Besluit van 9 december 2022 tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met kleine beleidsmatige, technische en redactionele wijzigingen (Verzamelbesluit SZW 2023)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 oktober 2022, nr. 2022-0000213285;

Gelet op artikel 78f van de Participatiewet, artikel 7, eerste lid, van de Remigratiewet, artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Werkloosheidswet, artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen, artikelen 1.47b, tweede lid, en 1.81, vierde lid, van de Wet kinderopvang, artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikelen 33, elfde lid, 42, derde lid, en 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 8, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Ziektewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 november 2022, nr. W12.22.00135/III);

Gezien het nader rapport van 7 december 2022 nr. 2022-0000251578;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I BESLUIT BESLAGVRIJE VOET

Artikel 4 van het Besluit beslagvrije voet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden «Woning zonder huurtoeslag».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 475da, zevende lid, derde zin, van de wet wordt aangewezen een beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen op een aanvraag om huurtoeslag, dan wel een schriftelijke beoordeling van de Belastingdienst/Toeslagen over de aard van de woning.

ARTIKEL II BESLUIT BIJSTANDVERLENING ZELFSTANDIGEN 2004

In artikel 60ab, onderdeel b, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 wordt na «de algemene bijstand die op grond van dit hoofdstuk VIIa is verleend» ingevoegd «en die betrekking heeft op de kalendermaanden januari, februari of maart 2022».

ARTIKEL III BESLUIT LANDELIJK REGISTER KINDEROPVANG, REGISTER BUITENLANDSE KINDEROPVANG EN PERSONENREGISTER KINDEROPVANG

In artikel 9a van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en kinderopvang en personenregister kinderopvang wordt «onderdeel j» vervangen door «onderdeel l».

ARTIKEL IV BESLUIT SUWI

Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 5.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.4a Gegevensverstrekking aan de Nederlandse Arbeidsinspectie ten behoeve van stelseltoezicht

De gegevens, bedoeld in artikel 42, derde lid, van de Wet SUWI, die het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders op verzoek, kosteloos, aan de Nederlandse Arbeidsinspectie verstrekken, zijn:

  • a. algemene gegevens over de uitkeringsgerechtigde: namen, adresgegevens, e-mailadres, burgerservicenummer;

  • b. persoonskenmerken van de uitkeringsgerechtigde: geslacht, geboortedatum, opleiding, leefvorm;

  • c. gegevens over uitkeringen: soort uitkering, ingangsdatum uitkering, datum einde uitkering, hoogte van de uitkering;

  • d. nadere gegevens over uitkeringen, inkomsten en schulden: uitkeringspercentage, uitkeringscategorie, diagnosecode, registratie Landelijk Doelgroep Register, grondslag Landelijk Doelgroep Register, inkomsten naast uitkering;

  • e. gegevens over dienstverlening: re-integratieondersteuning, arbeidsverplichtingen en arbeidsvrijstellingen, sanctionering, uitkomst werkverkenner, werkgeversvoorzieningen ten behoeve van de Doelgroep Banenafspraak, schuldhulpdienstverlening.

B

Artikel 5.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b wordt «indicatie verzekerd en premies voor de werknemersverzekeringen» vervangen door «indicaties verzekerd werknemersverzekeringen».

2. In het eerste lid, onderdeel d wordt «indicatie aanvulling op uitkering» vervangen door «verstrekte aanvulling op uitkering werknemersverzekering».

3. In het eerste lid, onderdeel e, vervalt «en gemoedsbezwaardheid».

4. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het UWV is bevoegd op verzoek uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties aan instanties als bedoeld in artikel 73, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet SUWI, de volgende gegevens te verstrekken: loon in geld, waarde niet in geld uitgekeerd loon, loon uit overwerk, waarde privégebruik auto en werknemersbijdrage privégebruik auto.

ARTIKEL V BESLUIT VAN 22 JUNI 2022 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT SUWI IN VERBAND MET DE TIJDELIJKE MOGELIJKHEID VAN REGISTRATIE ALS WERKLOZE WERKZOEKENDE, GELET OP HET UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD TOT VASTSTELLING VAN HET BESTAAN VAN EEN MASSALE TOESTROOM VAN ONTHEEMDEN UIT OEKRAÏNE IN DE ZIN VAN ARTIKEL 5 VAN DE RICHTLIJN 2001/55/EG VAN DE RAAD VAN 20 JULI 2001, EN TOT INVOERING VAN TIJDELIJKE BESCHERMING NAAR AANLEIDING DAARVAN

Artikel II, eerste lid, van het Besluit van 22 juni 2022 tot wijziging van het Besluit SUWI in verband met de tijdelijke mogelijkheid van registratie als werkloze werkzoekende, gelet op het Uitvoeringsbesluit van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (Stb. 2022, 256), komt te luiden:

  • 1. Voor de werking van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit SUWI, worden beschouwd als vreemdeling als bedoeld in dat artikel:

    • a. een onderdaan van Oekraïne;

    • b. staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij op 23 februari 2022 in Oekraïne internationale of nationale bescherming genoten;

    • c. staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij op 23 februari 2022 in het bezit waren van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven;

    • d. staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij op 23 februari 2022 in het bezit waren van een geldige tijdelijke verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven en die vóór 19 juli 2022 waren ingeschreven in de Basisregistratie Personen of zich vóór 19 juli 2022 hadden gemeld bij de gemeente voor inschrijving in de Basisregistratie Personen.

ARTIKEL VI BESLUIT UITBREIDING EN BEPERKING KRING VERZEKERDEN WERKNEMERSVERZEKERINGEN 1990

Het tweede als artikel 16a van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 aangeduide artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt vernummerd tot artikel 16c.

2. «volksverzekeringen» wordt vervangen door «werknemersverzekeringen».

ARTIKEL VII BESLUIT UITVOERING WET ARBEID VREEMDELINGEN 2022

In de artikelen 3.1, eerste lid, onderdeel c, onder 1° en 3.2, tweede lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022, wordt «artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door «artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs».

ARTIKEL VIII REMIGRATIEBESLUIT

Artikel 8, derde lid, van het Remigratiebesluit wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «eerste, tweede of derde lid» vervangen door «eerste of tweede lid».

2. In onderdeel a wordt na het woord «remigrant» ingevoegd «, behoudens in het geval dat voor het tijdstip van overlijden de partner en de remigrant niet langer een gezamenlijke huishouding voerden of indien zij gehuwd of geregistreerde partners waren, duurzaam gescheiden leefden».

3. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. indien er geen partner of remigrant is, of in het geval dat voor het tijdstip van overlijden de partner en de remigrant niet langer een gezamenlijke huishouding voerden, of indien zij gehuwd of geregistreerde partners waren, zij duurzaam gescheiden leefden: de kinderen of.

ARTIKEL IX INTREKKING

De volgende besluiten worden ingetrokken:

  • a. Besluit van 27 maart 2019 tot wijziging van sociale zekerheidswetten in verband met het regelen van overgangsrecht voor de situatie waarin het Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de Europese Unie zonder akkoord over de voorwaarden voor deze terugtrekking (no deal brexit) (Stb 2019, 144);

  • b. Besluit van 28 oktober 2019 tot wijziging van sociale zekerheidswetten in verband met het regelen van overgangsrecht voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie zonder akkoord over de voorwaarden voor deze terugtrekking (no deal Brexit) (Stb 2019, 377).

ARTIKEL X INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van de in de volgende leden genoemde onderdelen.

  • 2. De artikelen I en IV, onderdeel A, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 3. Artikel V treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 juli 2022.

  • 4. Artikel VIII treedt in werking met ingang van de dag vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit is geplaatst.

  • 5. Artikel IX treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

ARTIKEL XI CITEERTITEL

Dit besluit wordt aangehaald als: Verzamelbesluit SZW 2023.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 december 2022

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister voor Armoedebeleid Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Uitgegeven de zestiende december 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit verzamelbesluit omvat een aantal wijzigingen op het beleidsterrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het betreffen vooral technische en redactionele wijzigingen. Deze dienen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies. Voor een nadere toelichting op de technische en redactionele wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Daarnaast zijn enkele kleine beleidsmatige wijzigingen in dit besluit opgenomen. Deze worden in de volgende paragraaf toegelicht.

§ 2. Klein beleid

§ 2.1. Besluit beslagvrije voet (ARTIKEL I)

Met de Verzamelwet SZW 2023 is artikel 475da, zevende lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gewijzigd, zodat niet alleen woningeigenaren, maar ook huurders die vanwege de aard van hun woning geen recht hebben op huurtoeslag, in aanmerking kunnen komen voor een verhoging van de beslagvrije voet. Artikel 4 van het Besluit beslagvrije voet regelt hoe die verhoging wordt berekend.

Het opschrift van artikel 4 van dat besluit luidt «Eigen woning». Omdat de wijze van berekening van de ophoging in dit artikel met de inwerkintreding van de Verzamelwet SZW 2023 op 1 januari 2023 ook wordt gebruikt voor huurders zonder recht op huurtoeslag, is de titel niet passend meer. Door middel van de wijziging in het eerste lid wordt de titel gewijzigd naar «Woning zonder huurtoeslag».

Daarnaast voorziet de Verzamelwet SZW 2023 erin dat aan artikel 475da, zevende lid, Rv een zin wordt toegevoegd die beslagleggers de bevoegdheid geeft om huurders, die om een verhoging van de beslagvrije voet verzoeken, te verzoeken om bij algemene maatregel van besluit te bepalen bewijsstukken over te leggen. In het derde lid dat wordt toegevoegd aan artikel 4 van het Besluit beslagvrije voet wordt geregeld welke bewijsstukken dat betreft.

Voor een beslagene die in het verleden huurtoeslag heeft aangevraagd gaat het, ten eerste, om een beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen, inhoudende een afwijzing van het recht op huurtoeslag vanwege de aard van de woning. De beschikking moet betrekking hebben op de woning van de huurder ten tijde van het verzoek om verhoging.

Ten tweede kan de beslaglegger een beslagene, die geen huurtoeslag heeft aangevraagd omdat de aard van de huurwoning hier geen recht op geeft, verzoeken om een schriftelijke beoordeling van de Belastingdienst/Toeslagen waaruit blijkt dat er vanwege de aard van de woning geen recht is op huurtoeslag. De beslagene kan deze beoordeling verkrijgen door een verzoek in te dienen bij de Belastingdienst/Toeslagen, in het kader van het verzoek om ophoging van de beslagvrije voet. In reactie op het verzoek geeft de Belastingdienst/Toeslagen in een schriftelijke bevestiging aan of de woning wel of niet in aanmerking komt voor huurtoeslag, óf verzoekt de beslagene om meer informatie aan te leveren.

De Belastingdienst/Toeslagen richt voor het afhandelen van deze verzoeken een proces in. Dit proces kan per 1 januari 2023 worden toegepast. Indien de beslaglegger gebruik maakt van de bevoegdheid om een van de bovengenoemde bewijsstukken op te vragen, deelt de beslaglegger dat mede bij de aanvraag van het verzoek om verhoging van de beslagvrije voet.

In geval een schriftelijke beoordeling van de Belastingdienst/Toeslagen wordt gevraagd, verstrekt de beslaglegger aan de beslagene de noodzakelijke informatie om die schriftelijke beoordeling te kunnen verkrijgen. Het streven is om binnen twaalf weken een schriftelijke bevestiging te doen toekomen. Wanneer uit de gegevens naar voren komt dat alsnog bepaalde andere informatie nodig is dan kan het echter langer duren dan twaalf weken.

Het betreft een schriftelijke beoordeling van de Belastingdienst/Toeslagen over de aard van de woning, die beslagene kan overleggen aan de beslaglegger. Omdat deze beoordeling niet op rechtsgevolg is gericht, is dit geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Voor deze schriftelijke beoordeling staat derhalve geen bezwaar en beroep open. Dat betekent dat een persoon die gebruik maakt van deze route en die onverhoopt geen of geen tijdige reactie ontvangt, alsnog een aanvraag huurtoeslag kan indienen ten behoeve van een verzoek om verhoging van de beslagvrije voet als de beslaglegger een dergelijk bewijsstuk verlangt.

De schriftelijke beoordelingsprocedure wordt waardevol geacht voor personen die geen aanvraag om huurtoeslag willen indienen omdat zij zeker weten dat zij niet in aanmerking komen voor huurtoeslag. Bij het indienen van een reguliere aanvraag kan de schuldenaar niet aangeven dat hij een afwijzende beschikking wenst te krijgen ten behoeve van het verzoek om verhoging van de beslagvrije voet (en dat specifiek ten aanzien van de aard van de woning). Het verzoek om een schriftelijke beoordeling over de aard van de woning is voor deze personen daarom passender. Op deze wijze worden verzoeken individueel en los van het massaal geautomatiseerde proces beoordeeld. Maatwerk door een handmatige beoordeling en goede dienstverlening zullen uitgangspunten zijn van het handmatige proces.

Benadrukt wordt dat het schuldenaren (altijd) vrij staat om een aanvraag huurtoeslag te doen. Schuldenaren kunnen kiezen tussen de schriftelijke beoordeling en een aanvraag om huurtoeslag. Daarnaast kan de schuldenaar, wanneer een van de twee bewijsstukken (te) lang op zich laat wachten ook contact opnemen met de deurwaarder. De deurwaarder kan beslissen ook andere bewijstukken in ontvangst te nemen die sneller beschikbaar zijn, maar is daartoe niet verplicht. Het artikel in het Besluit beslagvrije voet is om die reden geformuleerd als bevoegdheid (een «kan» bepaling) en niet als een verplichting.

§ 2.2. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (ARTIKEL II)

In verband met het per 1 oktober 2021 eindigen van de bijstandverlening aan zelfstandigen die getroffen waren door de coronacrisis op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) zijn de regels voor bijstandverlening op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) tijdelijk vereenvoudigd. Deze vereenvoudiging zag in eerste instantie op bijstand verleend in het laatste kwartaal van 2021.1 In november 2021 zag het kabinet zich door de oplopende besmettingen als gevolg van de Omikronvariant en de in verband daarmee gestelde beperkende maatregelen genoodzaakt om deze vereenvoudiging te verlengen tot en met het eerste kwartaal van 2022.2 Sinds 1 april 2022 wordt bijstand aan zelfstandigen weer verstrekt op grond van het reguliere regime van het Bbz 2004. Onderdeel van de vereenvoudiging was een inkomensvaststelling per kalendermaand, conform de systematiek van de Tozo. Aangezien de bijstand op grond van de reguliere regels van het Bbz 2004 op basis van een boekjaar wordt vastgesteld kan er samenloop ontstaan tussen de bijstand die op grond van de tijdelijke regels is verstrekt en de navolgende bijstandverlening op grond van de reguliere regels van het Bbz 2004. Daarom is in artikel 60ab, onderdeel b, een overgangsregeling opgenomen.3 Op grond van dit onderdeel wordt bijstand die op grond van de verlengde vereenvoudigde regels is toegekend bij de definitieve vaststelling van de bijstand op grond van artikel 11 en 12 van het Bbz 2004 tot het inkomen in het boekjaar gerekend. Bij het opstellen van deze overgangsregeling is echter niet overwogen dat de bijstand die in januari 2022 werd aangevraagd op grond van de verlengde vereenvoudigde regels met terugwerkende kracht betrekking kon hebben op de maand december 2021.4 Deze bijstand, die ziet op de maand december 2021, werd dus in 2022 uitbetaald.

Het kabinet acht het onwenselijk dat de bijstand die betrekking had op december 2021 bij het vaststellen van inkomen in het boekjaar 2022 betrokken wordt.

Daarom wordt artikel 60ab, onderdeel b, aangepast, zodat de overgangsregeling slechts ziet op bijstand die betrekking had op januari tot en met maart 2022.

§ 2.3 Wijziging Besluit SUWI (ARTIKEL IV)
Artikel 5.4a

De Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) houdt op grond van artikel 37 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Wet SUWI) toezicht op het stelsel van werk en inkomen. Om een integraal beeld te kunnen bieden, doet de Arbeidsinspectie onderzoek naar het burgerperspectief, werkgeversperspectief en uitvoeringsperspectief en naar de feitelijke dienstverlening. Om die perspectieven goed in beeld te brengen, verricht de Arbeidsinspectie eigen onderzoek door onder andere enquêtes of panels, interviews en het meelopen in de uitvoering van de publieke dienstverlening. Vanwege deze taak van de Arbeidsinspectie moeten de uitkeringsinstanties alle daarvoor benodigde inlichtingen en (persoons)gegevens verstrekken aan de Arbeidsinspectie, die de Arbeidsinspectie vervolgens verwerkt voor haar taak. In artikel 42, eerste lid, van de Wet SUWI is een algemene wettelijke grondslag voor deze gegevensverstrekking geregeld. In artikel 42 Wet SUWI is opgenomen dat hieronder ook de verstrekking van gezondheidsgegevens in de zin van artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) is begrepen en dat deze gegevens door de Arbeidsinspectie mogen worden verwerkt voor de uitoefening van haar taak. Op grond van artikel 42, derde lid, Wet SUWI worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de verstrekking en verwerking van gegevens over gezondheid. Dit is bijvoorbeeld van belang wanneer gegevens worden verwerkt van een persoon die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. In dat geval zijn alle persoonsgegevens aan te merken als bijzondere gegevens.

De bijzondere persoonsgegevens die het kader van de toezichthoudende taak van de Arbeidsinspectie mogen worden verstrekt, worden hierbij nader ingekaderd.

Het doel van de verwerking is om in contact te komen met de burger, om het burgerperspectief in kaart te kunnen brengen. De gegevens als genoemd onder a zijn hiervoor noodzakelijk. Teneinde de juiste personen te benaderen, moet de Arbeidsinspectie onder de juiste (groepen van) personen een steekproef kunnen trekken. Het is daarom noodzakelijk om de gegevens als genoemd onder b, c en d te verwerken. Het zal niet voor alle onderzoeken noodzakelijk zijn om alle gegevens te verwerken: bij een onderzoek onder een bredere populatie zijn misschien enkel de gegevens onder b en c relevant. Het hangt af van het specifieke onderzoek wat de Arbeidsinspectie besluit te doen welke gegevens daadwerkelijk verwerkt worden. In het onderzoeksplan legt de Arbeidsinspectie hierover verantwoording af. Tot slot zijn gegevens als genoemd onder e noodzakelijk, omdat deze gegevens de Arbeidsinspectie in staat stelt de bevindingen van het onderzoek goed te duiden.

De Arbeidsinspectie vraagt alleen gegevens uit die voor het specifieke doel van een onderzoek noodzakelijk zijn en stemt deze gegevensaanvraag in detail af met de uitvoeringsorganisatie, waarna een door beide partijen ondertekende gegevensleveringsafspraak wordt opgesteld. De uitvoeringsorganisatie levert de overeengekomen gegevens via een beveiligd portaal aan de Arbeidsinspectie.

Doorgaans wordt het veldwerk van een enquête onder burgers door de Arbeidsinspectie uitbesteed aan een extern bureau. Ook de gegevensuitwisseling met dit bureau vindt plaats via een beveiligd portaal. De Arbeidsinspectie bewaart de gegevens niet langer dan de daarvoor geldende wettelijke termijnen conform de Archiefwet. De specifieke bewaartermijnen zijn in de Archiefwet vastgelegd in de Selectielijst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de uiteindelijke publicatie zijn bevindingen nooit te herleiden naar individuen.

Artikel 5.12

Op grond van artikel 73 van de Wet SUWI zijn het Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bevoegd om op verzoek alle gegevens en inlichtingen te verstrekken aan pensioenuitvoerders (incl. beroepspensioenfondsen) die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bij hen ondergebrachte pensioenregelingen. Welke gegevens het betreft wordt geregeld in artikel 5.12 van het Besluit SUWI.

Op verzoek van pensioenpartijen is bij wijziging van de Wet SUWI in verband met onder andere het effectief gebruik van binnen de overheid bekend zijnde gegevens, geregeld dat het UWV ook gegevens die voorheen alleen voor statistische doeleinden gebruikt mochten worden mag verstrekken aan pensioenuitvoerders ten behoeve van de uitvoering van pensioenregeling5. Met dit voorstel worden de gegevens die het UWV op grond van artikel 5.12 van het Besluit SUWI aan pensioenuitvoerders mag verstrekken overeenkomstig aangepast. Het gaat om de volgende (deels bij de toelichting van het wetsvoorstel reeds benoemde) gegevens: «loon in geld», «waarde niet in geld uitgekeerd loon», «loon uit overwerk»6 en «waarde privégebruik auto» en «werknemersbijdrage privégebruik auto». De bijtelling in verband met het privé gebruik van de auto van de zaak is reeds onderdeel van het SV loon. Een eventuele eigen bijdrage wordt van de fiscale bijtelling in mindering gebracht. Het voorstel maakt het mogelijk deze informatie ook direct te verschaffen. Het betreft allemaal gegevens die reeds in de loonaangifteketen beschikbaar zijn.

De definitie van het pensioengevend loon is afhankelijk van wat werkgevers(verenigingen) en werknemers(verenigingen) afspreken in de pensioenregeling. Het pensioengevend loon omvat veelal meer elementen dan alleen de gegevens die eerder aangeleverd mochten worden. Om alsnog inzicht te verkrijgen in alle gegevens die een pensioenfonds nodig heeft om de pensioenregelingen te kunnen uitvoeren, vragen de pensioenfondsen doorgaans de bruto loongegevens bij werkgevers op. De voorgestelde wijziging leidt ertoe dat pensioenfondsen de gegevens die zij voor uitvoering van de pensioenregelingen nodig hebben, van UWV kunnen ontvangen. Deze werkwijze leidt niet tot een grotere of andersoortige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene ten opzichte van de huidige situatie. De uitwisseling omvat in feite dezelfde gegevens als voorheen, maar in de nieuwe situatie worden de gegevens direct van UWV verkregen. Dit vereenvoudigt de uitvoering van bedoelde regelingen en beperkt vervolgens de uitvoeringskosten van deze regelingen.

Daarnaast bevordert deze werkwijze de kwaliteit van de pensioenadministraties en de juistheid van informatie die aan deelnemers wordt verstrekt.

De voorgestelde wijziging is de komende jaren specifiek van belang in het kader van de transitie naar een nieuw pensioenstelsel. Werkgevers(verenigingen) en werknemers(verenigingen) zullen in dit kader opnieuw naar de pensioenregeling moeten kijken. Gelet op de voordelen van een eenvoudigere administratie met lagere uitvoeringskosten en betere datakwaliteit, kunnen zij overwegen om de pensioengrondslag aan te laten sluiten bij de loonaangifteketen. Dat hierbij op grond van dit voorstel meer gegevens aangeleverd kunnen worden, maakt het voor hen eenvoudiger om afspraken te maken die hierbij aansluiten.

Het eerste lid van artikel 5.12, onder e, van het Besluit SUWI regelt welke gegevens UWV aan een derde over de werkgever mag verstrekken. Uit dit onderdeel wordt geschrapt dat UWV het gegeven mag leveren dat de werkgever gemoedsbezwaard is. Dit gegeven kon voorheen nodig zijn voor de premiebeschikking, maar informatie over eventuele gemoedsbezwaardheid wordt in de beschikking niet langer meer opgenomen. Omdat ook de in dit artikel genoemde afnemers het gegeven niet meer gebruiken, wordt het uit artikel 5.12, eerste lid, onder e, van het Besluit SUWI geschrapt.

§ 2.4 Intrekking van twee algemene maatregelen van bestuur bedoeld voor de situatie van een «no deal Brexit» (ARTIKEL IX)

In 2019 zijn twee besluiten tot stand gebracht met wijzigingen van sociale zekerheidswetten in het verband met regelen van overgangsrecht met het oog op een mogelijke no deal Brexit. De Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) hebben op 24 december 2020 echter een akkoord bereikt over afspraken rond de Brexit. In het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid (SSC) van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) en in titel 3 «coördinatie van de socialezekerheidsstelsels» van het Terugtrekkingsakkoord zijn afspraken gemaakt, die de noodzaak van het betreffende besluiten wegnemen. De besluiten zijn om die reden niet in werking getreden, en worden nu ingetrokken.

De betreffende besluiten waren gebaseerd op artikel VII van de Verzamelwet Brexit. Dit artikel bevat een tijdelijke delegatiegrondslag om sociale zekerheidswetten aan te kunnen passen bij een no deal Brexit en is nooit in werking getreden. Dit artikel zal, bij een eerstvolgende gelegenheid, eveneens worden ingetrokken.

§ 3. Uitvoering

Het voorliggende besluit is door de minister ter toetsing/advisering aan het UWV, de Belastingdienst, de Arbeidsinspectie, de Sociale Verzekeringsbank en het Adviescollege toetsing regeldruk voorgelegd.

De Belastingdienst, het UWV en de Arbeidsinspectie hebben uitvoeringstoetsen en adviezen uitgebracht.

Daarnaast is artikel II, wijziging van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, informeel getoetst bij gemeentelijke uitvoerders.

§ 3.1 Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

Het UWV acht de wijzigingen uitvoerbaar en handhaafbaar per beoogde invoeringsdatum. De wijzigingen leiden niet tot uitvoeringskosten.

Het UWV heeft bij artikel IV onderdeel A, de invoeging van artikel 5.4a van het Besluit SUWI, opgemerkt dat gegevens die niet de gezondheid van een uitkeringsgerechtigde betreffen niet in dit artikel moeten worden opgenomen.

Echter, uit artikel 42, derde lid, van de Wet SUWI volgt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verstrekking en verwerking van gegevens over gezondheid. Dit is bijvoorbeeld van belang wanneer gegevens worden verwerkt van een persoon die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. In dat geval zijn alle persoonsgegevens aan te merken als bijzondere gegevens. Ook gegevens zoals de naam of de geboortedatum van een uitkeringsgerechtigde worden dan als gezondheidsgegevens aangemerkt, omdat ze op die uitkeringsgerechtigde betrekking hebben en dus iets zeggen over de gezondheid, namelijk dat diegene arbeidsongeschikt is.

Het UWV heeft opgemerkt dat in de aanhef van dit besluit artikel 33, elfde lid, van de Wet SUWI moet worden opgenomen. Artikel 33, tiende lid, van de Wet SUWI regelt de gegevensverwerking door pensioenuitvoerders en VUT fondsen (genoemd onder artikel 73, eerste lid, onderdelen a en b van de Wet SUWI). Uit artikel 33, elfde lid, blijkt dat er nadere regels worden gesteld over de gegevensset. Dat betekent dat voor deze wijziging in de aanhef van dit besluit ook verwezen moet worden naar artikel 33, elfde lid, van de Wet SUWI en niet alleen naar artikel 73, vijfde lid, van de Wet SUWI.

Daarnaast heeft het UWV met betrekking tot artikel IV, onderdeel B, opgemerkt dat uit artikel 5.12 van het Besluit SUWI duidelijker moet blijken dat het UWV de gegevens «loon in geld, waarde niet in geld uitgekeerd loon, loon uit overwerk, waarde privégebruik auto en werknemersbijdrage privégebruik auto» alleen verstrekt aan de instanties als bedoeld in artikel 73, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet SUWI. In de koptekst van artikel 5.12 van het Besluit SUWI wordt echter ook artikel 73, eerste lid sub c, tweede lid en artikel 73a, tweede lid van de Wet SUWI genoemd. Naar aanleiding hiervan is ervoor gekozen om deze gegevens in een apart lid op te nemen waarin vermeld staat voor welke partijen deze gegevens verstrekt kunnen worden.

§ 3.2 Belastingdienst (BD)

Door artikel IV, onderdeel B, wordt artikel 5.12, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit SUWI geschrapt, waardoor de doorlevering van gemoedsbezwaardheid van een werkgever aan UWV wordt stopgezet. UWV gebruikt dit gegeven niet, waardoor de Belastingdienst de doorlevering stopzet.

Er wordt geen onderscheid gemaakt wat betreft gemoedsbezwaardheid binnen de fondsenverdeling en de financiële verantwoording. Voor de uitvoering zullen er daarom geen gevolgen zijn. De Belastingdienst heeft in de uitvoeringstoets dan ook aangegeven dat deze wijziging uitvoerbaar is.

§ 3.3 Autoriteit Persoonsgegevens (AP)

De AP heeft geen opmerkingen over het Verzamelbesluit SZW 2023.

§ 3.4 Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA)

Het conceptbesluit en de nota van toelichting geven de Arbeidsinspectie vrijwel geen aanleiding tot het maken van opmerkingen bij de toezichtbaarheid en, voor zover aan de orde, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. De tekstsuggesties zijn in dit besluit verwerkt.

§ 3.5 Sociale Verzekeringsbank (SVB)

Voor deze technische wijziging zal de SVB geen uitvoeringstoets uitbrengen, omdat ambtelijk is afgesproken dat het onderwerp zo klein is dat het uitbrengen van een uitvoeringstoets niet nodig is. De SVB zal dan ook volstaan met een brief waarin zij kort ingaan op de impact en uitvoerbaarheid. Deze brief zal medio september 2022 aan SZW worden gestuurd.

§ 3.6 Uitvoeringsaspecten van artikel II (Wijziging van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004)

Gemeenten, de VNG en Divosa hebben zelf verzocht om aanvragen met terugwerkende kracht tot en met 1 december 2021 mogelijk te maken in plaats van 1 januari 2022 om ondernemers tegemoet te komen na het afkondigen van de algehele lockdown op 18 december 2021. Middels Besluit van 18 februari 2022 (Staatsblad 2022, 82) is dit mogelijk gemaakt. De onderhavige wijziging regelt en verduidelijkt dat de bijstand die in januari 2022 met terugwerkende kracht is aangevraagd over de kalendermaand december 2021 niet wordt gerekend tot het inkomen in 2022. De geraadpleegde gemeenten achten onderhavige wijziging uitvoerbaar en handhaafbaar.

§ 4. Regeldrukgevolgen

Wat betreft artikel I geldt dat er gevolgen zijn voor de beslaglegger. Het aantal beslagenen, waarop de voorgestelde regelgeving van toepassing is, betreft een kleine groep. Het UWV heeft ingeschat dat maximaal 600 beslagenen jaarlijks een verzoek voor een verhoging van de beslagvrije voet zullen doen. De toename van de regeldruk voor de beslaglegger worden ingeschat als gering.

Aangaande artikel II geldt dat de effecten op de regeldruk van de tijdelijke mogelijkheid dat bijstand in januari 2022 met terugwerkende kracht over de kalendermaand december 2021 kan worden aangevraagd in kaart zijn gebracht. De verwachting is dat artikel I, waarbij wordt geregeld en verduidelijkt dat de bijstand, die in januari 2022 met terugwerkende kracht is aangevraagd over de kalendermaand december 2021 niet wordt gerekend tot het inkomen in 2022, geen gevolgen heeft voor de regeldruk voor de bijstandsaanvrager.

Voor artikel IV, onderdeel A, worden geen gevolgen voor de regeldruk verwacht.

Artikel IV, onderdeel B, bewerkstelligt dat pensioenfondsen bepaalde gegevens direct van UWV kunnen ontvangen. Voor de aanpassing ontvingen de pensioenfondsen de desbetreffende gegevens van de werkgevers. De aanpassing heeft als gevolg dat de werkgevers deze gegevens niet meer hoeven te verstrekken aan de pensioenfondsen. Hierdoor ontstaat er een vereenvoudiging van de regeldruk voor pensioenfondsen en werkgevers.

Artikel IX betreft de intrekking van twee algemene maatregelen van bestuur, bedoeld voor de situatie van een no deal Brexit. Dit artikel bevat een tijdelijke delegatiegrondslag om sociale zekerheidswetten aan te kunnen passen bij een no deal Brexit. Het artikel is nooit in werking getreden en er zijn dan ook geen gevolgen voor de regeldruk.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de gevolgen voor de regeldruk toereikend in beeld zijn gebracht.

§ 5. Financiële effecten

Het besluit bevat veelal technische wijzigingen. Uit de uitvoeringstoetsen is niet gebleken dat sprake is van substantiële financiële gevolgen voor betrokken uitvoeringsorganisaties.

Wat betreft artikel I wordt verwezen naar het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2023 voor een toelichting op de financiële gevolgen voor het UWV.

Artikel II heeft geen financiële effecten voor de gemeentelijke uitvoerders van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

De financiële effecten van de wijzigingen in voorliggend besluit, in het bijzonder artikel IV, onderdelen A en B, op de uitvoeringskosten van UWV zijn beperkt. Deze zullen binnen de bestaande begroting van UWV worden ingepast.

Voor de Belastingdienst bedragen de incidentele automatiseringskosten € 50.000,–. Deze vallen binnen de bestaande kaders van de Belastingdienst.

Artikel IV, onderdeel B, heeft geen directe of indirecte financiële gevolgen voor werkgevers, pensioenuitvoerders of werknemers.

II. Artikelsgewijs

Artikel I Besluit beslagvrije voet

Het eerste lid bevat een technische wijziging. Door deze wijziging wordt het opschrift van artikel 4 van het Besluit beslagvrije voet aangepast.

Door middel van het tweede lid wordt een derde lid aan artikel 4 van het Besluit beslagvrije voet toegevoegd. In dat derde lid worden twee bewijsstukken aangewezen die door de beslaglegger kunnen worden gevraagd in het kader van artikel 475da, zevende lid, Rv: een beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen op een aanvraag om huurtoeslag, als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, en een schriftelijke beoordeling van de Belastingdienst/Toeslagen over de aard van de woning. Wat betreft de beschikking kan het zowel gaan om de voorschotbeschikking als om de vaststellingsbeschikking. De schriftelijke beoordeling is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

Artikel II Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

Zie paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel III Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang

Met de wijziging van artikel 9a wordt de verwijzing in dit artikel in overeenstemming gebracht met de verlettering van de onderdelen van artikel 6, eerste lid, bij het Besluit van 18 mei 2021 tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang in verband met het stellen van eisen aan de kwaliteit van de ouderparticipatiecrèches en de op te nemen gegevens in het landelijk register kinderopvang (Stb. 2021, 245).

Artikel IV Besluit SUWI

Onderdeel A

Op grond van artikel 5.4a mogen het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders aan de Arbeidsinspectie een limitatieve lijst van gegevens leveren. Binnen het wettelijk kader van de artikelen 37 en 42 van de Wet SUWI wordt beschreven met welk doel deze instanties gegevens aan de Arbeidsinspectie mogen leveren, en artikel 5.4a voegt daaraan toe welke gegevens er geleverd mogen worden.

Onderdeel a en b omvatten gegevens over de uitkeringsgerechtigde. De algemene gegevens (onderdeel a) zijn noodzakelijk om geselecteerde personen te kunnen benaderen. Het BSN-nummer is nodig als unieke sleutel om met de uitvoeringsorganisatie de juiste gegevens uit te kunnen wisselen.

De persoonsgegevens (onderdeel b) kunnen bij specifieke onderzoeken noodzakelijk zijn. Het gaat dan om onderzoeken waarbij de Arbeidsinspectie een specifieke groep wil beschouwen, bijvoorbeeld alle uitkeringsgerechtigden met een specifieke arbeidsbeperking, of alle mensen waarbij sprake is van een combinatie van inkomsten uit uitkering en werk. Ook kunnen deze gegevens van belang zijn om een gestratificeerde steekproef te kunnen trekken of bij de analyse van de bevindingen, bijvoorbeeld om te kunnen herwegen bij een scheve respons naar leeftijd, geslacht of opleidingsniveau.

Onderdeel c en d omvatten gegevens over de uitkering. Deze gegevens zijn noodzakelijk om de juiste personen voor een onderzoek naar een specifieke uitkeringsregeling te kunnen selecteren en om te voorkomen dat de Arbeidsinspectie personen benadert die niet meer uitkeringsgerechtigd zijn. De hoogte van de uitkering is nodig om te voorkomen dat er personen worden geselecteerd die weliswaar nog in de uitkeringsregistratie voorkomen, maar in feite al zijn uitgestroomd. De nadere gegevens (onderdeel d) kunnen bij specifieke onderzoeken noodzakelijk zijn. Het gaat om onderzoeken waarbij de Arbeidsinspectie een specifieke groep wil beschouwen, bijvoorbeeld alle uitkeringsgerechtigden met een specifieke arbeidsbeperking, of alle mensen waarbij sprake is van de uitkeringscategorie dubbele kinderbijslag en extra bedrag aan kinderbijslag (AKW plus). Ook kunnen deze gegevens van belang zijn om een gestratificeerde steekproef te kunnen trekken.

Onderdeel e omvat gegevens over de dienstverlening. Deze gegevens zijn noodzakelijk om de bevindingen van een onderzoek goed te kunnen duiden. Dan gaat het bijvoorbeeld om de specifieke ervaringen van personen die een bepaald soort ondersteuning hebben ontvangen of die te maken hebben gehad met een sanctie. Ook kunnen deze gegevens van belang zijn om een gestratificeerde steekproef te kunnen trekken.

Onderdeel B

Om aan te sluiten bij de terminologie in bijlage 1 van het Besluit SUWI wordt in artikel 5.12, eerste lid, onderdeel b, het begrip «indicatie verzekerd en premies voor de werknemersverzekeringen» vervangen door «indicaties verzekerd werknemersverzekeringen» en wordt in artikel 5.12, eerste lid, onderdeel d, het begrip «indicatie aanvulling op uitkering» vervangen door «verstrekte aanvulling op uitkering werknemersverzekering».

In artikel 5.12 van het Besluit SUWI is invulling gegeven welke gegevens door UWV verstrekt kunnen worden aan instellingen. In het nieuwe derde lid zijn de volgende gegevens toegevoegd: loon in geld, waarde niet in geld uitgekeerd loon, loon uit overwerk, waarde privégebruik auto en werknemersbijdrage privégebruik auto. Deze gegevens, die voorheen alleen voor statistische doeleinden gebruikt werden, kan UWV nu ook verstrekken aan pensioenuitvoerders ten behoeve van de uitvoering van de bij hen ondergebrachte pensioenregelingen.

Tot slot is artikel 5.12, onderdeel e, gewijzigd. UWV kan op grond van artikel 73 van de Wet SUWI gegevens verstrekken aan onder andere pensioenuitvoerders, beroepspensioenfondsen en verzekeraars, als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken van desbetreffende instanties. Omdat deze instanties het gegeven «gemoedsbezwaardheid» niet meer gebruiken, is het uit onderdeel e geschrapt.

Artikel V Besluit van 22 juni 2022 tot wijziging van het Besluit SUWI in verband met de tijdelijke mogelijkheid van registratie als werkloze werkzoekende, gelet op het Uitvoeringsbesluit van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan

Met deze wijziging wordt artikel II, eerste lid, van het Besluit van 22 juni 2022 tot wijziging van het Besluit SUWI in verband met de tijdelijke mogelijkheid van registratie als werkloze werkzoekende, gelet op het Uitvoeringsbesluit van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (Stb. 2022, 256) (hierna: het besluit) uitgebreid. In dit artikel was reeds bepaald dat Oekraïense onderdanen gedurende de overgangsperiode worden beschouwd als vreemdeling in de zin van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit SUWI. Met deze wijziging worden ook andere categorieën van vreemdelingen aangewezen die voor de werking van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, Besluit SUWI eveneens worden beschouwd als vreemdeling in de zin van dat artikel. Het gaat dan om personen die geen onderdaan van Oekraïne zijn, en beschikken over een Oekraïense verblijfsvergunning.7 Het overgangsrecht uit artikel II van voornoemd besluit voorziet in de mogelijkheid dat, ook wanneer een vreemdeling die nog niet over de juiste documentatie beschikt om zijn bescherming onder de richtlijn tijdelijk bescherming aan te tonen, deze kan worden geregistreerd als werkloze werkzoekende bij het UWV. Zij hoeven dan niet in het bezit te zijn van documentatie waaruit hun rechtmatig verblijf op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming blijkt. De overgangsperiode liep, op grond van het besluit, in eerste instantie tot 31 augustus 2022, en is één maal verlengd tot en met 31 oktober 2022 (zie artikel 7.1 van de Regeling Suwi). Aan de wijziging is terugwerkende kracht verleend (zie het derde lid van artikel X van dit besluit), zodat de situatie met terugwerkende kracht van een grondslag is voorzien.

Artikel VI Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990

Deze wijziging betreft wetstechnisch herstel van de nummering van het betreffende artikel en van een kennelijke verschrijving.

Artikel VII Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen 2022

Dit artikel herstelt een tweetal onjuiste verwijzingen in artikel 3.1 en 3.2 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022. In deze artikelen wordt verwezen naar artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Echter, in deze artikelen dient verwezen te worden naar artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Met dit wijzigingsbesluit worden deze twee verwijzingen gecorrigeerd.

Artikel VIII Remigratiebesluit

Artikel 8, derde lid, aanhef:

De aanhef van artikel 8, derde lid, verwijst naar een overlijden als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid van dat artikel. Het derde lid verwijst, als gevolg van een eerdere wijziging van het Remigratiebesluit, per abuis naar het derde lid zelf. Met het wijzigen van artikel 8 derde lid, aanhef, wordt dit hersteld.

Artikel 8, onderdelen b en c:

Een remigrant die voldoet aan de voorwaarden die daartoe worden gesteld in de Remigratiewet, heeft recht op een remigratievoorziening. Indien de remigrant een partner heeft en zij voeren niet langer een gezamenlijke huishouding, of zij leven duurzaam gescheiden in het geval van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan verkrijgen zowel de remigrant als de partner een recht op de remigratievoorziening als ware zij alleenstaanden.

Krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, van het Remigratiebesluit, vervalt het recht op de remigratievoorziening van de remigrant of de partner van de remigrant, met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand van overlijden van de remigrant of de partner van de remigrant. Artikel 8, derde lid, van het Remigratiebesluit, bepaalt aan wie de na het overlijden verschuldigde remigratievoorziening wordt verstrekt. Dit betreffen achtereenvolgens:

  • a) de partner of de remigrant;

  • b) indien deze er niet zijn: de kinderen, of

  • c) indien deze er niet zijn: de persoon of personen die daarvoor naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank uit billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt of komen, mits deze binnen zes maanden na het overlijden een daartoe strekkend verzoek bij de Sociale verzekeringsbank heeft of hebben ingediend.

De toelichting bij artikel 8, derde lid, van het Remigratiebesluit, luidt (Stb. 2014,99): «In geval van twee samenlevende partners geschiedt de betaling aan de langstlevende partner (onderdeel a) en bij niet meer in leven zijn van beide partners aan de minderjarige kinderen (onderdeel b). In andere gevallen heeft de Sociale verzekeringsbank de bevoegdheid om nog verschuldigde remigratievoorzieningen toe te kennen aan degene die naar haar oordeel uit billijkheidsoverwegingen daarvoor in aanmerking komt. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie, waarin het enige kind van een alleenstaande al overleden remigrant overlijdt. In dat geval kunnen de verschuldigde bedragen worden toegekend aan de verzorger van dat overleden kind.»

Krachtens artikel 1, tweede lid, van het Remigratiebesluit, wordt onder partner echter mede verstaan de bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het bestemmingsland verblijvende echtgenoot of geregistreerde partner, zonder dat daarbij wordt gesteld dat sprake dient te zijn van een gezamenlijk huishouden.

Dit betekent dat in het geval de remigrant en een partner als hiervoor omschreven, duurzaam gescheiden leven (en dus beiden een remigratievoorziening ontvangen als ware zij alleenstaanden), maar nog wel gehuwd zijn dan wel een geregistreerd partnerschap hebben, de remigratievoorziening na overlijden alsnog wordt verstrekt aan de partner of de remigrant, waarvan de overledene duurzaam gescheiden leefde. Dit strookt niet met de toelichting bij artikel 8, derde lid, van het Remigratiebesluit. Bijkomend gevolg is dat de remigratievoorziening niet wordt verstrekt aan de eventuele kinderen van de overledene (onderdeel b van artikel 8, derde lid, van het Remigratiebesluit), en indien deze er niet zijn, een persoon of personen die naar het oordeel van de Sociale Verzekeringsbank daar uit billijkheidsoverwegingen voor in aanmerking komen (onderdeel c van artikel 8, derde lid, van het Remigratiebesluit).

Door het wijzigen van de artikelen 8, derde lid, onderdelen a en b, wordt alsnog de eis gesteld dat de remigrant en de reeds in het bestemmingsland aanwezige partner ten tijde van de remigratie van de remigrant, niet duurzaam gescheiden leefden voorafgaand aan het overlijden. Als gevolg hiervan wordt de remigratievoorziening niet langer verstrekt aan de partner van de overledene waarvan de overledene duurzaam gescheiden leefde. Hiermee worden de gevolgen van artikel 8, derde lid van het Remigratiebesluit, in overeenstemming gebracht met de toelichting bij voornoemd artikellid.

Artikel IX Intrekking

Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel X Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het besluit.

De Aanwijzingen voor de regelgeving (4.17) schrijven voor dat een algemene maatregel van bestuur in werking treedt met ingang van 1 januari of 1 juli. Dit zijn de zogeheten vaste verandermomenten. Om die reden treedt het Verzamelbesluit SZW 2023 in werking op 1 januari 2023, met uitzondering van de artikelen IV, onderdeel A, V, VIII, IX.

De inwerkingtreding van artikelen I en IV, onderdeel A, hangt samen met de inwerkingtreding van respectievelijk artikel XXII tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel XX tot wijziging van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen van het Wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2023. Om ervoor te zorgen dat de artikelen uit het onderhavige besluit tegelijkertijd met de bijbehorende artikelen uit het Wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2023 in werking treden wordt de inwerkingtreding gezamenlijk geregeld in één Koninklijk Besluit.

Artikel V treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 juli 2022, zodat wordt aangesloten bij de inwerkingtreding van het Besluit van 22 juni 2022 tot wijziging van het Besluit SUWI in verband met de tijdelijke mogelijkheid van registratie als werkloze werkzoekende, gelet op het Uitvoeringsbesluit van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (Stb. 2022, 256). Tegen het toekennen van terugwerkende kracht bestaat geen bezwaar, omdat het gaat om een zuiver begunstigende bepaling.

Artikel VIII treedt vier weken na de dag van publicatie in het Staatsblad in werking vanwege de nahangprocedure, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Remigratiewet.

Artikel IX treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst. Deze besluiten zijn nooit in werking getreden vanwege het akkoord dat de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk op 24 december 2020 hebben bereikt over de afspraken rond de Brexit. Door dat akkoord hebben deze besluiten geen nut meer.

Verder schrijven de Aanwijzingen voor de regelgeving voor dat tussen de publicatiedatum van een algemene maatregel van bestuur en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden is. In dit besluit wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn, omdat het gaat om kleine, veelal technische wijzigingen. Het later invoeren teneinde de invoeringstermijn in acht te kunnen nemen, heeft daarvoor geen toegevoegde waarde.

Deze nota van toelichting wordt mede ondertekend namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Besluit van 22 september 2021 tot wijziging van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 in verband met het stellen van tijdelijke regels voor bijstandverlening aan zelfstandigen als gevolg van de tijdelijk verhoogde instroom en tot wijziging van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers in verband met het creëren van een grondslag om de periode waarover bijstand op grond van dat besluit kan worden verleend bij ministeriële regeling uit te breiden indien de crisis in verband met COVID-19 daartoe noodzaakt (Stb. 2021, 438).

X Noot
2

Besluit van 18 februari 2022 tot wijziging van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 in verband met het verlengen van de tijdelijke regels voor bijstandverlening aan zelfstandigen als gevolg van de verhoogde instroom door de crisis in verband met COVID-19 tot en met maart 2022 (Stb. 2022, 82).

X Noot
3

Stb. 2022, 82, p. 7 en 14.

X Noot
4

Zie artikel 56, eerste lid, onderdeel a, Bbz 2004 (vervallen).

X Noot
5

Stb. 2013, 405.

X Noot
6

Kamerstukken II 2012/13, 33 579, nr. 3.

X Noot
7

Zie artikel 3.9a van het Voorschrift vreemdelingen 2000, en artikel II van de Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 augustus 2022, nummer 4123685, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 in verband met het aanpassen van de doelgroep ontheemden uit Oekraïne, waaraan tijdelijke bescherming wordt verleend (honderdnegenenzeventigste wijziging).

Naar boven