35 170 Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 16 juli 2020

1. Inleiding

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Ik dank de leden van fracties van GroenLinks en D66 voor de door hen gestelde vragen. Bij de beantwoording van de vragen is de indeling van het voorlopig verslag gevolgd.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de D66-fractie geven aan met instemming te hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij achten het van belang dat op een degelijke manier onderzocht wordt of mensen die bij de politie willen werken of al werkzaam zijn, integer zijn en hun belangrijke werk goed kunnen doen. Ik dank deze leden voor de door hen uitgesproken steun.

2. Advies Autoriteit Persoonsgegevens

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat zij verwacht hadden bij de Kamerstukken een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan te treffen, gegeven de gevolgen voor de privacy van de betrokken (aspirant-)ambtenaren van politie en hun omgeving, waaronder hun familieleden. De AP heeft, na haar eerdere mededeling dat zij graag op een naar aanleiding van de consultatie aangepast wetsvoorstel wenste te adviseren, advies uitgebracht op 30 mei 2018. Bij de indiening van het wetsvoorstel is deze laatste brief van de AP helaas abusievelijk niet meegezonden. Wel is het advies, tezamen met de overige consultatieadviezen, op internet openbaar gemaakt op de wetgevingskalender.1 Tevens is het advies2 bijgevoegd bij deze memorie van antwoord. In paragraaf 10 van de memorie van toelichting is uitgebreid ingegaan op het advies van de AP en de aanpassingen die naar aanleiding daarvan zijn verricht. Aangescherpt zijn de in de memorie van toelichting genoemde argumenten waarom de met het wetsvoorstel voorziene grondslagen voor screening die gevolgen hebben voor de persoonlijke levenssfeer van betrokken ambtenaren van politie en politie-externen noodzakelijk zijn. Ook is naar aanleiding van het advies van de AP een overzicht gegeven van de bestaande (VOG en VGB) en voorgenomen screeningsinstrumenten (VOG op basis van politiegegevens)3 en is toegelicht hoe die in verhouding staan tot de screeningsinstrumenten van de politie (waarbij met name is ingegaan op de screeningsinstrumenten die de politie tot haar beschikking zal hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel). Overigens zal ook de door mij nog op te stellen algemene maatregel van bestuur (AMvB) voor advies aan de AP worden voorgelegd.

3. Algemene maatregel van bestuur

De leden van de D66-fractie geven aan dat op verschillende plekken in de memorie van toelichting en in latere stukken wordt aangekondigd dat in een AMvB belangrijke details nader zullen worden uiteengezet. De fractieleden geven als voorbeeld de opsomming van misdrijven die als zwaarwegende beletselen gaan gelden en de limitatieve opsomming van gegevens die in het onderzoek zullen worden gebruikt.

Het klopt dat in het wetsvoorstel op diverse plekken de mogelijkheid is opgenomen om bij AMvB nadere regels te stellen. Aan de AMvB wordt op dit moment gewerkt. In aanvulling op de diverse Kamerstukken volgt hieronder een opsomming van de grondslagen van het wetsvoorstel die de mogelijkheid bieden dan wel verplichten tot het stellen van regels. Om de leden zoveel mogelijk inzicht te geven in de inhoud van de AMvB, zal ik per wettelijke grondslag aangeven hoe ik voornemens ben daaraan invulling te geven.

De AMvB zal zien op:

• Het aanwijzen van werkzaamheden waarin technische, administratieve en andere taken worden uitgevoerd en het bevoegd gezag heeft bepaald dat een verklaring omtrent het gedrag volstaat (artikel 48q, tweede lid)

Voorbeelden van werkzaamheden waarbij een verklaring omtrent het gedrag (VOG) kan volstaan zijn onder meer huishoudelijke werkzaamheden op het terrein van de huisvesting, zoals het onderhoud van (groen)voorzieningen, het verrichten van onderhoud en het verhelpen van technische storingen en mankementen aan gebouwen en het lidmaatschap van het politie-orkest. Bij deze werkzaamheden heeft de ambtenaar geen toegang tot politiegegevens en geen structurele toegang tot bedrijfsvoeringsgegevens of bedrijfsvoeringsprocessen van gevoelige aard. Ook bestaat geen toegang tot bijzondere middelen, zoals wapens, munitie of uitrustingsstukken, of bijzondere locaties en ruimtes, zoals wapenopslagen of beslaghuizen. Tot slot kunnen bij deze werkzaamheden geen kwetsbare processen worden beïnvloed.

• Het aanwijzen van werkzaamheden voor politie-externen waarbij een betrouwbaarheidsonderzoek nodig is (artikel 48q, vierde lid).

Bij bepaalde werkzaamheden die een externe kan gaan verrichten, kan niet worden volstaan met een VOG, omdat die werkzaamheden een risico vormen voor de integriteit van de politieorganisatie. Een betrouwbaarheidsonderzoek is dan noodzakelijk voordat de werkzaamheden kunnen aanvangen. Hiervan is in ieder geval sprake wanneer de werkzaamheden van de externe niet wezenlijk verschillen van de werkzaamheden van ambtenaren van politie die een betrouwbaarheidsonderzoek hebben moeten ondergaan. Ik ben voornemens een betrouwbaarheidsonderzoek in ieder geval te verplichten als de externe toegang zal hebben tot gevoelige (politie- of bedrijfsvoerings)gegevens of processen die een risico vormen voor de integriteit van de politie. Hetzelfde geldt voor de externe die in het kader van diens werkzaamheden toegang heeft tot bijzondere middelen, zoals in beslag genomen goederen of wapens, of locaties, zoals wapenopslagen of beslaghuizen. Tot slot zullen externen een betrouwbaarheidsonderzoek ondergaan als deze kwetsbare processen kunnen beïnvloeden, zoals een politieonderzoek, of tolk- en vertaalwerkzaamheden waarbij via bepaalde nuances in het vertaalwerk een strafrechtelijk onderzoek kan worden beïnvloed.

• Zwaarwegende beletselen (artikel 48q, zesde lid).

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is reeds uitgebreid beschreven welke misdrijven als zwaarwegend beletsel zullen worden aangemerkt. In beginsel geldt dat een bezwaar op voorhand aanwezig wordt geacht ten aanzien van de betrouwbaarheid van de betrokkene, als hij binnen de terugkijkperiode van 8 jaar is veroordeeld voor een misdrijf, ongeacht welk misdrijf, waarbij een (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd. Daarnaast worden nog specifiek zeer ernstige delicten aangewezen die het vertrouwen in de politieorganisatie kunnen ondermijnen of schade kunnen toebrengen, ongeacht of daarvoor een (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd. Dit betreffen onder meer misdrijven uit de Opiumwet die betrekking hebben op het opzettelijk (voorbereiden en) handelen in verdovende middelen, deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van (terroristische) misdrijven, misdrijven tegen de zeden en verduistering in dienstbetrekking.

• Het aanwijzen van gegevens (waaronder gegevens uit open bronnen) die geraadpleegd worden over overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden (artikel 48r, derde lid, onder d).

Naast de gegevens die reeds in het wetsvoorstel zijn genoemd, heb ik het voornemen om in de AMvB gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden aan te wijzen. Bij een regulier betrouwbaarheidsonderzoek naar de betrokkene gaat het hierbij om NAW-gegevens, geboortedatum, -plaats en -land, telefoonnummer, e-mailadres, vrijetijdsbesteding en nevenactiviteiten (in het bijzonder lidmaatschap van motorclubs), genoten opleiding, arbeidsverleden, financiële gegevens, NAW-gegevens van referenten en bij herhaalonderzoeken ook interne gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid.

In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik reeds de noodzaak voor het raadplegen van een aantal van bovengenoemde gegevens toegelicht. Ik verwijs u hier graag naar. Wel ga ik graag nog in op de gegevens rondom vrijetijdsbesteding, nevenactiviteiten en lidmaatschappen.

Bij vrijetijdsbesteding (zoals hobby’s en sport) en nevenactiviteiten (zoals de deelname aan besturen, commissies en raden van toezicht) is het van belang in welke (sociale) omgeving deze activiteiten plaatsvinden. Hierbij wordt bekeken of het zich bevinden in een dergelijke (sociale) omgeving zich verhoudt tot de hoge eisen die worden gesteld aan de integriteit van het politiepersoneel en de werkzaamheden die zullen worden verricht. Bij lidmaatschappen van verenigingen is daarnaast ook van belang welke opvattingen zij uitdragen. Indien deze opvattingen zich niet verhouden tot de beginselen van de rechtstaat die een persoon, werkzaam bij de politie, hoort uit te dragen, worden de gegevens over deze lidmaatschappen geraadpleegd in het betrouwbaarheidsonderzoek. Het lidmaatschap van een zogeheten outlaw motorcycle gang is daarvan een voorbeeld, evenals lidmaatschappen van extremistische groeperingen. Het gaat hier dus met name om groeperingen en organisaties die het niet zo nauw nemen met de wet. Voor de integriteit en legitimiteit van de politieorganisatie en de ambtenaar zelf, die juist de rechtsorde handhaaft, is een dergelijk lidmaatschap niet gewenst. Overigens wil ik hier (nogmaals) expliciet melden dat gegevens over lidmaatschappen van een vakvereniging en politieke partij hier nadrukkelijk niet onder vallen. Ik acht het van wezenlijk belang dat in een democratie bij de werving en selectie van overheidspersoneel nimmer wordt gevraagd naar iemands politieke voorkeur.

• Aanwijzen van werkzaamheden met een verhoogd risico (artikel 48s, eerste lid).

In de AMvB ben ik voornemens te bepalen welke werkzaamheden een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politieorganisatie, waardoor de betrokkene een betrouwbaarheidsonderzoek inclusief omgevingsonderzoek dient te ondergaan. Dit betreffen werkzaamheden waarbij met zeer vertrouwelijke politie- of bedrijfsvoeringsgegevens wordt gewerkt (zoals het werken in of voor integriteitsonderzoeken of het verrichten van werkzaamheden aan politiesystemen waarop zeer vertrouwelijke informatie is opgeslagen). Daarnaast betreft het specifieke werkzaamheden die een leidinggevende of iemand met een bijzondere positie kan uitvoeren. Het gaat hier bijvoorbeeld om werkzaamheden van personen bij de bestuurlijke vergunningverlening (in het kader van de Wet wapens en munitie of de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus).

• Regels over de te volgen procedure voor, tijdens en na het betrouwbaarheids-onderzoek (artikel 48u, vierde lid).

Het is van groot belang dat voor alle betrokkenen bij een betrouwbaarheidsonderzoek helder is wat het proces is van het begin tot het einde, welke waarborgen de betrokkene heeft gedurende het betrouwbaarheidsonderzoek en hoe wordt omgegaan met de gegevensbescherming. Hierbij zal ook worden geregeld dat de onderzoekers van het betrouwbaarheidsonderzoek niet betrokken zijn geweest bij de werving en selectie van de betrokkene en dat de politie beheersmaatregelen dient te treffen om de onafhankelijkheid, objectiviteit en kwaliteit van het proces te waarborgen. Ik ben voornemens om veel van de artikelen die op grond van het nu geldende recht reeds zijn opgenomen in de Regeling betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek politie onder dit onderwerp te laten terugkomen in de AMvB.

• Regels over de meldingsplicht (artikel 48w, vierde lid).

Voor dit onderwerp ben ik voornemens te regelen op welke wijze de melding dient plaats te vinden en de procedure hieromtrent. Ook zullen de mogelijke gevolgen bij het niet voldoen aan de meldplicht worden beschreven. Ik wil er echter voor waken dat door het vastleggen van teveel regels de drempel voor ambtenaren van politie en politie-externen te hoog wordt om relevante informatie over zichzelf te melden. Ik zal hiermee dan ook prudent omgaan.

• Hernieuwd incidenteel en periodiek betrouwbaarheidsonderzoek; regels over feiten of omstandigheden en periode (artikel 48x, vierde lid).

Uiteraard is het van groot belang dat er voor iedere betrokkene duidelijkheid bestaat hoe het hernieuwd incidenteel en het hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek plaatsvindt. In de AMvB zal ik opnemen onder welke omstandigheden een hernieuwd incidenteel onderzoek kan plaatsvinden, zoals bij wijziging van werkzaamheden, bij wijziging van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene (zoals het hebben van serieuze financiële problemen of een verslaving) en bij een redelijk vermoeden dat de integriteit van de betrokkene is geraakt (bijvoorbeeld bij verdenking van een ernstig strafbaar feit). Naast het hernieuwd incidenteel onderzoek zal ik in de AMvB opnemen onder welke omstandigheden een hernieuwd periodiek onderzoek moet plaatsvinden. Mocht de ambtenaar van politie niet via het hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek worden gescreend, dan zal hij na verloop van tijd via het periodiek betrouwbaarheidsonderzoek worden gescreend. Daarbij ben ik voornemens om een termijn van 5 jaar aan te houden voor medewerkers die werkzaamheden uitvoeren met een verhoogd risico en waarbij een betrouwbaarheidsonderzoek inclusief omgevingsonderzoek is uitgevoerd. Voor overige werkzaamheden ben ik voornemens een maximale termijn van 8 jaar aan te wijzen.

• Nieuwe VOG (artikel 48y, eerste lid)

In de AMvB wordt bepaald dat na het verstrijken van een bepaalde termijn de betrouwbaarheid van medewerkers en externen die een VOG hebben afgegeven, opnieuw wordt beoordeeld. Ik ben voornemens hiervoor een periode van twee jaar aan te houden. Binnen deze periode dient de betrokken ambtenaar van politie of politie-externe een nieuwe VOG over te leggen. De periode van twee jaar acht ik redelijk in relatie tot de aard van de werkzaamheden die deze ambtenaren en externen uitvoeren. Daarnaast speelt bij externen dat zij in beginsel voor een beperkte periode worden aangetrokken. De meeste externen zullen daarom binnen twee jaar hun werkzaamheden bij de politie hebben afgerond.

4. Sociale omgeving van de betrokkene

De leden van de D66-fractie constateren dat het de bedoeling is dat de beoordelaars van de betrokkene zich een beeld kunnen vormen over zijn sociale omgeving en of zich daar risico’s voor de integriteit van de politie voordoen. Zij vragen zich daarbij af of het niet zaak is om ook te kijken hoe betrokkene zich op de sociale media manifesteert. Wordt er bijvoorbeeld gevraagd aan de betrokkene of hij onder een alias een sociale media-account heeft?

De leden van de D66-fractie wijzen terecht op de gegevens die uit de sociale media-accounts van betrokkene gehaald kunnen worden. Deze informatie wordt ook bij het betrouwbaarheids-onderzoek betrokken, voor zover de informatie vrij toegankelijk is. Deze informatie valt onder de zogenoemde open bronnen (artikel 48r, derde lid, onder d). Uiteraard dient de betrouwbaarheid van deze gegevens wel te worden geverifieerd bij de betrokkene. Om de informatie op de sociale media-accounts te kunnen beoordelen wordt de betrokkene gevraagd naar zijn of haar alias op sociale media.

5. Terugkijktermijn van acht jaar

Het onderzoek naar zwaarwegende beletselen als bedoeld in artikel 48q, zesde lid, van het wetsvoorstel zal zijn gebonden aan een terugkijktermijn die de ik voornemens ben bij AMvB te bepalen op acht jaar. Ook bij signalen die wijzen op een verslaving of andersoortige afhankelijkheid, zal een terugkijktermijn van acht jaar worden gehanteerd. De leden van de D66-fractie vragen waarom juist voor deze tijdsspanne van acht jaar gekozen is.

De keuze daarvoor vindt haar verklaring in de wens om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij bestaande termijnen die worden gehanteerd bij vergelijkbare screeningsinstrumenten. Van belang in dit verband is met name het veiligheidsonderzoek als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken. Personen die binnen de politie een zogenoemde P-vertrouwensfunctie willen vervullen, worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek waarvan de terugkijktermijn eveneens acht jaar bedraagt. De terugkijkperiode naar verslavingen of andersoortige afhankelijkheden is op haar beurt weer gebaseerd op die van de zwaarwegende beletselen; gelet op het beoogde doel is tot acht jaar terugkijken niet onredelijk in verhouding tot de daarmee gepaard gaande inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene.

6. Mogelijkheid tot uitzondering bij voldoende waarborgen

De leden van de D66-fractie wijzen op de uitzondering die in het voorgestelde artikel 48q, zesde lid, wordt gemaakt waarbij er – ondanks dat er sprake is van een zwaarwegend beletsel – gelet op de omstandigheden van het geval geen sprake is van onvoldoende waarborgen dat de betrokkene betrouwbaar wordt geacht. Zij vragen of een politieambtenaar die veroordeeld is voor criminele activiteiten die hij heeft verricht of heeft moeten verrichten als politie-infiltrant in het kader van de bestrijding van de georganiseerde misdaad onder deze uitzondering kan vallen.

In het voorstel zoals dat ter advisering aan de Afdeling Advisering van de Raad van State (de Afdeling) was aangeboden waren harde beletselen opgenomen. De Afdeling heeft er echter terecht op gewezen dat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Wet veiligheidsonderzoeken geen harde beletselen kennen. Zowel in het kader van de VOG als bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken wordt in de wet en de beleidsregels aldus rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. Aan het advies van de Afdeling om, mede in het belang van de rechtsgelijkheid, ook bij betrouwbaarheidsonderzoeken van de politie in de wet enige beoordelingsruimte op te nemen voor op de persoon toegespitste weging van justitiële antecedenten in relatie tot de omstandigheden van het geval heb ik dan ook gehoor gegeven.

Het is namelijk niet uit te sluiten dat bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat, ondanks dat er sprake is van een zwaarwegend beletsel, moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van onvoldoende waarborgen over de betrouwbaarheid van betrokkene. Het moet gaan om een uitzonderlijke combinatie van feiten en omstandigheden die ervoor zorgen dat, ondanks een dergelijke veroordeling, geen beletsel bestaat tegen het verrichten van werkzaamheden bij de politieorganisatie. De bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de persoon van de betrokkene of het gepleegde feit. Het is denkbaar dat de leeftijd van de betrokkene op de pleegdatum, de zwaarte van de opgelegde straf of maatregel waarop het justitiële gegeven betrekking heeft of het aantal binnen de beoordelingsperiode vastgelegde justitiële gegevens wordt meegenomen bij de vraag of er in een individueel geval sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.

De door de leden van D66 genoemde veroordeelde politie-infiltrant zou ik niet als voorbeeld willen noemen. Een politie-infiltrant wordt namelijk – zolang hij op correcte wijze uitvoering geeft aan een bevel van de officier van justitie tot pseudo-koop of -dienstverlening – niet vervolgd voor de strafbare feiten die hij in het kader van de uitvoering van het bevel heeft begaan. Hem komt immers een beroep op de strafuitsluitingsgrond van artikel 43 Wetboek van Strafrecht toe.

Bij het noemen van concrete voorbeelden die wel onder de uitzondering van artikel 48q, zesde lid, kunnen vallen past mij terughoudendheid, omdat ik hiermee onbedoeld kaders voor de beoordeling kan ontwikkelen. Dat wil ik zoveel mogelijk voorkomen, omdat het uiteindelijk aan het bevoegd gezag is om te beoordelen of van een dergelijk geval sprake is. Het bevoegd gezag komt hierbij beoordelingsruimte toe. Ik kan mij echter voorstellen dat in dit verband gedacht kan worden aan een jonge veroordeelde hacker die op het moment van hacken niet doorhad wat de gevolgen konden zijn van het hacken en de mogelijke schade. Aanvullend op het straftraject krijgt deze jeugdige veroordeelde begeleiding, waaronder bijvoorbeeld deelname aan het programma Hack_Right. Via dit programma komt hij of zij terecht bij een cyberwerkplaats, waarbij de politie betrokken is en waar geleerd wordt ethisch te hacken. Voor een dergelijke veroordeelde hacker zou, onder omstandigheden, een uitzondering gemaakt kunnen worden, waarbij er – ondanks een onherroepelijke veroordeling – geen sprake is van onvoldoende waarborgen omtrent zijn betrouwbaarheid. Dit betekent nadrukkelijk niet dat dit van toepassing is op alle veroordeelde hackers. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of in een individueel geval sprake kan zijn van deze bijzondere omstandigheden.

7. Betrekken van kinderen

De leden van de D66-fractie merken op dat in het omgevingsonderzoek zowel thuiswonende als uitwonende kinderen worden betrokken, terwijl in datzelfde onderzoek alleen de inwonende ouders worden meegenomen. Desgevraagd deel ik deze leden mee dat het onderscheid is gelegen in de doorgaans andersoortige verhouding die personen hebben tot hun kind(eren) dan tot hun ouder(s). De betrokkenheid van ouders bij kinderen die – bijvoorbeeld als gevolg van een echtscheiding of vanwege school of studie – geheel of ten dele uitwonend zijn, en het contact met hen, zal meestal anders van aard en frequentie zijn dan het geval is in relatie tot niet-inwonende ouders. In algemene zin mag worden aangenomen dat het doen en laten van zijn thuis- of uitwonende kinderen van grotere invloed op het gedrag van een persoon zal zijn dan dat van diens niet-inwonende ouders.

Overigens kan het natuurlijk zijn dat de betrokken (kandidaat-)ambtenaar van politie of politie-externe in zodanige relatie staat met diens niet-inwonende ouders, dat deze personen toch worden meegenomen in het omgevingsonderzoek. Ik heb in het wetsvoorstel strikte voorwaarden opgenomen voor het meenemen van overige personen, namelijk dat (1) er aanwijzingen moeten zijn dat omtrent de overige personen (in casus: de niet-inwonende ouders) gegevens bestaan, die, vanwege de bijzondere aard van de relatie tussen de betreffende personen en de betrokkene, relevant zijn voor de betrouwbaarheid van de betrokkene, en (2) dat de aanwijzingen zijn verkregen op basis van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene en het omgevingsonderzoek naar de partner, kinderen en (hoewel niet van toepassing in deze casus) de inwonende ouders van betrokkene.

De leden van D66 vragen daarnaast waarom niet is gekozen voor een andere leeftijdsgrens, bijvoorbeeld die van 16 jaar, dan de leeftijdsgrens van 12 jaar.

In het omgevingsonderzoek dat wordt gedaan naar de betrouwbaarheid van de betrokkene worden ook de gegevens van diens kinderen, indien ten minste 12 jaar, betrokken. Aangezien hierbij onder meer justitiële gegevens worden geraadpleegd is aangesloten bij de leeftijdsgrens die wordt gehanteerd in het jeugdstrafrecht, namelijk de leeftijd van 12 jaar. Vanaf dat moment kunnen kinderen strafrechtelijk worden vervolgd en zal een dergelijke vervolging ook blijken uit de justitiële gegevens. Met klem wil ik benadrukken dat het omgevingsonderzoek in beginsel een administratieve naslag is, dat alleen wordt uitgevoerd indien de betrokkene werkzaamheden gaat verrichten die een verhoogd risico opleveren voor de integriteit van de politieorganisatie. Het gaat hier om werkzaamheden waarbij betrokkene toegang heeft tot zeer vertrouwelijke politie- of bedrijfsvoeringsgegevens. Juist vanwege dit verhoogde risico voor de politieorganisatie is het betrekken van de gegevens van de kinderen van betrokkene (voor zover 12 jaar of ouder) – gezien de invloed van deze kinderen op betrokkene – noodzakelijk om te kunnen beoordelen of er voldoende waarborgen zijn dat betrokkene betrouwbaar kan worden geacht.

Niet is gekozen voor een leeftijdsgrens van 16 jaar, zoals voorgesteld door de politievakbonden. Deze leeftijdsgrens brengt het risico met zich mee dat gegevens die van invloed kunnen zijn op de betrouwbaarheid van de betrokkene, waaronder bijvoorbeeld een strafrechtelijke veroordeling van diens kind van 14 jaar voor drugshandel of wapenbezit, niet worden meegenomen. In dit kader wijs ik ook graag op de recente berichtgeving omtrent messenbezit onder jongeren.4 Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen – indien de geraadpleegde gegevens daartoe aanleiding geven – een gesprek kan plaatsvinden met een persoon uit de omgeving. Dat geldt uiteraard ook voor het kind van de betrokkene. Zo’n uitzonderlijk geval kan aan de orde zijn wanneer een kind een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis en dit uit de administratieve naslag van de politiegegevens blijkt. Het is aan het bevoegd gezag om een zorgvuldige afweging te maken of in een dergelijk geval een gesprek noodzakelijk is, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met de belangen en leeftijd van eventueel betrokken kinderen.

8. Hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek

De leden van de D66-fractie vragen of de ambtenaren van politie die al in dienst zijn en die een hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek moeten ondergaan, gewoon door mogen blijven werken in hun functie.

Ambtenaren van politie die in het kader van hun aanstelling zijn gescreend zullen na verloop van tijd opnieuw moeten worden gescreend. Dat kan zijn op basis van een incidenteel herhaalonderzoek, omdat zich een concrete aanleiding daarvoor voordoet. Het is ook mogelijk dat een ambtenaar een andere functie ambieert en in dat kader een initieel betrouwbaarheidsonderzoek ondergaat. Ambtenaren die niet via deze routes worden gescreend, zullen na verloop van tijd opnieuw worden gescreend via het periodieke herhaalonderzoek. Zie hiervoor ook mijn antwoord onder 3.

De betrokken ambtenaren van politie mogen in beginsel gewoon hun functie blijven uitoefenen gedurende het onderzoek. Het is daarom in beginsel ook niet nodig om, zoals de leden van deze fractie zich eveneens afvragen, aanpassingen in de functies van deze ambtenaren van politie door te voeren. Het is echter denkbaar dat de gegevens die aanleiding zijn geweest voor een incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek of de gegevens die gedurende de screening boven tafel komen, van dien aard zijn dat bepaalde werkzaamheden, al dan niet tijdelijk, niet meer kunnen worden toevertrouwd aan betrokkene, met het oog op het waarborgen van de integriteit van de politieorganisatie. In ernstige gevallen is het denkbaar dat betrokkene geschorst moet worden in afwachting op de uitkomst van het onderzoek. Deze maatregelen kunnen worden getroffen op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie. Het wetsvoorstel voert hierin geen wijzigingen door.

Tot slot geldt voor het hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek inderdaad dat de beslissing omtrent de betrouwbaarheid in principe wordt genomen binnen acht weken nadat de betrokkene in kennis wordt gesteld van de aanvang van het onderzoek. Op de (voorbereiding van de) beslissing omtrent de betrouwbaarheid is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van artikel 4:14 van de Awb kan het bevoegd gezag de beslistermijn verlengen indien de beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, waarbij het bevoegd gezag dient aan te geven binnen welke redelijke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

9. Persoonsbeveiliging

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat in het kader van het beleid rond de ondermijning van de rechtsstaat veel rechters, officieren van justitie en advocaten nu persoonsbeveiliging krijgen. Ook politieambtenaren vervullen dergelijke functies. De leden vragen zich af of dit type werk onder het bereik van dit wetsvoorstel valt.

Allereerst wil ik benadrukken dat uitsluitend (kandidaat-)ambtenaren van politie en politie-externen onder dit wetsvoorstel vallen. Het wetsvoorstel is niet van toepassing op personen die niet werkzaam zijn bij de politie, dus ook niet op personen die bijvoorbeeld werkzaam zijn in de beveiligingsbranche en samenwerken met de politie. Het is de verantwoordelijkheid van de samenwerkingspartners van de politie om als werkgever de betrouwbaarheid van hun medewerkers te bepalen. Ook voor de samenwerkingspartners bestaan diverse mogelijkheden (zowel binnen de VOG-toetsing als binnen het Veiligheidsonderzoek) om personeel te screenen. Screening is en blijft daarnaast een sluitstuk in een totaal van beveiligingsmaatregelen die de integriteit van de medewerkers en de organisatie moeten waarborgen. Overigens wijs ik er graag op dat in artikel 7 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

is bepaald dat een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen mag tewerkstellen voordat voor deze personen toestemming is verkregen van de korpschef. De korpschef is dus bij de screening van deze personen betrokken.

Wanneer binnen de politieorganisatie ambtenaren van politie werkzaamheden uitvoeren als persoonsbeveiliger van personen, wordt dit aangemerkt als een vertrouwensfunctie. Deze ambtenaren worden derhalve gescreend volgens het regime van de Wet Veiligheidsonderzoeken.

10. Sensibiliteit over diversiteit en inclusiviteit

Tot slot gaan de leden van de D66-fractie in op de sensibiliteit van de VIK-onderzoekers voor wat betreft diversiteit en inclusiviteit. Zij vragen zich af of de VIK-onderzoekers voldoende zijn toegerust om de verschillende achtergronden van betrokkenen op een goede manier te wegen zonder dat er sprake kan zijn van indirecte discriminatie.

Allereerst zijn in het wetsvoorstel zelf diverse instrumenten opgenomen die tot doel hebben om de onderzoeken zo uniform en transparant mogelijk te laten plaatsvinden. Zo is in het wetsvoorstel vastgelegd welke bronnen en gegevens bij het betrouwbaarheidsonderzoek gebruikt moeten worden, geldt er een motiveringsplicht als er onvoldoende waarborgen worden gevonden dat iemand betrouwbaar kan worden geacht en gelden waarborgen voor de betrokkene, zowel tijdens als na het betrouwbaarheidsonderzoek. Daaronder begrepen het vier-ogen-principe, hetgeen inhoudt dat een onderzoek na uitvoering nog beoordeeld kan worden door een niet bij het onderzoek betrokken tweede medewerker van VIK.

Daarnaast heeft de politie in het algemeen veel aandacht voor diversiteit en inclusie binnen de organisatie.5 Specifiek voor VIK, worden de onderzoekers getraind in hoe zij dienen om te gaan met verschillende typen mensen met verschillende achtergronden. De ervaringen van onderzoekers worden onderling met elkaar gedeeld, zodat de onderzoekers continu van elkaar leren. Ik ben ervan overtuigd dat deze diverse maatregelen ervoor zorgen dat de VIK-onderzoekers voldoende sensibel zijn wat betreft diversiteit en inclusiviteit.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
2

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning.

X Noot
3

Wetsvoorstel Wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het mogelijk maken van het in bepaalde gevallen weigeren van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag op basis van politiegegevens (35 335), thans aanhangig in de Tweede Kamer.

X Noot
5

Zie hiervoor ook het halfjaarbericht politie van 29 mei 2020 waarin ik de laatste stand van zaken heb aangegeven (Kamerstukken II, 2019/20, 29 628, nr. 948, bijlage 1).

Naar boven