Besluit van 1 maart 2014 houdende voorschriften ter uitvoering van de Remigratiewet en tot wijziging van enige andere algemene maatregelen van bestuur (Remigratiebesluit)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 augustus 2013, nr. 2013-0000117426 en van 2 november 2012, nr. KO/B/2012/16341;

Gelet op de artikelen 6aa, zesde lid, 6b, zevende lid, 7, eerste lid, en 8, tweede lid, van de Remigratiewet, 14a, tiende lid, van de Toeslagenwet, 27a, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 48, tiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 21, tiende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 29a, tiende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2:69, tiende lid, en 3:40, tiende lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 91, tiende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 45a, tiende lid, van de Ziektewet, 17a, negende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 39, negende lid, van de Algemene nabestaandenwet, 17c, tiende lid, van de Algemene Ouderdomswet, 20a, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 20a, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 18a, negende lid, en 47g, negen de lid, van de Wet werk en bijstand, 14, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en 1.50, tweede lid, en 2.6, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 oktober 2013, no.W12.13.0302/III en van 13 december 2012, No. W12.12.0452/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 februari 2014, nr. 2013-000018730;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. remigratie-uitkering:

    de uitkering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet;

    b. wet:

    Remigratiewet.

  • 2. Onder partner wordt in de artikelen 2, derde lid, 6, 7, vijfde, zesde en zevende lid, 8, eerste tot en met vierde lid, en 10, tweede lid, mede verstaan de bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het bestemmingsland verblijvende echtgenoot of geregistreerde partner.

  • 3. Onder kind wordt in de artikelen 2, derde lid, 8, vierde lid, 9, eerste en tweede lid, en 10, tweede lid, mede verstaan het bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het bestemmingsland verblijvende minderjarige eigen kind, stiefkind of pleegkind.

HOOFDSTUK II. HOOGTE VAN DE REMIGRATIEVOORZIENINGEN

Artikel 2

  • 1. Het bruto bedrag van de remigratie-uitkering wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 2. Het bruto bedrag van de remigratie-uitkering kan per bestemmingsland verschillend worden vastgesteld.

  • 3. Het bruto bedrag van de remigratie-uitkering is verschillend al naar gelang er sprake is van een alleenstaande remigrant, een remigrant met partner, dan wel van een alleenstaande remigrant met een kind.

  • 4. Het bruto bedrag van de remigratie-uitkering kan verschillend zijn:

    • a. afhankelijk van de loonheffing die op de remigratie-uitkering moet worden ingehouden, waarbij:

      • 1°. voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet hebben bereikt uitsluitend rekening wordt gehouden met de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, en

      • 2°. voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt rekening wordt gehouden met de toepasselijke heffingskortingen op grond van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • b. al naar gelang de remigrant of zijn partner rechthebbende zijn op verstrekkingen voor medische zorg op grond van een verdrag tussen Nederland en het bestemmingsland of de Verordening (EG) 883/04 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

  • 5. De hoogte van het bruto bedrag van de remigratie-uitkering wordt bepaald naar de toestand op de datum van vertrek uit Nederland, een en ander onverminderd de artikelen 7, 8, tweede lid, en 10.

Artikel 3

  • 1. De bruto bedragen van de remigratie-uitkering, bedoeld in artikel 2, worden jaarlijks gewijzigd aan de hand van de helft van het percentage waarmee in het voorafgaande kalenderjaar het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien.

  • 2. De bruto bedragen van de remigratie-uitkering, bedoeld in artikel 2, kunnen door Onze Minister worden gewijzigd indien de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland dusdanig wijzigen dat daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 4

  • 1. De remigratie-uitkering wordt per maand uitbetaald.

  • 2. Indien de netto remigratie-uitkering minder dan € 25 bedraagt, kan de som van de remigratie-uitkeringen eenmaal per jaar worden uitbetaald.

Artikel 5

  • 1. Het bruto bedrag van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 2. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, en 3, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt per maand uitbetaald.

HOOFDSTUK III. SAMENLOOP VAN DE REMIGRATIE-UITKERING MET ANDERE UITKERINGEN

Artikel 6

  • 1. Op het bruto bedrag van de remigratie-uitkering wordt in mindering gebracht het bruto bedrag van de uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Toeslagenwet, waarop de remigrant of zijn partner over de maand waarover de remigratie-uitkering verstrekt wordt, aanspraak heeft.

  • 2. In het bruto bedrag van een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet wordt niet begrepen de tegemoetkoming op grond van artikel 29a van die wet.

  • 3. Op de remigratie-uitkering wordt niet in mindering gebracht het bruto bedrag van de tegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen, waarop de remigrant of zijn partner over de maand waarover de remigratie-uitkering wordt verstrekt aanspraak heeft.

HOOFDSTUK IV. TIJDSTIP WAAROP HET RECHT OP VOORZIENINGEN INGAAT EN VERVALT

Artikel 7

  • 1. Het recht op de remigratievoorzieningen gaat in op de eerste dag na die van vertrek van de remigrant naar het bestemmingsland.

  • 2. Het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in het eerste lid, gaat in ieder geval niet eerder in dan op de eerste dag van de maand na die waarop het besluit op de aanvraag is genomen.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank kan het tweede lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van de remigrant, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 4. Indien de remigrant een aanvraag tot remigratievoorzieningen indient nadat hij uit Nederland is vertrokken, gaat het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, en 11, eerste lid, van de wet, in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daarvoor is ingediend.

  • 5. Het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant en zijn partner, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet, gaat in op de eerste dag van de maand waarin de remigrant is opgehouden met zijn partner een gezamenlijke huishouding te voeren.

  • 6. Het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant of zijn partner, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, gaat in op de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand waarin de remigrant of zijn partner is overleden.

  • 7. Het recht op de remigratievoorzieningen van de minderjarige kinderen, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, gaat in op de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand waarin de remigrant en zijn partner niet meer in leven zijn.

Artikel 8

  • 1. Het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 en 11, eerste lid, van de wet, vervalt met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand van overlijden van de remigrant of zijn partner.

  • 2. Het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 en 11, eerste lid, van de wet, wordt omgezet in een recht op de voorzieningen, bedoeld in die artikelen, als ware de remigrant een alleenstaande remigrant met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de remigrant is opgehouden met zijn partner een gezamenlijke huishouding te voeren.

  • 3. Het recht op de remigratievoorzieningen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, vervalt met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand van overlijden van de remigrant of zijn partner.

  • 4. Na een overlijden als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid worden de nog verschuldigde remigratievoorzieningen verstrekt aan achtereenvolgens:

    • a. de partner of de remigrant;

    • b. indien deze er niet zijn: de kinderen of

    • c. indien deze er niet zijn: de persoon of personen die daarvoor naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank uit billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt of komen, mits deze binnen zes maanden na het overlijden een daartoe strekkend verzoek bij de Sociale verzekeringsbank heeft of hebben ingediend.

Artikel 9

  • 1. Met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand van overlijden van een kind dan wel met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op de maand waarin een kind niet langer minderjarig is, vervalt het recht, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, op het evenredig deel, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.

  • 2. Na het overlijden, bedoeld in het eerste lid, worden de nog verschuldigde voorzieningen verstrekt aan de persoon of personen die daarvoor naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank uit billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt onderscheidenlijk komen, mits deze binnen zes maanden na het overlijden een daartoe strekkend verzoek bij de Sociale verzekeringsbank heeft onderscheidenlijk hebben ingediend.

Artikel 10

  • 1. Ingeval twee alleenstaande remigranten die ieder afzonderlijk recht hebben op de remigratievoorzieningen een gezamenlijke huishouding gaan voeren, hun partnerschap laten registreren of met elkaar huwen, worden de twee afzonderlijke rechten op de remigratievoorzieningen omgezet in een recht op de remigratievoorzieningen als waren zij een remigrant en partner.

  • 2. Indien de kinderen van de alleenstaande remigrant of de alleenstaande partner meerderjarig worden of overlijden, worden de remigratievoorzieningen aan de gewijzigde omstandigheden aangepast.

  • 3. Een omzetting of aanpassing als bedoeld in het eerste of tweede lid gaat in op de eerste dag van de maand na die waarin de omstandigheid die daartoe de aanleiding vormt zich heeft voorgedaan.

HOOFDSTUK V. TERUGKEERREGELING

Artikel 11

Personen die zijn geremigreerd op grond van de wet, komen in aanmerking voor de terugkeerregeling, bedoeld in artikel 8 van de wet, indien zij bij hun aanvraag tot wedertoelating voldoen aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3.51, eerste lid, onderdeel g, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en er op grond van het gestelde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 geen andere beletselen zijn voor wedertoelating.

HOOFDSTUK VI. WIJZIGING EN INTREKKING BESLUITEN

Artikel 12 Wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.51, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, mits hij niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeeroptie, zijn aanvraag tot wedertoelating is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland en hij direct voorafgaande aan de remigratie:

    • 1°. als remigrant uit Nederland was geremigreerd op grond van de Remigratiewet;

    • 2°. als meeremigerende partner van de remigrant gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8 van de Wet of als Nederlander;

    • 3°. als meeremigrerend minderjarig kind van de remigrant rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8 van de Wet of als Nederlander, ongeacht de duur daarvan, en tegelijkertijd met die remigrant om wedertoelating verzoekt, of

    • 4°. als meeremigrerend minderjarig kind van de remigrant rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8 van de Wet of als Nederlander, ongeacht de duur daarvan, en zelfstandig om wedertoelating verzoekt indien hij binnen een jaar na remigratie meerderjarig is geworden;

B

Artikel 3.92, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde tot tweede lid.

C

Artikel 3.96a, tweede lid, onderdeel h, vervalt onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het slot van onderdeel g.

Artikel 13 Wijziging van het Boetebesluit socialezekerheidswetten

Het Boetebesluit socialezekerheidswetten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen g tot en met t tot h tot en met u, wordt na onderdeel f een onderdeel ingevoegd, luidende:

g. RW:

Remigratiewet;.

2. In onderdeel q (nieuw) wordt «in onderdeel q» vervangen door: in onderdeel r.

3. In onderdeel r (nieuw) wordt «en 47g van de WWB;» vervangen door: , 47g van de WWB en 6b van de RW;.

4. In onderdeel s (nieuw) wordt «en 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI» vervangen door: 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI, en 5a van de RW;.

B

Artikel 2, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, en bij recidive van overtreding van de inlichtingenverplichting op 150 procent van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 150 wordt vastgesteld.

C

Artikel 6b komt te luiden:

Dit besluit is mede gebaseerd op de artikelen 20a, negende lid, van de IOAW, 20a, negende lid, van de IOAZ,18a, negende lid, en 47g, negende lid, van de WWB en 6b, zevende lid, van de RW.

Artikel 14 Wijziging van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten

Het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «een besluit waarmee een uitkering op grond van een in onderdelen b tot en met m genoemde wet» vervangen door: een besluit waarmee een uitkering op grond van een in onderdelen b tot en met m genoemde wet, onderscheidenlijk een remigratievoorziening op grond van de in onderdeel n genoemde wet,.

2. Onder verlettering van de onderdelen n tot en met p tot o tot en met q, wordt na onderdeel m een onderdeel ingevoegd, luidende:

n. RW:

Remigratiewet;.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «onderdelen b tot en met m» vervangen door: onderdelen b tot en met n.

2. In het tweede lid wordt «alsmede de kinderbijslag, bedoeld in artikel 7 van de AKW» vervangen door: de kinderbijslag, bedoeld in artikel 7 van de AKW, en de remigratievoorzieningen, bedoeld in de RW.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «b tot en met n» vervangen door: b tot en met o.

2. In onderdeel c wordt «en 16, tweede lid, van de AKW» vervangen door: , 16, tweede lid, van de AKW en 8g, tweede lid, van de RW.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma wordt na onderdeel g een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. het gevolg geven aan een verzoek om alle feiten en omstandigheden mede te delen of dit onverwijld uit eigen beweging te doen waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op remigratievoorzieningen, het geldend maken van het recht op remigratievoorzieningen, de hoogte van de remigratievoorzieningen, of het bedrag dat wordt betaald, bedoeld in de artikelen 2a, 2b, 4, 5, 6, 6a en 11 van de RW.

D

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a Grondslag

Dit besluit is mede gebaseerd op artikel 6aa, zesde lid, van de Remigratiewet.

Artikel 15 Wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen

Het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b, komt te luiden:

  • a. de elementen die de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, minimaal bevat en de wijze waarop de houder van een kindercentrum die inventarisatie openbaar maakt;

  • b. de wijze waarop de houder van een kindercentrum de veiligheid van kinderen in relatie tot de in het kindercentrum aanwezige beroepskrachten en beroepskrachten in opleiding waarborgt.

B

Artikel 17, tweede lid, onderdelen a en b, komt te luiden:

  • a. de elementen die de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, minimaal bevat en de wijze waarop de houder van een peuterspeelzaal die inventarisatie openbaar maakt;

  • b. de wijze waarop de houder van een peuterspeelzaal de veiligheid van kinderen in relatie tot de in de peuterspeelzaal aanwezige beroepskrachten en beroepskrachten in opleiding waarborgt.

Artikel 16

Het Besluit begroting en verantwoording Remigratiewet, het Besluit voorzieningen Remigratiewet en het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet worden ingetrokken.

HOOFDSTUK VII. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

  • 1. De artikelen 10, eerste lid, onderdeel b, 12, vierde en vijfde lid, 13, eerste en vierde lid, en 15, eerste en vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet, en artikel 13 van het Besluit voorzieningen Remigratiewet, zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op personen die voor dat tijdstip zijn geremigreerd en basisvoorzieningen hebben ontvangen of een aanvraag tot toekenning van die basisvoorzieningen bij de Sociale verzekeringsbank hebben ingediend. Onder basisvoorzieningen worden verstaan de voorzieningen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. De artikelen 10 en 11 van het Uitvoeringbesluit Remigratiewet zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op personen die voor dat tijdstip zijn geremigreerd of een aanvraag voor remigratievoorzieningen bij de Sociale verzekeringsbank hebben ingediend.

  • 3. Artikel 3, eerste lid, is niet van toepassing op personen die zijn geremigreerd vóór 1 april 2000.

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet) (Stb. 2013, 331) in werking treedt, met uitzondering van de artikelen 13, aanhef en onderdeel B, en 15, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Remigratiebesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 1 maart 2014

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de elfde maart 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Aanleiding

De Remigratiewet is in werking getreden op 1 april 2000. De kern en aanleiding van de Remigratiewet is het bieden van voorzieningen aan migranten die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging of na de onafhankelijkheid van Koninkrijksdelen of als asielzoeker, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van uitkeringsafhankelijkheid verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De Remigratiewet was oorspronkelijk een soort kaderwet waaraan invulling gegeven werd door het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet, het Besluit voorzieningen Remigratiewet, het Besluit begroting en verantwoording Remigratiewet, de Regeling aanwijzing doelgroepen Remigratiewet, de Regeling uitvoering en informatieverstrekking Sociale verzekeringsbank, de Regeling vaststelling controle protocol Remigratiewet, de Regeling vaststelling bedragen Remigratiewet en de Regeling aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel.

Bij de begrotingsbehandeling op 4 december 2008 heeft de Tweede Kamer de motie Van Toorenburg1 aangenomen. In de motie is verzocht de Remigratiewet te heroverwegen en de op die wet gebaseerde regelgeving tegen het licht te houden met name in verband met de leeftijdsvoorwaarde, de bestemmingslanden en de termijnen. Op 13 november 2009 werd de voornoemde motie over de Remigratiewet in relatie gebracht met de investering in de inburgering en integratie. In een brief aan de Tweede Kamer is de visie op remigratie in het licht van inburgering en integratie uiteengezet en zijn voorstellen gedaan tot aanpassing van de Remigratiewet en daarop gebaseerde lagere regelgeving.2

Tegen de achtergrond van de gewijzigde maatschappelijke context, de motie van de Tweede Kamer en de visie op inburgering en remigratie wordt de Remigratiewet gewijzigd3.

De inwerkingtreding van de wetswijziging is voorzien op 1 juli 2014. Aangezien tal van onderwerpen die voorheen geregeld werden in algemene maatregelen van bestuur nu in de Remigratiewet zelf zijn opgenomen en de basisvoorzieningen zijn vervallen, moesten de bestaande algemene maatregelen van bestuur ingrijpend worden gewijzigd. Daarom is er voor gekozen om alle regelgeving op het niveau van algemene maatregelen van bestuur samen te brengen in dit besluit. Op deze wijze is de transparantie van de regelgeving verhoogd en is de regelgeving tevens vereenvoudigd en beperkt. Hetzelfde zal worden gedaan met de ministeriële regelingen. Voorts is voor wat betreft de regels betreffende de rijksbijdrage aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de rekening en verantwoording van de SVB aangesloten bij de regels die voor de SVB gelden op grond van de Wet SUWI en de Wet financiering sociale verzekeringen. Daarop wordt ingegaan in paragraaf 2.6 van deze toelichting.

Tevens zijn met dit besluit het Boetebesluit socialezekerheidswetten, het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen aangepast. Deze wijzigingen, die zijn opgenomen in de artikelen 13, 14 en 15, zijn toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

2. Inhoud

In dit besluit is invulling gegeven aan onderstaande delegatiebepalingen van de Remigratiewet.

  • de hoogte van de periodieke uitkering en de tegemoetkoming in de kosten voor de door de remigrant zelf af te sluiten verzekering tegen ziektekosten in het bestemmingsland (artikel 4 jo. artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zie paragraaf 2.1);

  • de gevolgen voor de periodieke uitkering van de samenloop met andere uitkeringen (artikel 6d jo. artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de wet, zie paragraaf 2.2);

  • het tijdstip waarop het recht op de remigratievoorzieningen ingaat en vervalt (artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de wet, zie paragraaf 2.3);

  • de terugkeer van remigranten naar Nederland (artikel 8 van de wet zie paragraaf 2.4);

  • de bestuurlijke boete en maatregelen die de Sociale verzekeringsbank kan opleggen (artikel 6b van de wet, zie paragraaf 2.5).

2.1. Hoogte en betaling van de remigratievoorzieningen

Op basis van de Remigratieregeling 1985 werd een nettobedrag voor de remigratie-uitkering vastgesteld. Dit bedrag werd per individueel geval gebruteerd met de te betalen belastingen en eventuele premieafdrachten om vervolgens weer tot het aan de remigrant uit te keren netto bedrag te komen. In dit systeem werd aan de remigrant een uitkering toegekend waarvan het nettobedrag gegarandeerd was. In het Besluit voorzieningen Remigratiewet dat in 2000 in werking trad, is gekozen voor het systeem van vaststelling van bruto bedragen dat geldt voor zowel de remigratie-uitkeringen die voor als die welke na de inwerkingtreding van dat besluit werden toegekend. Omdat dit systeem in de afgelopen 10 jaar naar tevredenheid heeft gewerkt, wordt het voortgezet in het onderhavige besluit. De jaarlijkse indexering van de remigratie-uitkeringen die na 2000 zijn toegekend, met de helft van het percentage waarmee in het voorafgaande kalenderjaar de uitkeringen op grond van de Wet werk en bijstand worden gewijzigd, wordt in dit besluit vervangen door een indexering met de helft van het percentage waarmee in het voorafgaande kalenderjaar het minimumloon, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien. Dit betreft echter geen inhoudelijke wijziging.

De indexering geldt niet voor uitkeringen van personen die zijn geremigreerd vóór 1 april 2000 omdat zij onder de voorwaarden van de eertijdse remigratieregelingen zijn vertrokken, waarbij de indexering niet bestond. Hun remigratie-uitkering voldoet aan de (levenslange) zekerheden, die toen door de remigratieregeling zijn gesteld. Deze categorie remigranten is met andere financiële verwachtingen over hun uitkering vertrokken dan degenen die na de inwerkingtreding van de Remigratiewet in 2000 zijn geremigreerd. Sinds de inwerkingtreding van de Remigratiewet wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de bestaanskosten in de bestemmingslanden. Verder wordt voorzien in de wijze van vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van de door de remigrant zelf af te sluiten verzekering tegen ziektekosten in het bestemmingsland. Deze tegemoetkoming wordt geïndexeerd indien daartoe vanuit kostenperspectief aanleiding is. De remigratie-uitkering en de tegemoetkoming in de kosten voor de door de remigrant zelf af te sluiten verzekering tegen ziektekosten in het bestemmingsland worden in euro’s en in beginsel maandelijks uitbetaald.

2.2 Samenloop van de remigratie-uitkering met andere uitkeringen

Het Nederlandse stelsel van sociale verzekeringen is gebaseerd op het personaliteitsbeginsel. Dit houdt in dat het recht op uitkering verbonden is aan de persoon van de (vroegere) verzekerde. In een groot aantal situaties wordt een uitkering betaald ongeacht waar ter wereld de rechthebbende zich bevindt. Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel bestaat globaal uit drie typen regelingen: de werknemersverzekeringen (regelingen waarvoor in beginsel het bestaan van een dienstbetrekking maatgevend is), de volksverzekeringen (regelingen waarvoor het enkele ingezetenschap leidt tot verzekering) en de sociale voorzieningen. Uitbetaling van uitkeringen buiten Nederland is uitsluitend mogelijk bij de eerste twee typen, de werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen alsmede op grond van de Toeslagenwet.

Indien de remigrant zo een exporteerbare uitkering vanuit Nederland ontvangt, wordt deze in mindering gebracht op de remigratie-uitkering. In een aantal gevallen kan die uitkering gelijk zijn aan of hoger zijn dan het bedrag van de remigratie-uitkering; dan is er sprake van een zogenoemde nihil-uitkering voor de Remigratiewet. De remigrant behoudt dan dus wel zijn recht op een remigratie-uitkering, maar die komt niet tot uitbetaling. Indien de exporteerbare uitkering beneden het niveau ligt van de remigratie-uitkering, vindt op basis van de Remigratiewet aanvulling tot dat niveau plaats.

2.3 Tijdstip waarop het recht op remigratievoorzieningen ingaat en vervalt

De artikelen 7 tot en met 10 regelen het tijdstip waarop de remigratievoorzieningen ingaan en vervallen, zowel bij de aanvang van de uitkering als bij wijziging door overlijden van de remigrant of zijn partner, bij het beëindigen van de gezamenlijke huishouding van de remigrant en zijn partner en indien 2 alleenstaande remigranten een gezamenlijke huishouding gaan voeren.

2.4 Terugkeeroptie

Remigratie is een serieuze weloverwogen beslissing, waarop niet lichtvaardig teruggekomen kan worden. Niettemin kan blijken dat er onvoorziene omstandigheden zijn waardoor het opbouwen van een bestaan in het bestemmingsland niet meer mogelijk is. In dat geval biedt de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een uitkomst. Uiteraard komen alleen personen die tot de doelgroep van die wet behoren in aanmerking voor deze terugkeeroptie indien ze binnen één jaar na het tijdstip waarop ze zich in het bestemmingsland gevestigd hebben, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging of – indien ze niet mvv-plichtig zijn – een vergunning aanvragen bij het ministerie van Veiligheid en Justitie, in de praktijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De remigrant en zijn partner kunnen slechts eenmaal gebruik maken van de terugkeeroptie en er mogen geen beletselen zijn op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot de wedertoelating, zoals het opleveren van een gevaar voor de openbare orde of het leveren van onjuiste informatie. De regels met betrekking tot de wedertoelating worden deels verplaatst naar het Vreemdelingenbesluit 2000 uit het oogpunt van overzichtelijkheid, omdat bij terugkeer wel een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd noodzakelijk is en daar de voorwaarden betrekking op hebben.

2.5. Maatregelen en bestuurlijke boete

Bij het schenden van de inlichtingenplicht kan de Sociale verzekeringsbank op grond van de artikelen 6aa en 6b van de Remigratiewet een maatregel of een bestuurlijke boete opleggen. De regeling daarvan is opgenomen in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Voor de omvang van de maatregel of boete en de uitwerking is aangesloten bij de regeling in de genoemde besluiten.

Als de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger te laat informatie heeft of hebben verstrekt die wel inhoudelijk correct is, dan legt de Sociale verzekeringsbank in beginsel een maatregel op. Daarbij kan gedacht worden aan het niet tijdig beantwoorden van vragen van de Sociale verzekeringsbank, het niet tijdig terugsturen van de formulieren of het niet tijdig ter inzage aanbieden van documenten. De remigratie-uitkering kan immers slechts correct worden toegekend indien de Sociale verzekeringsbank tijdig over de juiste gegevens beschikt. Bij een maatregel wordt de remigratie-uitkering geheel of gedeeltelijk niet uitgekeerd. Als de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger echter informatie hebben verzwegen of onjuiste informatie hebben verstrekt, wordt een bestuurlijke boete opgelegd.

Op basis van artikel 6aa van de Remigratiewet kan de Sociale verzekeringsbank een maatregel opleggen indien de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger de informatie- en controleverplichtingen, bedoeld in artikel 5a of 8g, tweede lid, van de Remigratiewet, niet of niet behoorlijk nakomen. In beginsel wordt 5 procent van de remigratie-uitkering ingehouden. Zo’n maatregel moet echter evenredig zijn met de ernst van de geconstateerde nalatigheid. Bij recidive kan dit bedrag verhoogd worden. Daarom kan de Sociale verzekeringsbank de hoogte van de maatregel bepalen tussen minimaal 2 en maximaal 20 procent van de remigratie-uitkering. Volgens artikel 6aa, vierde lid, van de Remigratiewet kan de Sociale verzekeringsbank afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Indien de Sociale verzekeringsbank een maatregel oplegt, kan niet tevens een bestuurlijke boete worden opgelegd.

Op basis van artikel 6b van de Remigratiewet legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op, indien de informatie- en controleverplichtingen van artikel 5a van die wet niet of niet behoorlijk worden nagekomen. De bestuurlijke boete wordt in beginsel vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag. De ernst van de overtreding is hierbij gerelateerd aan de hoogte van het benadelingsbedrag. Aangezien bij dit artikel de hoogte van de bestuurlijke boete is vastgelegd, is artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing. In de Remigratiewet is het benadelingsbedrag gedefinieerd als het brutobedrag dat in verband met de overtreding van de inlichtingenverplichtingen ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan remigratievoorzieningen is verleend.

De bestuurlijke boete kan lager worden vastgesteld indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De criteria om te bepalen of er sprake is van verminderde verwijtbaarheid worden gegeven in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Op grond van artikel 5:41 van de Awb legt het bestuurorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

De bestuurlijke boete bedraagt ten minste € 150,–, wanneer de overtreding van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot een benadelingsbedrag en voor zover er sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag bedraagt de bestuurlijke boete eveneens ten minste € 150,–. In de situatie dat de overtreding niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag maar er wel sprake is van verwijtbaarheid kan in bepaalde omstandigheden worden volstaan met een waarschuwing. In dat geval wordt geen bestuurlijke boete opgelegd. In artikel 6b van de Remigratiewet is voorts geregeld dat de Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Wanneer er sprake is van dit soort situaties is uitvoerig beschreven in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Remigratiewet.4

Doordat de regeling omtrent de hoogte van de bestuurlijke boete wordt opgenomen in het Boetebesluit socialezekerheidswetten, gelden voor remigranten dezelfde bepalingen omtrent de bestuurlijke boete als bij bestuurlijke boeten inzake sociale zekerheidsuitkeringen. Voor zover er samenloop is met een sociale zekerheidsuitkering, gelden dezelfde bepalingen.

2.6 Begroting en verantwoording

De bepalingen uit het Besluit begroting en verantwoording Remigratiewet komen niet terug in het Remigratiebesluit. Ingevolge het gewijzigde artikel 8j van de Remigratiewet is Hoofdstuk 8 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen van toepassing verklaard op de uitvoering van de Remigratiewet. De begrotings- en verantwoordingscyclus inzake de uitvoering van de Remigratiewet door de Sociale verzekeringsbank is daarmee in overeenstemming gebracht met de cyclus inzake begroting en verantwoording voor de uitvoering van de andere door de Sociale verzekeringsbank uit te voeren wetgeving. Er zijn daardoor ter zake geen uitvoeringsbepalingen meer nodig in het Remigratiebesluit.

3. Administratieve lasten

Door dit besluit ontstaan er geen nieuwe administratieve lasten voor burgers of het bedrijfsleven, aangezien de Remigratiewet alleen gevolgen heeft voor werkgevers en er voor hen geen nieuwe verplichtingen voor burgers voortvloeien uit dit besluit ten opzichte van de verplichtingen die golden op basis van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet en het Besluit voorzieningen Remigratiewet.

4. Uitvoeringstoets Sociale verzekeringsbank

Op 8 juni 2012 is de Sociale verzekeringsbank verzocht een uitvoeringstoets uit te voeren op een concept van dit besluit. Bij brief van 5 juli 2012 heeft de voorzitter van de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank de uitslag van deze uitvoeringstoets meegedeeld.

De Sociale verzekeringsbank achtte het concept Remigratiebesluit uitvoerbaar en handhaafbaar met inachtneming van de volgende opmerkingen:

  • Het voorstel van wet, houdende wijziging van de wetgeving op het beleidsterrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving) is in werking getreden op 1 januari 2013. Bekeken moet worden in hoeverre de Remigratiewet en het Remigratiebesluit hierop moeten worden aangepast. De Sociale verzekeringsbank acht het wenselijk dat de uitvoering van de Remigratiewet en de sociale zekerheidswetten wat betreft de bestuurlijke boetes en maatregelen met elkaar in de pas lopen in verband met samenloopsituaties.

  • Aansluiting bij mogelijke verandering van de leeftijd in de Algemene Ouderdomswet (AOW)

  • In plaats van de termen «remigratie-uitkering» en «remigratievoorzieningen» beveelt de Sociale verzekeringsbank aan om gebruik te maken van een eenduidige term in de Remigratiewet en daarop gebaseerde lagere regelgeving.

Daarnaast had de Sociale verzekeringsbank een aantal technische en redactionele suggesties.

Ten slotte verwacht de Sociale verzekeringsbank dat vóór de inwerkingtreding van het onderhavige besluit en de wijzigingen in de Remigratiewet een toename van het aantal aanvragen te verwachten is, omdat mensen nog gebruik willen maken van de oude regeling. Indien de Sociale verzekeringsbank tijdig, minimaal 3 maanden vóór de invoeringsdatum, geïnformeerd wordt over de invoeringsdatum van het totale pakket aanpassingen van de Remigratiewet en daarop gebaseerde lagere regelgeving, verwacht zij geen uitvoeringsproblemen.

De redactionele en technische wijzigingen die werden voorgesteld door de Sociale verzekeringsbank zijn overgenomen en eveneens zijn de veranderingen door de verhoging van de AOW-leeftijd in het onderhavige besluit verwerkt. Ook zijn de regels omtrent de bestuurlijke boete in de wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet) en in het Remigratiebesluit aangepast aan de op 1 januari 2013 in werking getreden wet tot wijziging van de wetgeving op het beleidsterrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving). Om de systematiek van de bestuurlijke boetes en maatregelen op basis van de Remigratiewet zo veel mogelijk af te stemmen op de regeling daarvan in de socialezekerheidswetgeving, is de uitvoeringsregelgeving opgenomen in het Boetebesluit socialezekerheidswetten en het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.

De suggestie voor het gebruikmaken van één begrip ter vervanging van de begrippen «remigratie-uitkering» en «remigratievoorzieningen» is niet overgenomen, omdat het om twee verschillende begrippen gaat. Met het begrip «remigratie-uitkering» zoals gedefinieerd in dit besluit wordt gedoeld op de periodieke uitkering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Remigratiewet. Dit is alleen de maandelijkse uitkering ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan in het bestemmingsland. Met «remigratievoorzieningen» wordt gedoeld op alle voorzieningen in artikel 4 van de Remigratiewet. Dit is naast de remigratie-uitkering ook de tegemoetkoming in de kosten van een door de remigrant af te sluiten verzekering tegen ziektekosten in het bestemmingsland (zie de artikelen 1, eerste lid, onderdeel i, en 4 van die wet).

Met het gegeven dat er een toename kan zijn van het aantal aanvragen voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Remigratiewet is rekening gehouden. Daarnaast zal bij de inwerkingtreding van de wijziging van die wet zoveel als mogelijk worden vastgehouden aan het systeem van de vaste verandermomenten en is de termijn tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden. Zowel bij de inwerkingtreding van dit besluit als bij die van de wijziging van de Remigratiewet wordt hiermee rekening gehouden en wordt gestreefd naar een termijn van drie maanden, zoals de Sociale verzekeringsbank aanbeveelt.

II Artikelsgewijs

Artikel 2

Op grond van het eerste lid van dit artikel worden de bedragen van de remigratie-uitkering bruto vastgesteld. Uitgangspunt is dat de netto uit te betalen uitkeringsbedragen in ieder geval niet hoger zijn dan de bijstandsuitkeringen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders, onderscheidenlijk gehuwden en samenwonende partners. In het tweede tot en met vierde lid zijn de factoren aangegeven die de hoogte van de vast te stellen bruto bedragen bepalen. In het tweede lid is geregeld dat de bedragen per bestemmingsland verschillend kunnen worden vastgesteld omdat het basisbestaans-niveau in de diverse landen verschillend is. Op grond van het derde lid is de hoogte van de remigratie-uitkering verschillend al naar gelang er sprake is van een kinderloze alleenstaande remigrant, een remigrant met partner of een alleenstaande remigrant met één of meer kinderen. De toestand op het tijdstip van vertrek uit Nederland is bepalend voor de vraag op welk bedrag de remigrant recht heeft. Uiteraard dienen wijzigingen in de feitelijke toestand, zoals het overlijden van de partner of de kinderen, gemeld te worden aan de Sociale verzekeringsbank op grond van artikel 5a van de Remigratiewet. Op basis van deze informatie kan de Sociale verzekeringsbank de remigratie-uitkering op een lager bedrag vaststellen. Indien de remigrant echter nadat hij vertrekt uit Nederland huwt of nog kinderen krijgt, heeft dat geen invloed op de hoogte van zijn remigratie-uitkering. In artikel 1, eerste lid, onderdelen d en g, van de Remigratiewet wordt verstaan onder kind respectievelijk partner, het meeremigrerende kind en de meeremigrerende partner. De uitkering voor een alleenstaande met kinderen bedraagt 90 procent en voor een alleenstaande zonder kinderen 70 procent van de uitkering van een remigrant met partner.

In het bruteringsysteem5 wordt onder meer rekening gehouden met het al of niet van toepassing zijn van een regime van bronlandheffing6. Voorts wordt ten aanzien van remigranten die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, rekening gehouden met de ouderenkorting en ten aanzien van alleenstaande remigranten met de alleenstaande-ouderenkorting. Als gevolg hiervan worden voor remigranten die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt andere bruto-bedragen vastgesteld dan voor remigranten die deze leeftijd nog niet hebben bereikt. Het doel hiervan is om de netto-uitkering voor beide categorieën zoveel mogelijk gelijk te houden. Voor remigranten die op basis van de EG-verordening inzake coördinatie van sociale zekerheidsstelsels7 of een verdrag tussen Nederland en het bestemmingsland inzake sociale zekerheid recht hebben op verstrekkingen voor medische zorg waarvan de kosten in beginsel ten laste van Nederland komen, wordt tevens rekening gehouden met de door hen verschuldigde verdragsbijdragen. Deze worden vastgesteld op basis van de premieberekening voor de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (inkomensafhankelijke en nominale bijdragen) en vervolgens via een woonlandfactor gerelateerd aan de door Nederland aan het desbetreffende land verschuldigde vergoedingen.

Artikel 3

In de memorie van toelichting bij de Remigratiewet is in 1999 aangekondigd dat de remigratie-uitkeringen van remigranten die na 1 april 2000 remigreren jaarlijks worden geïndexeerd8. Deze indexering heeft sindsdien jaarlijks plaatsgevonden en is nu geregeld in het eerste lid van dit artikel. De remigratie-uitkering wordt op grond van dat lid jaarlijks gewijzigd met de helft van percentage waarmee in het voorafgaande kalenderjaar het minimumloon, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien. Daarnaast kunnen op grond van het tweede lid de uitkeringsbedragen voor bestemmingslanden worden gewijzigd, indien de algemene ontwikkeling van de kosten van het bestaan in de betreffende bestemmingslanden hiertoe aanleiding geven.

Artikel 4

Volgens dit artikel wordt de remigratie-uitkering in beginsel maandelijks uitgekeerd tenzij het maandelijkse bedrag minder dan 25 euro bedraagt. In dat geval wordt de som van de maandelijkse uitkeringen eenmaal per jaar uitbetaald. Een dergelijke lage remigratie-uitkering is mogelijk door samenloop met een andere exporteerbare uitkering. Indien een remigrant bijvoorbeeld een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt dit bedrag afgetrokken van zijn remigratie-uitkering. Gezien de relatief hoge uitvoeringskosten voor deze kleine bedragen, is het doelmatig dat dit bedrag niet maandelijks wordt uitgekeerd, maar dat de optelsom van de maandelijkse uitkering eenmaal per jaar wordt uitgekeerd.

Artikel 5

Dit artikel bevat de grondslag om bij ministeriële regeling de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten ten behoeve van een zelf af te sluiten verzekering tegen ziektekosten in het bestemmingsland vast te stellen.

Artikel 6

De remigratie-uitkering heeft tot doel om personen die tot de doelgroep behoren en die in Nederland in een uitzichtloze uitkeringsafhankelijke positie verkeren, de mogelijkheid te bieden om met behoud van een op het bestemmingsland aangepaste uitkering ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan te remigreren. Indien een remigrant recht heeft op een andere exporteerbare uitkering, die genoemd wordt in dit artikel, wordt deze uitkering verrekend met de remigratie-uitkering. Indien de exporteerbare uitkering hoger is dan het bedrag waarop de remigrant op basis van de Remigratiewet recht zou hebben, dan komt de remigratie-uitkering niet tot uitbetaling. Indien de hoogte van de uitkering, genoemd in dit artikel, lager is dan de hoogte van de remigratie-uitkering, wordt een zodanige aanvulling op basis van de Remigratiewet verstrekt dat het totale bedrag gelijk is aan de volledige remigratie-uitkering waarop de remigrant recht heeft.

Artikel 7

Het eerste lid regelt het tijdstip waarop het recht op de remigratie-uitkering en het recht op de tegemoetkoming in de kosten ten behoeve van de zelf af te sluiten verzekering tegen ziektekosten ingaan. Deze rechten gaan in op de eerste dag na vertrek van de remigrant naar het bestemmingsland. Dit tijdstip wordt vastgesteld op basis van het bericht van uitschrijving uit de GBA dat de Sociale verzekeringsbank ontvangt. Indien er twijfel bestaat over de definitieve vertrekdatum doet de Sociale verzekeringsbank aanvullend onderzoek naar de daadwerkelijke datum van vertrek. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld een kopie van het paspoort met in- en uitreisdata, de tickets en/of een bewijs van inschrijving in het bestemmingsland worden opgevraagd.

Het tweede lid betreft de situatie dat de remigrant al remigreert voordat er een beslissing is genomen op zijn remigratieaanvraag. Op grond van dit lid heeft de remigrant, die al in het bestemmingsland is, eerst aanspraak op de remigratie-voorzieningen, nadat de beschikking is gegeven.

Het derde lid bevat een hardheidsclausule, op grond waarvan in bijzondere gevallen afgeweken kan worden van het bepaalde in het tweede lid. Een dergelijk geval zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen wanneer een remigrant de beslissing op zijn aanvraag niet in Nederland kan afwachten wegens ernstige ziekte van een in het bestemmingsland verblijvend familielid. In zo’n geval heeft de remigrant op het tijdstip dat op zijn aanvraag om remigratievoorzieningen positief wordt beslist, recht op deze voorzieningen conform het eerste lid.

In het vierde lid wordt het recht op remigratievoorzieningen geregeld voor de remigrant die zonder remigratievoorzieningen is geremigreerd en die voldeed aan de leeftijdsvoorwaarde van 55 jaar, maar bij vertrek uit Nederland een uitkering ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering die na zijn vertrek uit Nederland wordt verlaagd of ingetrokken. Deze remigrant kan op dat tijdstip alsnog remigratievoorzieningen aanvragen.

Het vijfde lid regelt dat het recht van de ex-partner die geen gezamenlijke huishouding meer voert met de remigrant ingaat op de eerste dag van de maand waarin de remigrant en de partner opgehouden zijn een gezamenlijke huishouding te voeren. Volgens artikel 5, eerste lid, van de Remigratiewet verkrijgen dan zowel de ex-partner als de remigrant ieder een remigratievoorziening als waren zij alleenstaanden.

Het zesde lid betreft het geval waarin de partner of de remigrant overlijdt. De achterblijvende (remigrant of partner) ontvangt vanaf de eerste dag van de tweede maand volgende op de maand waarin de remigrant of de partner is overleden, remigratievoorzieningen als ware hij alleenstaande.

Het zevende lid bepaalt dat in de situatie waarin zowel de remigrant als zijn partner niet meer in leven zijn de minderjarige kinderen vanaf de eerste dag van de tweede maand, volgende op de maand waarin de remigrant en zijn partner niet meer in leven zijn recht hebben op de helft van de remigratievoorzieningen waarop de remigrant en zijn partner bij leven recht zouden hebben gehad.

Artikel 8

Het eerste lid regelt het tijdstip waarop het recht op remigratievoorzieningen bij overlijden vervalt.

Het tweede lid regelt dat, indien de remigrant en zijn partner geen gezamenlijke huishouding meer voeren, met ingang van de eerste van de maand waarin dat het geval is, de remigratievoorzieningen worden omgezet in voorzieningen als ware de remigrant alleenstaande.

Het derde lid regelt het tijdstip waarop de remigratievoorzieningen voor een alleenstaande remigrant, of zijn ex-partner na scheiding respectievelijk overlijden, vervallen.

Het vierde lid regelt aan wie na het overlijden de nog verschuldigde remigratievoorzieningen worden uitbetaald. In geval van twee samenlevende partners geschiedt de betaling aan de langstlevende partner (onderdeel a) en bij niet meer in leven zijn van beide partners aan de minderjarige kinderen (onderdeel b). In andere gevallen heeft de Sociale verzekeringsbank de bevoegdheid om nog verschuldigde remigratievoorzieningen toe te kennen aan degene die naar haar oordeel uit billijkheidsoverwegingen daarvoor in aanmerking komt. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie, waarin het enige kind van een alleenstaande al overleden remigrant overlijdt. In dat geval kunnen de verschuldigde bedragen worden toegekend aan de verzorger van dat overleden kind.

Artikel 9

Dit artikel regelt wanneer het recht op een remigratievoorziening als bedoeld is artikel 5, derde lid, van de Remigratiewet vervalt.

Artikel 10

In dit artikel wordt geregeld dat indien twee alleenstaande remigranten gaan samenleven de remigratievoorzieningen van deze alleenstaanden wordt omgezet in één remigratievoorziening voor de remigrant met een partner. Deze regeling heeft geen betrekking op de situatie dat de remigrant gaat samenleven met een niet-gerechtigde. In de Remigratiewet wordt onder partner immers verstaan de meeremigrerende partner en niet een persoon die reeds in het bestemmingsland verbleef op het tijdstip van de remigratie.

In het tweede lid wordt geregeld dat indien de kinderen van de remigrant of van de alleenstaande partner (dus: de ex-partner) meerderjarig worden of overlijden, de remigratievoorzieningen voor een alleenstaande met kind worden omgezet in een remigratievoorziening voor alleenstaanden.

Het derde lid bepaalt dat deze wijzigingen ingaan op de eerste dag van de maand nadat de feitelijke omstandigheden gewijzigd zijn.

Artikel 11

De artikelen 11 en 12 hebben betrekking op de terugkeeroptie, bedoeld in artikel 8 van de Remigratiewet. In artikel 11 wordt verwezen naar de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van die terugkeeroptie. Voor de remigrant en zijn partner bestaat niet de verplichting om samen van de terugkeeroptie gebruik te maken. Tevens zijn de minderjarige kinderen niet verplicht mee terug te keren. De nadere regels met betrekking tot de wedertoelating zijn neergelegd in de Vreemdelingenwet 2000 en de daarop gebaseerde regelgeving.

Artikel 12 (wijziging Vreemdelingenbesluit 2000)

Terugkeeroptanten zijn personen die na te zijn geremigreerd, terug wensen te keren naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet. Zij hebben op grond van de geldende wetgeving een verblijfsvergunning nodig. De regels voor die verblijfsvergunning stonden tot op heden verspreid over artikel 10 en 11 van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet en het Vreemdelingenbesluit 2000 (artikel 3.51, eerste lid, onder g en 3.92, tweede lid), evenals de Vreemdelingencirculaire 2000 (paragrafen B9/3 en B12/4.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000). Met de onderhavige wijziging zijn de verblijfsregels geconcentreerd in het Vreemdelingenbesluit 2000 door twee voorwaarden over te hevelen uit artikel 10 van het voormalige Uitvoeringsbesluit Remigratiewet en de resterende overlap niet te laten terugkeren in het Remigratiebesluit.

Terugkeeroptanten kunnen tot op heden in aanmerking komen voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd (artikel 3.51, eerste lid, onder g onderscheidenlijk artikel 3.92, tweede lid).

Door deze splitsing over twee regelingen is een zeer ingewikkeld stelsel ontstaan, terwijl de verschillen materieel klein zijn. Bij de terugkeeroptie gaat het overigens om gemiddeld 1–5 gevallen per jaar. Gelet op de complexiteit van wetgeving is ervoor gekozen om deze regelingen samen te voegen en alle terugkeeroptanten in aanmerking te laten komen voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.51, eerste lid, onderdeel g. De intrekkingsgronden voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking «tijdelijke humanitaire gronden» en de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zijn nagenoeg gelijk (verplaatsing hoofdverblijf, bedreiging openbare orde en fraude). De verleningsgronden verschillen in de praktijk in beperkte mate. De machtiging tot voorlopig verblijf en een paspoort zijn nu reeds vereist als inreisvisum onderscheidenlijk grensoverschrijdingsdocument; of de mvv of het paspoort dan daarnaast een toelatingsvoorwaarde is, is weinig onderscheidend.

Artikel 13 (wijziging Boetebesluit socialezekerheidswetten)

Onderdelen A en C

De wijziging van het Boetebesluit socialezekerheidswetten betreft de uitwerking van de hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6b van de Remigratiewet. Dat besluit wordt om die reden mede gebaseerd op artikel 6b, zevende lid, van die wet. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op, indien de informatie- en controleverplichtingen die zijn neergelegd in artikel 5a van de Remigratiewet niet of niet behoorlijk worden nagekomen. Deze boete wordt vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met een minimum van 150 euro. Ook indien geen benadeling heeft plaatsgevonden wordt de boete vastgesteld op 150 euro. Bij verminderde verwijtbaarheid kan de Sociale verzekeringsbank een lagere boete opleggen. Artikel 2a van het Boetebesluit regelt daarbij de criteria voor verminderde verwijtbaarheid.

Onderdeel B (artikel 2)

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een verduidelijking aan te brengen in artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Bij artikel III van het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, dat op 1 januari 2013 in werking is getreden (besluit van 24 oktober 2012, Stb.531), is o.a. artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gewijzigd en in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in de regeling van de bestuurlijke boete in de desbetreffende uitkeringswetten bij de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Deze wet beoogt uitvoering te geven aan het strengere frauderegime voor de sociale zekerheid, de arbeidswetgeving en de kinderopvangtoeslag.

In de regelingen van de bestuurlijke boete in de desbetreffende uitkeringswetten is bepaald dat de boete bij overtreding van de inlichtingenverplichting ten hoogste gelijk is aan het ten onrechte genoten voordeel; hierbij gaat het om het bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering ofwel het benadelingsbedrag. Verder is bepaald dat de bestuurlijke boete bij recidive van overtreding van de inlichtingenverplichting ten hoogste gelijk is aan 150 procent van het benadelingsbedrag.

Ter uitvoering hiervan is in artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten de hoogte van de bestuurlijke boete vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag. Hiermee is beoogd dat de boete bij overtreding van de inlichtingenverplichting 100 procent bedraagt van het benadelingsbedrag en dat bij recidive van overtreding van de inlichtingenverplichting de boete 150 procent bedraagt van het benadelingsbedrag. Gelet op de huidige redactie van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zou een misverstand kunnen ontstaan over de boetehoogte bij recidive. Teneinde hierover geen enkel misverstand te laten ontstaan is in de redactie expliciet tot uitdrukking gebracht dat de bestuurlijke boete bij recidive 150 procent bedraagt van het benadelingsbedrag. In artikel 2, eerste lid, is reeds bepaald dat de bestuurlijke boete wordt verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid. In dit verband wordt verder verwezen naar artikel 2a (criteria voor verminderde verwijtbaarheid) van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

Artikel 14 (wijziging Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten)

Bij het niet nakomen van de informatie- en controlevoorschriften, genoemd in artikel 5a en 8g, tweede lid, van de wet, kan de Sociale verzekeringsbank ingevolge artikel 6aa van de wet een maatregel opleggen. De nadere regels daaromtrent worden opgenomen in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, dat daartoe wordt aangepast en mede gebaseerd op artikel 6aa, zesde lid, van de Remigratiewet. Op grond van de regels in het Maatregelenbesluit is met een maatregel in beginsel 5 procent van het bedrag van de remigratie-uitkering gemoeid. Afhankelijk van de ernst van de tekortkoming kan van dit percentage worden afgeweken binnen de in dit artikel aangegeven grenzen. Bij recidive wordt het percentage met 50 procent verhoogd.

Artikel 15 (wijziging Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen)

Bij de veiligheid van kinderen is niet alleen de aanpak van risico’s ten aanzien van allerlei mogelijke ongevallen (vallen, beknellen, etc.) of ten aanzien van ziektekiemen en medisch handelen van belang, maar ook de bescherming tegen misbruik of mishandeling door een op een kindercentrum of peuterspeelzaal aanwezige beroepskracht. Naast de bestaande strafrechtelijke regelgeving die kinderen tegen deze misdrijven beoogt te beschermen, is het wenselijk dat er ook praktische regels kunnen worden gesteld die de kans op dergelijke situaties zoveel mogelijk voorkomen.

Deze wijziging was opgenomen in het ontwerpbesluit dat op 8 november 2012 bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter advisering was voorgelegd, maar was per abuis niet is opgenomen in het op 7 februari 2013 door de Koning ondertekende besluit, het Besluit continue screening kinderopvang (Stb. 2013, 40). Bij deze wijziging is rekening gehouden met de vernummering van de leden van artikel 2 en 17 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen die inmiddels heeft plaatsgevonden (Stb. 2013, 324).

Artikel 16

De oude op de Remigratiewet gebaseerde besluiten worden in dit artikel ingetrokken.

Artikel 17

Dit artikel regelt het overgangsrecht. Op basis van de Remigratiewet, zoals die luidde voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet) (Stb. 2013, 331) kon een remigrant een tegemoetkoming ontvangen voor de reis- en verhuiskosten, de zogenaamde basisvoorziening. De noodzakelijke bepalingen met betrekking tot de basisvoorzieningen van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet en het Besluit voorzieningen Remigratiewet, zoals die luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op personen die geremigreerd zijn met een basisvoorziening of een basisvoorziening hebben aangevraagd voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Het derde lid bepaalt dat bruto bedragen van de remigratie-uitkeringen voor personen die zijn geremigreerd voor 1 april 2000 niet worden geïndexeerd. Dit verandert niets aan de situatie zoals die was voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 18

Dit artikel regelt de inwerkingtreding. De datum van inwerkingtreding is gelijk aan de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de Remigratiewet, met uitzondering van de artikelen 13, onderdeel B, en 15 die zo snel mogelijk in werking dienen te treden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XVIII, nr. 20

X Noot
2

Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XVIII, nr. 29

X Noot
3

Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet), Stb. 331

X Noot
4

Kamerstukken II 2011/12, 33 085, nr. 3

X Noot
5

Omrekening naar het bruto bedrag waarbij een gelijkblijvend netto bedrag het uitgangspunt is, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de verschuldigde belasting die in Nederland moet worden ingehouden.

X Noot
6

Als tussen Nederland en het woonland van de remigrant een belastingverdrag bestaat, dat bepaalt dat op inkomsten afkomstig uit Nederland loonbelasting moet worden ingehouden, houdt de Sociale verzekeringsbank loonbelasting in op de remigratie-uitkering. Dan is er sprake van bronlandheffing.

X Noot
7

Verordening (EG) 883/04 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Pb L 166 van 30 april 2004)

X Noot
8

Kamerstukken II, 1998/99, 25 741. nr. 3, pag. 9

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven