Besluit van 3 oktober 2022, houdende regels over het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 30 juni 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 4064197;

Gelet op de artikelen 47, eerste lid, 48q, tweede, vierde en zesde lid, 48r, derde lid, onder d, 48s, eerste lid, 48u, vierde lid, 48w, vierde lid, 48x, vierde lid, 48y, eerste lid, van de Politiewet 2012, artikel 18, eerste lid, 23, derde lid, van de Wet politiegegevens en artikel 9, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 31 augustus 2022, nr. W16.22.00080/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 27 september 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr 4190592;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Algemene verordening gegevensbescherming:

verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119);

ambtenaar:

de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2 van de wet;

betrouwbaarheidsonderzoek:

het onderzoek, bedoeld in artikel 48q, eerste of vierde lid, van de wet;

bevoegd gezag:
  • a. de korpschef, voor zover het betreft de kandidaat-ambtenaar, de kandidaat-externe, de ambtenaar en de externe bij het landelijke politiekorps, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de wet;

  • b. het College van procureurs-generaal, voor zover het betreft de kandidaat-ambtenaar, de kandidaat-externe, de ambtenaar en de externe bij de rijksrecherche;

  • c. de directeur van de Politieacademie, voor zover het betreft de kandidaat-externe en de externe bij de Politieacademie;

externe:

degene die krachtens overeenkomst werkzaamheden verricht voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie;

hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek:

het onderzoek, bedoeld in artikel 48x, eerste lid, van de wet;

hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek:

het onderzoek, bedoeld in artikel 48x, tweede lid, van de wet;

kandidaat-ambtenaar:

degene die ambtenaar wil worden;

kandidaat-externe:

degene die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie wil verrichten;

politiegegevens:

gegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens;

verklaring omtrent het gedrag:

een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

wet:

Politiewet 2012.

Artikel 2 Werkzaamheden waarvoor een VOG volstaat

Het bevoegd gezag kan bepalen dat een verklaring omtrent het gedrag volstaat als bedoeld in artikel 48q, tweede lid, van de wet, voor zover technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd en het werkzaamheden betreft waarbij betrokkene:

  • a. geen kennis neemt van politiegegevens;

  • b. geen toegang heeft en ook niet in staat is zichzelf of anderen toegang te verschaffen tot de informatiesystemen waarin de gegevens, bedoeld onder a, worden verwerkt of deze informatiesystemen beheert;

  • c. geen bewakings- of beveiligingswerkzaamheden verricht;

  • d. geen toegang heeft tot uitrusting, bewapening of inbeslaggenomen goederen;

  • e. geen beschikking heeft over respectievelijk geen toegang heeft tot door het bevoegd gezag aan te wijzen goederen of locaties die een risico vormen voor de integriteit van de politie; en

  • f. geen overige werkzaamheden verricht of kennis neemt van andere gegevens dan politiegegevens waarvan het bevoegd gezag in redelijkheid kan oordelen dat deze een vergelijkbaar risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie als de in de vorige onderdelen aangewezen werkzaamheden.

Artikel 3 Betrouwbaarheidsonderzoek externe

Het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de externe geschiedt middels een betrouwbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 48q, vierde lid, van de wet indien het werkzaamheden betreft waarbij betrokkene:

  • a. kennis neemt van politiegegevens;

  • b. toegang heeft of in staat is zichzelf of anderen toegang te verschaffen tot de informatiesystemen waarin de gegevens, bedoeld onder a, worden verwerkt of deze informatiesystemen beheert;

  • c. bewakings- of beveiligingswerkzaamheden verricht;

  • d. toegang heeft tot uitrusting, bewapening of inbeslaggenomen goederen;

  • e. beschikking heeft over respectievelijk toegang heeft tot door het bevoegd gezag aan te wijzen goederen of locaties die een risico vormen voor de integriteit van de politie; of

  • f. overige werkzaamheden verricht of kennis neemt van andere gegevens dan politiegegevens waarvan het bevoegd gezag in redelijkheid kan oordelen dat deze een vergelijkbaar risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie als de in de vorige onderdelen aangewezen werkzaamheden.

Artikel 4 Werkzaamheden met verhoogd risico

De werkzaamheden die een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie, bedoeld in artikel 48s, eerste lid, van de wet, betreffen werkzaamheden waarbij betrokkene:

  • a. kennis neemt van politiegegevens als bedoeld in de artikelen 10 en 12 van de Wet politiegegevens;

  • b. volledig toegang heeft tot politiegegevens als bedoeld in artikel 9 van de Wet politiegegevens;

  • c. toegang heeft of in staat is zichzelf of anderen toegang te verschaffen tot de informatiesystemen waarin de gegevens, bedoeld onder a en onder b, worden verwerkt of deze informatiesystemen beheert;

  • d. werkzaamheden verricht voor de vergunningverlening of overige besluitvorming op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, de Wet wapens en munitie, de Wet natuurbescherming, de Wet explosieven voor civiel gebruik of het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

  • e. blijkens het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ii, van het Besluit algemene rechtspositie politie, een leidinggevende positie bekleedt;

  • f. bewakings- of beveiligingswerkzaamheden verricht als bedoeld in de artikelen 16, eerste lid, en 42, eerste en tweede lid, van de wet; of

  • g. overige werkzaamheden verricht of kennis neemt van andere gegevens dan politiegegevens waarvan het bevoegd gezag in redelijkheid kan oordelen dat deze een vergelijkbaar verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie als de in de vorige onderdelen aangewezen werkzaamheden.

Artikel 5 Zwaarwegende beletselen

  • 1. Als misdrijf als bedoeld in artikel 48q, zesde lid, van de wet wordt aangewezen het binnen acht jaar voorafgaande aan het onderzoek onherroepelijk zijn veroordeeld voor het plegen van een misdrijf waarbij een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd.

  • 2. Indien gedurende de terugkijktermijn sprake is van een periode van vrijheidsbeneming, wordt de terugkijktermijn verlengd met de gehele feitelijke duur van die vrijheidsbeneming.

Artikel 6 Te raadplegen gegevens

De gegevens, bedoeld in artikel 48r, derde lid, onder d, van de wet, die worden geraadpleegd naast de gegevens, genoemd onder a, b en c, van dat artikel, zijn:

  • a. de NAW-gegevens van de betrokkene en referenten;

  • b. de gegevens omtrent de relatie tussen de betrokkene en diens partner;

  • c. de geboortedatum, de geboorteplaats en het geboorteland van de betrokkene;

  • d. het telefoonnummer van de betrokkene;

  • e. het e-mailadres van de betrokkene;

  • f. de gegevens over genoten opleidingen van de betrokkene;

  • g. de gegevens over het arbeidsverleden van de betrokkene;

  • h. de personeelsgegevens van de betrokkene;

  • i. de gegevens uit open bronnen over de betrokkene;

  • j. de gegevens die betrekking hebben op de periode van acht jaar voorafgaand aan het onderzoek tot aan het onderzoek:

    • 1°. over de financiële omstandigheden van de betrokkene;

    • 2°. over vrijetijdsbesteding, nevenactiviteiten en lidmaatschappen van de betrokkene; en

    • 3°. over aaneengesloten verblijf in het buitenland van betrokkene van langer dan zes maanden, alsmede meerdere verblijfsperiodes in het buitenland van tenminste twee aaneengesloten maanden per jaar, die in totaliteit zes maanden overschrijden.

Artikel 7 Goede en professionele uitvoering

  • 1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor een goede en professionele uitvoering van het betrouwbaarheidsonderzoek.

  • 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat het bevoegd gezag beheersmaatregelen treft om de onafhankelijkheid, objectiviteit en kwaliteit van de uitvoering van het betrouwbaarheidsonderzoek te waarborgen.

Artikel 8 De onderzoekers

  • 1. Het betrouwbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd door ambtenaren van politie die niet betrokken zijn bij de selectieprocedure.

  • 2. De personen, bedoeld in het eerste lid, stellen het bevoegd gezag in kennis van hun bevindingen naar aanleiding van het onderzoek.

Artikel 9 Huisbezoek

  • 1. Betrokkene kan het bevoegd gezag verzoeken in te stemmen met een huisbezoek.

  • 2. Het bevoegd gezag stemt met het verzoek in, indien dit in het belang is van het onderzoek.

Artikel 10 Gegevensbescherming

De gegevens van het onderzoek worden opgeslagen in een apart register waarvoor een reglement overeenkomstig de eisen van de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming wordt opgesteld.

Artikel 11 Regels over de melding

  • 1. De melding, bedoeld in artikel 48w, eerste en tweede lid, van de wet, wordt door de ambtenaar en de externe zo spoedig mogelijk schriftelijk gedaan bij het bevoegd gezag.

  • 2. De melding kan elektronisch worden gedaan.

Artikel 12 Hernieuwd incidenteel en periodiek betrouwbaarheidsonderzoek

  • 1. Als feiten of omstandigheden die een hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek rechtvaardigen, bedoeld in artikel 48x, vierde lid, van de wet, worden aangemerkt:

    • a. een wijziging van werkzaamheden;

    • b. een plaatsing in een andere functie;

    • c. een redelijk vermoeden van plichtsverzuim dat de integriteit of de verantwoordelijkheid van de betrokkene raakt;

    • d. een nieuw justitieel gegeven over de betrokkene;

    • e. overige relevante wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de betrouwbaarheid van de betrokkene;

  • 2. Een hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek vindt plaats na:

    • a. een periode van vijf jaar voor medewerkers die werkzaamheden verrichten waarvoor een betrouwbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 48s van de wet is aangewezen;

    • b. een door het bevoegd gezag te bepalen periode van tenminste vijf tot ten hoogste acht jaar, naar gelang het risico van de werkzaamheden, voor medewerkers die werkzaamheden verrichten waarvoor een betrouwbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 48q, eerste of vierde lid, is aangewezen.

Artikel 13 Hernieuwde VOG

  • 1. De termijn waarna de korpschef betrokkene opnieuw vraagt een verklaring omtrent het gedrag over te leggen, bedoeld in artikel 48q, derde lid, van de wet, is twee jaar.

  • 2. De nieuwe verklaring omtrent het gedrag is niet ouder dan drie maanden.

Artikel 14 Wijziging Besluit politiegegevens

Artikel 4:3, eerste lid, onder f, van het Besluit politiegegevens komt te luiden:

  • f. het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit algemene rechtspositie politie, ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid als bedoeld in artikel 48q, eerste lid, 48s, tweede lid, 48x, eerste en tweede lid, van de Politiewet 2012;

Artikel 15 Wijziging Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 23 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b van het eerste lid komt te luiden:

  • b. de korpschef voor zover het personen betreft die in aanmerking willen komen voor een dienstbetrekking bij de politie dan wel personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie willen verrichten;

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien op grond van een wettelijk voorschrift gedurende het dienstverband bij een ambtelijke dienst of gedurende het krachtens overeenkomst verrichten van werkzaamheden voor de politie een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon wordt gedaan.

Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid, onder b, c en d, is van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft de personen, bedoeld in artikel 48s, tweede lid, van de Politiewet 2012.

Artikel 16 Wijziging Besluit algemene rechtspositie politie

De artikelen 8a, 8b en 8c van het Besluit algemene rechtspositie politie vervallen.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen) (Stb. 2020, 412) in werking treedt.

Artikel 18 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 oktober 2022

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Uitgegeven de zesde oktober 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

De Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen) (Stb. 2020, 412) (hierna: de wet) regelt de aanscherping en verruiming van het betrouwbaarheidsonderzoek. Deze wet schrijft voor dat ten aanzien van de hierna genoemde onderwerpen bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld.

Het betreft allereerst nadere regels ter bepaling van het juiste screeningsniveau voor de verschillende categorieën ambtenaren van politie en externen die krachtens overeenkomst werkzaamheden verrichten voor de politie. Op grond van de wet zijn die screeningsniveaus: alleen een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), een betrouwbaarheidsonderzoek of een betrouwbaarheidsonderzoek met omgevingsonderzoek. Het besluit bepaalt het screeningsniveau aan de hand van de gevoeligheid van de werkzaamheden die worden verricht. Kern daarbij is of de werkzaamheden toegang geven tot gevoelige gegevens zoals bijvoorbeeld politiegegevens, gevoelige locaties zoals bijvoorbeeld depots voor inbeslaggenomen goederen, of gevoelige goederen zoals bijvoorbeeld bewapening of uitrusting. De mate van gevoeligheid is daarbij bepalend voor het toe te passen screeningsniveau. Hoe gevoeliger, hoe uitgebreider de screening.

Daarnaast wijst het besluit de misdrijven aan die beschouwd worden als een zwaarwegend beletsel, wijst het een beperkt aantal gegevens aan die naast de wettelijke voorgeschreven gegevens dienen te worden geraadpleegd bij het betrouwbaarheidsonderzoek en bepaalt het wanneer opnieuw een screening moet worden verricht. Tot slot is voorzien in regels over de te volgen procedure voor de screening en de wijze waarop melding moet worden gedaan van feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de (beoordeling van de) betrouwbaarheid.

De wijze waarop aan de wettelijke grondslagen tot het stellen van nadere regels bij AMvB uitvoering is gegeven is grotendeels reeds aangekondigd en toegelicht in de memorie van toelichting (MvT) van de wet.1 Om die reden is voor de motivering van die beleidskeuzes in deze nota van toelichting zoveel mogelijk verwezen naar de betrokken passages in de MvT. Voor enkele onderwerpen zijn in de MvT nog geen of geen volledige beleidskeuzes gemaakt. Het betreft met name de aanwijzing van enkele gegevens die in aanvulling op de bij wet voorgeschreven gegevens dienen te worden betrokken bij de screening. Deze beleidskeuzes worden in onderhavige nota van toelichting gemotiveerd.

2. Hoofdlijnen van het besluit

2.1. Wet en AMvB

Zoals in de inleiding reeds toegelicht, bevat de wet de hoofdregels die het kader vormen voor dit besluit. Deze hoofdregels zijn in de MvT toegelicht. Voor de volledigheid worden deze hoofdregels hieronder nogmaals samengevat weergegeven. Bij deze hoofdregels is telkens aangegeven of de wet uitvoeringsregels voorschrijft en zo ja, waar in deze nota van toelichting is beschreven hoe daaraan uitvoering is gegeven.

Algemeen
  • 1. Iedereen die bij of voor de politie2 gaat werken, wordt gescreend. Dit betreft zowel ambtenaren van politie als natuurlijke personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie gaan verrichten (artikel 48q van de wet).

Ambtenaar van politie
  • 2. Uitgangspunt voor de ambtenaar van politie3 vormt het zogenoemde betrouwbaarheidsonderzoek (artikel 48q, eerste lid, van de wet). Dit onderzoek, dat door het tot aanstelling bevoegd gezag wordt uitgevoerd, omvat een onderzoek van justitiële gegevens, politiegegevens, gegevens uit open bronnen, gegevens afkomstig van referenten en van de betrokkene zelf omtrent de gezondheid die betrekking hebben op signalen wijzend op verslaving of een andersoortige afhankelijkheid en de financiële situatie van de betrokkene. Op grond van 48r, derde lid, van de wet zijn in artikel 6 van dit besluit aanvullende gegevens aangewezen. Deze gegevens zijn grotendeels al in de MvT aangekondigd en gemotiveerd. In paragraaf 3.1 en in het artikelsgewijs van artikel 6 wordt hier nader op ingegaan.

  • 3. Indien het werkzaamheden betreft waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden verricht die niet als risicovol worden aangemerkt, kan worden volstaan met een VOG (artikel 48q, tweede lid, van de wet). Op dit onderwerp wordt in paragraaf 2.2 nader ingegaan.

Externe
  • 4. Uitgangspunt voor de externe (de persoon die krachtens overeenkomst werkzaamheden verricht voor de politie) is dat deze wordt gescreend door middel van een VOG (artikel 48q, derde lid, van de wet).

  • 5. Indien de externe bij AMvB aan te wijzen werkzaamheden verricht die (nagenoeg) identiek zijn aan die van een ambtenaar van politie of indien hij toegang heeft tot gevoelige informatie, wordt een betrouwbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Onder dezelfde voorwaarden als voor de ambtenaar van politie kan ook een omgevingsonderzoek aan de orde zijn (artikel 48q, vierde lid, van de wet). In paragraaf 2.3 wordt hierop nader ingegaan.

Verhoogd risico
  • 6. Als de werkzaamheden een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie, wordt bovendien een omgevingsonderzoek gedaan naar in het bijzonder de partner en de kinderen van de betrokkene aan de hand van justitiële gegevens, politiegegevens en open bronnen (artikel 48s, eerste lid, van de wet). Op dit onderwerp wordt in paragraaf 2.4 nader ingegaan.

Zwaarwegende beletselen
  • 7. Bij de aanwezigheid van bepaalde gegevens wordt, behoudens uitzonderlijke gevallen, het ontbreken van voldoende waarborgen aangenomen. Het gaat daarbij uitsluitend om justitiële gegevens (onherroepelijke veroordeling ter zake van bepaalde misdrijven). Artikel 48q, zesde lid, van de wet bepaalt dat deze misdrijven bij AMvB worden aangewezen. Op dit onderwerp wordt in paragraaf 2.5 nader ingegaan.

Screening ambtenaar van politie en externe tijdens werkzaamheden
  • 8. Alle ambtenaren van politie en externen worden tijdens het uitvoeren van werkzaamheden opnieuw gescreend op dezelfde wijze als zij initieel zijn gescreend. Een tussentijdse screening kan worden uitgevoerd indien feiten of omstandigheden dit rechtvaardigen, of na het verstrijken van een bepaalde termijn (zie paragraaf 2.6).

  • 9. Voor personen ten aanzien van wie een betrouwbaarheidsonderzoek is uitgevoerd, geldt daarnaast dat zij tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden continu worden gescreend (continue controle van justitiële gegevens) en dat zij de verplichting hebben wijzigingen in hun persoonlijke omstandigheden te melden. Op de meldplicht wordt in paragraaf 2.6 nader ingegaan.

2.2. Ambtenaar van politie

Uitgangspunt van de wet is dat de ambtenaar van politie een betrouwbaarheidsonderzoek ondergaat. Voor executieven geldt dit altijd. Voor bepaalde werkzaamheden waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd is het op grond van de wet mogelijk dat het bevoegd gezag kan besluiten dat de ambtenaar van politie kan volstaan met het overleggen van een VOG. Vanwege de aard van deze werkzaamheden is een betrouwbaarheidsonderzoek in het licht van het recht op bescherming van het privéleven niet gerechtvaardigd te achten. Deze werkzaamheden zijn op grond van artikel 48q, tweede lid, van de wet in dit besluit in artikel 2 aangewezen. Het betreft werkzaamheden waarbij het risico op integriteitsschendingen gering is.

Om met een VOG te volstaan moet er zijn voldaan aan een aantal cumulatieve voorwaarden. Allereerst is vereist dat betrokkene geen kennis neemt van politiegegevens. Politiegegevens zijn naar hun aard gevoelig. Als daarmee wordt gewerkt kan niet met een VOG worden volstaan en is een betrouwbaarheidsonderzoek vereist.

Voor volstaan met een VOG is verder vereist dat betrokkene geen toegang heeft tot informatiesystemen waarin politiegegevens worden verwerkt, deze systemen niet beheert en ook niet in staat is om zichzelf of anderen daartoe toegang te verschaffen. Als betrokkene deze handelingen verricht is het risico voor de integriteit van de politie uiteraard vergelijkbaar als bij kennisname van deze gegevens. Daarnaast is vereist dat betrokkene geen bewakings- of beveiligingswerkzaamheden verricht, geen toegang heeft tot uitrusting, bewapening of inbeslaggenomen goederen en geen beschikking heeft over of toegang zal hebben tot door het bevoegd gezag aan te wijzen goederen of locaties die een risico vormen voor de integriteit van de politie. Met al deze handelingen gaat een vergelijkbaar risico voor de integriteit van de politie gepaard. In het artikelsgewijs is hier nader op ingegaan.

Tot slot is voorzien in een restcategorie. Voor volstaan met een VOG dient betrokkene ook geen overige werkzaamheden te verrichten of kennis te nemen van andere gegevens dan politiegegevens waarvan het bevoegd gezag in redelijkheid kan oordelen dat deze een vergelijkbaar risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie als de in dit besluit aangewezen werkzaamheden. Gegeven de complexiteit van de werkzaamheden die binnen de politie worden verricht is dat nodig. Toepassing van deze restcategorie ligt bijvoorbeeld in de rede voor betrokkenen die weliswaar niet met politiegegevens, maar wel met andere gegevens werken waarvan in redelijkheid kan worden geoordeeld dat deze van vergelijkbare gevoelige aard zijn als politiegegevens. Politiegegevens zijn namelijk niet de enige gevoelige gegevens waarmee binnen de politie moet worden gewerkt. Andere gegevens die een risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie zijn met name (bedrijfsvoerings)gegevens die het operationele politiewerk ondersteunen. Een voorbeeld betreft een medewerker van de salarisadministratie die de beschikking heeft over onder andere de NAW-gegevens van ambtenaren van politie. Deze gegevens zouden in handen van verkeerde personen misbruikt kunnen worden voor bijvoorbeeld doxing. Doxing heeft een negatieve lading, omdat het veelal een schending van de privacy is waarbij de NAW-gegevens online worden gepubliceerd, zonder toestemming van die persoon. Het gaat om intimidatie, chantage, online shaming, dreigtelefoontjes, fysiek geweld en de verspreiding van adresgegevens van ambtenaren van politie op internet. Ambtenaren van politie worden daardoor gehinderd in hun werk. Het lekken van deze informatie schaadt de integriteit van de politie. Een ander voorbeeld van gevoelige (bedrijfsvoerings)gegevens die worden verwerkt ter ondersteuning van het operationele politiewerk betreft de kentekengegevens van dienstauto’s waarover een wagenparkbeheerder beschikt, waaronder de kentekens van radarauto’s. Een publicatie van deze gegevens op social media zou niet alleen de handhaving op het gebied van snelheidsovertredingen schaden, maar ook de integriteit van de politie.

Een voorbeeld van een functie waarvoor een VOG volstaat is de functie dierverzorger bereden politie. De dierverzorger is verantwoordelijk voor de verzorging en het welzijn van de paarden. Ook draagt de dierverzorger zorg over het transport van de paarden naar de dierenarts of andere paarden en wordt assistentie verleend aan de dierenarts of fysiotherapeut. Hierbij komt men niet in aanraking met politiegegevens of gevoelige (bedrijfsvoering)sgegevens, heeft men geen toegang tot bijzondere locaties en worden ook geen bewakings- of beveiligingswerkzaamheden verricht.

2.3. Externen

Als uitgangspunt geldt op grond van de wet dat de betrouwbaarheid van de externe wordt vastgesteld door middel van een VOG (artikel 48q, derde lid). De aard van de werkzaamheden die externen uitvoeren, in combinatie met de omstandigheid dat een externe in beginsel voor een beperkte periode wordt aangetrokken, brengt mee dat het risico en de impact die een externe op de integriteit van de politie kan hebben zodanig wordt geacht dat in de regel kan worden volstaan met een beoordeling van strafbare feiten in de justitiële documentatie middels een VOG. Externen kunnen immers de politietaak niet verrichten en verrichten mitsdien ondersteunende werkzaamheden. Indien de externe echter (ook) werkzaamheden verricht die hiervoor in paragraaf 2.2 zijn beschreven, waarvoor niet met een VOG kan worden volstaan, is bepaald dat betrokkene een betrouwbaarheidsonderzoek moet ondergaan (artikel 3).

Er zijn daarnaast werkzaamheden die alleen door externen worden verricht, zoals bijvoorbeeld de werkzaamheden die een gastdocent verricht die een Basic Life Support training verzorgd op een politielocatie. Een gastdocent staat onder toezicht van een (politie)medewerker en kan zich dan ook niet vrijelijk bewegen binnen het gebouw. Een ander voorbeeld is de inzet van Lotusslachtoffers (Landelijke opleiding tot uitbeelding slachtoffers) om scenario oefeningen te houden. Deze acteurs zijn nodig om algemene vaardigheden te trainen. Al deze personen kunnen tijdens de werkzaamheden op een politielocatie komen, maar worden altijd begeleid, hebben geen autorisatietoegang tot vertrouwelijke gegevens nodig en verrichten ook geen bewakings- of beveiligingstaken. In dergelijke gevallen volstaat derhalve eveneens een VOG.

Een externe neemt alleen kennis van politiegegevens als de politieorganisatie een deskundige nodig heeft met specifieke kennis en inzage noodzakelijk is voor het verrichten van de werkzaamheden, in welk geval een betrouwbaarheidsonderzoek is vereist (dit is bepaald in artikel 3). Daarnaast kan onvoldoende capaciteit in de eigen organisatie reden zijn om een externe te werven die (gedeeltelijke) inzage nodig heeft. Een voorbeeld betreft de werkzaamheden die een externe jurist verricht voor de politie in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Wob-juristen kunnen extern worden aangetrokken voor een bepaalde tijd binnen de politieorganisatie. In deze functie kan het nodig zijn de externe kennis te laten nemen van politiegegevens of daarmee vergelijkbare gevoelige gegevens. Hetzelfde kan gelden voor ambtenarenrechtjuristen; die kunnen voor een bepaalde periode extern worden aangetrokken om de werkdruk te verminderen. Deze juristen stellen disciplinaire beschikkingen op, geven advies over de te nemen maatregelen op interne disciplinaire onderzoeken en zijn verantwoordelijk voor de procesvertegenwoordiging. Voor al deze voorbeelden geldt dat op grond van artikel 3 een betrouwbaarheidsonderzoek is vereist.

Externen kunnen ook worden ingezet in de beveiliging. Net als voor ambtenaren van politie is dan een betrouwbaarheidsonderzoek nodig. Om dezelfde redenen als voor ambtenaren van politie is tot slot ook voor de externe voorzien in een restcategorie.

2.4. Verhoogd risico

Indien sprake is van op grond van artikel 48s, eerste lid, van de wet bij AMvB aan te wijzen werkzaamheden die een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie, vindt tevens een omgevingsonderzoek plaats. In dit besluit zijn die werkzaamheden in artikel 4 aangewezen.

Werkzaamheden die een verhoogd risico voor de integriteit van de politie opleveren betreffen allereerst werkzaamheden waarbij gewerkt moet worden met zeer vertrouwelijke politiegegevens. Dat betreft de gegevens, bedoeld in de artikelen 10 (gegevens over betrokkenheid personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde) en 12 (gegevens van informanten van de politie) van de Wet politiegegevens (Wpg).

Toegang tot de informatie als bedoeld in artikel 10 van de Wpg geeft een beeld van de betrokkenheid van personen bij zware of georganiseerde criminaliteit als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, of waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld of handelingen die, gezien hun aard of frequentie of het georganiseerde verband waarin zij worden gepleegd, een ernstige schending van de rechtsorde opleveren. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan politiegegevens over zware en georganiseerde criminaliteit, high-tech crime, terrorisme en ernstige verstoringen van de openbare orde door bijvoorbeeld voetbalvandalen of activisten.

Bij artikel 12 van de Wpg gaat het om gegevens die inzicht bieden in het beheer en de controle van informanten. Tot het verrichten van werkzaamheden waarbij deze gegevens dienen te worden ingezien kunnen worden geautoriseerd ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een dienst van een landelijke eenheid die belast is met werkzaamheden op het terrein van getuigenbescherming. Eveneens kunnen worden geautoriseerd betrokkenen die werkzaam zijn bij een team, zoals de Criminele inlichtingen eenheden of de Regionale Inlichtingendiensten. Degenen die kennis moeten of kunnen nemen van dergelijke zeer gevoelige gegevens dienen te worden onderworpen aan een betrouwbaarheidsonderzoek met omgevingsonderzoek.

Een betrokkene wordt eveneens gescreend middels een omgevingsonderzoek als deze voor het verrichten van de werkzaamheden volledige toegang heeft tot politiegegevens als bedoeld in artikel 9 (onderzoek in verband met de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval) van de Wpg. Volledige toegang houdt in dat betrokkene politiegegevens als bedoeld in artikel 9 van de Wpg vrij kan doorzoeken. Vrij doorzoeken betreft in de praktijk het doorzoeken van grote hoeveelheden politiegegevens. Deze werkzaamheden worden doorgaans verricht door ambtenaren van politie die werkzaam zijn in het intelligence-domein. Dit domein heeft binnen de politie tot taak ambtenaren van politie die zowel in de opsporing als handhaving werkzaam zijn doorlopend te voorzien van (real-time) informatie, zodat zij hun werk goed kunnen doen. Hiertoe hebben zij verschillende informatiebronnen en informatiestromen tot hun beschikking en beschikken zij over uitgebreide zoeksleutels waarmee complexe verbanden kunnen worden gelegd. Deze ambtenaren maken, analyseren, duiden en delen informatie binnen de politieorganisatie en met andere partners. Door de aard van hun werkzaamheden hebben zij veel (politie)gegevens tot hun beschikking en ontstaat er een overzichtspositie. Gelet op voorgaande leveren deze werkzaamheden een verhoogd risico voor de integriteit van de politie op, hetgeen de reden is dat een omgevingsonderzoek is geïndiceerd.

De betrokkene die de hiervoor genoemde gegevens verwerkt of informatiesystemen beheert waarop deze gegevens worden bewaard, wordt eveneens gescreend middels een omgevingsonderzoek, gelet op het (uiteraard) vergelijkbare risico.

Werkzaamheden in het kader van de zogenoemde korpscheftaken zijn eveneens aangewezen voor een omgevingsonderzoek. Het betreft het verrichten van werkzaamheden voor de vergunningverlening of overige besluitvorming op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, de Wet wapens en munitie, de Wet natuurbescherming, de Wet explosieven voor civiel gebruik of het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar. De reden dat deze betrokkenen onder het omgevingsonderzoek moeten vallen is erin gelegen dat bij deze werkzaamheden aan derden (aanvragers) een gunst wordt verleend, waaraan voor de maatschappij dikwijls risico’s zijn verbonden. Daarnaast zijn deze zogenaamde korpscheftaken organisatorisch gezien in een klein team belegd, waarbij de betrokkene relatief veel invloed heeft op het proces. Betrokkene is eenvoudig (rechtstreeks) te benaderen en bevindt zich in een kwetsbare positie. De verstrekte vergunningen kunnen een groot gevolg hebben voor de samenleving. Deze werkzaamheden vormen een verhoogd risico voor de integriteit.

Voorts worden leidinggevende functies aangemerkt voor een omgevingsonderzoek. Leidinggevenden bevinden zich in een positie om beslissingen te nemen die niet onderworpen zijn aan het vier-ogenprincipe. Ook bewakings- of beveiligingswerkzaamheden die voor Nederland van nationaal belang zijn, vallen eveneens onder een omgevingsonderzoek.

Tot slot heeft het bevoegd gezag nog de mogelijkheid om overige werkzaamheden aan te wijzen waarvan in redelijkheid kan worden geoordeeld dat deze een vergelijkbaar verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie als de hiervoor genoemde aangewezen werkzaamheden.

2.5. Zwaarwegende beletselen

Het zijn van ambtenaar van politie of politie-externe (het krachtens overeenkomst verrichten van werkzaamheden voor de politie) is op grond van artikel 48q, eerste lid, van de wet slechts mogelijk indien hiertegen op grond van een betrouwbaarheidsonderzoek van betrokkene geen bezwaar bestaat. Van een bezwaar is sprake, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende waarborgen zijn aangetroffen dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht.

Dit wordt op grond van artikel 48r, derde lid, van de wet aan de hand van de volgende gegevens beoordeeld:

  • a. justitiële gegevens (als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens);

  • b. politiegegevens als bedoeld in artikelen 8, 9, 10 en 13 van de Wet politiegegevens (Wpg);

  • c. gegevens over gezondheid, voor zover verstrekt door de betrokkene dan wel personen of instanties die inzicht hebben in diens betrouwbaarheid en die betrekking hebben op signalen wijzend op verslaving of een andersoortige afhankelijkheid;

  • d. andere bij of krachtens AMvB aangewezen gegevens, waaronder gegevens uit open bronnen, betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden.

In artikel 5 van het besluit worden de zwaarwegende beletselen aangewezen. Het betreft de misdrijven die zijn aangekondigd in paragraaf 2.1.1. van de MvT.

In het eerste lid worden misdrijven aangewezen waarbij in beginsel een bezwaar op voorhand aanwezig wordt geacht ten aanzien van de betrouwbaarheid van de betrokkene. Het betreft het binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing onherroepelijk zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, ongeacht welk misdrijf, waarbij een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd.

Bij de aanwezigheid van de aangewezen zwaarwegende beletselen wordt het ontbreken van voldoende waarborgen aangenomen (zie paragraaf 2.1.1. van de MvT). Alleen bij een uitzonderlijke combinatie van feiten en omstandigheden kan het bevoegd gezag op grond van genoemd artikellid alsnog tot het oordeel komen dat er geen sprake is van onvoldoende waarborgen bij een zwaarwegend beletsel. De terugkijktermijn voor deze zwaarwegende beletselen is, zoals aangekondigd in de MvT, vastgesteld op 8 jaar. Verder is bepaald dat ingeval sprake is van periode(n) van vrijheidsbeneming gedurende de terugkijktermijn, de terugkijktermijn wordt verlengd voor de duur van deze periode(n). De reden daarvoor is dat betrokkene gedurende een periode van vrijheidsbeneming niet heeft kunnen laten zien dat hij geen (relevante) strafbare feiten meer zal plegen. Daarnaast sluit deze systematiek aan bij de systematiek van de VOG.

Voor de overige gegevens geldt dat het aan het bevoegd gezag is om een weging te maken van de relevante gegevens om tot een gedegen oordeel over de betrouwbaarheid te komen (artikel 48q, vijfde lid, van de wet).

2.6. Screening tijdens de werkzaamheden
Hernieuwd incidenteel en hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek

Naast dat het van groot belang is om de ambtenaar van politie of politie-externe voorafgaand aan de werkzaamheden te screenen, is het ook noodzakelijk dat tijdens de werkzaamheden de betrokkene op diens betrouwbaarheid wordt getoetst. Artikel 48x van de wet regelt daarvoor het hernieuwd incidenteel en het hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek. Op grond van dat artikel dienen bij AMvB regels te worden gesteld omtrent de feiten of omstandigheden voor het incidenteel herhaalonderzoek en de periode voor het periodiek herhaalonderzoek (zie paragraaf 3.1.4. van de MvT). Artikel 12, eerste lid, geeft hieraan uitvoering. Het hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek betreft het sluitstuk van het screeningsinstrumentarium. Mocht de ambtenaar van politie of externe niet via het hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek worden gescreend, dan zal hij na verloop van tijd via het hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek opnieuw worden gescreend (artikel 12, tweede lid).

Hernieuwde VOG

De ambtenaar van politie en de politie-externe die voorafgaand aan de werkzaamheden een VOG hebben overlegd, worden verplicht iedere twee jaar een nieuwe VOG over te leggen. Dit is bepaald in artikel 13 van dit besluit. De periode van twee jaar wordt geacht redelijk te zijn in relatie tot de aard van de werkzaamheden die deze ambtenaren uitvoeren. Overigens speelt bij externen de omstandigheid dat zij in beginsel voor een beperktere periode dan twee jaar worden aangetrokken, zodat niet vaak een nieuwe VOG zal hoeven te worden overgelegd. Helder moge zijn dat de VOG die wordt overgelegd niet te oud mag zijn. Daarom wordt de termijn daarvoor vastgesteld op drie maanden. Voorts kan het bevoegd gezag, indien hem blijkt van feiten en omstandigheden die het overleggen van een nieuwe VOG rechtvaardigen, op grond van artikel 48y, tweede lid, van de wet de ambtenaar van politie of politie-externe tussentijds vragen opnieuw een VOG over te leggen.

Meldplicht

Het is noodzakelijk dat het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte is van kwetsbaarheden die van invloed kunnen zijn op de betrouwbaarheid van de betrokkene. Om deze kwetsbaarheden aan het licht te krijgen bevat de wet, in aanvulling op de continue controle op veranderingen in de justitiële documentatie (artikel 48v), een meldplicht voor de ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b of c, van de wet en de externe die krachtens overeenkomst werkzaamheden verricht voor de politie. Op grond van artikel 48w, derde lid, van de wet dienen bij AMvB nadere regels over de meldplicht te worden gesteld. Artikel 11 van dit besluit geeft daaraan uitvoering. Er is voor gekozen de meldplicht voor de betrokkene zo laagdrempelig mogelijk vorm te geven. Er zijn daarom geen andere vormvereisten gesteld dan dat de melding schriftelijk of elektronisch dient te worden gedaan. Het is voor zowel de politie als betrokkene van belang dat de melding goed wordt vastgelegd, hetgeen de reden is dat dit schriftelijk, al dan niet elektronisch, dient te geschieden. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf onduidelijkheid ontstaat over de vraag of betrokkene al dan niet aan de meldplicht heeft voldaan.

2.7. Procedurele bepalingen

De artikelen 7, 8, en 10 van dit besluit bevatten een aantal procedurele bepalingen en waarborgen, welke (vrijwel geheel) inhoudelijk ongewijzigd zijn overgenomen uit de voorheen geldende Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie. Voorts is naar aanleiding van de parlementaire behandeling van de wet een mogelijkheid opgenomen voor betrokkene om het gezag te vragen medewerking te verlenen aan een huisbezoek (artikel 9). Deze mogelijkheid geldt in aanvulling op de mogelijkheid dat het bevoegd gezag op grond van artikel 48r, vijfde lid, van de wet betrokkene verzoekt medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Uit de praktijk is gebleken dat het afleggen van een huisbezoek in de regel niet noodzakelijk is voor het verkrijgen van de gegevens die nodig zijn voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid van een persoon. Het voeren van een gesprek op een politielocatie is doorgaans voldoende. Een verplicht huisbezoek zou daarom een onnodige inbreuk op de privacy van betrokkenen impliceren. Het is echter mogelijk dat betrokkene zelf om een huisbezoek verzoekt. Bijvoorbeeld als het te belastend is voor de betrokkene om naar een politielocatie af te reizen. Gedacht kan worden aan kandidaat-ambtenaren van politie die onder de Participatiewet vallen of aan mensen met fysieke beperkingen. In dergelijke gevallen is het onderzoek gediend met een huisbezoek.

3. Gevolgen

3.1. Gegevensbescherming

Voor de wet is een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd, ook wel aangeduid als «Privacy Impact Assessment» (hierna: PIA).4 In paragraaf 8 van de MvT zijn de bevindingen van deze PIA uiteengezet. De PIA ziet ook op alle aspecten die volgens de MvT zullen worden geregeld bij AMvB. Voor de gegevensbeschermingseffecten van de in het voorliggende besluit opgenomen persoonsgegevens kan daarom worden verwezen naar de PIA.

In dit besluit zijn twee categorieën persoonsgegevens opgenomen die in de PIA buiten beschouwing zijn gebleven. Het betreft «gegevens omtrent de relatie tussen de betrokkene en diens partner» en «gegevens over aaneengesloten verblijf in het buitenland van betrokkene van langer dan zes maanden binnen acht jaar voorafgaande aan het onderzoek, alsmede gedurende die periode meerdere verblijfsperiodes in het buitenland van tenminste twee aaneengesloten maanden per jaar, die in totaliteit de zes maanden overschrijden». Op de gegevensbeschermingseffecten van deze soorten persoonsgegevens zal hieronder nader worden ingegaan. Daarnaast zal in deze paragraaf nader worden ingegaan op de in het tweede lid van artikel 6 genoemde terugkijktermijn, die in de PIA niet aan bod is gekomen. De terugkijktermijn is van toepassing op gegevens over de financiële omstandigheid van de betrokkene, vrijetijdsbesteding, nevenactiviteiten, lidmaatschappen en aaneengesloten verblijf in het buitenland.

Op grond van artikel 6, eerste lid, onder b, kunnen gegevens omtrent de relatie tussen de betrokkene en diens partner worden beoordeeld. Blijkens paragraaf 2.1.5. van de MvT wordt onder partner verstaan: degene met wie de betrokkene op het moment van het onderzoek [1] gehuwd is, een geregistreerd partnerschap heeft of een notarieel samenlevingscontract heeft, strekkende tot de wederzijdse verplichting een bijdrage te leveren aan een gezamenlijke huishouding, of [2] in verhouding staat krachtens een daarmee naar aard en strekking overeenkomende buitenlandse registratie, dan wel [3] op een andere wijze als levensgezel heeft te gelden (bijvoorbeeld in geval van een lange afstandsrelatie) van de betrokkene. Dit persoonsgegeven wordt noodzakelijk geacht voor het kunnen verkrijgen van een getrouw beeld omtrent de persoonlijke situatie van de betrokkene. Het al dan niet hebben van een partner kan van invloed zijn op het doen en laten van de betrokkene en is derhalve een relevant gegeven bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de betrokkene. Niet altijd zal het hebben van een partner objectief verifieerbaar zijn, maar de formele positie van de betrokkene voor de wet – het gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben – is dat wel. Om die reden wordt gevraagd naar de burgerlijke staat, beperkt tot de relatie tussen de betrokkene en diens partner, indien van toepassing.

Een persoon die zich buiten Nederland begeeft, onttrekt zich logischerwijs aan de waarneming van de Nederlandse autoriteiten. In die periode kan een persoon gedragingen plegen die van invloed kunnen zijn bij de beoordeling van zijn betrouwbaarheid als bedoeld in de wet. Deze feiten zullen in beginsel niet kunnen blijken uit Nederlandse politiegegevens of justitiële gegevens. Voor het betrouwbaarheidsonderzoek is het daarom van belang te weten of – en zo ja, hoe lang – de betrokkene zich buiten Nederland heeft begeven. Daarbij wordt nadrukkelijk niet gedoeld op de gebruikelijke, veelal kortstondige, bezoeken aan het buitenland, bijvoorbeeld in het kader van een vakantie of voor zakelijke doeleinden. Het moet gaan om een niet alledaags verblijf van een substantiële duur. Op grond van artikel 6, eerste lid, onder j, onder 3, kunnen daarom gegevens worden verwerkt over een aaneengesloten verblijf in het buitenland van betrokkene van langer dan zes maanden, of over verscheidene perioden van ten minste twee maanden aaneengesloten verblijf in het buitenland die bij elkaar opgeteld meer dan zes maanden bedragen. Teruggekeken wordt over de periode van acht jaar voorafgaande aan het onderzoek. Met deze bepaling wordt aangesloten bij de Beleidsregel Veiligheidsonderzoeken 2021.5 Op grond van die beleidsregel worden in ieder geval het verblijf of de verblijven buiten Nederland langer dan zes maanden beoordeeld, waarbij de beoordelingsperiode is bepaald op acht jaar voor vertrouwensfuncties op niveau B. Ook sluit de terugkijktermijn aan bij de periode waarbinnen een hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek dient plaats te vinden. Ingevolge artikel 12, tweede lid, onder b, wordt deze periode door het bevoegd gezag bepaald op ten hoogste acht jaar. In de vragenlijst die de betrokkene ten behoeve van het betrouwbaarheidsonderzoek dient in te vullen, zal hiernaar worden gevraagd.

De terugkijktermijn van acht jaar voorafgaande aan het onderzoek geldt niet alleen voor de gegevens over verblijf in het buitenland, maar ook voor de in de PIA reeds opgenomen gegevens over de financiële omstandigheid van de betrokkene, vrijetijdsbesteding, nevenactiviteiten en lidmaatschappen van betrokkene. Daarmee is – zoals reeds benoemd – aangesloten bij de periode waarbinnen een hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek dient plaats te vinden. Tevens komt deze periode overeen met de terugkijktermijn bij de zwaarwegende beletselen. De genoemde gegevens worden in beginsel verkregen door betrokkene een vragenlijst te laten invullen over diens persoonlijke omstandigheden en een gesprek met hem te hebben over kwetsbaarheden en integriteitskwesties.

De in dit besluit geïntroduceerde «gegevens omtrent de relatie tussen de betrokkene en diens partner» en «gegevens over aaneengesloten verblijf in het buitenland van betrokkene van langer dan zes maanden alsmede gedurende die periode meerdere verblijfsperiodes in het buitenland van tenminste twee aaneengesloten maanden per jaar, die in totaliteit de zes maanden overschrijden» worden alle verwerkt in het kader van het betrouwbaarheidsonderzoek. Zij vormen een aanvulling op de persoonsgegevens die reeds zijn besproken in de voor de wet verrichte PIA en zijn van dezelfde orde als die gegevens.

Ter borging van de veiligheid van de (bijzondere) (persoons)gegevens die voor de screening worden verwerkt heeft de politie diverse maatregelen getroffen. De gegevens ten behoeve van screeningsonderzoeken worden in een apart systeem gedocumenteerd waaraan verschillende autorisatieniveaus zijn verbonden. Dit varieert van het slechts kunnen inzien van een beperkt deel van de gegevens tot het verwerken en toevoegen van gegevens. Op deze wijze worden deze bijzondere persoonsgegevens goed beschermd en is ook de kring van gemachtigden zo beperkt mogelijk gehouden, waarbij bovendien slechts die gegevens kunnen worden ingezien die betrokkene nodig heeft voor het verrichten van het betrokken betrouwbaarheidsonderzoek. Voor een uiteenzetting over de betrokken partijen, de voorziene risico’s en de getroffen maatregelen wordt verwezen naar de bevindingen van de PIA zoals verwoord in paragraaf 8 van de MvT.

3.2. Financiële gevolgen

In paragraaf 9.3 van de MvT is uitgebreid ingegaan op de financiële gevolgen van de wet, welke binnen de begroting van de politie dienen te worden opgevangen. Daarbij is grotendeels, voor zover destijds bekend, reeds rekening gehouden met de vereisten die in dit besluit zijn gesteld. De vereisten die destijds niet of anders zijn voorzien zullen naar verwachting slechts leiden tot een marginale toename in kosten voor de politie. De complexiteit van de screening neemt daardoor namelijk slechts beperkt toe. Er zullen slechts beperkt meer gegevens van betrokkene worden gevraagd. Aan de te raadplegen gegevens worden toegevoegd de gegevens omtrent de relatie tussen de betrokkene en diens partner en de gegevens over aaneengesloten verblijf in het buitenland van betrokkene van langer dan zes maanden binnen acht jaar voorafgaande aan het onderzoek, alsmede gedurende die periode meerdere verblijfsperiodes in het buitenland van tenminste twee aaneengesloten maanden per jaar, die in totaliteit de zes maanden overschrijden.

Daarentegen is gebleken dat de ICT-aanpassingen ten aanzien van de meldplicht beperkter zijn dan eerder ingeschat. Het hiervoor begrote bedrag ad € 75.000,– zal grotendeels niet worden benut, omdat de meldplicht zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijk is ingericht. Een melding kan schriftelijk of elektronisch worden gedaan. Er worden verder geen vormvereisten gesteld.

Gelet op voorgaande, leidt dit besluit niet tot extra kosten voor de politie.

3.3. Gevolgen voor de regeldruk

Regeldrukeffecten zijn de investeringen en inspanningen die bedrijven, burgers of professionals moeten verrichten om zich aan wet- en regelgeving van de rijksoverheid te houden. In het onderhavige geval gaat het om politieprofessionals en externen. Op de regeldrukeffecten is reeds uitgebreid ingegaan in paragraaf 9.2 van de MvT. Daarbij is grotendeels al, namelijk voor zover destijds reeds bekend, ingegaan op de gevolgen die de bij dit besluit gestelde eisen hebben voor de regeldruk. Om die reden beperkt de verantwoording in deze paragraaf zich tot de vereisten die destijds anders of niet werden geanticipeerd.

Om de regeldruk zoveel mogelijk beperkt te houden zijn de met dit besluit gestelde vereisten zo laagdrempelig mogelijk ingericht. Er is voor gekozen de meldplicht zo overzichtelijk en eenvoudig mogelijk vorm te geven. Uitgangspunt is dat een melding schriftelijk, al dan niet elektronisch geschiedt, zonder verdere vormvereisten, waardoor de regeldruk voor politieprofessionals en externen zo beperkt mogelijk blijft. Verder zullen de extra gegevens die op grond van dit besluit naast de wettelijke voorgeschreven gegevens dienen te worden geraadpleegd slechts tot een marginale toename van de administratieve lasten leiden. De verwachting is dat de extra vragen die moeten worden gesteld over de gegevens omtrent de relatie tussen de betrokkene en diens partner en gegevens over aaneengesloten verblijf in het buitenland binnen acht jaar voorafgaande aan het onderzoek eenvoudig te beantwoorden zijn. Daarnaast is kritisch gekeken naar de werkwijze van het screeningsproces, om te bezien waar efficiëntie te behalen valt om daarmee de regeldruk te beperken. Dit komt tot uitdrukking bij het zo eenvoudig mogelijk vormgegeven opgavenformulier. Het opgavenformulier wordt gebruikt bij elk (herhaald) screeningsonderzoek. Als verdere vereenvoudiging voor de betrokkene wordt de mogelijkheid geboden om het opgavenformulier elektronisch in te vullen en te verzenden. Met voorgaande is ook uitvoering gegeven aan de motie6 om de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken.

De meldplicht is een nieuw instrument. Ambtenaren van politie moeten relevante wijzigingen in de persoonlijke situatie melden, waarna zo nodig opnieuw een betrouwbaarheidsonderzoek kan volgen. De prognose is dat met inwerkingtreding van de wet en dit besluit het aantal (thans vrijwillig gedane) meldingen stijgt, vanwege invoering van de meldplicht. Over deze meldplicht zal bij de implementatie van de wet en dit besluit ook uitgebreid voorlichting en instructie worden gegeven. Geschat wordt dat jaarlijks 620 meldingen zullen worden gedaan door ambtenaren van politie. Omdat de melding eenvoudig kan worden verricht, kan deze in gemiddeld tien minuten geschieden. Dit levert 103 uur administratieve lasten per jaar op. De ambtenaar van politie kan de melding tijdens de diensttijd verrichten, zodat de lasten in euro’s nihil zijn. Gezien het aantal externen dat wordt ingehuurd en de werkzaamheden die zij doorgaans verrichten is de prognose dat zij circa 30 meldingen zullen doen. De administratieve lasten voor de externen komen daarmee uit op jaarlijks 5 uur, in geld uitgedrukt € 500,– (gemiddeld 100,– euro per uur).

De benodigde tijd voor het invullen van de vragenlijst bedraagt gemiddeld 40 minuten en het gesprek dat daarop volgt neemt gemiddeld 2 uur in beslag (inclusief de twee nieuwe categorieën gegevens die op grond van dit besluit extra worden gevraagd). Er zijn circa 65.000 ambtenaren van politie. Op basis van hetgeen in dit besluit is geregeld omtrent het periodiek en incidenteel herhaalonderzoek, wordt het aantal onderzoeken geschat op 9.156 per jaar, hetgeen 24.416 uur administratieve lasten voor professionals met zich brengt. Geschat wordt dat op grond van dit besluit voor 2% van de externen een betrouwbaarheidsonderzoek nodig is. Voor deze groep geldt eveneens dat er 40 minuten gemoeid is voor het invullen van het opgavenformulier en 2 uur voor het gesprek dat daarop volgt. In totaal brengt dit per jaar 3.467 uur administratieve lasten met zich, in geld uitgedrukt € 346.700 (uitgaande van € 100,– per uur).

Tot slot leiden de verplichtingen om een VOG over te leggen tot administratieve lasten voor ambtenaren van politie en externen alsmede tot nalevingskosten voor externen. Er zijn verschillende manieren om een VOG aan te vragen. Dat kan digitaal of schriftelijk. Indien de VOG digitaal wordt aangevraagd kost dit circa vijf minuten. De politie zet namelijk een VOG-aanvraag online klaar. De betrokkene ontvangt een e-mail van de screeningsautoriteit Justis met daarin een aanvraagcode. De betrokkene kan online inloggen met de aanvraagcode en de gegevens verifiëren en de aanvraag betalen. Als een VOG schriftelijk wordt aangevraagd geschiedt dat bij de gemeente waar de betrokkene ingeschreven staat. Ervan uitgaande dat de betrokkene woonachtig is in de gemeente waar de betrokkene staat ingeschreven en een afspraak heeft gemaakt voor een VOG-aanvraag, zal dit ca.45 minuten bedragen. Gemiddelde worden 2.200 aanvragen per jaar gedaan. Het ligt niet in de verwachting dat dit aantal na inwerkingtreding veel daarvan zal afwijken, omdat de in het besluit opgenomen verplichtingen met betrekking tot de VOG een formalisering van de huidige praktijk betreffen. Verwacht wordt dat circa 1.700 aanvragen digitaal zullen verlopen en 500 schriftelijk. Dit levert in tijd 196 uur per jaar aan administratieve lasten op (1.700 x 5 minuten = 141 uur en 500 x 45 minuten = 375 uur), in geld uitgedrukt € 51.600,–. De kosten voor de VOG voor de externe worden worden, net als voor de huidige VOG, in rekening gebracht bij de aanvrager en zijn maximaal € 42,–. De inhoudelijke nalevingkosten zijn daarmee € 92.400,– (Bij de geschatte inhoudelijke nalevingskosten is uitgegaan van het maximumbedrag. Dit kan in de praktijk lager uitvallen als een aanvraag digitaal wordt ingediend).

Het aantal ambtenaren van politie dat op grond van dit besluit met een VOG kan volstaan wordt geschat op circa 50 per jaar. Dit levert afgerond 38 uur per jaar op. De kosten in geld zijn nihil, aangezien ambtenaren van politie de aanvraag tijdens diensttijd mogen verrichten en de legeskosten worden vergoed.

Gelet op voorgaande levert dit besluit in totaal voor politieprofessionals 24.557 uren administratieve lasten per jaar op. Voor de externen zijn de inhoudelijke nalevingskosten € 92.400,– en de administratieve lasten € 398.800,– per jaar.

3.4. Gevolgen voor de uitvoering

In hoofdstuk 9 van de MvT is reeds ingegaan op de gevolgen voor de uitvoering van de wet. Daarbij is reeds rekening gehouden met de komst van dit besluit, met uitzondering van een beperkt aantal extra vereisten die destijds niet zijn geanticipeerd. In de vorige paragrafen is reeds toegelicht dat dit slechts tot een marginale toename van de complexiteit van het betrouwbaarheidsonderzoek leidt. De gevolgen van dit besluit voor de uitvoering zijn dan ook slechts marginaal.

Binnen de politieorganisatie is berekend dat er voldoende capaciteit is om de wet en het besluit naar behoren uit te voeren met de bestaande bezetting. Daarbij is gebleken dat het proces van werving en selectie efficiënter kan aansluiten op het proces van screening, waardoor de onderzoekscapaciteit beter wordt benut.

4. Monitoring

Zoals ook in de MvT vermeld houdt de Autoriteit persoonsgegevens toezicht op de naleving en toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg), de Wpg en de Wjsg. De toezichthouder kan onafhankelijk onderzoek doen naar de naleving en uitvoering van het bij of krachtens de wet bepaalde. Bij dit toezicht kunnen risico’s worden gesignaleerd, zowel nieuwe risico’s die bij de vorming van deze regeling nog niet zijn gesignaleerd, als veranderingen in bekende risico’s. Daarmee heeft de onafhankelijke toezichthouder een risico-beheersende functie. Het bevoegd gezag zorgt voor een interne controle. Zo gaat het bevoegd gezag steekproeven uitvoeren naar betrouwbaarheidsonderzoeken om te controleren of aan de wet- en (interne) regelgeving wordt voldaan. Daarnaast zullen interne audits plaatsvinden naar de betrouwbaarheidsonderzoeken om te bezien of er veranderingen in het risicobeeld zijn opgetreden en de risico-beheersende maatregelen nog steeds adequaat zijn. Verder houdt de functionaris gegevensbescherming binnen de politie onafhankelijk toezicht op de toepassing en naleving van de verwerking van de bij of krachtens de wet genoemde persoonsgegevens en adviseert de politieorganisatie over de juiste en zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Tot slot zal de wet met inbegrip van dit besluit binnen vijf jaar na de inwerkingtreding worden geëvalueerd (artikel IIA van de wet).

5. Advies en consultatie

Een ontwerp van het besluit is voor advies voorgelegd aan de regioburgemeesters, het College van procureurs-generaal, de politie, de Autoriteit persoonsgegevens (AP), de centrale ondernemingsraad van de politie, de Politieacademie, de Landelijke organisatie van politievrijwilligers (LOPV), het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), de Nederlandse Politiebond, de Politievakbond ACP, Equipe, en de Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV).

Het College van procureurs-generaal heeft met belangstelling kennis genomen van het ontwerp, maar geen aanleiding gezien tot het maken van op- of aanmerkingen. De politie, de ATR, de ANPV en de AP hebben inhoudelijk gereageerd.

Het ontwerpbesluit is van 1 december 2021 tot 26 januari 2022 via internet (www.internetconsultatie.nl) geconsulteerd. Er zijn hierop twee reacties ontvangen: voornoemde reacties van de politie, en de ATR.

Het verheugt de regering dat de politie positief is over het ontwerpbesluit en dat zij dit ziet als een mooi eindresultaat van een constructieve samenwerking tussen de politie en de betrokken directies van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hetgeen de regering graag onderschrijft. De politie constateert terecht dat het besluit geen rechtspositionele instrumenten in het Besluit algemene rechtpositie politie (Barp) wijzigt, hetgeen impliceert dat eventuele rechtspositionele gevolgen van een negatieve (her)screening, waaronder begrepen disciplinaire maatregen en de mogelijkheid van een ongeschiktheidsontslag, worden beheerst door bestaand recht. De politie acht dit, net als de regering, op zichzelf werkbaar, aangezien ook onder huidig recht de uitkomst van een herhaalonderzoek negatief kan zijn. Niettemin acht de politie het wenselijk te bezien of het nodig dan wel nuttig is de aansluiting van de instrumenten in het Barp op het screeningsinstrumentarium te versterken. De regering staat hier positief tegenover. Zij is voornemens bij een daarvoor geschikte wijziging van het Barp te bezien of het nuttig dan wel nodig is de aansluiting van de instrumenten in het Barp op de instrumenten van de wet en dit besluit te versterken. Bij een separate wijziging zullen de praktijkervaringen met dit besluit ook kunnen worden betrokken. Daarnaast maakt een separate wijziging de nodige afstemming met de vakbonden in een vroeg stadium mogelijk.

De ATR merkt op dat het besluit niet alleen belangrijk is voor de integriteit van de politie en de betrokken ambtenaren van politie en externen. Als de resultaten van de screening breder ingezet worden, kunnen zij mogelijk ook de veiligheid van die betrokken personen en hun omgeving bevorderen. Het adviescollege geeft in overweging om in de toelichting bij het besluit ook aandacht te besteden aan deze extra baten van de screening. Vanuit het perspectief van het zoveel mogelijk benutten van de baten die voortvloeien uit de administratieve lasten is dit een begrijpelijke suggestie. Hieraan kan helaas geen gevolg worden gegeven, omdat de gegevens, waaronder het resultaat van de screening, niet gebruikt mogen worden voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verkregen.

Bij het betrouwbaarheidsonderzoek worden justitiële gegevens, politiegegevens, gegevens uit open bronnen, gegevens afkomstig van referenten en van de betrokkene zelf omtrent de gezondheid die betrekking hebben op signalen wijzend op verslaving of een andersoortige afhankelijkheid en de financiële situatie van de betrokkene en de in artikel 6 van dit besluit aangewezen gegevens betrokken. Met deze gegevens wordt een beeld verkregen van de betrouwbaarheid van betrokkene vanuit het oogpunt van de integriteit van de politie. Dit heeft eveneens tot doel de risico’s voor de samenleving te beperken.

Daarnaast zij opgemerkt dat politiegegevens worden verwerkt ten behoeve van de politietaak, welke inhoudt in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Deze gegevens worden daarmee al (mede) benut ten behoeve van de veiligheid van betrokkene en diens omgeving.

Voorts adviseert het ATR om, onder verwijzing naar het ATR-advies bij de wet, bij de screening het principe «eenmalige uitvraag, meervoudig gebruik» te hanteren en hierop in te gaan in de nota van toelichting. Het principe van eenmalige uitvraag, meervoudig gebruik wordt vooralsnog niet toegepast. Als vereenvoudiging voor de betrokkene wordt wel de mogelijkheid geboden om het opgavenformulier elektronisch in te vullen en te verzenden. In de nabije toekomst is de vervolgstap te onderzoeken of het mogelijk is om te voldoen aan »het principe van eenmalige uitvraag, meervoudig gebruik», zodat nog meer efficiency behaald kan worden. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het zoveel mogelijk automatisch voorinvullen van het elektronisch opgavenformulier met reeds beschikbare gegevens.

De ATR adviseert verder om, met het oog op de uitvoerbaarheid, meer voorbeelden te geven van de toepassing van de meldplicht in de nota van toelichting. Aan dit advies is gehoor gegeven door het artikelsgewijs bij artikel 11 (regels over de melding) aan te vullen met de gevraagde voorbeelden.

Tot slot constateert de ATR dat de verantwoording van de regeldrukeffecten in de nota van toelichting op enkele onderdelen nog onvolledig is, hetgeen geleid heeft tot aanvulling van paragraaf 3.3.

De ANPV stelt de vraag hoe de redactie van artikel 2 zich verhoudt tot het ongewild of ongewenst kennis nemen of kunnen nemen van politie-informatie. In reactie hierop kan vermeld worden dat als betrokkene «kennis neemt van politiegegevens», onder a, of «kennis neemt van andere gegevens dan politiegegevens waarvan het bevoegd gezag in redelijkheid kan oordelen dat deze een vergelijkbaar risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie (...)», onder f, het bevoegd gezag niet met een VOG kan volstaan. Deze redactie omvat zowel het gewild als ongewild kennis nemen. Dit betekent dat het bevoegd gezag dat wil volstaan met een VOG er dus voor moet zorgen dat betrokkene, gewild of ongewild, geen kennis neemt van voornoemde gegevens.

De ANPV constateert dat in paragraaf 2.1., onder 6, vermeld staat dat een omgevingsonderzoek wordt gedaan naar in het bijzonder de partner en de kinderen van de betrokkene. Zij wenst dat ook de kinderen van de partner van betrokkene meegenomen worden bij het onderzoek. Vooropgesteld zij dat betrokken passage een samenvatting betreft van de hoofdregels van de wet, ter verduidelijking wat in de wet en wat in dit besluit is geregeld. Wie bij een omgevingsonderzoek kan worden betrokken is, zoals in de passage vermeld, reeds bij wet geregeld, zodat dit besluit daarin geen verandering kan brengen. Overigens sluit de wet niet uit dat een omgevingsonderzoek (ook) betrekking heeft op de kinderen van de partner. Op grond van artikel 48s, tweede lid, onder b, jo. derde lid, van de wet kunnen immers ook andere personen worden betrokken bij het omgevingsonderzoek, mits er aanwijzingen zijn dat er omtrent deze personen gegevens als bedoeld in artikel 48s, tweede lid, bestaan die vanwege de bijzondere aard van de relatie tussen deze persoon en de betrokkene relevant zijn voor de beoordeling of er geen bezwaar bestaat.

De ANPV adviseert voorts nader te duiden wat verstaan moet worden onder «personeelsgegevens» en «financiële gegevens» en daarbij in te gaan op de relatie met de privacy van betrokkenen. Vooropgesteld zij dat de personeelsgegevens naar hun aard reeds zijn verwerkt door het bevoegd gezag en dat deze gegevens een bijdrage kunnen leveren aan de screening. Om die reden zou het vreemd zijn deze bron niet te benutten. Personeelsgegevens zijn de noodzakelijke gegevens die de werkgever in het personeelsdossier opneemt, die nodig zijn voor een goede uitvoering van het dienstverband. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld verslagen van beoordelings- en functioneringsgesprekken, meldingen op basis van de meldplicht, of er sprake is (geweest) van een plichtsverzuim. Deze informatie kan relevant zijn voor de beoordeling of er sprake is van een mogelijke kwetsbaarheid en daarmee een risico vormt voor de integriteit van de politieorganisatie.

De ANPV vraagt zich af of onder personeelsgegevens ook toegangsgegevens vallen. Voor zover bedoeld is of er in het personeelsdossier gegevens geregistreerd worden omtrent de toegang tot politiegegevens is het antwoord ontkennend.

De noodzaak van het gebruiken van financiële gegevens is erin gelegen dat financiële problemen kunnen leiden tot afhankelijkheden. Betrokkene kan hierdoor ongewenst worden beïnvloed, hetgeen een risico kan zijn voor de integriteit. Beïnvloeding kan bijvoorbeeld plaatsvinden door iemand in de omgeving van de betrokkene met een criminele achtergrond die betrokkene middels omkoping of andere financiële prikkels kan proberen aan te zetten tot onwenselijk gedrag. De controle van de financiële omstandigheden is daarmee een onmisbaar onderdeel van een betrouwbaarheidsonderzoek. Om die reden is er niet voor gekozen dit begrip verder in te perken. De gegevens worden in beginsel verkregen door betrokkene te verzoeken een overzicht te verstrekken van lopende (al dan niet hypothecaire) leningen, consumptieve schulden, alimentatieverplichtingen en overige schulden. Indien betrokkene geen medewerking wil verlenen aan een dergelijk verzoek wordt de mogelijkheid tot het vormen van een compleet beeld ten aanzien van de betrouwbaarheid gehinderd. Daardoor is het mogelijk dat gerezen twijfels of openstaande punten binnen het onderzoek niet kunnen worden weggenomen. Het bevoegd gezag kan dan de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.

De regering kan zich goed voorstellen dat de controle van voormelde gegevens als een inbreuk op de privacy door de betrokkene wordt ervaren. Echter, een ambtenaar van politie moet van onbesproken gedrag zijn en dient zijn functie integer uit te voeren. Om die reden is deze inmenging in het privéleven gerechtvaardigd te achten. Daarbij wil de regering er ook op wijzen dat de integriteit van de politieorganisatie als zodanig ook van groot belang is voor de veiligheid van de bij die politie werkzame ambtenaren van politie. Tot slot is van belang dat de gegevens vertrouwelijk worden behandeld, wat wil zeggen dat alleen de onderzoekers daarvan kennis kunnen nemen. De waarborgen daarvoor zijn (mede) opgenomen in de artikelen 7, 8 en 10 van dit besluit.

De ANPV is van mening dat het betrouwbaarheidsonderzoek niet uitgevoerd mag worden door ambtenaren van politie die op enige wijze een familierelatie hebben met betrokkene. In reactie hierop zij vermeld dat dit is geborgd in artikel 7. Dat artikel draagt het bevoegd gezag op zorg te dragen voor een goede en professionele uitvoering van het betrouwbaarheidsonderzoek. Op grond van het tweede lid houdt die zorg in ieder geval in dat het bevoegd gezag beheersmaatregelen treft om de onafhankelijkheid, objectiviteit en kwaliteit van de uitvoering van het betrouwbaarheidsonderzoek te waarborgen. In deze eisen ligt besloten dat het bevoegd gezag ervoor zorgt dat er geen sprake is van een bijzondere relatie tussen onderzoeker en betrokkene, zoals een familierelatie, welke de objectiviteit van het onderzoek (mogelijk) negatief kan beïnvloeden.

Aan de suggestie van het ANPV om in artikel 9 eerst het huisbezoek op initiatief van het bevoegd gezag op te nemen en daarna pas het huisbezoek op initiatief van betrokkene kan geen gehoor worden gegeven. Zoals in het artikelsgewijs van artikel 9 is toegelicht, vindt het huisbezoek op initiatief van het bevoegd gezag zijn grondslag in de wet en niet in dit besluit. Dit besluit stelt om die reden alleen regels aan het huisbezoek op verzoek van betrokkene. Overigens sluit, los van de volgorde, hetgeen in de wet en dit besluit is geregeld inhoudelijk aan bij hetgeen de ANPV voor ogen staat.

De ANPV heeft gevraagd waarom er voor het periodieke herhaalonderzoek een onderscheid wordt gemaakt in een (gedifferentieerde) termijn van 5 tot 8 jaar ingeval het een betrouwbaarheidsonderzoek betreft en een (ongedifferentieerde) termijn van 5 jaar ingeval het een betrouwbaarheidsonderzoek met omgevingsonderzoek betreft. Zij adviseert om de termijn voor alle periodieke herhaalonderzoeken op 5 jaar te stellen, ongeacht het type onderzoek. De regering heeft geen gehoor gegeven aan de wens van de ANPV. Het gedifferentieerde termijn van 5 tot 8 jaar heeft te maken met het risicoprofiel van de werkzaamheden, de inbreuk op de privacy van betrokkene en diens persoonlijke omgeving en de lastendruk voor zowel de politieambtenaar als de onderzoeker. Daarnaast bieden de maatregelen zoals de meldplicht, de continue controle op wijzigingen in de justitiële documentatie en de incidentele herhaalonderzoeken ook waarborgen voor de integriteit waardoor de noodzaak ontbreekt om elke politieambtenaar iedere 5 jaar aan een herhaalonderzoek te onderwerpen. Dit zou daarmee ook niet meer in verhouding staan tot de inmenging in de persoonlijke levenssfeer die met een ongedifferentieerde termijn van 5 jaar gepaard zou gaan. Tot slot is het onderscheid ook afgewogen tegen het regime rondom de veiligheidsonderzoeken en daarin is een middenweg gekozen. Het standpunt dat met een periodieke termijn van 5 jaar bepaalde incidenten (zonder meer) voorkomen hadden kunnen worden is bovendien onjuist en doet aan voorgaande afweging dan ook niet af. Incidenten zijn niet altijd te voorkomen door meer of indringender te screenen. Zoals reeds vermeld is screening het sluitstuk van een set aan beveiligingsmaatregelen, waarmee tezamen het risico zoveel mogelijk wordt beperkt en tegelijkertijd de inmenging in de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet groter dan nodig is.

De aanbeveling om nader in te gaan op enkele aspecten met betrekking tot de gevolgen voor de uitvoering heeft tot aanvulling van paragraaf 3.4 geleid. De paragraaf kon echter, anders dan geadviseerd, niet aangevuld worden met praktijkervaringen inzake het periodieke herhaalonderzoek, aangezien dit een nieuw instrument is dat door de wet wordt geïntroduceerd. De regering heeft er tot slot kennis van genomen dat de ANPV geen voorstander is van de inhuur van ambtenarenrechtjuristen. Evenwel blijkt uit de reactie van de ANPV niet dat deze personen niet deugdelijk gescreend zouden moeten worden indien zij wel worden ingehuurd, hetgeen de reden van regeling van dit onderwerp is in dit besluit.

De AP acht het nodig dat de terugkijktermijn van acht jaar nader wordt gemotiveerd, met name in relatie tot de drie verschillende termijnen die worden gehanteerd bij het veiligheidsonderzoek op grond van de Wvo waarnaar in de MvT wordt verwezen. Afhankelijk van de zwaarte van het veiligheidsonderzoek dat afhangt van de functie betreft die termijn vijf, acht of tien jaar. Daarbij wijst de AP er op dat het doel van het veiligheidsonderzoek de bescherming van de nationale veiligheid is, hetgeen niet zonder meer geldt voor het betrouwbaarheidsonderzoek van ambtenaren van politie en politie-externen.

De keuze voor een terugkijktermijn van 8 jaar vindt haar verklaring in de wens om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij vergelijkbare screeningsinstrumentaria. Van belang in dit verband is met name het veiligheidsonderzoek als bedoeld in de Wvo. Personen die binnen de politie een zogenoemde P-vertrouwensfunctie willen vervullen, worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek waarvan de terugkijktermijn eveneens 8 jaar bedraagt. De P-vertrouwensfuncties zijn een variant van het B-niveau dat de AIVD kent. Net als bij de veiligheidsonderzoeken worden ook gegevens over verblijf in het buitenland opgevraagd. Om één lijn te trekken is daarom eveneens gekozen voor een terugkijktermijn van 8 jaar. Dat het doel van het betrouwbaarheidsonderzoek de beoordeling van de integriteit van de ambtenaren van politie en politie-externen is en niet (of hoogstens indirect) de nationale veiligheid, acht de regering onvoldoende reden om te kiezen voor (sterk) afwijkende terugkijktermijnen.

De AP acht de keuze om ook onherroepelijke veroordelingen voor misdrijven waarvoor alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf is opgelegd aan te merken als zwaarwegende beletselen onvoldoende onderbouwd. De situatie dat gedurende een termijn van acht jaar geen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke sanctie is gevolgd duidt er op dat ten aanzien van betrokkene geen nieuw strafbaar feit is vastgesteld en dat de betrokkene in zoverre op het rechte pad is, aldus de AP. De regering heeft in deze inbreng geen aanleiding gezien het besluit aan te passen. Uitgangspunt moet zijn dat de ambtenaar van politie van onbesproken gedrag is. Een ambtenaar van politie die onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf is dat niet. Het onherroepelijk veroordeeld zijn voor het plegen van een misdrijf acht de regering zodanig ernstig dat moet worden aangenomen dat sprake is van onvoldoende waarborgen dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht. Het gegeven dat alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf is opgelegd maakt dit niet anders. Ook in dat geval is voor de rechter immers onherroepelijk bewezen dat betrokkene het misdrijf heeft gepleegd en eveneens dat dat feit zodanig strafwaardig is dat daarvoor een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf moet worden opgelegd. Indien sprake is van een onherroepelijke veroordeling zonder strafoplegging of alleen een boete is geen sprake van een zwaarwegend beletsel. Dit geldt evenmin voor onherroepelijke veroordelingen voor overtredingen, ongeacht de hoogte van de boete. Wel kunnen deze feiten worden betrokken bij het betrouwbaarheidsonderzoek, waarbij deze worden afgewogen tegen alle omstandigheden van het geval. De regering acht dit een heldere en consequente lijn die een juiste afweging vormt van het belang van de integriteit van de politie enerzijds versus het belang van betrokkene anderzijds.

Daarbij zij er op gewezen dat een negatief besluit inzake de betrouwbaarheid als gevolg van een zwaarwegend beletsel geen automatisme is. Op grond van artikel 48q, zesde lid, van de wet is het immers niet uit te sluiten dat bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat, ondanks een onherroepelijke veroordeling ter zake van een hierboven genoemd feit, tóch moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van onvoldoende waarborgen dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht. Anders dan de AP wenst kan de regering geen gehoor geven aan het advies om nader in te gaan op de belangenafweging die daarbij gemaakt moet worden. Allereerst niet daar deze bevoegdheid in de wet is geregeld, zodat dit besluit daarin geen verandering kan brengen. Daarnaast is in de parlementaire behandeling van de wet aangegeven (bijvoorbeeld in de memorie van antwoord7) dat grote terughoudendheid moet worden betracht bij het noemen van concrete voorbeelden die onder de uitzondering van artikel 48q, zesde lid, van de wet, kunnen vallen, omdat hiermee onbedoeld kaders voor de beoordeling worden ontwikkeld. Dergelijke kaders zijn onwenselijk geacht. Het is uiteindelijk aan het bevoegd gezag om te beoordelen of van een bijzonder geval sprake is.

Verder acht de AP de motivering voor het aanwijzen van specifieke misdrijven als zwaarwegende beletselen ontoereikend. De motivering dat de geselecteerde misdrijven zeer ernstige delicten betreffen die maatschappelijk zwaar wegen en het vertrouwen in de politieorganisatie kunnen ondermijnen of schade kunnen toebrengen, ongeacht of daarvoor een (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd acht de AP onvoldoende. De AP verwijst naar andere ernstige misdrijven in en buiten het Wetboek van Strafrecht die verwant zijn aan de wel opgenomen delicten, maar die niet worden genoemd.

Vooropgesteld dient te worden dat elke onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf waarvoor een (on)voorwaardelijke taak- of vrijheidsstraf is opgelegd reeds op grond van artikel 5, eerste lid, van de consultatieversie van dit besluit een zwaarwegend beletsel vormt, dus ook de specifieke misdrijven waarvoor een (on)voorwaardelijke taak- of vrijheidsstraf is opgelegd. De aanwijzing van specifieke misdrijven zoals in artikel 5, tweede lid, van de consultatieversie van dit besluit was opgenomen, heeft daardoor alleen betekenis voor onherroepelijke veroordelingen waarbij alleen een boete of in het geheel geen straf is opgelegd. Dit zal in de praktijk eerder uitzondering dan regel zijn. De reden voor het afzien van oplegging van een (on)voorwaardelijke taak- of vrijheidsstraf of het enkel opleggen van een boete zal in de praktijk gelegen zijn in de bijzondere omstandigheden van het geval op grond waarvan een dergelijke milde of geen straf gerechtvaardigd is geacht door de rechter. Om die reden heeft de regering, alles overwegende, waaronder ook de constatering van de AP dat de aanwijzing van specifieke misdrijven een zeker arbitrair karakter niet kan worden ontzegd, afgezien van het aanwijzen van specifieke misdrijven in dit besluit. Artikel 5, tweede lid, zoals opgenomen in de consultatieversie, is daarmee komen te vervallen. De regering hecht er aan te benadrukken dat een onherroepelijke veroordeling die geen zwaarwegend beletsel vormt uitdrukkelijk wel wordt meegewogen in het betrouwbaarheidsonderzoek. Het verschil is alleen dat voor een dergelijke veroordeling niet in beginsel een bezwaar op voorhand aanwezig wordt geacht ten aanzien van de betrouwbaarheid. In plaats daarvan dient een belangenafweging te worden verricht aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Dit acht de regering voor deze onherroepelijke veroordelingen waarbij geen (on)voorwaardelijke taak- of vrijheidsstraf of alleen een boete is opgelegd passender.

De AP heeft opgemerkt dat de MvT ten onrechte vermeldt dat de verwerking van persoonsgegevens, met uitzondering van de gegevens omtrent verslaving en andersoortige afhankelijkheden, berust op artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Avg.8 Het gaat om gegevensverwerking door de politie als overheidsorganisatie ten behoeve van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van (aankomende) ambtenaren van politie, hetgeen wettelijk geldt als noodzakelijke vereiste voor de uitoefening van de taak. Zodoende kan het «gerechtvaardigd belang» als grondslag niet aan de orde zijn. De regering onderschrijft dit oordeel van de AP. De verwerking van de persoonsgegevens vindt zijn grondslag in artikel 6, eerste lid, onderdeel c9of e,10 van de Avg. De verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan de wet en dit besluit. De verwerking is eveneens noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang. Bij de raadpleging van de persoonsgegevens bij screening wordt een beeld verkregen van de betrouwbaarheid van betrokkene vanuit het oogpunt van de integriteit van de politie. Dit is in het algemene belang, omdat dit uiteindelijk bijdraagt aan het waarborgen van een zorgvuldig handelende, geloofwaardige en betrouwbare politie, hetgeen een essentiële voorwaarde is voor de rechtsstaat. Daarnaast is conform het advies de passage inzake de functionaris gegevensbescherming in paragraaf 4 gecorrigeerd.

De AP heeft tot slot geadviseerd om in de toelichting in te gaan op passende en specifieke beschermingsmaatregelen die worden getroffen ter bescherming van de gezondheidsgegevens van de betrokkene. Aan dit advies is gehoor gegeven door aanvulling van paragraaf 3.1.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele redactionele verbeteringen in de artikelen en de nota van toelichting door te voeren.

6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip dat de wet in werking treedt. Beoogd tijdstip van inwerkingtreding is 1 januari 2023.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Werkzaamheden waarvoor een VOG volstaat

In deze bepaling worden werkzaamheden aangewezen waarvoor het bevoegd gezag kan bepalen dat een VOG volstaat. Uit artikel 48q, tweede lid, van de wet volgt dat het alleen kan gaan om werkzaamheden waarbij technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd. Volstaan met een VOG kan slechts als aan een aantal strenge criteria is voldaan.

Onderdeel a

Allereerst is vereist dat de ambtenaar geen kennis neemt van politiegegevens. Politiegegevens zijn naar hun aard gevoelig. Als daarmee gewerkt moet worden is het aangewezen dat betrokkene een betrouwbaarheidsonderzoek ondergaat. Door de formulering «kennis neemt van» valt zowel de betrokkene die geautoriseerd is politiegegevens in te zien als ook de betrokkene die alleen documenten of e-mails bewerkt waarin politiegegevens zijn opgenomen onder de reikwijdte.

Onderdeel b

Voorts dient betrokkene voor het volstaan met een VOG niet in staat te zijn zichzelf of anderen toegang te verschaffen tot de informatiesystemen waarin de in het vorige onderdeel beschreven gegevens worden verwerkt. Als betrokkene in staat is zichzelf of andere te autoriseren tot deze informatiesystemen bestaat er uiteraard een vergelijkbaar risico voor de integriteit van de politie, hetgeen reden is voor een betrouwbaarheidsonderzoek. Hetzelfde geldt indien betrokkene geautoriseerd dient te worden om deze informatiesystemen te beheren.

Onderdeel c

Tot de werkzaamheden van de ambtenaren van politie die slechts technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie uitvoeren kunnen ook horen het bewaken of beveiligen van gebouwen, terreinen en ruimtes waarbij objecten of middelen veilig moeten worden gesteld. Beveiliging is het geheel van maatregelen om een te beveiligen doel te beschermen tegen schadelijke invloeden. Die invloeden kunnen van buitenaf komen, maar ook van binnenuit, bijvoorbeeld fraude en verduistering door het personeel. Beveiliging is een manier om risico's te verminderen, beheersbaar te maken en de veiligheid te vergroten. Beveiligings- of bewakingswerkzaamheden kunnen bijvoorbeeld plaatsvinden bij een gebouw, een terrein of een ruimte. Indien sprake is van beveiligings- en bewakingswerkzaamheden is een betrouwbaarheidsonderzoek geïndiceerd. De reden om objecten, diensten of personen te beveiligen of te bewaken is immers dat er sprake is van een kwetsbaar element dat gevolgen kan hebben voor de integriteit van de politieorganisatie. Zo kan in een gebouw bijvoorbeeld een beslagruimte met interceptieapparatuur zijn ingericht. Diefstal van de interceptieapparatuur heeft grote gevolgen voor de integriteit van de politieorganisatie. Andere voorbeelden zijn het bewaken van een terrein dat als wagenpark van de politieorganisatie fungeert of het bewaken van uitrusting, munitie of beslaghuizen.

Onderdeel d

Ook is van belang dat de ambtenaar van politie geen toegang zal hebben tot uitrusting, bewapening of inbeslaggenomen goederen. Met toegang is bedoeld dat betrokkene in staat is zich zelfstandig toegang te verschaffen, bijvoorbeeld middels een persoonlijke toegangspas. In een dergelijk geval is een betrouwbaarheidsonderzoek noodzakelijk, gelet op de risico’s voor de integriteit van de politie. Het is denkbaar dat onder omstandigheden het risico kan worden weggenomen door de werkzaamheden te laten verrichten onder toezicht van ambtenaren van politie of politie-externen die een betrouwbaarheidsonderzoek hebben ondergaan. Dit valt dan ook niet onder dit onderdeel, aangezien degenen die de werkzaamheden verrichten dan niet over zelfstandige toegang beschikken.

Onderdeel e

Tot slot dient voor het volstaan met een VOG de ambtenaar van politie geen beschikking te hebben over respectievelijk geen toegang te hebben tot door het bevoegd gezag aan te wijzen goederen of locaties die een risico vormen voor de integriteit van de politie. Het bevoegd gezag dient voor deze goederen en locaties de risico’s in kaart te brengen die zich voor kunnen doen. Het beschikken over goederen kan bijvoorbeeld risico’s met zich meedragen die tot uitdrukking kunnen komen in diefstal, verduistering of vernieling. Ook oneigenlijk of onjuist gebruik van goederen kan een risico met zich meebrengen. Hetzelfde geldt voor de locaties waarin zich dergelijke goederen bevinden. Het concreet aanwijzen van alle goederen en locaties in dit besluit is daarom onmogelijk en ook niet wenselijk, gelet ook op de wijzigingen van deze risico’s in de praktijk. Omwille van de rechtszekerheid is wel voorgeschreven dat de korpschef de goederen en locaties waarom het gaat aanwijst.

Onderdeel f

Onder de onderdelen a tot en met e valt het overgrote deel van de technische, administratieve en andere werkzaamheden die ten dienste van de politie worden verricht die een risico voor de integriteit kunnen vormen voor de politie. Voor het overgrote deel van de werkzaamheden is daarmee duidelijk wanneer een betrouwbaarheidsonderzoek is geïndiceerd.

Gegeven de complexiteit van de werkzaamheden die binnen de politie worden verricht is het echter op voorhand niet uit te sluiten dat er werkzaamheden resteren die in redelijkheid een vergelijkbaar risico voor de integriteit van de politie vormen als één of meer van de in de onderdelen a tot en met e aangewezen werkzaamheden, zoals ook in het algemeen deel van deze nota van toelichting beschreven. Gegeven de noodzaak om risico’s voor de integriteit van de politie zoveel mogelijk te voorkomen en beperken, kan het bevoegd gezag op grond van dit onderdeel in die gevallen een betrouwbaarheidsonderzoek opleggen. De toepassing van deze bevoegdheid zal door het bevoegd gezag worden gemonitord. Het resultaat hiervan zal betrokken worden bij de evaluatie die op grond van de wet vijf jaar na inwerkingtreding dient te worden verricht. Mocht alsdan blijken dat het in de praktijk noodzakelijk is gebleken deze bevoegdheid toe te passen op concreet te traceren werkzaamheden, kunnen werkzaamheden aan de opsomming van dit artikel worden toegevoegd. De in dit onderdeel opgenomen criteria vergen naar hun aard beoordelingsruimte. Om die reden is deze beoordelingsruimte expliciet toegekend aan het bevoegd gezag. Daarmee staat ook buiten twijfel dat het bevoegd gezag hiervoor beleidsregels kan vaststellen.

De korpschef is op grond van artikel 6.1 van de Wpg verantwoordelijk voor het systeem van autorisaties dat binnen de politie wordt onderhouden om te voldoen aan de vereisten van zorgvuldigheid en evenredigheid die dat artikel stelt. Dit autorisatiebeleid past de politie zowel toe op politiegegevens als op andere gegevens. Toepassing van dit onderdeel is dan ook eveneens denkbaar indien betrokkene in staat is zichzelf of anderen toegang te verschaffen tot de informatiesystemen waarin de hiervoor beschreven gegevens worden verwerkt of deze systemen beheert, voor zover tot die informatiesystemen geen informatiesystemen behoren waarin politiegegevens worden verwerkt. In dat laatste geval dient betrokkene immers reeds aan een betrouwbaarheidsonderzoek te worden onderworpen op grond van onderdeel b.

Artikel 3 Betrouwbaarheidsonderzoek externe

Als uitgangspunt geldt op grond van de wet dat de betrouwbaarheid van een externe wordt vastgesteld door middel van een VOG. Bij bepaalde werkzaamheden kan echter niet worden volstaan met een VOG, omdat de werkzaamheden een risico vormen voor de integriteit van de politieorganisatie. Een betrouwbaarheidsonderzoek is dan noodzakelijk voordat de werkzaamheden van de externe kunnen aanvangen.

In artikel 2 is bepaald in welke gevallen een VOG voor ambtenaren van politie volstaat. A contrario volstaat een VOG derhalve in de tegenovergestelde gevallen niet en dient dan een betrouwbaarheidsonderzoek plaats te vinden. Dit geldt ook voor de externen. Deze gevallen zijn geregeld in de onderdelen a tot en met f, welke dan ook de pendant zijn van de desbetreffende onderdelen van artikel 2. Voor een toelichting van die onderdelen zij verwezen naar het artikelsgewijs van artikel 2. Het betreffen alternatieve voorwaarden. Als aan één of meer van de criteria opgenomen in de onderdelen van dit artikel is voldaan, kan niet worden volstaan met een VOG en is een betrouwbaarheidsonderzoek vereist.

Artikel 4 Werkzaamheden met verhoogd risico

De ambtenaren of externen die bij of krachtens AMvB aan te wijzen werkzaamheden gaan verrichten die een verhoogd risico vormen voor de integriteit van de politie, zullen naast een betrouwbaarheidsonderzoek ook een omgevingsonderzoek ondergaan (artikel 48s van de wet).

Onderdeel a

Een omgevingsonderzoek vindt allereerst plaats als betrokkene werkzaamheden verricht waarbij hij kennis neemt van politiegegevens als bedoeld in de artikelen 10 en 12 van de Wpg. Deze gegevens zijn zeer gevoelig, zoals reeds toegelicht in het algemeen deel van de nota van toelichting.

Onderdeel b

Betrokkene dient ook gescreend te worden middels een omgevingsonderzoek als betrokkene voor het verrichten van de werkzaamheden volledige toegang dient te hebben tot politiegegevens als bedoeld in artikel 9 Wpg.

Betrokkenen die slechts gedeeltelijk zijn gemachtigd voor artikel 9 Wpg-gegevens, bijvoorbeeld alleen voor hit/no hit bevragingen, vallen (dus) niet onder dit artikelonderdeel. Met hit/no hit wordt bedoeld dat betrokkene middels een beperkte zoeksleutel met vaste kenmerken zoals postcode of naam de gegevens kan doorzoeken. Bij raadpleging van het systeem ontvangt betrokkene bij een hit slechts een signaal. Om vervolgens de bijbehorende informatie te ontvangen, moet deze worden vrijgegeven door een gemachtigde politieambtenaar. Als betrokkene slechts toegang heeft op basis van hit no hit, dan is er geen sprake van een verhoogd risico voor de integriteit van de politie en is derhalve geen omgevingsonderzoek vereist.

Onderdeel c

Betrokkene dient eveneens een betrouwbaarheidsonderzoek met omgevingsonderzoek te ondergaan als hij in staat is zichzelf of anderen toegang te verschaffen tot de informatiesystemen waarin de hiervoor beschreven gegevens zijn verwerkt of belast is met het beheer van dergelijke informatiesystemen. Dit is bijvoorbeeld het geval als betrokkene verantwoordelijk is voor het onderhoud van een politiesysteem. Die persoon heeft toegang tot de opgeslagen informatie en is in de positie om die gegevens te muteren, wijzigen of te laten verdwijnen. In dezelfde kwetsbare positie is betrokkene ook in staat om anderen te autoriseren tot politiegegevens die een risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie. Dit maakt dat deze werkzaamheden gepaard gaan met een verhoogde risico voor de integriteit van de politie.

Onderdeel d

Het verrichten van werkzaamheden voor de vergunningverlening of overige besluitvorming op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, de Wet wapens en munitie, de Wet natuurbescherming, de Wet explosieven voor civiel gebruik of het Besluit bijzondere opsporingsambtenaren vormt een verhoogd risico voor de integriteit van de politie, zoals in het algemeen deel reeds is toegelicht. De reden dat deze betrokkenen onder het omgevingsonderzoek moeten vallen is erin gelegen dat bij deze werkzaamheden aan derden (aanvragers) een gunst wordt verleend, waaraan voor de maatschappij dikwijls risico’s zijn verbonden. Daarnaast zijn deze zogenaamde korpscheftaken organisatorisch gezien in een klein team belegd, waarbij de betrokkene relatief veel invloed heeft op het proces. Betrokkene is eenvoudig (rechtstreeks) te benaderen en bevindt zich in een kwetsbare positie. De verstrekte vergunningen kunnen een groot gevolg hebben voor de samenleving.

Onderdeel e

Werkzaamheden waarbij de ambtenaar of de externe een leidinggevende positie bij de politie bekleedt vormen een verhoogd risico. Leidinggevenden bevinden zich in een positie om beslissingen te nemen die niet onderworpen zijn aan het vier-ogenprincipe. Een voorbeeld hiervan is de teamchef van een GGP-team. De teamchef kan bepalen of er al dan niet capaciteit wordt vrij gemaakt voor een onderzoek waarbij bijvoorbeeld een familielid is betrokken. Vanuit deze positie heeft betrokkene grote invloed op de wijze waarop de politietaak wordt verricht. Om die reden is hieraan een verhoogd risico voor de integriteit van de politie verbonden.

Onderdeel f

Bewakings- en beveiligingswerkzaamheden vormen een verhoogd risico als het gaat om bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten waarvan een ongestoord functioneren het nationale belang dient. Personen, objecten en diensten die van nationaal belang zijn voor Nederland zijn opgenomen in het zogeheten rijksdomein. De rijksoverheid draagt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze personen, objecten en diensten. Onder personen die onder het rijksdomein vallen zijn bijvoorbeeld nationale politici, leden van het Koninklijk Huis en buitenlandse staatshoofden die Nederland bezoeken. Objecten die onder het rijksdomein vallen zijn ambassades en internationale gerechtshoven en diensten die onder het rijksdomein vallen zijn bepaalde transporten (bijvoorbeeld in de lucht- en scheepvaart of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen) en vitale infrastructuren (waaronder telecommunicatie en ICT-verbindingen).

Onderdeel g

Tot slot is voorzien in een restbevoegdheid voor het bevoegd gezag, waarmee in een concreet geval bepaald kan worden dat sprake is van werkzaamheden die niet zijn aangewezen in dit artikel, maar wel in redelijkheid een vergelijkbaar verhoogd risico voor de integriteit van de politie opleveren. Gegeven de complexiteit van de werkzaamheden die binnen de politie worden verricht is het niet op voorhand uit te sluiten dat er dergelijke werkzaamheden resteren. Om te voorkomen dat onnodig een inbreuk op de privacy wordt gemaakt, dient een risicobeoordeling te worden toegepast. Op basis daarvan wordt bepaald of de werkzaamheden in redelijkheid een vergelijkbaar verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie.

De ratio van dit onderdeel is dezelfde als die van artikel 2, onderdeel, f. Net als bij dat artikelonderdeel is ook in dit onderdeel vanwege de aard van de criteria ervoor gekozen beoordelingsruimte expliciet toe te kennen aan het bevoegd gezag. Daarmee staat ook buiten twijfel dat het bevoegd gezag hiervoor beleidsregels kan vaststellen. De toepassing van deze bevoegdheid zal ook door het bevoegd gezag worden gemonitord. Dit maakt het mogelijk het besluit later aan te vullen indien het in de praktijk noodzakelijk is gebleken deze bevoegdheid toe te passen op concreet te traceren werkzaamheden.

Zoals reeds in het artikelsgewijze deel over artikel 2, onderdeel f, is toegelicht, zijn politiegegevens niet de enige gevoelige gegevens waarmee binnen de politie moet worden gewerkt. Bedrijfsvoeringsgegevens kunnen ook gevoelig zijn, bijvoorbeeld indien deze betrekking hebben op het verrichten van de hierboven beschreven onderdelen van de politietaak of voor de ondersteuning van die werkzaamheden vereist zijn. Deze gegevens kunnen in dat geval zelfs zeer gevoelig zijn. Dit onderdeel kan bijvoorbeeld worden toegepast indien in redelijkheid kan worden geoordeeld dat kennisname van deze bedrijfsvoeringsgegevens evenzeer een verhoogd risico voor de integriteit van de politie oplevert als kennisname van politiegegevens, bedoeld in de artikelen 10 en 12 van de Wpg.

Gedacht kan worden aan de salarisadministrateur die (salaris)gegevens verwerkt van een politieambtenaar die werkzaam is als infiltrant. Of bijvoorbeeld aan een lijst van opvallende en niet-opvallende dienstauto’s. Openbaarmaking kan ertoe leiden dat bijvoorbeeld undercoveracties in gevaar worden gebracht, omdat de kentekens van de desbetreffende dienstauto’s bekend zijn gemaakt. Als dergelijke bedrijfsvoeringsgegevens worden gelekt kunnen er veiligheidsrisico’s ontstaan voor de operatieën of schade worden toegebracht aan lopende onderzoeken, mensen, middelen en methoden. Daarom dient voor degenen die inzage dienen te hebben in deze gegevens een omgevingsonderzoek te worden verricht.

Artikel 5 Zwaarwegende beletselen

Eerste lid

Op grond van artikel 48q, zesde lid, van de wet worden in dit artikel de zogeheten zwaarwegende beletselen aangewezen. Voor aangewezen misdrijven geldt dat in beginsel een bezwaar op voorhand aanwezig wordt geacht ten aanzien van de betrouwbaarheid van de betrokkene. Het betreft het binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing onherroepelijk zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, ongeacht welk misdrijf, waarbij een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd.

De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat de integriteit van de ambtenaren van politie en de politieorganisatie onomstreden vaststaan. Van de ambtenaren van politie, die belast zijn met de handhaving van de rechtsorde, wordt verwacht dat zij niet zelf de rechtsregels overtreden of hebben overtreden. Niet betrouwbare ambtenaren van politie vormen een risico voor de uitvoering van politietaken en het vertrouwen dat in de politie wordt gesteld. Om die reden is ervoor gekozen om elke onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf waarbij door de rechter onherroepelijk een (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd in het eerste lid aan te merken als een zwaarwegend beletsel.

De terugkijktermijn van acht jaar sluit aan bij de terugkijktermijnen bij andere screeningsinstrumenten, zoals het veiligheidsonderzoek als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo).

Na de termijn van acht jaar is het betreffende misdrijf geen zwaarwegend beletsel meer, maar wordt het misdrijf nog wel meegenomen in de afweging. De terugkijktermijn wordt berekend vanaf het begin van de aanvang van het onderzoek. De dagtekening van het formulier dat iedere betrokkene ten aanzien van wie een betrouwbaarheidsonderzoek wordt verricht dient in te vullen is bepalend. Dit is een objectief te bepalen moment dat traceerbaar is, het maakt immers onderdeel uit van het onderzoekdossier en bovendien is het betrokkene ook bekend. Dit moment geldt ook bij een hernieuwd incidenteel en periodiek betrouwbaarheidsonderzoek.

Tweede lid

In dit lid is geregeld dat als er sprake is van een periode van vrijheidsbeneming binnen de terugkijktermijn, de terugkijktermijn verlengd wordt met de feitelijke duur van die vrijheidsbeneming. Indien betrokkene bijvoorbeeld tien jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor doodslag en daarvoor een gevangenisstraf uit zit van tien jaar, wordt de terugkijktermijn verlengd met tien jaar tot achttien jaar. Daardoor valt in dit voorbeeld de onherroepelijke veroordeling voor doodslag toch binnen de terugkijktermijn. Indien er meerdere perioden van vrijheidsbeneming binnen de terugkijktermijn vallen dient de terugkijktermijn telkens verlengd te worden met de feitelijke duur van elke afzonderlijke vrijheidsbeneming.

Artikel 6 Te raadplegen gegevens

Naast de gegevens die reeds in artikel 48r, derde lid, onder a, b en c, van de wet zijn genoemd, zijn in dit artikel de (aanvullende) gegevens aangewezen betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden die worden meegenomen in het betrouwbaarheidsonderzoek. Bij een regulier betrouwbaarheidsonderzoek naar de betrokkene gaat het om NAW-gegevens van betrokkene en referenten, geboortedatum, -plaats en -land, telefoonnummer, e-mailadres, financiële gegevens en gegevens uit open bronnen over de betrokkene. Daarnaast worden gegevens meegenomen over de vrijetijdsbesteding en nevenactiviteiten van de betrokkene, lidmaatschappen (in het bijzonder lidmaatschap van motorclubs), genoten opleidingen, arbeidsverleden en (bij herhaalonderzoeken) interne gegevens van de politieorganisatie die relevant zijn in de beoordeling van de betrouwbaarheid. Onder lidmaatschappen wordt niet begrepen een lidmaatschap van een politieke partij of een lidmaatschap van een vakvereniging.

Zoals reeds in de MvT beschreven is het raadplegen van gegevens over de financiële omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk om na te kunnen gaan of diens financiële situatie het risico met zich meebrengt dat de betrokkene corrupt of chantabel te maken is. Om een volledig beeld te kunnen vormen van de financiële situatie van de betrokkene is het noodzakelijk om in ieder geval inzicht te krijgen in lopende leningen (waaronder hypothecaire leningen) en schulden (waaronder consumptieve schulden), alimentatieverplichtingen, oude en huidige loonbeslagen en overige betalingsverplichtingen. Het raadplegen van persoonsgegevens uit open bronnen in het kader van het betrouwbaarheidsonderzoek ziet niet alleen op profielen met professionele doeleinden, maar ook op openbare privéprofielen. Daarnaast worden persoonsgegevens uit open bronnen, zoals kranten, tijdschriften en het openbare deel van het internet geraadpleegd. Daarbij gaat het nadrukkelijk niet om afgeschermde informatie op het internet, aangezien dan geen sprake meer is van een open bron.

Zoals reeds in paragraaf 3.1 van het algemeen deel is beschreven worden ook aanvullende gegevens gevraagd welke ten tijde van het vaststellen van de MvT nog niet waren geanticipeerd. Namelijk gegevens omtrent de relatie tussen de betrokkene en diens partner en gegevens over aaneengesloten verblijf in het buitenland van betrokkene van langer dan zes maanden binnen acht jaar voorafgaande aan het onderzoek, alsmede gedurende die periode meerdere verblijfsperiodes in het buitenland van tenminste twee aaneengesloten maanden per jaar, die in totaliteit de zes maanden overschrijden. De in dit besluit geïntroduceerde aanvullende persoonsgegevens worden alle verwerkt in het kader van het betrouwbaarheidsonderzoek. In genoemde paragraaf zijn de keuzes hieromtrent verantwoord.

De artikelen 7, 8 en 10

Deze artikelen zijn inhoudelijk grotendeels ongewijzigd overgenomen uit de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie. Voor een toelichting op deze artikelen zij dan ook naar die regeling verwezen. Ten opzichte van genoemde regeling is artikel 8 redactioneel zodanig aangepast dat evident is dat er in principe meerdere onderzoekers aan één betrouwbaarheidsonderzoek kunnen werken. Uit het gegeven dat «onderzoeker» in enkelvoud was opgenomen in artikel 5, tweede lid, van de regeling, rees in de praktijk twijfel of het wellicht daarmee strijdig zou zijn indien meerdere onderzoekers aan één onderzoek werken. Dat laatste kan de kwaliteit juist ten goede komen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de situatie dat een andere onderzoeker een peer-review verricht. Met de nieuwe redactie staat buiten twijfel dat dit mogelijk is.

Artikel 9 Huisbezoek

In de wet en in dit besluit is geen verplichting opgenomen voor het doen van een huisbezoek als vast onderdeel van het betrouwbaarheidsonderzoek. Het afleggen van een huisbezoek is namelijk – zo is gebleken vanuit de praktijk – in de regel niet noodzakelijk voor het verkrijgen van de gegevens die nodig zijn voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid van een persoon. Het voeren van een gesprek op een politielocatie is doorgaans voldoende. Een verplicht huisbezoek zou daarom een onnodige inbreuk op de privacy van betrokkenen impliceren. Het is echter mogelijk dat betrokkene zelf om een huisbezoek verzoekt. Daarvoor kunnen goede redenen zijn, bijvoorbeeld als het te belastend is om naar een politielocatie af te reizen. Gedacht kan worden aan kandidaat-ambtenaren van politie die onder de Participatiewet vallen of aan mensen met fysieke beperkingen, bijvoorbeeld doordat zij recent een gebroken been hebben opgelopen. In dergelijke gevallen is het onderzoek gediend met een huisbezoek. Indien er geen goede reden wordt aangedragen waarom een huisbezoek nodig is kan het bevoegd gezag het verzoek afwijzen. Indien een huisbezoek niets bijdraagt levert het onnodig vertraging en belasting van de onderzoekscapaciteit op.

Overigens kan het bevoegd gezag op grond van artikel 48r, vijfde lid, van de wet betrokkene verzoeken medewerking te verlenen aan een huisbezoek indien daarvoor een goede reden bestaat.11 Gedacht kan worden aan de mogelijkheid dat er gerede twijfel bestaat aan de volledigheid of juistheid van de door betrokkene verstrekte gegevens en een huisbezoek zou die onduidelijkheid kunnen wegnemen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als er onduidelijkheid blijft bestaan over de financiële situatie van de betrokkene of de wijze waarop betrokkene hiermee omgaat. Als het gesprek bij de betrokkene thuis plaatsvindt kan niet alleen een beeld worden gevormd van de thuissituatie van de betrokkene en dat in de beoordeling worden betrokken, maar is het voor de betrokkene ook eenvoudiger om voor het onderzoek relevante stukken over te leggen (aangezien de administratie meestal in de woning van de betrokkene aanwezig zal zijn). Een ander voorbeeld hierin kan zijn dat er gerede twijfel bestaat of de betrokkene al dan niet een partner heeft, wat in het kader van een omgevingsonderzoek cruciaal is om te weten.

Indien betrokkene geen medewerking wil verlenen aan een verzoek om een huisbezoek op de voet van artikel 48r, vijfde lid, van de wet, terwijl daarvoor, afgewogen tegen het recht op privacy van betrokkene, wel aanleiding bestaat, wordt de mogelijkheid tot het vormen van een compleet beeld ten aanzien van de betrouwbaarheid gehinderd. Daardoor is het mogelijk dat gerezen twijfels of openstaande punten binnen het onderzoek niet kunnen worden weggenomen. Het bevoegd gezag kan dan de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.

Artikel 11 Regels over de melding

In de wet is reeds opgenomen dat de ambtenaar en de externe een meldplicht hebben ten aanzien van een wijziging van feiten of omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die uit het oogpunt van de integriteit van de politie relevant is voor het (blijven) verrichten van de werkzaamheden als ambtenaar van politie of als externe. Een wijziging in de persoonlijke omstandigheden die relevant is voor de integriteit en betrouwbaarheid van de politieambtenaar of politie-externe dient zo snel als mogelijk bij de leidinggevende gemeld te worden.

Niet bij iedere wijziging zal direct duidelijk zijn dat dit gevolgen kan hebben voor de integriteit en betrouwbaarheid van de politieambtenaar of externe. Hier geldt dat de melding zo spoedig mogelijk moet worden gedaan nadat dit nieuwe inzicht ontstaat. Met zo spoedig mogelijk wordt bedoeld dat men niet onnodig tijd laat verstrijken. Met andere woorden, nadat in redelijkheid duidelijk moet zijn dat een dergelijke wijziging toch gevolgen kan hebben voor de integriteit dient zo spoedig mogelijk gemeld te worden. Wanneer daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een voorbeeld kan dat verhelderen. Ingeval betrokkene bijvoorbeeld een nieuwe relatie aangaat, is niet direct duidelijk wanneer deze als voldoende duurzaam kan worden aangemerkt om te melden. Dat betrokkene een duurzame relatie heeft is in de regel een relevant feit. Anderzijds kan een nog niet duurzame relatie wel relevant zijn om te melden ingeval betrokkene een wapen ontdekt in de woning van diens partner. Dat gegeven is immers uit het oogpunt van integriteit hoe dan ook relevant voor de politie. Bij de meldplicht kan verder gedacht worden aan het niet meer kunnen voldoen aan financiële verplichtingen. Als betrokkene merkt dat hij het overzicht van zijn financiële situatie verliest en daarvan stress ondervindt, dan is dat een reden om het te melden. Een persoon die financiële problemen heeft, geeft een verhoogd risico voor de integriteit van de politieorganisatie, omdat hij mogelijk gedrag vertoont dat niet in lijn is wat van een goede politieambtenaar wordt verlangd.

Het wordt van belang geacht dat betrokkene zo laagdrempelig mogelijk de meldplicht kan naleven, ook om de administratieve lasten voor de politieprofessional zoveel mogelijk te beperken. Er worden daarom, naast het vereiste dat de melding schriftelijk, al dan niet elektronisch, wordt verricht, geen verdere vormvereisten gesteld.

Artikel 12 Hernieuwd incidenteel en periodiek betrouwbaarheidsonderzoek

Eerste lid

Bij een wijziging van werkzaamheden of een plaatsing in een andere functie kan de betrokkene bijvoorbeeld toegang krijgen tot gevoelige informatie, middelen of ruimtes. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om per geval te bepalen of het nodig is opnieuw onderzoek naar de betrokkene te doen. Van feiten of omstandigheden die een nieuw betrouwbaarheidsonderzoek kunnen rechtvaardigen is onder meer sprake bij een redelijk vermoeden dat de integriteit van de betrokkene is geraakt. Dit kan het geval zijn wanneer de betrokkene verdacht wordt van een (ernstig) strafbaar feit. Een nieuw justitieel gegeven kan het bevoegd gezag aanleiding geven tot het starten van een hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 48x, eerste lid, van de wet. Wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de betrouwbaarheid van de betrokkene kunnen een nieuwe screening rechtvaardigen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als er signalen zijn dat de betrokkene in serieuze financiële problemen verkeert of lijdt aan een vorm van verslaving. Hierbij wordt benadrukt dat een enkele wijziging in de persoonlijke omstandigheden niet vanzelfsprekend hoeft te leiden tot een nieuwe screening. Het is aan het bevoegd gezag om af te wegen of de wijziging in de persoonlijke omstandigheden een nieuwe screening rechtvaardigt. Voorbeelden van wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de betrouwbaarheid van de betrokkene betreffen relevante wijzigingen in de financiële positie van de betrokkene (financiële problemen, zoals schulden van substantiële omvang of het hebben van veel schulden), het in aanraking zijn gekomen met risicovolle personen uit de omgeving, een lidmaatschap van een motorclub en verslavingen of andersoortige afhankelijkheden. Het gaat in deze bepaling telkens om de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om af te wegen of het intreden van de genoemde feiten of omstandigheden een hernieuwd onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene rechtvaardigt.

Tweede lid

Het is noodzakelijk dat het bevoegd gezag – als sluitstuk van het screeningsinstrumentarium – periodiek een hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek uitvoert. Mocht de ambtenaar van politie niet via het hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek worden gescreend, dan zal hij na verloop van tijd via het periodiek betrouwbaarheidsonderzoek worden gescreend. De te hanteren termijnen hangen samen met de oorspronkelijke screening en zijn zodoende gekoppeld aan het risico voor de integriteit van de politie. Hoe hoger het risico, des te korter de periode waarin een periodiek herhaalonderzoek zal plaatsvinden. Hiervoor wordt een termijn van 5 jaar aangehouden voor medewerkers die werkzaamheden uitvoeren met een verhoogd risico en waarbij een betrouwbaarheidsonderzoek inclusief omgevingsonderzoek is uitgevoerd. Deze termijn is overeenkomstig de termijn voor herhaalonderzoeken genoemd in de Wvo. Voor de overige werkzaamheden, waarbij uitsluitend een betrouwbaarheidsonderzoek is uitgevoerd, kan de periode waarin het hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd verschillen, met dien verstande dat het binnen de maximale termijn van 8 jaar geschiedt. Het bevoegd gezag kan op basis van bijvoorbeeld risicoanalyses – waarin de werkzaamheden worden gekoppeld aan het risico voor de integriteit van de organisatie – bepalen welke termijnen voor verschillende werkzaamheden worden gehanteerd.

Artikel 13 Termijn voor hernieuwde VOG

De wet schrijft voor dat de korpschef de betrokkene die eerder ter uitvoering van de wet een VOG heeft overgelegd na een bij AMvB te bepalen termijn opnieuw een VOG moet vragen over te leggen (artikel 48y). Gekozen is daarvoor een periode van twee jaar vast te stellen. Dit betekent dus dat de korpschef betrokkene (telkens) twee jaar na een eerder overlegde VOG (de initieel overlegde VOG, een incidenteel overgelegde VOG of een VOG als bedoeld in dit artikellid) opnieuw vraagt een VOG over te leggen.

Artikel 14 Wijziging van het Besluit politiegegevens

Met deze wijziging wordt artikel 4:3, eerste lid, onder f, van het Besluit politiegegevens zodanig technisch gewijzigd, dat de mogelijkheid voor de korpschef om politiegegevens te verkrijgen niet langer ziet op het onderzoek naar de geschiktheid en betrouwbaarheid in verband met de aanstelling van ambtenaren van politie op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), maar op het onderzoek naar de betrouwbaarheid op grond van de wet. Dat onderzoek treedt immers in de plaats van het onderzoek van het Barp. Voor de redactie van dit onderdeel is aangesloten bij de bestaande redactie van de onderdelen van dit artikel.

Artikel 15 Wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens

Met deze wijziging wordt artikel 23, eerste lid, onder b, van het Besluit justitiële gegevens en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) zodanig technisch gewijzigd dat de mogelijkheid voor de korpschef om justitiële gegevens te verkrijgen niet langer ziet op het onderzoek naar de geschiktheid en betrouwbaarheid in verband met de aanstelling van ambtenaren van politie op grond van het Barp, maar op het onderzoek naar de betrouwbaarheid op grond van de wet. Tevens is er in voorzien dat, conform de wet, ook justitiële gegevens kunnen worden verkregen voor politie-externen die krachtens overeenkomst werkzaamheden willen verrichten voor de politie. Het tweede lid van artikel 23, dat ziet op het verkrijgen van justitiële gegevens gedurende het dienstverband, is dienovereenkomstig gewijzigd. Tot slot wordt een derde lid aan artikel 23 van het Bjsg toegevoegd, zodat het, conform de wet, ook mogelijk wordt justitiële gegevens te verkrijgen van de personen die op grond van een omgevingsonderzoek moeten worden gescreend. Voor de redactie van dit onderdeel is aangesloten bij de redactie van de bestaande onderdelen van dit artikel.

Artikel 16 Wijziging Besluit algemene rechtspositie politie

Met deze wijziging zijn de bepalingen inzake het onderzoek naar de geschiktheid en betrouwbaarheid in verband met de aanstelling van ambtenaren van politie op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie komen te vervallen. De screening op grond van de wet treedt hiervoor in de plaats. Met het vervallen van deze bepalingen is de daarop berustende Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie van rechtswege vervallen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 35 170, nr. 3.

X Noot
2

Dit ziet ook op de rijksrecherche en de Politieacademie. Voor de leesbaarheid worden deze niet afzonderlijk genoemd.

X Noot
3

Hieronder wordt in dit verband verstaan: de aspirant, de ambtenaar en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, alsmede de ambtenaar en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en de vakantiewerker (zie artikel 1, eerste lid, onder i, van het Besluit algemene rechtspositie politie).

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer en eveneens op de website van internetconsultatie beschikbaar gesteld op: https://internetconsultatie.nl/politiewet

X Noot
6

Kamerstukken II 2019/20, 35 170, nr. 8.

X Noot
7

Kamerstukken I 2019/20, 35 170, C, p. 7, derde alinea.

X Noot
8

Artikel 6, eerste lid, onder f, van Avg: de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. De eerste alinea, onder f, geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.

X Noot
9

De verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust.

X Noot
10

De verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.

X Noot
11

Kamerstukken II 2019/20, 29 628, nr. 948, bijlage 936722, p. 9.

Naar boven