Besluit van 10 december 2014 tot wijziging van het Besluit doorberekening kosten ACM en een enkel ander besluit in verband met de gegevensverstrekking door marktorganisaties aan de ACM ten behoeve van de doorberekening

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 24 november 2014, nr. WJZ / 14190722;

Gelet op artikel 6a, zesde lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en artikel 9.5 van de Telecommunicatiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 december 2014 nr. W 15.14.0441/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 9 december 2014, nr. WJZ / 14200897;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit doorberekening kosten ACM wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen per categorie subcategorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten worden vastgesteld. Op deze subcategorieën is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

B

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald beneden welke relevante omzet aan een marktorganisatie geen bedrag in rekening wordt gebracht. Deze omzet kan voor de verschillende categorieën verschillend worden vastgesteld.

2. In het vijfde lid wordt «, waarbij per marktorganisatie wordt gecorrigeerd voor het saldo van in- en uitgeporteerde nummers op die datum» vervangen door: . Bij ministeriële regeling wordt geregeld in welke gevallen en op welke wijze wordt gecorrigeerd voor het saldo van in- en uitgeporteerde nummers op die datum.

C

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a (opgave omzet peiljaar)

  • 1. Een marktorganisatie behorend tot een in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, 2° of 5°, onderdeel b, onder 2°, of onderdeel c, onder 1°, genoemde categorie, verstrekt vóór 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld aan de ACM een opgave van de in het betrokken peiljaar behaalde relevante omzet, tenzij de ACM de marktorganisatie heeft laten weten reeds over de betreffende gegevens te beschikken.

  • 2. De opgave gaat vergezeld van een verklaring van een accountant die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 36 van de Wet op het accountantsberoep, dat de opgave een getrouw beeld geeft van de in het peiljaar behaalde relevante omzet en voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen.

  • 3. Indien met betrekking tot het peiljaar een jaarrekening is vastgesteld, doet de marktorganisatie de opgave vergezeld gaan van die jaarrekening.

  • 4. Bij ministeriële regeling wordt de relevante omzet bepaald beneden welke een marktorganisatie een opgave kan doen zonder een verklaring als bedoeld in het tweede lid en een jaarrekening als bedoeld in het derde lid bij te voegen. Deze omzet kan voor de verschillende categorieën verschillend worden vastgesteld.

  • 5. Een opgave van de netto-omzet die op grond van artikel 377, derde lid, onder a, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is vermeld in de jaarrekening, voldoet aan de in het eerste lid bedoelde opgave.

  • 6. Indien opgave wordt gedaan van de netto-omzet, bedoeld in het vijfde lid, kan in plaats van een accountantsverklaring als bedoeld in het tweede lid, een voor de jaarrekening afgegeven accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden verstrekt.

  • 7. Indien de marktorganisatie niet tijdig heeft voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting of een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan en dit verzuim niet heeft hersteld na daartoe door de ACM in de gelegenheid te zijn gesteld, kan de ACM een schatting doen van haar relevante omzet en op basis daarvan het bedrag vaststellen.

  • 8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de opgave van de relevante omzet door de marktorganisatie en over de verklaring van de accountant, bedoeld in het tweede lid.

  • 9. Bij ministeriële regeling kunnen gegevens en bescheiden worden aangewezen die door een marktorganisatie die op grond van het bepaalde bij en krachtens het vierde lid niet gehouden is tot het bijvoegen van een accountantsverklaring en een jaarrekening en ten aanzien van welke de ACM vermoedt dat zij een onjuiste opgave heeft verstrekt, op verzoek van de ACM moeten worden verstrekt. De in de eerste volzin bedoelde gegevens en bescheiden kunnen de in het vierde lid bedoelde accountantsverklaring en jaarrekening betreffen.

D

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: De verplichting om over dit deel een opgave als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, te doen rust op de marktorganisatie die activiteiten heeft overgenomen. Artikel 12a, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen per categorie of subcategorie van marktorganisaties activiteiten worden aangewezen van welke de relevante omzet niet wordt betrokken bij de berekening van de relevante omzet van de desbetreffende marktorganisaties.

  • 4. Bij de in het derde lid bedoelde ministeriële regeling worden uitsluitend activiteiten aangewezen die zijn verweven met activiteiten waartoe het aan de ACM opgedragen nalevingstoezicht zich niet uitstrekt.

E

Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt in artikel 15 een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van artikel 12a, eerste lid, verstrekt een marktorganisatie behorend tot een in artikel 12a, eerste lid, bedoelde categorie, ten behoeve van de vaststelling van de bedragen geldend voor het kalenderjaar 2015, de in artikel 12a, eerste lid, bedoelde opgave van de relevante omzet vóór 1 maart 2015.

ARTIKEL II

Artikel 2.13, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen komt te luiden:

  • 1. Voor de vaststelling van de hoogte van de bijdrage wordt de vergoeding, bedoeld in artikel 9.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet toegedeeld aan de aanbieders naar rato van hun omzet. De artikelen 12, vierde lid, en 13 van het Besluit doorberekening kosten ACM zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald beneden welke omzet aan een aanbieder geen bedrag in rekening wordt gebracht.

  • 3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid wordt uitgegaan van de omzetgegevens die op grond van artikel 12a van het Besluit doorberekening kosten ACM zijn verstrekt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst wordt uitgegeven na 31 december 2014, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 10 december 2014

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inhoud van dit besluit

Deze algemene maatregel van bestuur (hierna: het besluit) voorziet in een wijziging van het Besluit doorberekening kosten ACM. In de nota van toelichting bij laatstgenoemd besluit werd deze wijziging reeds aangekondigd. De wijziging wordt mogelijk gemaakt door de aanpassing (Kamerstukken 33 976) van artikel 6a, zesde lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (hierna: de wet). Deze aanpassing van artikel 6a, zesde lid, van de wet maakt het mogelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) nadere regels te stellen over de systematiek voor de doorberekening van kosten van de Autoriteit Consument en Markt (ACM).

In verband daarmee voorziet dit besluit in de invoeging van enkele delegatiegrondslagen in het Besluit doorberekening kosten ACM, zodat bij ministeriële regeling enkele gedetailleerde punten van de doorberekeningssystematiek kunnen worden uitgewerkt. Zie hierover verder de toelichting op de onderdelen A, B en D (artikel 13, derde lid) van artikel I.

Daarnaast voorziet de genoemde aanpassing van artikel 6a, zesde lid, van de wet erin dat bij amvb regels kunnen worden gesteld over de door marktorganisaties te verstrekken gegevens (omzetopgave). Het in dit besluit opgenomen artikel 12a van het Besluit doorberekening kosten ACM bevat deze regels en de in dit besluit opgenomen wijzigingen van de artikelen 13, eerste lid, en 15 van het Besluit doorberekening kosten ACM hangen met deze regels samen. De regels houden in dat elke marktorganisatie waaraan ACM-kosten worden toegedeeld naar rato van de omzet, verplicht is jaarlijks opgave te doen van haar relevante omzet, behalve indien de ACM reeds over die omzetgegevens beschikt en dat aan de marktorganisatie heeft doorgegeven. Artikel 12a regelt voorts van welke gegevens de omzetopgave vergezeld dient te gaan (accountantsverklaring en jaarrekening) en dat beneden een bij ministeriële regeling te bepalen omzet marktorganisaties daarvan zijn vrijgesteld (artikel 12a, vierde lid). Ten slotte regelt artikel 12a dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de omzetopgave en de accountantsverklaring. Zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel C.

Ook voorziet dit besluit in een wijziging van artikel 2.13 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (Bude). Laatstgenoemde wijziging hangt gedeeltelijk samen met genoemd artikel 12a (wijziging van artikel 2.13, derde lid, Bude) en vloeit gedeeltelijk voort uit de wens om de vaststelling van de bijdrage voor universele dienstverlening qua opzet en formulering in lijn te brengen met de wijze waarop in het Besluit doorberekening kosten ACM de doorberekening van kosten aan marktorganisaties is geregeld, namelijk door middel van omslag naar rato van hun relevante omzet (wijziging van artikel 2.13, eerste en tweede lid, Bude).

2. Regeldrukeffecten

Als gevolg van dit besluit blijft de regeldruk voor marktorganisaties in totaal min of meer gelijk. Voor marktorganisaties in de sectoren telecom en post blijft de tot dusverre bestaande verplichting in stand om jaarlijks opgave aan de ACM te doen van hun relevante omzet. Voor marktorganisaties in de sector energie (regionale netbeheerders elektriciteit en gas) ontstaat er naar verwachting geen nieuwe verplichting tot het doen van omzetopgave. De regionale netbeheerders elektriciteit en gas dienen in het kader van de tariefregulering door de ACM immers al allerlei gegevens aan te leveren bij de ACM (o.a. gegevens inzake de zogenaamde totale inkomsten). De ACM kan een marktorganisatie laten weten reeds over de vereiste gegevens te beschikken (artikel 12a, eerste lid). In dat geval is een nieuwe opgave niet vereist. Wel ontstaat er een nieuwe verplichting voor de markorganisaties in de categorie warmtelevering. Het betreft hier naar schatting vier marktorganisaties. Voorts is voor de toezichtcategorieën met slechts één marktorganisatie geen verdeelsleutel en dus ook geen omzetopgave vereist (landelijk netbeheer elektriciteit, landelijk netbeheer gas, universele postdienst, loodswezen, luchtvaart). Voor de toezichtcategorieën nummers en certificatiedienstverleners geldt als verdeelsleutel het bij de ACM bekende aantal toegekende nummers aan respectievelijk het aantal uitgegeven certificaten door een marktorganisatie.

In de toelichting bij artikel 12a wordt ingegaan op de eisen die aan de omzetopgave worden gesteld. De gegevens hierover zijn in de regel beschikbaar in de financiële administratie van bedrijven. Omzetgegevens spelen immers een belangrijke rol bij het opstellen van – bijvoorbeeld – de financiële verslaglegging van bedrijven. Met het oog op de heffing over de toegevoegde waarde dient een bedrijf reeds in de belastingaangifte te vermelden welke van zijn activiteiten in Nederland worden verricht. Bijgevolg zal de boekhouding van een marktorganisatie zodanig zijn ingericht dat zonder veel moeite kan worden bepaald welk deel van de omzet betrekking heeft op binnenlandse activiteiten. Marktorganisaties kunnen hiervoor in de regel gebruikmaken van de jaarrekening die rechtspersonen op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht zijn te publiceren. Dit is in het bijzonder het geval indien de voor de opgave benodigde relevante omzet zonder meer blijkt uit de jaarrekening.

De omzetopgave dient vergezeld te gaan van een accountantsverklaring (artikel 12a, tweede lid). Als met betrekking tot het peiljaar een jaarrekening is vastgesteld moet die eveneens worden bijgevoegd (artikel 12a, derde lid). Deze stukken hoeven echter niet te worden bijgevoegd indien de marktorganisatie een omzet heeft die lager is dan de bij ministeriële regeling bepaalde omzet (artikel 12a, vierde lid).

Ook zal de marktorganisatie om doelmatigheidsredenen kunnen kiezen voor een opgave aan de hand van de jaarrekening (netto-omzet als bedoeld in artikel 377, derde lid, onder a, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Die keuze ligt voor de hand, indien haar omzet slechts in beperkte mate betrekking heeft op activiteiten die voor de omzetopgave niet relevant zijn. In dat geval mag, in plaats van de hiervoor genoemde accountantsverklaring, de accountantsverklaring worden bijgevoegd die door (middel)grote bedrijven aan de jaarrekening moet worden toegevoegd (zie de artikelen 393, 396 en 397 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Het is derhalve aan de marktorganisatie om, al naar gelang de aard van haar bedrijf en de beschikbare informatie, een specifieke omzetopgave met een daarvoor opgestelde accountantsverklaring te doen, of te volstaan met een opgave overeenkomstig zijn jaarrekening. In dat laatste geval volstaat de algemene, over de jaarrekening als zodanig verstrekte accountantsverklaring.

Omdat de hoogte van de bij ministeriële regeling te bepalen omzetdrempel, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, naar verwachting zal worden afgestemd op de hoogte van de netto-omzet, bedoeld in artikel 396, eerste lid, onder b, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zal vermoedelijk in weinig gevallen een aparte accountantsverklaring ten behoeve van de omzetopgave nodig zijn. De daargenoemde netto-omzet is één van de criteria die in Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden gehanteerd om kleine bedrijven af te bakenen van middelgrote en grote bedrijven.

Het totale aantal marktorganisaties dat een jaarlijkse omzetopgave moet doen bedraagt circa 832 marktorganisaties in de sector telecom, 106 marktorganisaties in de sector post en vier marktorganisaties in de sector energie. De gemiddelde duur voor het doen van een omzetopgavewordt geschat op ten hoogste één dagdeel, te weten vier uur. In dit gemiddelde zitten ook de uren samenhangend met het verkrijgen van aparte accountantsverklaring. Uitgaand van een gemiddelde loonsom van € 50 per uur levert dit het volgende beeld op. Voor de sectoren telecom en post blijven de structurele administratieve lasten gelijk. Deze bedragen € 187.600 per jaar. Voor de sector energie (warmtelevering) stijgen de administratieve lasten structureel met € 800 per jaar. Per saldo blijft de regeldruk als gevolg van dit besluit derhalve min of meer gelijk.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel A

Dit onderdeel voorziet in de toevoeging van een derde lid aan artikel 10 van het Besluit doorberekening kosten ACM. Dat derde lid biedt de mogelijkheid bij ministeriële regeling subcategorieën vast te stellen. Hieraan is in elk geval behoefte voor de doorberekening van de kosten samenhangend met het toezicht op nummers (differentiatie naar aantal en soort nummers). Voorts kan aan de vaststelling van subcategorieën behoefte zijn indien binnen een categorie, bijvoorbeeld door technische ontwikkelingen, toch een differentiatie van werkzaamheden en diensten optreedt en die activiteiten niet langer door alle marktorganisaties vallend onder die categorie worden verricht. In een dergelijk geval is het niet langer logisch om de kosten die de ACM maakt om toe te zien op de bedoelde activiteiten over alle marktorganisaties van die categorie te blijven omslaan. Het vaststellen van subcategorieën kan dan een oplossing bieden.

Artikel I, onderdeel B

Het eerste lid van dit onderdeel strekt ertoe de thans in artikel 12, derde lid, van het Besluit doorberekening kosten ACM opgenomen omzetgrens van € 2.000.000 te vervangen door de bepaling dat die ondergrens bij ministeriële regeling wordt vastgesteld en per categorie kan verschillen.

Bij de categorie nummers worden de kosten van het toezicht op nummers toegedeeld naar rato van het aantal toegekende nummers op 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de bedragen gelden. Het tweede lid van artikel I, onderdeel B, van dit besluit voorziet in de mogelijkheid dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de gevallen waarin en de wijze waarop wordt gecorrigeerd voor het saldo van in- en uitgeporteerde nummers.

Artikel I, onderdeel C

Op grond van artikel 12a van het Besluit doorberekening kosten ACM dienen marktorganisaties elk jaar een omzetopgave te doen van de in het peiljaar behaalde relevante omzet in Nederland. Het gaat daarbij om marktorganisaties behorend tot een in artikel 10, tweede lid, van het Besluit doorberekening kosten ACM genoemde categorie waarvoor de omzet als verdeelsleutel geldt en waarbij er sprake is van meerdere marktorganisaties per categorie. Voor de categorieën met slechts één marktorganisatie is immers toepassing van een verdeelsleutel niet vereist en is dus ook geen omzetopgave vereist. Dit vloeit voort uit het eerste lid van artikel 12a. Het eerste lid regelt ook dat marktorganisaties geen opgave hoeven te doen als de ACM hen laat weten al over de vereiste gegevens te beschikken. Dat zal bijvoorbeeld naar verwachting het geval zijn bij de regionale netbeheerders elektriciteit en gas voor wie de ACM in het kader van de tariefregulering jaarlijks de gereguleerde omzet bepaalt. Deze gereguleerde omzet valt samen met de relevante omzet op basis van door de netbeheerders in het kader van de tariefregulering bij de ACM aan te leveren gegevens (o.a. gegevens inzake de zogenaamde totale inkomsten). Marktorganisaties die wel opgave dienen te doen, moeten dat doen voor 1 januari van het kalenderjaar waarvoor het bedrag geldt.

De opzetopgave dient onderbouwd te zijn. Dat is als volgt geregeld.

Marktorganisaties die een omzet hebben boven een bij ministeriële regeling te bepalen grenswaarde (zie vierde lid) dienen een accountantsverklaring te verstrekken waarin wordt verklaard dat de omzetopgave een getrouw beeld geeft van de behaalde relevante netto-omzet in het peiljaar en voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen (tweede lid). Dit kan, gelet op de verwijzing naar artikel 36 van de Wet op het accountantsberoep, zowel een verklaring van een (eventueel bij de marktorganisatie werkzame) registeraccountant zijn als de verklaring van een (eventueel bij de marktorganisatie werkzame) accountant-administratieconsulent. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen aan die verklaring worden gesteld. Marktorganisaties met een omzet boven de drempel dienen bovendien de jaarrekening met betrekking tot het peiljaar mee te sturen, indien overeenkomstig de eisen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een jaarrekening is vastgesteld (derde lid). In het achtste lid is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels over de omzetopgave en accountantsverklaring kunnen worden gesteld. Die regels zijn, voor zover zij de accountantsverklaring betreffen, alleen relevant voor marktorganisaties met een omzet boven de drempel.

Het vijfde lid bepaalt dat in geval van aanwezigheid van een jaarrekening de opgave van de in de jaarrekening van de marktorganisatie opgenomen netto-omzet, bedoeld in artikel 377, derde lid, onder a, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voldoet als omzetopgave, bedoeld in het eerste lid. Hiermee worden de administratieve lasten voor marktorganisaties beperkt gehouden. Het opgeven van deze netto-omzet zal vooral aantrekkelijk zijn voor marktorganisaties die uitsluitend op de Nederlandse markt werkzaam zijn en één type activiteiten verrichten waardoor de netto-omzet en de relevante omzet nauwelijks van elkaar verschillen. Indien een marktorganisatie kiest voor opgave van de netto-omzet en die marktorganisatie reeds beschikt over een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek, kan door die marktorganisatie, in afwijking van het tweede lid, worden volstaan met toezending van die, over de jaarrekening afgegeven, accountantsverklaring. Een nieuwe verklaring behoeft dan niet te worden opgesteld. Ook dit draagt bij aan het zo beperkt mogelijk houden van de administratieve lasten.

Uiteraard dient een omzetopgave van een marktorganisatie ook indien die ingevolge het vierde lid niet verplicht is tot het bijvoegen van een vastgestelde jaarrekening met betrekking tot het peiljaar en niet verplicht is tot het overleggen van een accountantsverklaring, wel te kloppen. Voor de gevallen waarin de ACM vermoedt dat een dergelijke opgave niet juist is, kan bij ministeriële regeling worden geregeld dat een marktorganisatie dan op verzoek van de ACM de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden dient te verstrekken (negende lid). Te denken valt aan de verplichting voor marktorganisaties om in dergelijke gevallen een verklaring van een administrateur of boekhouder toe te zenden. Ook kan echter worden bepaald dat alsnog een accountantsverklaring of de met betrekking tot het peiljaar vastgestelde jaarrekening moet worden verstrekt.

Op deze manier is met betrekking tot de onderbouwing van omzetopgaven naar verwachting een goede balans gevonden die enerzijds recht doet aan het belang dat ontvangen gegevens betrouwbaar dienen te zijn en anderzijds aan het belang dat onnodig zware administratieve lasten worden voorkomen.

Indien er ten onrechte geen opgave wordt gedaan, er onvolledig opgave is gedaan (bijv. onvoldoende onderbouwing) of de opgave kennelijk onjuist is en dit niet door de marktorganisatie is hersteld binnen de daartoe door de ACM gestelde termijn, kan de ACM een schatting doen van de omzet en op basis daarvan het bedrag vaststellen (zevende lid). Op die manier kunnen de kosten toch worden doorberekend.

Artikel I, onderdeel D

Indien een marktorganisatie in of na het peiljaar activiteiten van één of meer andere marktorganisaties heeft overgenomen (artikel 13, tweede lid, van het Besluit doorberekening kosten ACM), is de overnemende marktorganisatie gehouden de bij de overname betrokken relevante omzet op te nemen in de omzetopgave. Mocht de marktorganisatie daar niet, niet tijdig, kennelijk onjuist of kennelijk onvolledig aan hebben voldaan, dan kan de ACM de bij de overname betrokken relevante omzet schatten. Dit wordt geregeld door het eerste lid van dit onderdeel.

Dit onderdeel regelt voorts dat aan artikel 13 van het Besluit doorberekening kosten ACM twee leden worden toegevoegd. Deze leden zijn afgeleid van een soortgelijke bepaling in het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet zoals dat tot dusverre luidde. Indien blijkt dat binnen een bepaalde (sub)categorie bepaalde activiteiten van marktorganisaties verweven zijn met andere activiteiten en dat leidt tot knelpunten bij de bepaling van de relevante omzet, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de met die activiteiten samenhangende relevante omzet geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing blijft. Het gaat daarbij om een verwevenheid van activiteiten waarop de ACM toezicht houdt met activiteiten waarop de ACM géén toezicht houdt.

Artikel I, onderdeel E

De omzetopgave dient jaarlijks te worden gedaan vóór 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld (zie het in dit besluit opgenomen artikel 12a, eerste lid). Omdat de aanpassing van artikel 6a, zesde lid, van de wet, waarop dit besluit is gebaseerd, op zijn vroegst met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt, kan de bepaling met betrekking tot de omzetopgave eveneens op zijn vroegst op 1 januari 2015 in werking treden. Dit betekent dat niet vóór 1 januari 2015 de omzetopgave voor de bedragen geldend in 2015 kan worden gedaan. Daarom bepaalt dit onderdeel dat, ter vaststelling van de bedragen geldend voor het kalenderjaar 2015, de omzetopgave vóór 1 maart 2015 in plaats van 1 januari 2015 moet worden gedaan. Deze opgave betreft dan de door een marktorganisatie behaalde omzet over peiljaar 2013.

Artikel II

De wijziging van artikel 2.13, eerste en tweede lid, Bude waarin artikel II van dit besluit voorziet komt voort uit de wens om de vaststelling van de bijdrage voor universele dienstverlening qua opzet en formulering in lijn te brengen met de wijze waarop in het Besluit doorberekening kosten ACM de doorberekening van kosten aan marktorganisaties is geregeld, namelijk door middel van omslag naar rato van hun in het peiljaar behaalde, relevante omzet. Een eenduidige systematiek voor de doorberekening van de kosten van de ACM en van de kosten van de universeledienstverlener ligt in de rede omdat hiermee de uitvoeringslasten voor zowel de ACM (die de bijdragen voor universele dienstverlening bij marktorganisaties int) als marktorganisaties worden beperkt.

De wijziging van artikel 2.13 van het Bude omvat tevens de toevoeging van een verwijzing naar artikel 12a dat door dit besluit aan het Besluit doorberekening kosten ACM wordt toegevoegd (wijziging van artikel 2.13, derde lid).

Artikel III

Zoals ook hierboven in de toelichting op artikel I, onderdeel E, is aangegeven zal dit besluit op zijn vroegst met ingang van 1 januari 2015 in werking treden. Bij bekendmaking van het besluit na 31 december 2014, zal het besluit (net als de aanpassing van artikel 6a van de wet) daags na bekendmaking in werking treden. Omdat er niet minimaal twee maanden zit tussen bekendmaking en inwerkingtreding van dit besluit en mogelijk de inwerkingtreding niet valt op een vast verandermoment voldoet de inwerkingtreding niet aan het beleid inzake vaste verandermomenten. Voor spoedige inwerkingtreding is gekozen vanwege het reparatiekarakter van dit besluit.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven