet-verlengbaarheid leidt tot onderbreking van de dienstverlening. De bestaande voorziening om op korte termijn tot verlenging over te gaan ter voorkoming van discontinuïteit, is behouden (het vernummerde elfde lid). Het is immers denkbaar dat ten tijde van het verlengbaarheidsbesluit werd voorzien dat een nieuwe uitgifte tijdig kon worden gerealiseerd maar dat die uitgifte vertraging ondervindt. Dan is er nog steeds de mogelijkheid om ambtshalve tot verlenging over te gaan wanneer dat nodig is om de continuïteit van dienstverlening te waarborgen.

De factor van tenuitvoerlegging van de vergunningsvoorwaarden, genoemd in artikel 50, tweede lid, onderdeel c, wordt niet genoemd in het nieuwe derde lid omdat de mate van naleving niet zozeer relevant is voor besluiten over de verlengbaarheid, maar vooral bij de beoordeling van een verlengingsaanvraag (als tot verlengbaarheid is besloten). Dit is in de huidige situatie de gangbare praktijk. Om te expliciteren dat verlengingsaanvragen op deze en andere aspecten worden getoetst, wordt in het tiende lid artikel 3.19 van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard. In dat artikel worden de gronden vermeld voor intrekking van vergunningen, waaronder het niet meer voldoen aan de gestelde eisen om voor de vergunning in aanmerking te komen (tweede lid, onderdeel a), overtreding van de vergunningsvoorwaarden (tweede lid, onderdeel b), gevaar voor de veiligheid van de staat of de openbare orde (tweede lid, onderdeel d) en overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid frequentieruimte (tweede lid, onderdeel g). Het is wenselijk dat in die gevallen waarin een vergunning kan worden ingetrokken ook verlenging kan worden geblokkeerd.

Het nieuwe vierde lid betreft de hiervoor reeds bedoelde situatie waarin vergunningen zijn verleend onder de voorwaarde dat de looptijd niet zal worden verlengd. Gelet op het feit dat het gaat om een uitzondering op het derde lid betreft het steeds vergunningen die op grond van artikel 3.10 van de wet zijn verleend voor geharmoniseerd spectrum, uitgezonderd spectrum voor draadlozebreedbanddiensten. Het is niet nodig en niet wenselijk dat in een dergelijk geval alsnog een verlengbaarheidsbesluit wordt genomen.

In het nieuwe vijfde lid is aangeduid binnen welke termijn het verlengbaarheidsbesluit moet worden genomen. In de Telecomcode is bepaald dat dergelijke besluiten ruimschoots vóór het einde van de looptijd maar, bij besluiten op aanvraag, niet eerder dan vijf jaar daarvoor moeten worden genomen. In verband hiermee is de bestaande termijn voor het nemen van verlengbaarheidsbesluiten (tussen vier en twee jaar voor het einde van de looptijd) aangepast tot de periode tussen vijf en twee jaar voor het einde van de looptijd. De uitzondering voor commerciële omroepvergunningen is behouden: een verlengbaarheidsbesluit kan tot één jaar voor het einde van de looptijd worden genomen. Daarmee is de termijn waarbinnen besloten moet worden over de verlengbaarheid van vergunningen voor niet-geharmoniseerd spectrum en voor vergunningen voor geharmoniseerd spectrum gelijk getrokken. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de procedure voor de verlenging van vergunningen zo eenduidig mogelijk blijft.

In het nieuwe zesde lid wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard op verlengingsbesluiten op grond van het tweede dan wel derde lid. In het derde lid van artikel 50 Telecomcode zijn voor het voorbereiden van besluiten over verlenging van vergunningen voor geharmoniseerd spectrum procedurele voorwaarden gesteld, n.l. het hanteren van een open, transparante en niet-discriminerende procedure met onder meer gelegenheid voor inspraak en een motiveringsverplichting en met inachtneming van indicaties over de mate waarin andere marktpartijen interesse hebben om een vergunning voor de desbetreffende frequentieruimte te verkrijgen. Gelet op de bestaande kaders van de Algemene wet bestuursrecht kan voor de omzetting hiervan worden volstaan met het toepassen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van voornoemde wet. Gelet op het feit dat toepassing van die procedure thans reeds gangbaar is bij de verlenging van vergunningen voor schaars spectrum, is er met het oog op eenduidigheid van de procedure voor de verlenging van vergunningen voor gekozen om deze procedure ook van toepassing te verklaren voor de verlenging van vergunningen voor schaars niet geharmoniseerd spectrum.

Voor de toelichting van de zesde wijzigingsbepaling, onderdeel f, betreffende de invoeging van een nieuw tiende lid, wordt verwezen naar de toelichting hiervoor inzake het nieuwe derde lid.

De overige onderdelen van onderdeel C betreffen technische of redactionele wijzigingen. De procedurele bepalingen hebben steeds alleen betrekking op verlengingen op grond van het tweede of het derde lid. Voor zover nodig bevat artikel 18a procedurele bepalingen voor de verlenging van vergunningen voor geharmoniseerd breedbandspectrum, hetzij eigenstandige bepalingen, hetzij door van overeenkomstige toepassing verklaring van onderdelen van artikel 18. Overeenkomstige toepassing van artikel 18 kan bijvoorbeeld nodig zijn om de continuïteit van dienstverlening te waarborgen voor frequenties die zijn geharmoniseerd ten behoeve van draadlozebreedbanddiensten.

Opmerking verdient nog dat het huidige achtste lid van artikel 18 (nieuwe twaalfde lid) niet is gewijzigd maar dat de strekking ervan wel verandert als gevolg van de invoering van het afwegingskader voor verlengingen voor geharmoniseerd spectrum. Het betreft de overeenkomstige toepassing van het eerste, tweede en derde lid van artikel 18 op vergunningen die zijn verkregen op de voet van artikel 3.19a en 3.20 van de wet. Het derde lid heeft nu nog betrekking op de termijn waarbinnen het verlengbaarheidsbesluit moet worden genomen terwijl het nieuwe derde lid de verlenging voor geharmoniseerd spectrum betreft. Door de huidige tekst ongewijzigd te laten wordt bewerkstelligd dat het regime voor geharmoniseerd spectrum ook op de ingevolge artikelen 3.19a en 3.20 van de wet verkregen vergunningen van overeenkomstige toepassing is. Dat vervolgens de termijnbepaling (vijfde lid nieuw) ook van overeenkomstige toepassing is, vloeit voort uit de samenhang tussen enerzijds het tweede en derde lid en anderzijds de daarop volgende leden van het artikel.

Tenslotte zij vermeld dat het huidige negende lid (nieuwe dertiende lid), betreffende vergunningen die op grond van artikel 3.6 van de wet zijn verleend voor publieke omroep, niet is gewijzigd. Dit houdt verband met het feit dat deze vergunningen steeds betrekking hebben op niet geharmoniseerd spectrum.

Onderdeel D

Op grond van artikel X, onderdeel D, van dit wijzigingsbesluit wordt een nieuw artikel 18a opgenomen in het Frequentiebesluit 2013. In het eerste lid van dat nieuwe artikel is vastgelegd dat voor vergunningen voor ten behoeve van draadlozebreedbanddiensten geharmoniseerd radiospectrum een minimale looptijd van vijftien jaar geldt. Die harmonisatie vindt plaats door middel van uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie, in artikel 49, tweede lid, aangeduid als technische uitvoeringsmaatregelen. Of een uitvoeringsbesluit betrekking heeft op harmonisatie voor draadlozebreedbanddiensten, kan worden afgeleid van de naam, inhoud of doelstelling(en) van het uitvoeringsbesluit.

Blijkens het tweede lid van het nieuwe artikel 18a geldt het verlengingsregime dat is opgenomen in het derde tot en met zesde lid, niet indien de in het eerste lid bedoelde vergunningen een looptijd van twintig jaar of meer hebben.

Op grond van artikel 18a, derde lid, dienen voor vergunningen die worden verleend voor een termijn van ten minste vijftien jaar, maar minder dan twintig jaar, vooraf de algemene criteria te worden bepaald aan de hand waarvan wordt besloten om de looptijd al dan niet te verlengen. Die algemene criteria gelden totdat de totale vergunningsduur, dus met inbegrip van de verlenging(en), ten minste twintig jaar is. De algemene criteria worden vastgesteld bij het besluit over de verdelingsprocedure, bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, van de wet. Zoals hierboven toegelicht bij de wijziging van artikel 17 van het besluit (artikel IX, onderdeel A, van dit wijzigingsbesluit), zijn de algemene criteria in feite verlengingsvoorwaarden die als beperkingen aan de vergunning moeten worden verbonden. Dat maakt ook dat het niet noodzakelijk is in artikel 3.10, derde lid, van de wet expliciet te bepalen dat het verdelingsbesluit mede betrekking heeft op de algemene criteria. In deze bepaling is immers bepaald dat in het kader van een verdeling zoveel mogelijk vooraf wordt bepaald welke beperkingen en voorschriften zullen worden verbonden aan de te verdelen vergunningen. Gelet op het bepaalde in artikel 49, tweede lid, van de Telecomcode, geldt voor de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure een afwijkende termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen, namelijk drie maanden.

In het vierde lid van het nieuwe artikel 18a is in lijn met de Telecomcode aangeduid waarop de algemene criteria betrekking kunnen hebben. Het betreft een aantal algemene thema’s zoals doelmatig frequentiegebruik, het bevorderen van technologische ontwikkeling, openbare orde en veiligheid. Bij doelmatig frequentiegebruik is onder meer van belang dat ook ten tijde van de verlenging wordt voldaan aan de voorwaarden die golden voor de verdeling van de desbetreffende frequentieruimte en de vergunningverlening. Te denken valt aan een voorwaarde dat verlenging niet er toe leidt dat de maximale hoeveelheid frequentieruimte, bedoeld in artikel 3.11 van de wet, wordt overschreden. Ook is het in dit kader van belang of een vergunninghouder ten tijde van de verlenging nog steeds voldoet aan de eisen die zijn gesteld om in aanmerking te komen voor de vergunning, zoals bijvoorbeeld de eis dat een partij niet failliet mag zijn. Bij de opstelling van de algemene criteria zal noodzakelijkerwijs een zeker abstractieniveau moeten worden gehanteerd. Het gaat immers om criteria die eerst ten minste vijftien jaar later moeten worden toegepast. Het is vooraf moeilijk te voorspellen waar bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen dan toe hebben geleid en welke specifieke randvoorwaarden dus bij de verlenging moeten worden gehanteerd. Bij de toepassing van de criteria in het kader van de beoordeling, bedoeld in het vijfde lid van het nieuwe artikel 18a, dient rekening te worden met de actuele omstandigheden.

Blijkens het vijfde lid vindt verlenging in beginsel plaats indien uit de beoordeling volgt dat aan de algemene criteria is voldaan. Een uitzondering geldt voor het geval verlenging bezwaarlijk is vanwege het feit dat de vergunninghouder zich niet heeft gehouden aan wettelijke of vergunningsvoorschriften terwijl hiervoor een last onder dwangsom of bestuurlijke boete is opgelegd. Het is aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat om te bepalen of de ernst van de overtreding zodanig is dat deze in de weg staat aan verlenging. In het kader van de verlenging kan bij ministeriële regeling worden bepaald binnen welke termijn verlengingsaanvragen kunnen worden ingediend. Verder dient tijdig kenbaar te worden gemaakt welk bedrag voor de verlenging verschuldigd is. Met het oog hierop zijn artikel 18, negende lid (nieuw) en elfde lid (nieuw), van overeenkomstige toepassing verklaard. Hiernaast is artikel 18, twaalfde lid (nieuw), van overeenkomstige toepassing verklaard. Die bepaling bevat een voorziening om te voorkomen dat de continuïteit van de dienstverlening in het geding komt als gevolg van het feit dat een herverdeling van de frequentieruimte onverhoopt vanwege onvoorziene omstandigheden niet tijdig kan worden gerealiseerd.

Het zesde lid van het nieuwe artikel 18a geeft uitvoering aan de bepaling in de Telecomcode over betrokkenheid van belanghebbenden bij de voorbereiding van het besluit inzake verlenging. Op deze voorbereiding is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing met een termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen van drie maanden.

In het zevende lid van het nieuwe artikel 18a is bepaald in welke gevallen kan worden afgeweken van de voorschriften voor de verleningstermijn en de verlengingsvoorwaarden. Of daadwerkelijk van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, vergt een beoordeling door de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Er dient te worden onderbouwd waarom in een concreet geval bij de beoogde vergunningverlening een kortere vergunningstermijn of andere verlengingsvoorwaarden worden gehanteerd. Hierbij is het algemene uitgangspunt van belang dat een looptijd moet worden gehanteerd die passend is, met inachtneming van de in artikel 3.17, eerste lid, van de wet bedoelde doelen.

De eerste afwijkingsgrond betreft gebieden waar de toegang tot netwerken met hoge snelheid zeer gebrekkig is, voor zover het maken van de uitzondering noodzakelijk is in verband met de doelstellingen van artikel 45, tweede lid, van de Telecomcode. In die bepaling wordt als zodanig het belang van consumenten genoemd en, met het oog daarop, een aantal meer specifieke doelstellingen, zoals het streven naar een hoogwaardige breedbanddekking en het tegengaan van technische storingen. In de huidige situatie waarin Nederland een relatief goed breedbandnetwerk heeft, zal toepassing van deze uitzonderingsgrond niet snel aan de orde zijn.

Ten tweede kan worden afgeweken van het verlengingsregime voor geharmoniseerd breedbandspectrum bij op grond van artikel 3.12 van de wet verleende vergunningen. Het betreft vergunningen die worden verleend voor experimenten, evenementen en testen, doorgaans met een relatief korte looptijd, en waarvoor niet de gebruikelijke verdelingsprocedure geldt. Dergelijke vergunningen worden, vooral in frequentiebanden zoals bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van het Frequentiebesluit 2013 vaak aangevraagd en uitgegeven voorafgaand aan de definitieve verdeling van de betreffende frequentieruimte.

Een derde afwijkingsgrond betreft de situatie waarin de desbetreffende frequentieruimte gelijktijdig kan worden gebruikt voor draadlozebreedbanddiensten en voor andere doeleinden. Soms is bijvoorbeeld co-existentie mogelijk, of het gebruik voor de andere doeleinden krijgt een secundaire status, of de frequentieruimte wordt toegewezen op non-interferentie basis. Vergunningverlening voor die andere toepassing hoeft dan niet op voorhand te voldoen aan de verleningstermijn en verlengingsvoorwaarden van het eerste tot en met het zesde lid.

De vierde afwijkingsgrond betreft de situatie waarin gebleken is dat er geen vraag is naar de frequentieruimte, gelet op de bestemming. Alsdan kan de bestemming in het frequentieplan worden gewijzigd en dan is er niet langer reden vast te houden aan het regime dat is bedoeld voor het bevorderen van vergunningverlening voor draadlozebreedbanddiensten. De kans dat deze situatie zich zal voordoen lijkt bijzonder klein te zijn.

Het achtste lid van het nieuwe artikel 18a betreft de mogelijkheid om een uitzondering te maken op het eerste tot en met het zesde lid van dat artikel teneinde te bewerkstelligen dat de looptijd van vergunningen in het geharmoniseerde radiospectrum gelijktijdig verstrijkt met andere vergunningen. Teneinde uitvoering te geven aan het beleid zoals vastgelegd in de Nota mobiele communicatie (Kamerstukken II 2019/20, 29 984, nr. 881) zal naar verwachting in bepaalde gevallen gebruik worden gemaakt van deze uitzonderingsbepaling. Toepassing van deze bepaling is overigens ook denkbaar in de situatie waarin de uitgifte van bepaalde frequentieruimte niet tijdig kan worden gerealiseerd en waarin met overeenkomstige toepassing van artikel 18, achtste lid (nieuw), met het oog op de continuïteit een beperkte verlenging plaatsvindt. Ook dan is het argument om de looptijden gelijktijdig te laten verstrijken, reden om af te wijken van het regime van het eerste tot en met het zesde lid.

Het negende lid betreft de situatie dat de verlengingsregels van artikel 18a niet (meer) van toepassing zijn, bijvoorbeeld omdat de initiële vergunningsduur twintig jaar of meer bedraagt of omdat na verlenging de totale looptijd twintig jaar of meer bedraagt. Onder omstandigheden is het denkbaar dat dan wordt overwogen om nog tot (verdere) verlenging over te gaan. Het ligt in de rede om dan gebruik te kunnen maken van het stelsel van artikel 18, derde en volgende leden, nu dit de nodige inhoudelijke en procedurele randvoorwaarden bevat voor het nemen van besluiten over en tot verlenging. In verband hiermee is in het negende lid bepaald dat in voorkomend geval bij besluit van de minister de relevante bepalingen van artikel 18 van overeenkomstige toepassing kunnen worden verklaard. Deze mogelijkheid wordt ook geboden voor het geval op grond van het zevende of achtste lid is afgeweken van het verlengingsregime van artikel 18a. Ook dan kan behoefte zijn om voor de besluitvorming over verlenging gebruik te maken van het verlengingsregime voor geharmoniseerd spectrum van artikel 18.

Op grond van artikel 18a, tiende lid, is het mogelijk bij een verlenging overeenkomstig het vijfde lid van dat artikel de beperkingen en voorschriften te wijzigen, zoals ook geldt voor de verlenging van frequentievergunningen in het algemeen. Gelet op de doelstelling van het regime voor ten behoeve van draadlozebreedbanddiensten geharmoniseerd radiospectrum geldt hierbij de randvoorwaarde dat de wijziging betrekking moet hebben op de algemene criteria. Het kan immers noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de onderliggende doelstellingen van de algemene criteria om bijvoorbeeld de vergunningsvoorwaarden te wijzigen met het oog op doelmatig frequentiegebruik of ongestoorde mededinging. Zo kan in de loop van vijftien jaar de mededingingssituatie zodanig zijn gewijzigd dat verlenging slechts mogelijk is als hierbij aanvullende beperkingen of voorschriften worden gesteld. De beoordeling of is voldaan aan de algemene criteria laat dus ruimte voor een besluit om te verlengen onder de voorwaarde dat een bepaalde wijziging wordt aangebracht in de beperkingen en voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.

Het elfde lid van het nieuwe artikel 18a bevat een grondslag voor het stellen van nadere regels. Te denken valt aan regels over de aanvraagprocedure voor verlenging. Ook artikel 18 van het Frequentiebesluit 2013 bevat een dergelijke grondslag.

Onderdeel E

Met de in artikel X, onderdeel E, van dit wijzigingsbesluit opgenomen nieuwe paragraaf 3.8 van het Frequentiebesluit 2013 wordt uitwerking gegeven aan artikel 3.20, eerste lid, en artikel 3.20a, eerste lid, van de wet. Op deze wijziging is ingegaan in paragraaf 1.2.6.2 van deze nota van toelichting.

Onderdelen F en G

Met de in artikel X, onderdelen F en G, van dit wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van de artikelen 23 en 24 van het Frequentiebesluit 2013 wordt invulling gegeven aan artikel 3 van de krachtens artikel 57, tweede lid, van de Telecomcode vastgestelde Uitvoeringsverordening (EU 2020/1070 (PbEU 2020, L 321). Op deze wijziging is ingegaan in paragraaf 1.2.6.3 van deze nota van toelichting.

Artikel XI (inwerkingtreding)

Artikel XI van dit wijzigingsbesluit regelt niet alleen de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit maar ook de inwerkingtreding van de Wet van 16 februari 2022 tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek van elektronische communicatie (Implementatie Telecomcode). Daarmee is invulling gegeven aan artikel IV van die wet dat voorziet in inwerkingtreding van de artikelen van die wet op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Van de inwerkingtreding is uitgezonderd artikel I, onderdeel QQQ, van die wet. Dat is nodig, omdat gebleken is, dat de in dit artikel opgenomen toevoeging van het begrip (openbare) elektronische communicatiedienst bij nader inzien onjuist is. Met deze toevoeging was bedoeld om de zogenaamde over-de-topdiensten nog niet onder de werking van de e-privacyregels te laten vallen. Zie ook de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3 blz. 128). Gebleken is echter dat deze diensten als gevolg van artikel 125, laatste volzin, jo. de concordantietabel in bijlage XIII van de Telecomcode wel onder de werking van de e-privacyregels dienen te vallen. De in artikel I, onderdeel QQQ, opgenomen wijziging van artikel 11.1 van de wet, die het tegendeel beoogde te regelen, kan daarom niet in werking treden.

III. Transponeringstabel

In de onderstaande tabel is opgenomen welke artikelen van de Telecomcode worden geïmplementeerd met het onderhavige besluit. Voor een uitgebreid overzicht van de implementatie van de artikelen van de Telecomcode wordt verwezen naar de transponeringstabel die is opgenomen in de memorie van toelichting bij het bovengenoemde wetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 35 865, nr. 3, blz. 133 tot en met 165).

Bepaling van Richtlijn (EU) 2018/1972 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (de Telecomcode)

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling

Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

Artikel 40, eerste lid, eerste alinea, tweede en derde volzin

Artikel 11a.1, derde lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) en artikel II, onderdelen A, C en D, subonderdeel a, van dit wijzigingsbesluit (artikelen 2, 4 en 5, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten)

geen

 

Artikel 40, tweede lid, tweede volzin en opsomming onder a-e

Artikel 11a.2, vijfde lid, van de Tw en artikel II, onderdelen B, D, subonderdeel b, E, F, G en H, van dit wijzigingsbesluit (artikelen 3, 5, tweede lid, 6, 7 en 8 van het Besluit continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten)

geen

 

Artikel 49, tweede, derde en vierde lid

Artikel X, onderdelen A, B en D van dit wijzigingsbesluit (artikelen 1, 17 en 18a van het Frequentiebesluit 2013)

geen

 

Artikel 50, eerste tot en met vierde lid

Artikel X, onderdelen A en C van dit wijzigingsbesluit (artikelen 1 en 18, van het Frequentiebesluit 2013)

   

Artikel 51, eerste lid, tweede alinea

Artikelen 3.20, eerste lid, en 3.20a, eerste lid, van de Tw en artikel X, onderdeel, D van dit wijzigingsbesluit (nieuwe paragraaf 3.8/artikel 22a van het Frequentiebesluit 2013)

Optie om overdracht of verhuur niet toe te staan als vergunning om niet is verleend of is toegewezen voor uitzending.

Er wordt alleen een uitzondering gemaakt voor bepaalde gevallen van overdracht of verhuur van voor commerciële omroep verleende vergunningen, zoals toegelicht in paragraaf 1.2.6.2 van deze nota van toelichting.

Artikel 57, eerste lid, eerste en tweede alinea

Artikelen I en VII van dit wijzigingsbesluit (artikel 2.15f en bijlage I van het Besluit bouwwerken leefomgeving en de artikelen 1, eerste lid, en 2, vijftiende lid, van bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht)

geen

 

Artikel 57, tweede lid

Artikel 3.23 van de Tw en artikel X, onderdelen E en F, van dit wijzigingsbesluit (artikelen 23 en 24 van het Frequentiebesluit 2013)

geen

 

Artikel 57, vierde lid, eerste volzin

Artikel 5c.4 van de Tw en artikel V, onderdelen A en B, van dit wijzigingsbesluit (artikelen 1 en 2 van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken en fysieke infrastructuur)

geen

 

Artikel 57, vierde lid, tweede volzin

Artikel 5c.3, derde lid, van de Tw en artikel V, onderdeel C, van dit wijzigingsbesluit (artikel 2a van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken en fysieke infrastructuur)

   

Artikel 102, vijfde lid

Artikel 7.1, zesde en negende lid, van de Tw en artikel VIII, onderdeel R, van dit wijzigingsbesluit (artikelen 3.5a en 3.5b van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen)

geen

 

Artikel 102, zesde lid

Artikel 7.1, negende lid, van de Tw en artikel VIII, onderdeel R, van dit wijzigingsbesluit (artikelen 3.5a en 3.5b van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen)

Handhaving of invoering van regels om aanvullende informatie te verstrekken of gebruik dienst te verhinderen

Van deze optie wordt gebruik gemaakt (handhaving delegatiegrondslag), zie de toelichting op de desbetreffende artikelen.

Artikel 105, zesde lid, tweede en derde alinea

Artikel 7.2ad, vierde lid, van de Tw en artikel VIII, onderdeel S, van dit wijzigingsbesluit (artikel 3.5c van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen)

Opties voor het vaststellen van een vergoeding

Gebruik is gemaakt van de optie de vergoeding vast te stellen pro rata temporis, zie de toelichting op het desbetreffende artikel.

Artikel 108, eerste volzin

Artikel 11a.1, tweede en derde lid, van de Tw en artikel II, onderdelen A, C en D, subonderdeel a, van dit wijzigingsbesluit (artikelen 2, 4 en 5, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit continuïteit openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten)

geen

 

Artikel 108, tweede volzin

Artikel 7.7, derde en vierde lid, van de Tw en artikel VIII, onderdeel T, van dit wijzigingsbesluit (nieuwe paragraaf 3.5 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen)

geen

 

Artikel 112, tweede lid

Artikel 7.5 van de Tw en artikel VIII, onderdeel M, van dit wijzigingsbesluit (artikel 3.1 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen)

geen

 

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PbEU 2014, L 153).

Naar boven