6 Begroting Binnenlandse Zaken

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2015 ( 34000-VII );

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2015 ( 34000-B );

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2015 ( 34000-C ).

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Bosma van de PVV. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. We spreken over de begroting van Binnenlandse Zaken, tien jaar na de moord op Van Gogh. We werden toen in de Linnaeusstraat in Amsterdam geconfronteerd met de jihad. Sindsdien is het met de jihad niet veel beter geworden. 

In de afgelopen zomer zijn we nogmaals met de neus op de feiten gedrukt. We zien de opkomst van de Islamitische Staat. We zien dat er in Nederland veel sympathie bestaat voor de Islamitische Staat. Driekwart van de moslims in Nederland noemt de jihadgangers helden. We hebben de shariadriehoek. Internationaal zien we een opbloei van de jihad. Deze week mocht de minister nog bekendmaken dat een aantal aanslagen is verijdeld. We zien mensen afreizen naar Syrië en omstreken. Soldaten wordt aangeraden niet in uniform te reizen. Politiemensen wordt daarentegen aangeraden om een pistool bij zich te hebben. We zien dat in Frankrijk grote aanslagen voorkomen zijn. We zagen de aanslag op het parlementsgebouw in Ottawa, Canada. Parlementsleden zaten zeven of acht uur verscholen op hun werkkamer. We zagen dat de premier van het land in een kast moest kruipen. 

Ondertussen zien we dat de antwoorden op de opbloeiende jihad in Nederland nogal eens te wensen overlaten. Wij hebben de heer Opstelten ooit mogen betrappen op de uitspraak dat de jihad geen deel uitmaakt van de islam. Bij de briefing over de Islamitische Staat hebben we van een hoge ambtenaar te horen gekregen dat de Islamitische Staat niets te maken heeft met de islam. 

Ondertussen gaan de massa-emigratie en de islamisering gewoon door. De deur staat wagenwijd open. We halen nu per maand 3.000 Syrische mensen hiernaartoe, onder wie terroristen, oorlogsmisdadigers, Palestijnen "and what have you". 

Heeft de minister nog het gevoel dat we dit alles onder controle hebben? In juni was een van de koppen op Elsevier.nl: AIVD verliest zicht op het jihadisme. Vorige week zagen we dat de AIVD mensen moet lenen van de politie, omdat er zo veel meer vraag is naar het in de gaten houden van jihadisten. Met de huidige bemanning is dat niet meer te bewerkstelligen. Vandaag was nog in het nieuws dat jihadisten afluisterapparatuur in hun eigen tuin hebben aangetroffen. Wat is dat nu weer voor een verhaal? Mijn eerste vraag hierover is een algemene vraag: heeft de minister nog het idee dat de AIVD vat heeft op dit enorme probleem? Je hebt namelijk nogal wat mensen nodig om die jihadisten in de gaten te houden. 

Waarom willen we de uitreizers zo graag in Nederland houden? Waarom nemen we hun paspoorten in? De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid zegt: anders radicaliseren ze daar. Dat veronderstelt een soort ladder van radicalisering die ik niet begrijp. We hebben in Canada gezien dat een jihadist binnen werd gehouden en zijn gruwelijke werk ging uitvoeren in het parlement. Dat bewijst dat dit dus verkeerd is. Ik stel voor om hen te laten gaan. Houd de mensen die hier zijn in administratieve detentie. 

Dan heb ik een vraag over allerlei deradicaliseringsprojecten. Die veronderstellen een soort radicaliseringsladder die ik niet begrijp. We zien toch weer de contouren van een soort bedrijfstak ontstaan. In Amsterdam en recentelijk in Gouda vinden weer allerlei gesprekken plaats. Hoeveel kost dat? Hoe groot is dit? Gaat elke gemeente dit doen? Deze minister gaat zowel over de diensten als over de lagere overheden. Hij werd eerder, zeer terecht, de hoeder van het openbaar bestuur genoemd. Wat gaat dit allemaal opleveren? Kan de minister wat inzicht geven in het hele deradicaliseringsproces dat nu is opgestart? Het lijkt een soort zusterbedrijfstak te worden van al die antidiscriminatietoko's die overal gesubsidieerd worden. 

In het verleden hebben we gezien dat terroristen, althans mensen die van terrorisme verdacht werden, werden vrijgesproken omdat het bewijs was gebaseerd op informatie van de AIVD. Dat is een lang en juridisch verhaal, maar je kunt bewijs dat verkregen is door de AIVD niet zonder meer gebruiken. In het verleden is er weleens een voorstel geweest om de AIVD ook recherchetaken te geven en om de AIVD zelf in staat te stellen om onderzoek te doen. In het jaar onzes Heren 2003 heeft een jong en veelbelovend Kamerlid van de VVD dat aangeroerd tijdens een debat met minister Donner. Die leek daar wel oren naar te hebben en heeft vervolgens toegezegd om dat uit te zoeken. Het zogenaamde Franse systeem, waarbij de geheime dienst ook allerlei recherchetaken heeft, kan veel tijdwinst opleveren en coördinatieproblemen de kop indrukken. Het heeft wel allerlei juridische haken en ogen. Ik ben de eerste om dat vast te stellen, maar er leek in ieder geval in 2003 een zeker begrip voor dit voorstel te bestaan. Het jonge en dynamische Kamerlid van de VVD dat dit in 2003 voorstelde, is overigens de heer Wilders. Ik hoor graag van de minister wat hij van dit idee vindt. Nogmaals, ik zie ook allerlei haken en ogen, maar als het de pakkans kan vergroten, hoor ik graag van de minister wat hij hiervan vindt, zeker bezien in het licht van allerlei — ik zou bijna zeggen — theorieën over de moord op Van Gogh. Volgens die theorieën was de coördinatie tussen de politie Amsterdam-Amstelland en de AIVD een van de zaken was die dit dossier ernstig hebben vertroebeld. 

Het opengrenzenfeest heeft nu ook betrekking op de Oost-Europeanen. Daar is nu natuurlijk heel veel nieuws over. Er wordt gesproken over wellicht de grootste fraude ooit. Het zou gaan om 50.000 gevallen, maar het is onduidelijk wat één geval is. Is dat één persoon? Het is namelijk gebleken dat één persoon meerdere identiteiten — ik wil niet zeggen: persoonlijkheden — kan aannemen. Je kunt in Roemenië gewoon voor €10 een nieuwe naam krijgen. Je kunt zo vaak als je wilt een nieuwe naam krijgen. Vervolgens kun je naar luilekkerland Nederland gaan en bijstandsuitkeringen, toeslagen en zelfs opbouwjaren voor de AOW verzamelen. Hierbij geldt natuurlijk: de gelegenheid maakt de dief. Het beleid met betrekking tot de open grenzen, de massa-immigratie en het vergroten van de EU ontploft nu natuurlijk in ons aller gezicht. We zijn nu Roemenen aan het fêteren, terwijl Nederlandse belastingbetalers met een naheffing om de oren krijgen. Dat is een zeer ernstige zaak, want de verzorgingsstaat staat of valt natuurlijk met het vertrouwen dat wij daarin hebben. Wij zien nu dat die gesloopt wordt door de massa-immigratie. We worden een flappentap voor Oost-Europa. Dat kan niet de bedoeling zijn. Gisteren zei de staatssecretaris dat eind 2013 de eerste signalen hierover al binnenkwamen. Er is zelfs sprake van een gemeenschappelijke brief aan de Europese Commissie. Nederland zou deze brief hebben opgesteld samen met een aantal andere landen die blijkbaar hetzelfde probleem hebben. Het is dus gewoon een pan-Europees probleem, maar wij wisten dit allemaal niet. Het kwam gisteren naar boven. De staatssecretaris vertelde ook dat hij er pas die dag voor het eerst van had gehoord, terwijl het wellicht gaat om de grootste fraude van Nederland. Hoe kan dat? Hoe kan het dat het kabinet weer verbaasd is? Het was al verbaasd over de naheffing. Hoe kan het dat men ook hier niet van af wist? De suggestie is om te werken met persoonsnummers. Dat lijkt mij een uitstekende zaak, maar het probleem waar dit alles uit voortkomt, is dat wij "Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht" als slogan zijn gaan hanteren. Dat is wat er aan de hand is. 

Wij hebben gevraagd om een feitenrelaas, om een tijdlijn met de gebeurtenissen van de afgelopen periode. Dat verzoek is gisteren door de hele Kamer gesteund. Alle fracties wilden die tijdlijn vandaag hebben. Toen we er echter net in de regeling van werkzaamheden over spraken, zei een aantal partijen: het mag ook over zes weken; zie maar. Na een nachtje slapen is het gevoel van urgentie weer volledig verdwenen. De brief die wij hebben gekregen, vind ik een aanfluiting. Er zat een nietje door, maar op de tweede pagina stond eigenlijk helemaal niets. Er stond slechts: ga daar nog maar even zes weken op wachten. Wij hebben BZK gisteren bij de regeling niet gevraagd om 2.000 jaar wetsgeschiedenis door te ploeteren, maar om de gebeurtenissen uit een affaire van vier à vijf maanden voor ons op een rijtje te zetten. Daar heeft de volledige Kamer om gevraagd. Wat wij hebben gekregen is niets, drie keer niets. Ik vind dat een enorme aanfluiting. Ik begrijp dat de tijd kort was, maar een dynamisch departement als Binnenlandse Zaken moet toch gewoon in een middagje en avondje werken — ik geef toe dat de termijn kort was — iets op papier kunnen zetten over wie wat wanneer heeft gedaan? Ik vind het echt een aanfluiting. Het gaat om een zeer grote fraudezaak. We gaan er morgen in de termijn van het kabinet ongetwijfeld uitgebreid over spreken, maar ik ben er niet vrolijk over. 

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Twee jaar geleden nam deze Kamer een motie aan van VVD-collega Taverne, toen nog woordvoerder voor belangrijke onderdelen van deze begroting, en mijzelf met het dringende verzoek aan de regering om de Zondagswet in te trekken. Maar deze minister weigert. Na twee jaar denken, filosoferen, piekeren en overleggen komt er nu eindelijk een onderzoek. Ik noem dit voorbeeld, omdat het symbool staat voor de besluiteloosheid waarin deze minister en misschien ook wel het ministerie van BZK zich bevinden. Wat is er nu eenvoudiger dan een wetsvoorstel dat overbodig is in te trekken? Een ruime meerderheid van de Tweede Kamer is daarvoor. Waarom doet de minister dat niet? Het is mij een raadsel. Daarom vraag ik het nog eens aan de minister: waarom heeft hij het niet gedaan? Waarvoor dient in hemelsnaam een vertragend onderzoek naar het effect van een wet waarvan vriend en vijand zeggen dat deze overbodig is? Getreuzel, traagheid en dingen doen die niet nodig zijn; dat staat bijna symbool voor het ministerie van Binnenlandse Zaken. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Voor D66 is het blijkbaar erg belangrijk om hiermee de begrotingsbehandeling te beginnen. Twee jaar geleden begon D66 daar ook over en vorig jaar ook. Waarom zo veel energie daarin steken als het zo overbodig is en eigenlijk niets voorstelt? 

De heer Schouw (D66):

Het staat symbool voor de besluiteloosheid van het ministerie. Een brede meerderheid in deze Kamer is ervoor om die Zondagswet in te trekken. Het is bijna een administratieve handeling. Het kost minder tijd om het te doen dan het agenderen van het wethouderschap in meerdere gemeenten. Wij houden van het intrekken van overbodige regelgeving. Dat is één aspect, maar er komt een ander aspect om de hoek kijken. Dat zal de heer Segers aanspreken: het is namelijk het staatsrechtelijke aspect. Als de Tweede Kamer in meerderheid een motie aanneemt, moet het kabinet van heel goeden huize komen om de wens van de Kamer niet uit te voeren. Wij hebben dat gisteren nog gezien met een motie van de SGP. Die ging over een iets ander onderwerp, te weten stromest. Het kabinet voerde een motie van de SGP niet uit en de Kamer stond op haar achterste benen. Dat speelt hierbij ook. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Als de minister wil bekijken hoe dit in de praktijk uitwerkt, zou ik zeggen: geef hem daar de ruimte voor en wij wachten dat af. Als de heer Schouw zegt dat dit illustratief is voor deze minister of dit ministerie, loopt hij het gevaar dat dit ook illustratief is voor D66. Iedere keer wordt dit soort kleine puntjes, zoals de Zondagswet, eruit gehaald en worden de pijlen daarop gericht. Daarmee wordt in elk geval bij een deel van de bevolking de indruk gewekt dat "ze ons moeten hebben". Alles wat met religie te maken heeft, moet terzijde worden geschoven; die indruk wordt in elk geval gewekt. De heer Schouw loopt dus het gevaar dat dit illustratief is voor zijn inbreng. 

De heer Schouw (D66):

Deze mogelijkheid had mij ontnomen kunnen worden — daar zou ik heel blij mee zijn geweest — als de minister gewoon zijn werk had gedaan en die wet had ingetrokken. Dan had ik dit hier niet nogmaals aan de orde moeten stellen, twee jaar nadat een ruime Kamermeerderheid een motie aannam die ertoe opriep om dat te doen. 

Mijn fractie, constructief als altijd, is natuurlijk graag bereid om de minister een handje te helpen. Daarvoor hebben we voor het ministerie van Binnenlandse Zaken een aantal ideetjes opgesteld, een echte doe-agenda voor deze minister, waarmee hij wat ons betreft zichzelf en ook het land vooruit kan helpen. Ik noem bijvoorbeeld het terugdringen van de bestuurlijke drukte in het ruimtelijk-economische domein. Vanmorgen spraken we met mijn gewaardeerde VVD-collega al over verkeer en vervoer. De bestuurlijke spaghetti moet echt worden verminderd. Deze minister zei het zelf, in de aanloop naar de fusie van drie provincies: er is te veel bestuurlijke drukte en daar moet iets aan gebeuren. Het plan is echter mislukt en ligt in de prullenbak, omdat het kabinet weigerde om twee dingen in dat plan te verbeteren. Die dingen waren: een beeld schetsen van hoe je het met de rest van het land doet en een goede inhoudelijke discussie over de taken van de nieuwe provincie. Omdat het kabinet dat niet heeft gedaan, is de zaak vastgelopen en zitten we — ik bedoel de Eerste Kamer — straks met een wetsvoorstel over de introductie van nog twee nieuwe extra miniprovincies, de vervoersregio's. 

De heer Van Oosten (VVD):

Het is interessant dat de heer Schouw teruggrijpt op wat wij vanochtend met elkaar hebben gewisseld; daar kijk ik ook met plezier op terug. De kritiek van de heer Schouw is eigenlijk dat hij aan de zijde van het kabinet twee aspecten heeft gemist: een beeld schetsen van hoe het met de rest van het land moet en komen met een inhoudelijke discussie. Waarom voegt de heer Schouw daar niet aan toe dat er moet worden geluisterd naar wat de provincies eigenlijk willen? 

De heer Schouw (D66):

Ik kan dit de heer Van Oosten niet kwalijk nemen, want hij heeft dit dossier toen niet behandeld; we spraken toen met de heer Taverne. Deze twee punten waren precies de twee punten waarmee de provincies kwamen. Deze punten zijn dus volstrekt in lijn met wat de provincies wilden en met wat mijn fractie en de fractie van GroenLinks wilden. Het kabinet deed echter zijn oren dicht en wilde niet bewegen; dat geldt overigens ook voor collega Taverne. 

De heer Van Oosten (VVD):

Nu hebben we een fraai punt bereikt, want ik begrijp nu dat de heer Schouw de gedachte om nog eens terug te gaan naar de provincies en hen te laten zien wat zij eigenlijk willen en om de minister te vragen om binnen een bepaalde tijd daarover een zekere vorm van duidelijkheid te geven, op zich kan delen. Die conclusie trok ik min of meer al voor de lunch. 

De heer Schouw (D66):

Ja, maar voordat je dat gaat doen, moet er één ding gebeuren, namelijk dat het kabinet zegt dat het bereid is om zijn plan op die twee cruciale punten aan te passen. Tot nu toe wilde het kabinet dat niet. Het kabinet heeft niet geluisterd naar die kritiek van de provincies. Als je niet luistert naar de kritiek van de provincies, mag je een ander niet de schuld geven van het vastlopen van het plan. Dan heb je dat aan jezelf te wijten, omdat je daar niet goed naar hebt geluisterd. Het kabinet wil door met iets wat nog kleiner is dan een muis, maar er wil me zo vlug niets te binnen schieten wat nog kleiner is dan een muis. Er komt een studiegroepje openbaar bestuur dat toch eens even gaat kijken. Ik vraag aan deze minister wat nu in hemelsnaam de opdracht is aan die studiegroep. Hoe lang mag de studiegroep studeren op dat onderwerp? Deze minister heeft zelf gezegd dat er al genoeg gestudeerd is en dat er nu maar besloten moet worden. Ik wil ook weten wie er in die studiegroep zit. Misschien — zeg ik tegen de heer Van Oosten — kan het nog wat worden met die studiegroep, maar dan moeten we wel weten wat de opdracht is, wie erin zit en wanneer het klaar moet zijn. 

De heer Van Raak (SP):

Soms willen mensen gewoon niet dat ze in een monsterprovincie komen en dat er vanuit een studiegroep, vanuit de regering of vanuit D66 plannen worden gemaakt voor hun provincie. Ik ben het met de heer Schouw eens dat het stilligt, maar ik ben daar wel blij om. Zullen we nu eens de mensen in de provincies, de bewoners van provincies vragen wat zij met hun provincies willen? Zullen we het van onderop gaan doen? Anders gaan we hier weer van bovenaf de minister opdragen dat er opnieuw allerlei plannen moeten komen, die de mensen in de provincies zelf vervolgens toch niet willen. 

De heer Schouw (D66):

Het zal de heer Van Raak opgevallen zijn dat er gesproken is met de mensen uit de provincie, met de bewoners. Er zijn avonden georganiseerd. Er is van alles en nog wat gedaan. Alleen komt het er nu op aan om ook te kiezen. Ik spreek de heer Van Raak daarop aan, via u, voorzitter. Als politicus moet je ook knopen durven doorhakken. We weten genoeg. Er liggen studierapporten, er is met iedereen gesproken, nu moeten we iets doen aan die bestuurlijke spaghetti en er niet voor weglopen. 

De heer Van Raak (SP):

Wat ik gehoord heb van mensen, is dat zij het niet willen. Ze willen het gewoon niet. Dan kunnen we wel weer studiegroepen gaan oprichten, commissies instellen of de minister vragen om met voorstellen te komen, maar daarmee geef je de minister een onmogelijke opdracht. Dan zou hij iets moeten doen wat mensen echt niet willen. Ik stel D66 toch liever voor om een referendum te houden onder de mensen in de provincies over de vraag wat ze met hun provincies willen. In plaats van de minister met een probleem op te zadelen, moeten we het gewoon aan de bevolking vragen. 

De heer Schouw (D66):

De heer Van Raak heeft het mis. Als je aan de mensen vraagt of ze de bestuurlijke drukte in Nederland willen terugdringen, dan zegt de overgrote meerderheid ja. De aanname van de heer Van Raak dat de mensen het niet willen, is op niets gebaseerd. Dat mag. Iedereen mag hier vrij praten, maar je moet er geen waarheden aan ontlenen. 

De heer Van Raak (SP):

Dat is natuurlijk onzin. 

De voorzitter:

Nee! 

De heer Van Raak (SP):

Het gaat om de vraag wat mensen met hun provincie willen! 

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, de afspraak is dat interrupties in tweeën worden gedaan. Gaat u verder, mijnheer Schouw. 

De heer Schouw (D66):

Mijn fractie zou wensen dat die studiegroep en dus ook deze minister nog voor de zomer van 2015 komt met concrete voorstellen om de bestuurlijke drukte in Nederland terug te dringen. Is de minister dat met de fractie van D66 eens? 

Een ander dringend onderwerp waar vrijwel alle raadsleden steen en been over klagen, is het democratisch gat. Dat is vanmorgen ook al een aantal keren genoemd. Dat overschrijdt inmiddels vele grenzen. Er zijn duizenden gemeenschappelijke regelingen waar raadsleden niet meer de vinger op kunnen leggen en ik vraag de minister om hier echt werk van te maken, in overleg met die raadsleden. Kom met een plan de campagne om het aantal van die gemeenschappelijke regelingen — het zijn er nu zo'n beetje 2.500 — op een termijn van tien jaar te halveren. Kom met concrete voorstellen! 

Mijn fractie zou het ook op prijs stellen als de minister nog eens naar de waterschappen wil kijken. Het staat in het regeerakkoord. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

De heer Schouw stelt een vraag aan de minister, maar ik heb ook een vraag aan de heer Schouw. Ik ken D66 als een partij die toch ook vindt dat mensen tot hun recht moeten komen. Nu ik hem echter zo hoor praten over het opheffen van de gemeenschappelijke regelingen, dan zegt D66 toch eigenlijk vandaag: geef ons maar weer gemeentelijke herindelingen van bovenaf. Hoor ik dat goed? 

De heer Schouw (D66):

Nee, ik zeg: dring het aantal gemeenschappelijke regelingen terug. Er is een wildgroei aan gemeenschappelijke regelingen. Er zijn er nu 2.000 à 3.000 en bijna elke dag komt er een bij. Ik vind dat het de taak van de minister is om die wildgroei te beteugelen. Ik wil hem daarbij helpen met concrete suggesties; die heb ik hier ook. Laat ik een criterium noemen. Er zijn gemeenten waar over ongeveer 70% van de gemeentebegroting wordt besloten in gemeenschappelijke regelingen. Dan kun je je afvragen wat nog de democratische legitimatie is van een gemeente die niet meer gaat over 70% van haar begroting. Wat mij betreft, moet de provincie dan ingrijpen. Zo beteugel je de wildgroei aan gemeenschappelijke regelingen. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Dan zeg ik toch: boter bij de vis. Dit klinkt heel mooi, net als het verhaal over de provincies, maar wat bedoelt D66 hiermee? Gemeenten kiezen zelf ervoor om samen te werken in een gemeenschappelijke regeling, omdat ze daar allerlei voordelen van hebben. Als de heer Schouw dat wil beteugelen, dan zegt hij toch gewoon dat D66 kiest voor herindelingen van bovenaf? Zeg dat dan gewoon, wees dan een keer duidelijk. De heer Schouw doet alsof hij heel duidelijk was, maar ik vond D66 niet duidelijk in het dossier van de Noordvleugel. Ik vind D66 nu ook niet duidelijk. De heer Schouw legt de bal bij de minister, maar vanochtend werd de VVD verweten de bal constant bij de minister te leggen. Waar kiest D66 eigenlijk voor? 

De heer Schouw (D66):

Ik kies voor een halvering van de hoeveelheid gemeenschappelijke regelingen. Het is een groot democratisch probleem en dat weet mevrouw Fokke ook. Ik heb daarvoor een vijftal oplossingen. Een eerste voorstel is dat je wettelijk regelt dat die hulpstructuur maximaal tien jaar mag bestaan. Een tweede voorstel is dat je overgaat tot herindeling, als over 70% van de gemeentebegroting wordt besloten in gemeenschappelijke regelingen. Dat zijn twee concrete voorstellen. Ik zie echter dat de Partij van de Arbeid gewoon wegkijkt van dit probleem. Dat vind ik jammer. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik vraag mij af hoe dit voorstel van de heer Schouw zich verhoudt tot een visie op gemeentelijke autonomie. Hij heeft twee voorbeelden genoemd van kaders die de rijksoverheid zou moeten stellen. Is dit niet gewoon een motie van wantrouwen in de richting van de lokale democratie: de gemeenteraden kunnen dit niet zelf beslissen en dus dwingen wij het in Den Haag af via wetgeving? Is dat een correcte interpretatie? 

De heer Schouw (D66):

Een motie van wantrouwen richting de lokale democratie? We zien op dit moment dat de lokale democratie verdampt in de gemeenschappelijke regelingen, dat raadsleden daar steen en been over klagen en dat de hulpstructuur, de gemeenschappelijke regeling, eigenlijk hoofdstructuur is geworden. De heer Bisschop en ik hebben hierover trouwens al gedebatteerd bij het wetsvoorstel over de vervoersregio's. Toen waren wij het van harte met elkaar eens, ook op dit punt. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik sluit niet uit dat wij het ook hierover van harte eens kunnen worden, maar dan wel met wat meer respect voor de lokale autonomie. Die blijft wat mij betreft vooropstaan. Ik geef de heer Schouw graag het volgende in overweging. Hij kan dat dan bij zijn verdere doordenking betrekken, want het behoeft naar mijn idee nog enige doordenking. Je kunt zaken top-down vanuit Den Haag regelen, maar je kunt ook inzetten op versterking van de lokale democratie zodat raadsleden worden toegerust om invulling te geven aan hun raadsverantwoordelijkheid: denk eraan, als je dit belegt in gemeenschappelijke regelingen, regel dan vooral ook het toezicht goed. Dat hoor ik de heer Schouw echter niet zeggen. Ik vind dat een gemiste kans. We komen er wel uit als we samen wat verder doorbomen in die richting, maar dat heeft toch nog even wat tijd nodig. 

De heer Schouw (D66):

De heer Bisschop en ik zijn het volledig met elkaar eens over het belang van de lokale autonomie. Alleen hebben we voor de gemeenschappelijke regelingen een wet. Dat weet de heer Bisschop net zo goed als ik. We hebben hier dus de taak om daaraan iets te doen. Nu kijken wij en kijkt de minister weg. Elke dag komt er een nieuwe gemeenschappelijke regeling bij. Elke dag wordt de bestuurlijke spaghetti dikker en dikker. Wij doen daar niets aan. Dat stel ik hier aan de orde. 

De heer Van Oosten (VVD):

De heer Schouw markeert terecht een aantal punten. Hij geeft ook aan dat over 70% van de gemeentebegroting wordt besloten in gemeenschappelijke regelingen. Dat geeft te denken. Laat ik het zo uitleggen. Ik weet niet of de weg moet worden bewandeld dat je een en ander afdwingt. Ik hoor in het betoog van de heer Schouw dat men maar moet fuseren. Als zijn zorg de gemeenteraden betreft en daarmee de inwoners, die onvoldoende democratische controle kunnen uitoefenen, vraag ik hem wat erop tegen is om mee te denken en te experimenteren met initiatieven waardoor de gemeenteraad wel een positie krijgt. Dan kom ik ook terug op het idee dat hij dwaas en onnodig vond: dat van de samenwerkingsbestuurder. 

De heer Schouw (D66):

Ik heb het gevoel dat de wethouder van die twee gemeenten weer op een heel listige manier ter sprake komt, terwijl we die voor de lunchpauze net zo leuk hadden begraven. Ik ben enorm voor experimenten zoals in mijn mooie gebied de Drechtsteden worden uitgevoerd. Daar zijn de fracties in de gemeenschappelijke regelingen niet afgevaardigd vanuit een gemeente, maar vanuit de politiek. Dat werkt ontzettend goed. Het experiment in de Drechtsteden om binnen de hulpstructuur enige democratie te organiseren is fantastisch. Ik zou willen dat dit verder werd uitgerold. Ik ben dus voor experimenten, maar geloof niet dat het begraven idee van het dubbelmandaat van een wethouder erg zou helpen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Top hoor, dat de heer Schouw namens D66 een voorbeeld geeft van een initiatief van onderaf in de Drechtsteden dat werkt en het zogenoemde democratisch gat opvult. Ik kom met een ander initiatief, een ander experiment, waar wellicht de Drechtsteden geen behoefte aan hebben en wellicht bijna geen enkele andere gemeente in Nederland, maar misschien twee of drie wel. Wat is er nu op tegen om het democratisch gat ook in die drie gemeenten, zo het er maar drie zijn, langs deze weg te beslechten? Wat is er nu op tegen om deze vraag via de minister aan de VNG te stellen, als er behoefte is? Voelt u er iets voor? Ik denk dat dit het onderwerp tekortdoet. 

De heer Schouw (D66):

Hoe meer ik het begraaf, hoe meer de heer Van Oosten het kan opgraven. Dan blijft het onderwerp ook een beetje in de lucht hangen. Dat is prima. Er is niets op tegen als de minister de VNG een vraag stelt. Ik ga echt geen motie indienen om hem dat te verbieden. Laat hem dat vooral doen. Als de heer Van Oosten alleen aan mij zou vragen of zijn idee een bijdrage levert aan het verbeteren van de democratie, dan moet ik mij wel in heel veel bochten wringen om daarop een positief antwoord te geven. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

De heer Schouw (D66):

Ik was bij de waterschappen gebleven. Ik vraag de minister om nog eens uit te leggen waarom hij het regeerakkoord op dit punt eigenlijk niet uitvoert en dus de waterschappen niet uit de Grondwet schrapt. Waarom weer op de handen zitten? Is de minister bereid om een ander probleempje voor ons op te lossen: de geborgde zetels bij de waterschappen, waarvan eigenlijk heel veel mensen in de Kamer, onder andere in de fractie van de PvdA, zich afvragen waar die nog voor nodig zijn? 

De heer Bosma en mevrouw Van Toorenburg hebben een aantal belangwekkende vragen gesteld over de fraude. Ik wil precies weten wat het standpunt van de minister is. Wanneer hoorde hij voor het eerst van het rapport, van de bevindingen? Waarom heeft dat rapport zes maanden in de la gelegen? Wat ziet hij als zijn verantwoordelijkheid? Waarom is er geen actie ondernomen richting de afdeling Burgerzaken? Mijn fractie wil dit allemaal graag weten. Dan de decentralisaties. Daarover is vanmorgen ook al gesproken Ik stuit op een paar punten die ik onder de aandacht wil brengen van de minister. Het eerste punt gaat over de Kinderombudsman en de Raad van Europa. Zij maken zich zorgen over de mate waarin steden en gemeenten over kennis over mensenrechten beschikken. Wat doet de minister daaraan? 

Het tweede punt gaat over het volgende. Het ministerie kwam met een rapport waarin zorgen werden geuit over het integriteitsbewustzijn. Hoe ziet de concrete aanpak eruit? Privacy is het derde punt. Dat is al genoemd. Is de minister bereid om met de VNG in overleg te treden met als doel, een privacyfunctionaris in elke gemeente te benoemen of te koppelen aan de rekenkamer? Op die manier is ook lokaal de kennis daarover gewoon aanwezig. 

Het vierde punt dat ik hierbij aan de orde wil stellen, heeft te maken met de monitors. Er zijn 41 of misschien 42 rijksmonitors. Die draaien als een tierelier in het kader van de decentralisatie. Het zijn er echter wat mij betreft zo'n 30 te veel. Zou de minister zich willen inspannen om te komen tot één monitor per departement? Dan doen we tenminste nog wat met elkaar. 

De Agenda Stad vindt mijn fractie heel interessant, maar ook dit is maar een heel klein muurbloempje in de beleidsstukken. Mijn fractie zou graag een volwaardige agenda stad en regio willen zien. Wil de minister daarbij uitgaan van eigenlijk vier dingen? 1. Een agenda moet een agenda zijn van onderop, waarbij aan steden wordt gevraagd wat zij nu ervaren als knelpunt en als kans. 2. Verbinding met de EU urban agenda is nodig. Op die manier kunnen we er ook echt voor zorgen dat dit massief iets voorstelt. We kunnen op die manier ook gebruikmaken van Europese subsidies voor goede projecten. 3. Het moet gaan om een agenda waarbij innovatie en kennisuitwisseling voor de steden centraal staan. 4. De agenda moet ook gekoppeld zijn aan wetenschappelijke onderzoeksprogramma's voor de steden. Kan de minister toezeggen dat deze elementen ook in de agenda zitten? 

Van de steden ga ik naar de grensregio's. Hierover is al eerder gesproken in de Kamer. Mijn fractie vindt het belangrijk dat er, voor de indiening van bepaalde wetsvoorstellen een grenseffecttoets wordt gedaan. Op die manier kunnen we weten wat de impact is van een wetsvoorstel voor een grensgebied of een grensgemeente. Hierover is al vaker gesproken, maar daar is eigenlijk geen actie uit voortgekomen. Dus ik zou zeggen: stop het filosoferen hierover en kom in actie. Kan de minister concreet toezeggen dat hij daar iets aan gaat doen? 

Ik had het over grenseffecten die getoetst moeten worden. Er moeten ook nog andere zaken worden getoetst, bijvoorbeeld het handelen van de AIVD en de MIVD. Dat doet voor ons de CTIVD. Ik spreek hier mijn dank uit voor het belangrijke en zegenrijke werk van de CTIVD. Ik koppel er wel gelijk een zorg aan, want hoe kunnen nu vijf mensen van de CTIVD — het zijn waarschijnlijk vijf superieure medewerkers — die gigantische diensten controleren? Is de minister met de fractie van D66 van mening dat die capaciteit echt op maat moet worden gebracht? Ik denk aan een verdubbeling van het aantal mensen dat toezicht houdt op die veiligheidsdiensten. 

Ik zou ook nog kunnen spreken over het weer terugbrengen van het veiligheidsdomein, de politie en de brandweer, bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, zodat dat ministerie weer echt een volwaardig moederdepartement wordt. Dat staat echter in de tegenbegroting van D66, de "doe-begroting". Die overhandig ik bij dezen aan de bode, zodat zij kan worden gekopieerd en uitgedeeld. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Om maar positief te beginnen: met het laatste ben ik het van harte eens. Wat zou het mooi zijn als we mee zouden maken dat de politie opnieuw teruggaat naar BZK en dat deze minister nog belangrijker wordt dan hij nu al is. 

Het ministerie van BZK en deze minister gaan misschien wel het belangrijkste jaar van deze kabinetsperiode in. De decentralisaties worden praktijk, de AIVD draait overuren vanwege jihadisme en Syriëgangers en het wordt ook het jaar waarin het ministerie opnieuw pal zal moeten staan voor de waarden van de rechtsstaat. Deze minister zal verder handen en voeten moeten geven aan de omslag naar een participatiesamenleving. 

Het draait in een begroting om cijfers, maar het begint bij ambitie. Wat dat betreft gaat het er nu op aankomen. De decentralisaties van de jeugdzorg en de hulp bij het vinden van het werk zorgen ervoor dat deze taken naar de overheid gaan die het dichtst bij burgers staat, namelijk gemeenten. Zij kunnen burgers op een goede manier helpen. Daar hebben we krachtige gemeenten voor nodig, maar daar hebben we ook krachtige burgers voor nodig. Tot mijn spijt kwam ik het woord "participatiesamenleving" niet tegen in de toelichting op de begroting. Ook daar komt het op aan. Want nog te vaak hoor ik voorbeelden waarbij de overheid onvoldoende een bondgenoot is van participerende burgers. Dan gaat het om zorgcoöperaties en energiecoöperaties. Ik zou graag zien dat dit ministerie de voortrekker is van een overheid die kleinschalige initiatieven en nieuwe coöperaties aanmoedigt, die nieuwe mogelijkheden van betrokken burgers verkent, of het nu gaat om buurtbudgetten, maatschappelijke stages, wijkapps enzovoorts. Deze minister zou daarin voorop moeten gaan. Ik vraag hem om juist hierop in te gaan in zijn halfjaarlijkse rapportages, zodat "participatiesamenleving" niet alleen maar het woord van 2013 was, maar ook het woord van de toekomst is. Zodat deze samenleving niet alleen maar een diplomademocratie is met hoogopgeleide mensen die zich wel redden, maar een samenleving voor iedereen. 

Wat gaat de minister doen met de bevindingen van Motivaction, die aangeven dat het idee van de participatiesamenleving vooral bij lager opgeleiden minder populair is geworden? In het interruptiedebatje met collega Fokke kwam ook de noodzaak van wetgeving die rechten aan burgers geeft om te participeren aan de orde. Ik krijg graag een reactie van de minister op dit punt. Is het een gunst of een recht als burgers zelf dingen ter hand willen nemen? Als dat een recht is, zou dat wettelijk verankerd moeten worden. Is de minister bereid, op dat punt initiatieven te ontplooien? 

Hierbij gaat het ook om de Wmo en de verdeling van de Wmo-gelden. Op dat punt is door mijn fractievoorzitter tijdens de Algemene Beschouwingen een motie ingediend, een motie die breed ondertekend en breed ondersteund was. Daarin staat: het verdeelmodel dat op tafel ligt is onrechtvaardig, zodat er een herschikking plaats moet vinden. Tot mijn verrassing krijg ik berichten vanuit het land dat gemeenten die ervan uitgingen dat die motie zal worden ingevoerd — inderdaad, mijnheer Schouw, ik ben ervoor dat moties worden uitgevoerd — van vertegenwoordigers van het ministerie te horen kregen dat zij de motie niet kennen. En als ze de motie al kennen, weten ze niet goed wat ze ermee aan moeten. Dat verbaasde mij zeer. Wat gaat de minister doen met de door mij genoemde motie? Ik heb begrepen dat komend jaar de oude verdeling van Wmo-gelden nog van kracht blijft, maar voor 2016 wordt dit een belangrijk punt. Dan moet er echt een herschikking plaatsvinden. 

Wie trouwens een echte omslag naar de participatiesamenleving wil meemaken, zal moeten accepteren dat het eigen initiatief van burgers een eigen kleur en morele lading heeft. Zoals ooit het Leger des Heils werd opgericht met een duidelijke missie en tegelijkertijd hulp bood aan mensen die van niemand anders hulp krijgen. Van het Leger des Heils wordt dat geaccepteerd, maar bij veel andere organisaties zie je nog wel eens paniekreacties bij lokale bestuurders. Dat wordt wel eens "religiestress" genoemd. Houdt de minister vast aan het evenwicht tussen grondrechten zoals dat destijds is aangebracht door D66-minister Thom de Graaf — ik onderstreep diens partijvoorkeur maar eventjes — in een mooie nota met de titel Grondrechten in een pluriforme samenleving? Ons beviel die nota in ieder geval goed. 

De decentralisaties geven de lokale overheden veel verantwoordelijkheid. Dat vraagt om een agenda lokale democratie. Die komt naar de Kamer, maar ik wil de minister nu alvast om een reactie vragen op het onderzoek dat deze week naar buiten kwam en waaruit blijkt dat de opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen structureel blijvend lager is na een herindeling. Vanochtend hebben we het gehad over het woord "efficiency". Democratische legitimiteit en vitaliteit van de lokale democratische gemeenschap zijn dan van groot belang. Het is zeer zorgelijk dat die grote gemeenten minder betrokken burgers hebben. Graag een reactie op dit punt. 

Ik sluit me aan bij de vragen van de CDA-fractie over gemeenten met gevangenissen, kazernes, zorgeenheden en veel studenten. De minister heeft een duidelijke toezegging gedaan. Hij gaat ernaar kijken. Kan de minister opnieuw toezeggen dat de regeling voor de driejaarlijkse overgangsperiode wordt opgenomen in de decembercirculaire? Anders overweeg ik een motie op dit punt. 

Ik vraag de minister om te komen met een reflectie op de AIVD. Het is droevig dat er eerst fors werd bezuinigd en goede mensen werden weggestuurd, waarna mensen van de politieacademie moesten worden ingehuurd om bij de AIVD aan de slag te gaan. Het is goed dat er 25 miljoen bij is gekomen en dat de AIVD op dit moment in staat lijkt te zijn om zijn belangrijke werk te doen. De AIVD speelt echter een sleutelrol bij de aanpak van jihadgangers. Wat mij betreft krijgt dat politiek nog steeds te weinig vertaling in het kabinet. Ik mis deze minister als het gaat om het actieprogramma jihadisme en radicalisering. Ik vraag hem om op dit punt aan te haken. Hij is immers verantwoordelijk voor de AIVD en deze dienst speelt een cruciale rol in de strijd tegen jihadisme. Wat gebeurt er als dit probleem, dat zo nieuw is, groeit en wel zo dat we meer mensen bij de AIVD nodig hebben? Slaat de minister dan met de vuist op tafel en zal hij om meer geld vragen? Dit is immers een topprioriteit. Is de AIVD toekomstbestendig? Is het kabinet flexibel genoeg om indien nodig bij te springen? 

In de begroting wordt ook melding gemaakt van het streven naar een dienstverlenende overheid. Er zijn allerlei ICT-voornemens. Er is ook sprake van een nationale commissaris digitale overheid. Ik vraag aandacht voor een groep die digibeet is. Eén op de tien Nederlanders is laaggeletterd en 6% tot 8% is digibeet. Deze mensen hebben een minder goede toegang tot overheidsinformatie. Heeft de nieuwe commissaris een rol als het gaat om het waarborgen van toegang tot overheidsinformatie voor deze burgers? 

Mijn volgende vraag gaat over privacy. Het is goed dat er nu een privacy-impactassessment plaatsvindt met betrekking tot decentralisaties. Moet dit niet ook plaatsvinden bij wetgeving, zodat de minister ook in dit opzicht beschermer is van belangrijke grondrechten? 

Ik sluit me aan bij de vragen die zijn gesteld over paspoortfraude. Hoe is het mogelijk dat er sprake was van een gebrek aan communicatie met gemeenten? Had dat niet beter gekund en gemoeten? 

De heer Schouw (D66):

Ik geef de heer Segers graag de gelegenheid om de visie van de ChristenUnie te geven op de bestuurlijke drukte en de aanpak daarvan. Ik heb het idee dat er misschien perspectief zit in het standpunt van de ChristenUnie. Ik ben daar benieuwd naar, dat is belangrijk. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat is een belangrijk onderwerp. Ik heb tegen de VVD-fractie gezegd dat het heel goed zou zijn om vanuit taken en beleidsinhoud het debat aan te gaan. Een vernieuwde visie op het middenbestuur zou zeer welkom zijn, maar wel vanuit de inhoud en de taken. Over het territoriale, de grenzen, kunnen we het nog hebben. Over zo'n agenda zouden we inderdaad nog eens moeten spreken, heel graag. Dit moet echter niet gebeuren van achter de tekentafel en ook niet vanuit het idee dat de superprovincie er moet en zal komen en dat die een dictaat aan de provincies wordt. Zo hebben de provincies de plannen van dit kabinet immers ervaren. Ook wij hebben die zo ervaren. Dat is echter niet de aanvliegroute. Die moet gebaseerd zijn op de inhoud en dan zijn wij bereid om het gesprek aan te gaan. 

De heer Schouw (D66):

Ik begrijp dat de ChristenUnie ten eerste ook aanvoelt dat er een probleem is. Ten tweede is zij van mening dat men dat probleem moet aanvliegen aan de hand van de inhoud en dat provinciegrenzen geen taboes zijn als je zoekt naar een oplossing. Versta ik mijnheer Segers zo goed? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Voor ons zijn andere dingen heilig dan de provinciegrenzen. Die zijn dus inderdaad niet heilig. Je moet wat historisch gegroeid is echter ook niet te snel overboord gooien. Dat is ook wel weer het culturele conservatisme in mij. Je moet daar dus zorgvuldig mee omgaan. Wij moeten de inhoud vooropstellen. In de plannen van het kabinet werd echter de omgekeerde volgorde aangehouden. Men begon over de grenzen. Aan het einde moesten de bevoegdheden nog worden geregeld en toen kwam men er niet uit. Dat is de omgekeerde volgorde. Dus ja, geen taboes en een open gesprek, want wij zijn bereid om daarover door te praten. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik ga nog even door op dit thema. Maatwerk, oog voor lokale verscheidenheid en provinciale identiteit zijn natuurlijk belangrijk. Hoor ik de heer Segers van de ChristenUnie zeggen dat wij ook moeten luisteren? Hij heeft het over een visie. Ik zou het zelf aardig vinden als de provincies zouden vertellen wat zij willen, want als zij een goed plan hebben, kunnen wij daar mogelijk wat mee. Spreekt zoiets de heer Segers aan? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik antwoord hierop met een volmondig ja, want ook dat heeft ontbroken. Ik kan niet in het hart van de minister kijken en daarom weet ik niet hoe graag hij die superprovincie wilde, maar hij moest wel met het regeerakkoord naar de provincies toe. Hij moest tegen de provincies zeggen: dit moet het zo ongeveer worden. Het is inderdaad veel heilzamer om eerst te gaan luisteren. En dan zal Friesland echt wel Friesland blijven en Limburg zal Limburg blijven. Dat is prima. Maar op andere plekken kan het gesprek misschien veel opener worden gevoerd. Het moet echter altijd op basis van de inhoud gevoerd worden. Bovendien moeten wij inderdaad — en daar ben ik het volmondig mee eens — beginnen met luisteren. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ziet dat volmondige ja dan ook op de acceptatie van het feit dat provincies ergens mee komen en wordt de agenda die daaronder ligt, de kleine, slagvaardige overheid, ook gedragen door de ChristenUnie? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Een kleine, slagvaardige overheid … 

De heer Van Oosten (VVD):

Dat geldt ook voor maatwerk en regionale verscheidenheid. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ja, met alles erbij, ik begrijp het. Natuurlijk zijn wij voor een slagvaardige overheid. Wie is daar niet voor? Als ik aandacht vraag voor het opkomstpercentage bij heringedeelde gemeenten, gaat het mij ook om de lokale democratische gemeenschap. Daarom had ik moeite met het punt van de heer Van Oosten over de wethouder die als een soort superambtenaar of superbestuurder aan de slag gaat. Ik ben op zoek naar mensen die met hun voeten in de modder staan en die verbonden zijn met en bereikbaar zijn voor de lokale gemeenschappen. Ik ben dus voorstander van een slagvaardige overheid en van luisteren zonder taboes, maar het moeten democratische gemeenschappen blijven. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Bij voorgaande begrotingen heb ik lof geuit voor de manier waarop de minister van Binnenlandse Zaken zich inzette voor de doedemocratie en een pleitbezorger was voor een open overheid. Maar ik begin me wel steeds vaker af te vragen of deze minister nog wel de idealist is die hij was toen hij begon. De doedemocratie komt nog weinig van de grond, de opener overheid schiet nog niet zo op en er zijn diverse wetsvoorstellen ingetrokken. Maar de minister-president zei tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen dat we ons geen zorgen hoefden te maken en dat deze minister nog voldoende heeft te doen, omdat het goed landen van de drie zorgdecentralisaties op zijn bord ligt. Sterker nog, de premier noemde hem een van zijn effectievere ministers. Dat biedt toch weer kansen voor een mooie agenda op het gebied van Binnenlandse Zaken. Wanneer gaat de minister zijn regierol bij die decentralisaties oppakken? Tot nu toe laat hij het werk geheel door de staatssecretarissen opknappen. Wat is het plan van deze eindverantwoordelijke minister? Hoe gaat hij realiseren dat het niet kan gebeuren dat bepaalde zorg in gemeenten niet wordt aangeboden, simpelweg omdat het geld op is? Is hij bereid om hier bijvoorbeeld een noodfonds voor te creëren op zijn begroting? 

GroenLinks zou graag zien dat de minister zijn regierol benutte, door begin 2015 te inventariseren welke gemeenten hun zaakjes goed op orde hebben met betrekking tot het complete zorgaanbod, de omgang met privacy en het betrekken van burgers bij het sociale domein, om vervolgens de best practices aan andere gemeenten voor te kunnen leggen. Is hij daartoe bereid? Kunnen wij inzicht krijgen in het aantal gemeenten waarin dit fout gaat en die onder preventief toezicht worden gesteld naar aanleiding van de controle van de gemeentebegrotingen, die binnenkort gaat plaatsvinden? De Algemene Rekenkamer stelt dit voor. Wij vinden dat een zeer goede aanbeveling. 

Twee jaar geleden, bij de begrotingsbehandeling voor 2013, heb ik een motie aangenomen gekregen waarin de minister werd verzocht om met een visie te komen op de decentralisaties en de inclusieve samenleving. Ik heb daarop twee maal een uitstelbriefje gekregen; daarna heb ik er nooit meer wat van gehoord. Is de minister alsnog bereid om een dergelijke visie te creëren? Dat zou hem de kans geven om de drie decentralisaties alsnog vanuit één brede visie te coördineren en om de schotten tussen de verschillende decentralisaties weg te nemen. 

Ten aanzien van de doedemocratie wil GroenLinks graag dat de overheid, waar dat kan, burgers ruimte laat om zaken zelf te regelen. De in Engeland ingevoerde buurtrechten, het recht van burgers om de overheid te benaderen met een initiatief om een overheidstaak zelf te regelen, vinden wij geweldig. Wij zijn daarom erg blij dat wij, samen met de Partij van de Arbeid, een amendement hierover in de Wmo 2015 aangenomen hebben gekregen. Wij zijn echter wat minder blij met de zuinige reactie van de VNG hierop, die gemeenten aanraadt om dit niet te verankeren in hun verordeningen. Als het erop aankomt zie je dat overheden, ook de rijksoverheid, burgers die wat willen, toch belemmeren. Is de minister bereid om te onderzoeken welke gemeenten de buurtrechten in hun verordening hebben opgenomen? In zijn nota over doedemocratie onderstreept de minister het belang om, waar dat kan, zeggenschap over te dragen van de overheid aan burgers. Is de minister bereid om te onderzoeken of bij gemeenten buurtrechten kunnen worden ingevoerd voor meer taken dan alleen de Wmo? Over welke taken is het kabinet bereid om directe zeggenschap aan burgers over te dragen? Zoals ik al zei, zijn het vaak juist overheden die burgers belemmeren die zelf wat willen oppakken. 

Meer ruimte voor de burger betekent ook een transparante overheid. Een transparante overheid maakt namelijk meer participatie van burgers mogelijk. Dat is een van de redenen waarom wij volgende week in dit huis het initiatiefwetsvoorstel van collega Schouw en mijzelf voor het vernieuwen van de WOB gaan behandelen. Dat betekent niet dat de regering achterover kan leunen als de overheid transparanter moet worden. De Algemene Rekenkamer doet daar ook al suggesties voor. Is de minister bijvoorbeeld bereid om alle ministeries een data-inventarisatie te laten doen? Is de minister bereid om datasets, zoals die onderliggend aan de jaarlijkse monitor "Trends & Cijfers, Werken in de Publieke Sector 2014" openbaar te maken? In zijn begroting geeft hij immers zelf al aan dat het aantal open datasets van de rijksoverheid omhoog moet. De zelfevaluatie van het Open Government Partnership, die het ministerie op dit moment uitvoert, laat zien dat de uitvoering niet opschiet. Wat is de datum waarop het kabinet de genoemde categorieën en informatie actief openbaar wil maken? Ik denk daarbij aan begin 2015. Ook bij de veiligheidsdiensten is nog meer transparantie nodig. De minister gumde laatst in een rapport van de CTIVD weg hoe vaak er dit jaar door de AIVD is afgeluisterd, met als argumentatie dat dit modus operandi zou zijn. Wat is nu precies modus operandi en wat niet? Kan de minister ons daarover nader informeren? Welke strategische belangen worden ermee geschaad als openbaar is hoe vaak de AIVD gebruikmaakt van zijn afluisterbevoegdheid? Tot slot, het idealisme van de minister lijkt wat weggezakt, maar als hij zich nu voor 100% inzet voor een open overheid, een echte doe-democratie en voor het borgen van goede zorg met voldoende geld voor gemeenten, zou hij zomaar weer de bevlogen idealist van dit kabinet kunnen worden. Ik hoop dat hij deze handschoen oppakt. 

De heer Schouw (D66):

Ik vroeg mij af of mevrouw Voortman net zo boos is als ik over de inwerkingtreding van de referendumwet van deze minister. Of vindt zij het wel prima dat de minister daar een paar maanden de tijd voor neemt en dat pas halverwege volgend jaar doet? 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben daar inderdaad net zo boos over als de heer Schouw. Het komt over alsof de minister het toch lastig vindt dat bepaalde wetten weleens onderworpen zouden kunnen worden aan een referendum. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de Wet langdurige zorg. Wat mij betreft moet op 1 januari 2015 de referendumwet in werking zijn getreden. 

De heer Schouw (D66):

Mag ik de minister, via mevrouw Voortman, vragen om daar morgen nog eens expliciet met een verklaring voor te komen? Waarom gaat dat in hemelsnaam zo lang duren? 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is een heel goed idee. Laat de minister inderdaad maar eens uitleggen waarom dit zo lang moet duren. Dat is een goede suggestie van de heer Schouw. 

De voorzitter:

Mijnheer Schouw, nu hebt u via mevrouw Voortman toch nog een vraag meegegeven. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Twee dossiers vragen aandacht in het kader van de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken. In de eerste plaats is dat de nationale veiligheid en in de tweede plaats is dat het openbaar bestuur. Allereerst ga ik in op de nationale veiligheid. In de laatste ruim tien jaar is er behoorlijk wat veranderd in Nederland. Collega's hebben daar ook al aan gerefereerd. De tijd van het gedichtje van Langendijk met de tekst "Hoe genoeglijk rolt het leven, des gerusten landmans heen" is allang voorbij. Alertheid en waakzaamheid zijn gevraagd. Het dreigingsniveau is opgeschaald. Dit heeft natuurlijk allemaal te maken met de ontwikkelingen in het Midden-Oosten, maar ook met de ontwikkelingen in ons land zelf. Na de discussie in de achterliggende jaren over de bezuinigingen bij de AIVD, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, is de SGP oprecht blij dat deze van tafel zijn. In de debatten hierover hebben wij al aangegeven dat je niet kunt speculeren met veiligheid. Dat moet je ook niet doen, want dat is levensgevaarlijk. De SGP vindt dat, ter bescherming, het oprukkende jihadisme om een krachtige, preventieve aanpak vraagt. De mogelijke veiligheidsrisico's zijn te groot. Een krachtige AIVD is, naast een stevig Openbaar Ministerie, bij dit thema van groot belang. De SGP waardeert dan ook de krachtige aanpak die door het kabinet is gepresenteerd. Je kunt dan weliswaar de kritiek uiten dat dit oude koek is en dat veel al loopt, maar het zou daarentegen natuurlijk niet best zijn als het allemaal nieuwe maatregelen waren. Die integrale aanpak is iets waar naartoe is gegroeid en deze wordt nu als een pakket gepresenteerd. Aan de ene kant betreft het een wat softere, meer pedagogische aanpak. Dat is prima; dat moet je vooral doen. Je moet daar veel in investeren. Daarvan zijn ook prachtige voorbeelden in ons land. Aan de andere kant heb je ook de repressieve kant, de krachtige aanpak, zoals het volgen van jihadstrijders en het afpakken van de paspoorten. Dit steunen wij volledig. Het is een gevaar dat je moeilijk kunt overschatten. Het is een dreiging die om een hoge mate van alertheid vraagt. 

De heer Bosma (PVV):

Het afpakken van paspoorten betekent dat ze hier blijven. Waarom wil de SGP dat? 

De heer Bisschop (SGP):

Dat is de integrale aanpak die het kabinet voorstaat en die de SGP steunt. Je kunt heel gemakkelijk redeneren — dat heeft iets verleidelijks in zich — dat ze voor ons een potentieel gevaar zijn, dat we hen daarom moeten laten vertrekken en dat ze dan nooit meer terugkomen. Dan ben je van het probleem af, maar de SGP voelt meer voor de aanpak van het kabinet. Laten we om te beginnen investeren aan de voorkant. Laten we proberen mensen ervan te overtuigen dat het geen goede keuze is om die kant uit te gaan. Laten we proberen mensen op andere gedachten te brengen. De aanpak om op die manier als het ware preventief te acteren, vinden wij waardevol. 

De heer Bosma (PVV):

Dus de SGP gaat proberen jihadisten ervan te overtuigen … 

De heer Bisschop (SGP):

Het liefst zouden we hen allemaal bekeren. 

De heer Bosma (PVV):

Ik met u. Maar de kans bestaat dat ze dat niet allemaal doen. 

De heer Bisschop (SGP):

Dat is zeer wel mogelijk. 

De heer Bosma (PVV):

Sterker nog, de meeste mensen die de jihad ter plekke willen uitleven, willen daar gewoon naartoe. De SGP steunt als lid van de destructieve drie echter het kabinet. Het gevolg hiervan is dat de jihadisten in Nederland blijven. We hebben in Canada gezien dat een jihadist weg wilde. Canada heeft zijn paspoort ingenomen waardoor hij niet weg kon. Vervolgens moesten ze in het parlement schuilen omdat de kogels hen om de oren vlogen. De minister-president van Canada heeft in een kast gezeten om zich te beschermen tegen deze jihadist. De SGP wil hetzelfde als Canada, namelijk die mensen hier houden. Laat ze gaan! 

De heer Bisschop (SGP):

Laat ik vooraf één kanttekening maken. Als we het over jihadisme hebben, vind ik het een beetje wrang om de drie partijen die het kabinet op bepaalde beleidsterreinen nadrukkelijk ondersteunen, de destructieve drie te noemen. Dat vind ik een beetje schrijnend, maar dat terzijde. 

Deze situaties, zoals de situatie in Canada die u net schetste, zul je nooit en te nimmer voorkomen. Hoeveel je er ook laat gaan, er zijn altijd mensen die niet gaan en hier hun missie vervullen. Je kiest een beleidsterrein. In ons geval is dit erop gericht om zo veel mogelijk mensen ervan te weerhouden om te vertrekken, in de hoop dat ze tot het inzicht komen dat dit geen goede keuze zou zijn. Daar moeten we ook aan werken. Op die manier proberen we tot een beheersing van het probleem te komen. Ik realiseer me echter zeer wel dat het een illusie is om te denken dat je deze problematiek volledig en op voorhand onder controle kunt houden. Het risicoprofiel is niet voor niets enorm hoog. 

De opkomst van het jihadisme hangt samen met een verheviging van het antisemitisme in West-Europa. Te gemakkelijk wordt hierbij gedaan alsof dit thuishoort op de grote hoop van discriminatie. Volgens ons gaat dit veel dieper, zeker als we de geschiedenis erbij betrekken. Graag zien we dat deze minister zich, samen met collega Opstelten, inzet voor de blijvende bescherming van de Joodse bevolkingsgroep. Er zijn recentelijk goede stappen gezet. Wij willen toe naar een structurele aanpak, zolang het dreigingsniveau als gevolg van het toenemende extremisme en jihadisme op het huidige niveau blijft of mogelijk nog intensiveert. 

De heer Bosma (PVV):

Wij noemen de drie partijen, waaronder de SGP, de destructieve drie als het gaat om alle beleidsterreinen, waaronder belastingen. Het had dus niet specifiek te maken met de jihad. Het waren mooie woorden over het antisemitisme, maar het antisemitisme zal nog verder worden aangewakkerd door het voortwoekeren van de islam op Nederlands grondgebied. Er komen nu per maand 3.000 Syriërs naar Nederland. Dat betekent meer islam en dus meer antisemitisme. Waarom steunt de SGP een kabinet dat elke maand 3.000 Syriërs naar Nederland haalt? 

De heer Bisschop (SGP):

Ook hierbij geldt dat je, redenerend vanuit je eigen lage landje aan de zee, kunt proberen om maximale veiligheid te creëren en om minimale bemoeienis ten aanzien van het leed van mensen elders in de wereld te realiseren. Gezien alles wat daar gaande is, ervaren wij het als een daad van internationale naastenliefde, om het zo maar te zeggen, om ons in ieder geval te bekommeren om mensen die van huis en haard zijn verdreven. Ik heb ook de berichten gelezen dat er mogelijk oorlogsmisdadigers, boeven en criminelen tussen zitten. Om echter om die reden op voorhand te zeggen dat wij niemand binnenlaten, druist tegen mijn principes in. 

De heer Bosma (PVV):

Dat zijn in ieder geval niet mijn principes. Ik vind het vreemd dat de SGP-fractie zo enthousiast is over de komst van 3.000 Syriërs per maand. Ik had het niet zozeer over oorlogsmisdadigers, als wel over aanhangers van de islam. De islam is een antisemitische ideologie. Doordat de SGP-fractie de komst van die 3.000 Syriërs steunt, krijgen wij meer islam en dus meer antisemitisme. Ik vind het mooi dat de heer Bisschop hier een verhaal houdt tegen het antisemitisme, maar ja, hij blijkt een grote vriend te zijn van het versterken van het antisemitisme door 3.000 Syriërs per maand naar Nederland te halen. 

De heer Bisschop (SGP):

Het gaat niet om het importeren van zo veel mogelijk invloed van de islam, maar om het leveren van een bijdrage, als dat in je vermogen ligt, aan het leningen van menselijke nood, zonder aanzien des persoons. Dat is ons uitgangspunt. Ik plaats overigens wel wat vraagtekens bij de stelling dat daardoor het antisemitisme wordt versterkt. De signalen hierover hebben immers veel meer betrekking op niet-geïntegreerde of slecht geïntegreerde islamitische bevolkingsgroepen in diverse Europese landen dan direct op vluchtelingen of asielzoekers. Bij de relatie die de heer Bosma schetst, kun je dus wel een vraagteken zetten. 

Ik ga over naar mijn tweede punt, het openbaar bestuur. Op het terrein van het goed functioneren van het openbaar bestuur heeft de minister een aantal taken, die hij goed oppakt. De gemeenten zijn volop bezig met de decentralisaties. Het is goed dat de minister hierin een coördinerende taak heeft, zodat de decentralisaties tijdig en goed kunnen verlopen. Ik sluit aan bij de vragen die collega Voortman zojuist heeft gesteld, want ik heb niet goed in beeld wat de minister nu precies kan doen. Hoever gaat de bevoegdheid van de minister ten opzichte van gemeenten en andere ministeries? In hoeverre is er sprake van doorzettingsmacht? Om de decentralisaties tot een succes te maken, is een stevige positie van de coördinerende minister nodig. De minister mag ons aan zijn zijde weten als hij behoefte zou hebben aan iets krachtiger gereedschap om zijn coördinerende taak te vervullen. Het komt er de komende maanden wel op aan. 

De heer Schouw (D66):

Ik vind dit een boeiend betoog over doorzettingsmacht. De heer Bisschop zei dat de minister ons maar een seintje moet geven als wij hem moeten helpen met die doorzettingsmacht. Waar doelt hij precies op? 

De heer Bisschop (SGP):

Dank voor deze verhelderende vraag. Hieraan gingen twee vragen aan de minister vooraf: geef ons een scherp beeld van uw gereedschapskist en hebt u daar voldoende aan? Vervolgens is daaraan toegevoegd: als dat niet toereikend is en als dat onvoldoende garandeert dat deze decentralisaties op een succesvolle manier zullen indalen in het gemeentelijke land, praten we daar graag over verder, zodat de minister wel goed en adequaat kan worden toegerust. 

Voor een belangrijk punt hebben wij vorig jaar al aandacht gevraagd bij de begrotingsbehandeling, namelijk voor de vergroting van het gemeentelijke belastinggebied met een gelijktijdige afname van het belastinggebied van het Rijk. Met dat pleidooi stonden we vorig jaar nog betrekkelijk alleen, maar intussen hebben ook de VNG en de G32 op dit punt een duidelijke stelling ingenomen. Ook bij de bezinning op het nieuwe belastingstelsel is dit een belangrijk thema. Graag zien we een enthousiasmerende inzet van deze minister voor een groter decentraal aandeel in de belastingen. Ik weet dat hij zeker tot een enthousiasmerende inzet in staat is. We hebben in dit opzicht dus hoge verwachtingen van hem. 

De minister heeft in zijn plannen echter ook een afdeling "problemen zoeken in plaats van problemen oplossen". Concreet denkt de SGP daarbij bijvoorbeeld aan de provinciale opschaling. Het lijkt er sinds de Algemene Politieke Beschouwingen verdacht veel op dat dit tekentafelproject toch nog niet goed is weggeborgen, definitief achter slot en grendel, in kluizen of in de versnipperaar. Minister, begin hier niet aan; ga hier niet mee door. Het is prima om naar taken te kijken, maar een opschaling omdat we die zo graag zouden willen zien, zou de SGP niet bepaald positief waarderen. Vanuit de periode waarin ik Statenlid was, herinner ik mij een uitstekende aanpak van het toenmalige kabinet: we zouden het nou eens niet over de bestuurlijke structuur hebben, maar over de inhoud. Toen kwam het programma Randstad Urgent. Dat wil zeggen dat je vanuit de inhoud besturen bij elkaar brengt en gemeenschappelijk aan projecten gaat werken. Toen kwam de zoveelste kabinetscrisis en was dat plan weer van tafel. Naar mijn overtuiging is de hele bestuurlijke discussie over schaalgrootte enzovoort volgend. Laten wij kijken naar de inhoud en laten wij vanuit de inhoud naar structuren gaan. Dat vergt meer tijd om tot een andere indeling te komen, maar dit proces is naar onze overtuiging op voorhand wel het kansrijkst en werpt de beste vruchten af. 

De heer Van Oosten (VVD):

De heer Bisschop zegt: geen opschaling om de opschaling. Dat ben ik met hem eens, maar wat nu als de provincies zelf iets willen? Staat de heer Bisschop daar positief tegenover? 

De heer Bisschop (SGP):

Dat is prima. Als gemeenten samenwerkingsvormen zoeken binnen de bestaande structuren en kaders, die volgens mij voldoende ruimte bieden, en als zij bijvoorbeeld vanuit ambtelijke opschaling toegroeien naar bestuurlijke opschaling, is dat prima. Dan krijg je echter een organisch proces. Ik geef toe dat je dit in kortere tijd zijn beslag kunt laten krijgen als je dit meer van bovenaf stuurt. Het nadeel daarvan is dat dit niet van onderop organisch groeit. Dat kost meer tijd. Dan trek je daar tien of vijftien jaar vooruit, zolang als dat duurt, maar dan komt het vanuit de samenleving zelf. Heel eerlijk gezegd gelden die vraagtekens bij de noodzaak ook wel een beetje voor de staatscommissie die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De SGP heeft niet de indruk dat er op dit moment zulke wezenlijke problemen zijn dat er iets bedacht moet worden om de Eerste Kamer te veranderen en de werking van het parlementaire stelsel te doorgronden. Toch hebben wij de instelling van zo'n commissie wel gesteund, want wij dachten: als je nu zo'n rapport over het functioneren van de Eerste Kamer kunt presenteren op het moment dat die Eerste Kamer 200 jaar bestaat, is dat eigenlijk wel een mooi verjaardagscadeautje. Daarom zien wij dat rapport vol vertrouwen tegemoet. 

Ik wil graag nog een opmerking maken over de Zondagswet. De SGP vindt het een goede zaak dat de minister onderzoekt hoe de Zondagswet functioneert en of er eigenlijk wel problemen zijn die het D66-breekijzer noodzakelijk zouden maken. De SGP is ervan overtuigd dat dit niet het geval is. De bescherming van de zondagsrust, hoe je daar verder ook in staat, is het waard om je voor in te zetten. Naar onze vaste overtuiging is de zondagsrust bijbels gefundeerd, maar de zondagsrust is ook maatschappelijk gefundeerd. Laat maar duidelijk zijn dat die dag rust in een week van hectiek ook vandaag nog steeds van bijzondere waarde is voor de gemeenschappelijke samenleving. In bepaalde opzichten is de Zondagswet zelfs een heel moderne wet, die veel ruimte laat voor een decentrale invulling door gemeenten. Ik zou de minister daarom willen danken voor zijn toezegging om daar onderzoek naar te doen en de knelpunten te inventariseren. Het is wel heel kort door de bocht om per motie te zeggen: we schaffen de Zondagswet af. Laten wij eerst onderzoeken wat de implicaties daarvan zijn. 

De heer Schouw (D66):

Gisteren sprak ik met de heer Dijkgraaf, collega SGP-Kamerlid. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik ken hem, ja. 

De heer Schouw (D66):

Hij zei dat een motie van hem over stromest was aangenomen, maar dat staatssecretaris Dijksma haar niet uitvoerde. Dat vond hij afschuwelijk, want een aangenomen motie moet worden uitgevoerd. Prima, dat is zijn standpunt. Maar waarom geldt dat wel voor stromest, maar niet voor een aangenomen motie over het onderwerp dat hier naar voren is gebracht? 

De heer Bisschop (SGP):

In de eerste plaats omdat het hier om een "niet erkend maatschappelijk probleem" gaat. Ik zeg het tussen aanhalingstekens. Het heeft in de tweede plaats met symboolopruimpolitiek te maken. Ik hoorde u dat daarnet ook zeggen, in iets andere woorden. Daar komt in de derde plaats nog bij dat de minister wel degelijk gevolg geeft aan die motie, alleen wil hij dat niet al te overhaast doen. Hij zegt: laten we daar verstandig mee omgaan. Dat vind ik in de minister te prijzen. Er wordt zorgvuldig onderzoek gedaan naar waar de knelpunten liggen en wat de nadelen van het opruimen, van het afschaffen van die wet zouden zijn. Dan zou ik van de zijde van D66 eerder lof voor de zorgvuldige aanpak van de minister verwachten dan blaam. 

De voorzitter:

Tot slot de heer Schouw. 

De heer Schouw (D66):

Het zou de SGP sieren als zij niet zo willekeurig zou shoppen in staatrechtelijke argumentatie als het gaat om aangenomen moties van de Kamer die moeten worden uitgevoerd door de minister. Dit soort willekeur vind ik eerlijk gezegd niet passen bij het staatkundige karakter van de SGP. 

De heer Bisschop (SGP):

Een paar kanttekeningen hierbij, om even precies te zijn. De motie waar het gisteren over ging, betrof een amendement dat al eerder was aangenomen. Dat geeft die motie al een andere status dan deze motie. Hieraan is geen amendement voorafgegaan. Dat is meer een theoretisch onderscheid. Een ander staatsrechtelijk punt is dat van een kabinet in principe wordt verwacht dat een motie wordt uitgevoerd, maar het is geen wet van Meden en Perzen. In de derde plaats bestrijd ik dat deze motie niet wordt uitgevoerd. De minister is bezig met een uiterst zorgvuldige uitvoering van de motie en wij staan voor de uitvoering van moties die door de Kamer zijn aanvaard, alleen moeten we dat wel zorgvuldig doen. 

De heer Klein (50PLUS/Klein):

Voorzitter. Het is treurig gesteld met de bestuurlijke vernieuwing van dit kabinet. De belangrijkste pijl die dit kabinet op de boog van de bestuurlijke vernieuwing had liggen, heette de Noordvleugelprovincie. Het ging echter zoals het vaker gaat met pijlen die worden afgeschoten: of ze missen, of ze raken het doel, en in dit geval is er dus sprake van een absolute misser. Exit de Noordvleugelprovincie dus, althans tot nu toe. Premier Rutte schijnt nog fiducie erin te hebben dat deze provinciale herverdeling gereanimeerd kan worden. Mijn fractie ziet dat helaas niet gebeuren, want dat zou politieke wil vereisen en moed, en dat hebben we nou net de afgelopen tijd heel erg gemist. De minister wil het toch gaan aanpakken en zal dus nieuwe pijlen richten op het bekende doel, te weten een sterke, efficiënte, effectieve en bovenal dienstbare overheid. Dat ziet de onafhankelijke fractie 50PLUS/Klein graag gebeuren als het gaat om provincies, gemeenten en andere medeoverheden. 

Allereerst moet men inzien dat bestuurlijk Nederland volledig is dichtgeslibd. Ik noem een voorbeeldje. Voor het verbreden van de toegangsweg van de A13 naar Rotterdam The Hague Airport moeten de volgende bestuurslagen worden geraadpleegd: de Rotterdamse deelgemeenten Overschie en Noord, de gemeente Rotterdam, de gemeente Lansingerland, de stadsregio Rotterdam, het waterschap Delfland, de provincie Zuid-Holland en uiteraard ook nog het Rijk. Al deze bestuurlijke drukte kost geld en maakt de besluitvorming stroperig. De kosten, zowel in geld als in inzet van mensen, drukken zwaar op onze economie. Daar zal linksom of rechtsom de bezem door moeten worden gehaald. Aan een visie van het kabinet ontbreekt het echter iedere keer weer. Die krijg je niet te zien. 

Op gemeentelijk niveau zien wij echter wel al jaren een trend naar schaalvergroting. De laatste decennia kromp het aantal gemeenten van 1.100 naar 403. Dat is een wenselijke en ook normale ontwikkeling voor de komende jaren. Het gemeentelijke bestuurlijke niveau is namelijk simpelweg te klein. Het is te kleinschalig om goed te kunnen functioneren, zeker als gevolg van de vandaag al vaker genoemde decentralisaties. De gemeentelijke herindelingen en gemeentelijke fusies vragen echter ook een serieuze heroverweging van onze provinciale indeling. Aan het aantal provincies is in de afgelopen jaren niets gewijzigd, sterker nog, dat is, met de provincie Flevoland, gegroeid. 

Ik ken de bevoegdheden en beleidsmatige activiteiten van de provincies vanuit mijn eigen jarenlange Statenlidmaatschap goed. Met volle overtuiging kan ik dan ook zeggen dat daar geen activiteiten bij zitten die niet door Rijk of gemeenten zouden kunnen worden uitgevoerd. Dat is geen diskwalificatie van de huidige inzet van bestuurders en provinciale ambtenaren. Daar sta ik buiten; die beoordeling is aan de bestuurders zelf. Mijn vraag is echter: kan het niet anders? Ja, dat kan. Je kunt ze opheffen. Opheffen is geen brug te ver, maar veeleer een stap die politieke moed en wil vereist. Organisch geleuter of bewegingen van onderop moeten wij niet hebben. Die zijn alleen een alibi om uiteindelijk niets te doen. De mentaliteit om daadwerkelijk de moed te betonen om er iets aan te doen, zien wij veel te weinig terug bij het kabinet. Na het Noordvleugelechec lijkt de minister als een treurig hondje terug in het hok te zijn gekropen. 

Bovendien kan bij een overheveling van taken van provincies naar gemeenten en Rijk, ook nog eens goed worden gekeken naar de werkelijke noodzaak van alle bevoegdheden. Zijn ze echt nodig, die provinciale initiatieven en regels? Ook hierdoor kan de bestuurlijke drukte worden verminderd. 

Wat is dan wel een goed idee? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik zit met verbazing te luisteren. Mevrouw Fokke en ik kijken elkaar aan met een vragende blik: horen wij dit wel goed? Zegt 50PLUS/Klein nu heel concreet: ros maar gewoon door; het maakt niet uit of de mensen het niet willen? Het maakt allemaal niet uit, lijkt hij te zeggen: als wij vinden dat provinciegrenzen geschrapt kunnen worden of dat gemeentes samen moeten, huppetee, dan gebeurt dat gewoon. Wat kan ons het schelen wat de mensen ervan vinden! Is dat de hoofdlijn van het betoog van de heer Klein? 

De heer Klein (50PLUS/Klein):

De hoofdlijn is dat wij hier een democratische verantwoordelijkheid hebben. Het is heel aardig om eens te kijken naar de antwoorden van de minister van Onderwijs bij het verslag over een ander onderwerp dat ik toevallig noem. Daarin gaat het ook om draagvlak voor voorstellen. Het antwoord dat uiteindelijk wordt gegeven, is: draagvlak bestaat uit datgene wat er in meerderheid in de Tweede Kamer, de volksvertegenwoordiging, wordt besloten. U, mevrouw Van Toorenburg, bent net als alle anderen als volksvertegenwoordiger een onderdeel van deze samenleving. Dat betekent dat wij met elkaar keuzes maken. Uiteindelijk worden hier de keuzes gemaakt. Dat is het draagvlak. Vervolgens is het heel belangrijk om met elkaar te kijken naar de wijze waarop je het traject ingaat. De visie, de opzet en de leiding zullen uiteindelijk door de Tweede Kamer en door het kabinet moeten worden gegeven. Uiteraard gaan wij over de route met mensen in gesprek. Ik heb heel wat gesprekken gevoerd in het kader van gemeentelijke herindelingen. Dat waren altijd gesprekken waarbij het ging om de vraag hoe wij dit goed zouden invullen, veeleer dan om de vraag óf het zou gebeuren. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dan is er vandaag een levensgroot verschil tussen 50PLUS/Klein en het CDA. Wat ons betreft, gaat het niet alleen om de 150 mensen hier. Wij willen ook serieus luisteren naar de andere democratische lagen. Wij willen weten hoe zij aankijken tegen de overheid en niet alleen hoe die 150 koppies hier dat doen. Er is echt een levensgroot verschil tussen de manier waarop wij daartegen aankijken en die van de heer Klein. 

De heer Klein (50PLUS/Klein):

Dat is ook bekend van het CDA. Het CDA zit nog heel erg in de oude cultuur en de oude traditie. Het wil geen eigen verantwoordelijkheid nemen en durft geen eigen keuzes te maken. Het loopt vervolgens weg van de werkelijke problemen. Wij discussiëren hier al jaren over, wij zien al jaren dat er gemeentelijke herindelingen plaatsvinden, maar de consequenties worden vervolgens niet getrokken. Dat is des CDA's. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Laat ik mijzelf dan maar introduceren als hypermoderne PvdA'er. Mijn hart als oud-raadslid bloedt een beetje als u dit allemaal achter elkaar zegt. Ik vind het ook waanzinnig. Gemeenten zijn in staat om decentralisaties uit te voeren. Dat wilden ze zelf: laat ons die taken doen, die staan dichter bij ons en die kunnen we beter uitvoeren. Meent u nu echt dat die gemeenteraden niet in staat zijn om zelf te beslissen of ze gaan fuseren, maar dat wij dat weer moeten uittekenen in Den Haag? 

De heer Klein (50PLUS/Klein):

Het gaat over fusies en het proces van fusie. Ik heb dat als raadslid in mijn eigen gemeente meegemaakt. Fusie is vaak een kwestie van stimuleren van bovenaf. Je duwt het niet door de strot, zoals misschien uit mijn woorden zou blijken, maar je geeft richting en vervolgens ga je dat faciliteren. Dan praat je niet over een herindeling, maar over een fusie omdat het van onderaf is. Dat is dan meer onderaf in de zin van "met wie ga je samen" en veel minder in de zin van "ga samen". Het gaat erom dat je als gemeente daadwerkelijk inhoud kunt geven aan decentralisaties die op je afkomen en dat je daadwerkelijk slagkracht krijgt, zodat je geen RUD-achtige verbanden of gemeenschappelijke regelingen nodig hebt om als gemeente te kunnen functioneren. 

De voorzitter:

De antwoorden moeten echt kort zijn. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Vanochtend heb ik een agenda voor het lokaal bestuur neergezet. Ik heb gezegd dat we ervan af moeten dat de overheid zaken over de schutting gooit: dit willen we niet meer doen, dat mag u doen. Het lijkt er echter erg op dat u het lokaal bestuur niet heel serieus neemt. Dat vind ik bijzonder jammer. Wij hebben heel veel lokale bestuurders. Zij weten heel goed wat ze doen. Ik vind het heel slecht dat u eigenlijk vindt dat wij, deze 150, beslissingen moeten nemen. Lokale bestuurders kunnen beslissingen prima zelf nemen. 

De heer Klein (50PLUS/Klein):

Dat is volkomen terecht. Over de uitvoering van taken en de wijze waarop dat gebeurt, hebben wij niets te zeggen. Dan moeten wij niet treden in de gemeentelijke of provinciale autonomie, voor zover er op dit moment nog provinciale autonomie is. Dat is volkomen logisch. Maar als het erom gaat hoe je ervoor gaat zorgen dat dit land goed georganiseerd is, vind ik het juist heel verstandig dat het parlement bekijkt hoe Nederland ingericht moet worden om een effectief, dienstbaar en goed openbaar bestuur te hebben. 

Daarom kiest mijn fractie voor een grondige herziening van de staatkundige inrichting, zodat die past bij de eenentwintigste eeuw in plaats van 1848. Alle gemeenten, waterschappen en provincies groeien al jaren naar elkaar toe door de fusies en herindelingen. Een natuurlijk perspectief is dat Nederland zal bestaan uit pakweg 100 regio's met voor de gebieden representatief samengestelde regioraden, goed democratisch bestuur en een dagelijks bestuur van een regio dat wordt gekozen door een regioraad. Het spreekt voor zichzelf dat regio's qua omvang kunnen variëren. Daarover gaat het overleg met de regio's en de huidige betrokken besturen: geen keurslijf van het inwonertal, maar kijk naar specifieke gebiedskenmerken. 

Tevens kiest 50PLUS/Klein voor een gelijktijdige versterking van de betrokkenheid van mensen in hun directe leefomgeving. De lokale cultuur, het eigen karakter binnen steden en dorpen, moet gewaarborgd worden door het instellen van een personendemocratie met samengestelde wijk- of dorpsraden. Dat betekent dus geen vertegenwoordiging via politieke partijen zoals wij die nu kennen, maar invloed geven aan direct betrokken burgers. Doe-democratie is daarbij een eerste stap. Dat klinkt wel mooi en nieuw, maar het is in dat opzicht een modern labeltje voor het oppakken van initiatieven door vrijwilligers in de buurt. Dat vindt al jaren, gelukkig en ook met veel waardering, plaats en dat zal ook door moeten gaan. Door mensen verder directe verantwoordelijkheid te geven zonder allerlei regels, wordt aan die betrokkenheid meer inhoud gegeven met nieuwe wijk- en dorpsraden. Dan is er nog een ander plannetje dat vandaag nog niet aan de orde is geweest: de instelling van een staatscommissie die moet adviseren over de vraag of er twee kamers in de volksvertegenwoordiging moeten blijven bestaan, dus de Eerste en de Tweede Kamer, en, zo ja, hoe die kamers zich tot elkaar moeten verhouden. Ik begrijp uit de reacties op de voorstellen uit de Eerste Kamer dat het kabinet positief tegenover de instelling van een dergelijke commissie staat. De instelling van een staatscommissie om ons tweekamersysteem te bestuderen wijs ik af, want het is een vertragende actie van een traditionele politieke partij om de eigen positie te verdedigen. Een staatscommissie instellen betekent weglopen van de discussie en geen standpunt durven innemen. Het resultaat is alleen maar dat er, nadat er veel tijd verstreken is, een advies is. En adviezen van staatscommissies sterven vaak een stille dood. De adviezen van bijvoorbeeld de Staatscommissie-Thomassen en de Staatscommissie-Biesheuvel zijn bepaald niet integraal overgenomen, om het maar eens eufemistisch uit te drukken. Het succes van een dergelijke commissie staat of valt uiteindelijk met de wijze waarop de politiek bereid is om kritisch te reflecteren op het eigen functioneren. Dat betekent een standpunt innemen, maar dat kan men nu natuurlijk ook al doen. Zeker over het onderwerp Eerste Kamer en Tweede Kamer zijn immers al boekenkasten volgeschreven. 

Mijn fractie, die van 50PLUS/Klein, heeft eerder aangegeven dat zij voor het opheffen van de Eerste Kamer is. Thorbecke heeft in 1846 al in zijn schrijven in de aanloop tot de nieuwe Grondwet aangegeven dat de Eerste Kamer eindelijk geen nut had. Het bestaan van de Eerste Kamer is ook een politieke anomalie. Puur politiek kan dit kabinet niet zonder de Eerste Kamer en zonder de deals met de Eerste Kamerfracties. De Eerste Kamer moet leiden tot afstand en tot minder werken aan de waan van de dag voor de beoordeling van wetgeving die de Tweede Kamer mogelijkerwijs te snel zou opstellen. Die functie kan echter ook anders worden ingevuld, bijvoorbeeld door een constitutioneel hof zoals in Duitsland en Frankrijk bestaat. Wij moeten de politieke discussie in mijn ogen hier voeren en niet bij de een of andere staatscommissie parkeren. Dat vereist wel politieke wil en moed. Over veel ideeën wordt hier gesproken en niet in staatscommissies. 

Mijn laatste onderwerp betreft openbaar bestuur en integriteit. "Een beetje integer", zoals minister Dales het in 1992 uitdrukte, bestaat niet. Integriteit is meer dan bewezen strafbaar handelen of een beslissing van de rechter, net zo min als het voor openbare besturen mogelijk is om integriteit uit te besteden. Als integriteit hoog in het vaandel van het openbaar bestuur staat, zal het daarmee zelf aan de slag moeten. Hoe moet ik de recente uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken in Binnenlands Bestuur van 24 oktober jongstleden plaatsen dat "een beetje integer" best mogelijk is? Wil de minister uitleggen of er grijze gebieden blijken te zijn dan wel dat het in Binnenlands Bestuur volkomen verkeerd begrepen is en dat "een beetje integer" gewoon niet kan? 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Afgelopen zaterdag was het precies tien jaar geleden dat Theo van Gogh door een islamitische extremist op gruwelijke wijze werd vermoord. Nog steeds bestaan er twijfels rondom de moord op Van Gogh. Het is dan ook goed dat de rol van de AIVD in de periode na de moord op Van Gogh alsnog tegen het licht werd gehouden. De AIVD mag nooit tekortschieten in de strijd tegen de jihad, toen niet en nu niet. Mijn fractie dringt aan op 6 miljard extra voor politie, justitie en defensie. Een substantieel deel daarvan moet worden ingezet voor het versterken van onze inlichtingendiensten. Veiligheid dient de kerntaak van de overheid te zijn. Het kabinet moet daar ook naar handelen. Het kan toch niet zo zijn dat politieagenten geleend moeten worden door veiligheidsdiensten als gevolg van een tekort aan mensen en dat blunders zoals in Arnhem, waar een AIVD-operatie misging door een scheve stoeptegel, vaker voorkomen? Hoe gaat de minister deze problemen aanpakken? 

Ik kom op de nieuwe vorm van paspoortfraude waarover RTL Nieuws berichtte. Die fraude lijkt vooral door Oost-Europeanen te worden toegepast. Deze nieuwe vorm van fraude komt erop neer dat mensen die in hun land van herkomst hun naam hebben laten wijzigen, zich in ons land probleemloos kunnen aanmelden met die nieuwe naam. Het gaat waarschijnlijk om maar liefst 50.000 valse namen. Criminelen zijn daardoor onvindbaar voor de politie en fraudeurs kunnen onbeperkte aantallen toeslagen en uitkeringen opstrijken. Ook kan zo meerdere keren AOW worden opgebouwd. Deze fraude moet kei- en keihard worden aangepakt. Hoe gaat de minister dat doen? Kan hij ook zeggen waarom gemeenten niet al veel eerder zijn geïnformeerd over deze nieuwe vorm van fraude, temeer daar we in het recente verleden al te maken hadden met de miljoenenfraude gepleegd door Bulgaren? 

De beste oplossing voor dit probleem is natuurlijk, een einde maken aan het vrije verkeer van personen voor mensen uit landen met een lager welvaartspeil. Wat ons betreft blijven de grenzen open voor Duitsers, Denen en Britten, maar sluiten we de grenzen voor onder andere Bulgaren en Roemenen. We mogen Nederland niet laten leegroven. 

De minister probeerde ooit een superprovincie te creëren. Dat ging helemaal mis. Niemand zat erop te wachten. Mijn fractie heeft dan ook een beter voorstel. Schaf alle provincies af. Schaf de bestuurslaag van de provincies af. Weg met dat relikwie uit de negentiende eeuw. Zelf heb ik meer dan drie jaar deel uitgemaakt van Provinciale Staten van Flevoland. Ik kan zeggen dat de provinciale bestuurslaag overbodig is. De provincies behouden we als culturele en geografische entiteit. Zeeland, Limburg en Friesland blijven dus gewoon bestaan. Maar als bestuurslaag verdwijnen ze wat mijn fractie betreft zo snel mogelijk. Twee bestuurslagen, een landelijke en een gemeentelijke, zijn voldoende in een land waar je in anderhalf uur van oost naar west doorheen rijdt. 

Als we de bestuurslaag van de provincies afschaffen, betekent dat ook het einde van de Provinciale Staten en automatisch dus ook het einde van de Eerste Kamer. Keurige democratische rechtsstaten als Denemarken, Zweden, Finland en Portugal hebben al een eenkamerstelsel. Nederland zou zich wat mijn fractie betreft in dat rijtje moeten voegen. Ik roep de minister dan ook op om een grondwetswijziging voor te bereiden. Weg met de provincies en weg met de Eerste Kamer. We gaan dan dus van drie naar twee bestuurslagen en van een tweekamerstelsel naar een eenkamerstelsel. Nederland verdient een moderner bestuurlijk en politiek stelsel, een systeem dat past bij deze tijd, een stelsel dat past bij de eenentwintigste eeuw. Ik hoor graag een reactie van de minister. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Morgenmiddag zal de behandeling van de begroting worden voortgezet. Dan antwoordt de regering. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven