Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2018, 404 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2018, 404 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 september 2018, nr. 2018-0000146506;
Gelet op de artikelen 6, derde lid, 7, achtste lid, 7b, vierde lid, en 17a, negende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 13, derde lid, 29a, vijfde lid, 32b, vierde lid, 39, tiende lid, en 66a, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, 6, derde lid, 8a, vierde lid, 9a, derde lid, 17c, tiende lid, en 33a, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 2:1 van de Arbeidstijdenwet, 18a, tiende lid, 73, tweede lid, 74, zesde lid, en 78f van de Participatiewet, 7, eerste lid, onderdelen a en c, van de Remigratiewet, 14a, tiende lid, van de Toeslagenwet, 27a, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 3, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen, 7a, vijfde lid, 19a, tweede lid, en 48, tiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 2:23, eerste lid, en 2:69, tiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 16, vierde lid, van de Wet inburgering, 8, vierde lid, en 20a, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 8, derde lid, en 20a, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 1.45, vierde lid, 1.47, zesde lid, en 1.48, zevende en elfde lid, van de Wet kinderopvang, 2.1.1, vierde lid, van de Wet langdurige zorg, 3, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, 20, vijfde lid, 29a, tiende lid, en 43b, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, 34a, eerste lid, 35, vijfde lid, en 45, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 19a, vierde lid, en 45a, tiende lid, van de Ziektewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 september 2018, No. W12.18.0282/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 oktober 2018, nr. 2018-0000160543,
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 2:8 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «€ 150 per maand en € 1 500 per jaar» vervangen door «de in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, genoemde gezamenlijke waarden per maand en per kalenderjaar».
2. In het tweede lid, wordt «bekendgemaakt» vervangen door «medegedeeld».
In artikel 2.1:1, vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit wordt «bekendgemaakt» vervangen door «medegedeeld».
In artikel 60, eerste lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 wordt «bekendgemaakt» vervangen door «medegedeeld».
Artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt een zin ingevoegd, luidende: De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 61,12 per maand.
2. In de tweede zin (nieuw) wordt «bekendgemaakt» vervangen door «medegedeeld».
In artikel 4.1a, tweede lid, en 4.10, tweede lid, van het Besluit inburgering wordt «eerste tot en met derde lid» vervangen door «eerste, tweede, derde en vijfde lid».
In artikel 2, derde lid, van het Besluit inkomensondersteuning AOW-ers wordt «in de Staatscourant bekend gemaakt» vervangen door «medegedeeld in de Staatscourant».
In de artikelen 5, vierde lid, 7, vijfde lid, 10a, tweede lid, en 10c, tweede lid, van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang wordt «dat ter zake door Onze Minister is vastgesteld» vervangen door «dat bij regeling van Onze Minister is vastgesteld».
Het Besluit Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij een wijziging van de gemeentelijke indeling wordt voor de budgetberekening uitgegaan van een redelijke inschatting van de situatie zoals die zou zijn geweest als de instelling, splitsing of opheffing van gemeenten in de van belang zijnde jaren al was ingegaan.
B
In artikel 9, tweede lid, wordt «is ingediend middels [...] genoemd in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid,» vervangen door «voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 10, eerste en tweede lid,».
C
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «door de minister» ingevoegd «elektronisch».
2. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het zesde en zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Bij een wijziging van de gemeentelijke indeling wordt voor de bepaling van een vangnetuitkering uitgegaan van een redelijke inschatting van de situatie zoals die zou zijn geweest als de instelling, splitsing of opheffing van gemeenten in de van belang zijnde jaren al was ingegaan.
D
In artikel 10a, eerste lid, vervallen de dubbele punt aan het slot van de aanhef, onderdeel a en de aanduiding «b.» voor onderdeel b.
In artikel 1, onderdeel b, van het Besluit regels export uitkeringen wordt «de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking» vervangen door «de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking».
Artikel 5.12, eerste lid, van het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel d wordt «loon SV, (opgebouwd recht) vakantiebijslag» vervangen door «loon SV, (opgebouwd recht) vakantiebijslag, (opgebouwde recht) extra periode salaris».
2. In onderdeel e wordt «fi-nummer» vervangen door «RSIN».
In artikel 2, derde lid, van het Besluit tegemoetkoming Anw-ers wordt «bekendgemaakt» vervangen door «medegedeeld».
Artikel 8, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 komt te luiden:
1. Verzekerd op grond van de volksverzekeringen blijft de persoon die een periode uitsluitend niet in Nederland woont wegens studieredenen indien die periode:
a. aansluitend is op het wonen in Nederland;
b. aansluitend is op een periode van wonen in het buitenland waarin hij op grond van artikelen 2, 3, 3a, 4, 5 of 6 verzekerd was op grond van de volksverzekeringen.
In de artikelen 3, tweede lid, 4, tweede lid, 5, tweede lid, 6, tweede lid, en 7, tweede lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag wordt «bekendgemaakt» vervangen door «medegedeeld».
In de artikelen 1d, vierde lid, en 1i, derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt «bekendgemaakt» vervangen door «medegedeeld».
In artikel II van het Besluit van 20 december 2017, houdende wijziging van het besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag inzake een tijdelijke uitzondering van het wettelijk minimumloon voor een bestaande groep zorgverleners met een familierelatie in verband met bijzondere omstandigheden wordt «1 januari 2019» vervangen door «1 mei 2019».
In artikel 1, onderdeel p, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten wordt «genoemd in onderdeel r» vervangen door «genoemd in onderdeel q».
Het Reïntegratiebesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1a wordt «35, vierde lid» vervangen door «35, vijfde lid».
B
In artikel 5, eerste lid, wordt «artikel 2:22, tweede lid, onderdeel a, van de Wajong» vervangen door «artikel 2:22, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, van de Wajong».
C
In artikel 15, vijfde lid, wordt «bekendgemaakt» vervangen door «medegedeeld».
Het Remigratiebesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het tweede lid wordt «8, eerste tot en met vierde lid» vervangen door «8, eerste tot en met derde lid».
b. In het derde lid wordt «8, vierde lid, vervangen door «8, derde lid».
B
In artikel 2, vijfde lid, vervalt «, 8, tweede lid».
C
Aan artikel 3, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.
D
In artikel 7, vijfde lid, wordt «de remigrant is opgehouden met zijn partner een gezamenlijke huishouding te voeren» vervangen door «zij zijn opgehouden met elkaar een gezamenlijke huishouding te voeren of, indien zij zijn gehuwd of geregistreerd partners zijn, duurzaam gescheiden zijn gaan leven».
E
In artikel 8 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde en het vierde lid tot het tweede en het derde lid.
F
Artikel 16 vervalt.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019, met uitzondering van de artikelen I, onderdeel 2, II, III, IV, V, VI, IX, XI, XIII, XIV, XV, XVI en XVII, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en met uitzondering van artikel XVIII, onderdeel C, dat in werking treedt met ingang van de dag vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst, waarbij artikel V terugwerkt tot en met 1 januari 2018, artikel IX terugwerkt tot en met 5 november 2012, artikel XVI terugwerkt tot en met 1 januari 2015 en XVII, onderdelen A en B, terugwerkt tot en met 1 januari 2010.
2. Artikel XVII, onderdeel D, treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen VII, onderdeel D, en XXXV van de Verzamelwet SZW 2019 in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 18 oktober 2018
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Uitgegeven de dertiende november 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit verzamelbesluit omvat een aantal wijzigingen op het beleidsterrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het betreft vooral technische en redactionele wijzigingen. Deze dienen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Een wijziging van de gemeentelijke herindeling heeft gevolgen voor zowel de budgetberekening als een vangnetuitkering. In de bijlage van het Besluit Participatiewet was reeds toegelicht hoe wordt omgegaan met herindelingen bij de budgetberekening, maar voor een vangnetuitkering was nog geen werkwijze toegelicht. Met dit besluit wordt geregeld dat eenzelfde werkwijze wordt gebruikt bij een budgetberekening en een vangnetuitkering. Om die reden wordt de betreffende bepaling voor de budgetberekening opgenomen in aanvulling op de bijlage in het besluit zelf.
Gemeenten ontvangen op grond van de Participatiewet budget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Gemeenten die een tekort hebben kunnen onder voorwaarden een verzoek indienen voor een vangnetuitkering. De voorwaarden zijn niet ieder jaar hetzelfde. Ervaringen met de toepassing van het vangnet worden gebruikt om het stap voor stap te verbeteren. Daarbij blijft het doel financiële risico’s te limiteren die gemeenten hebben bij het uitvoeren van de Participatiewet.
Een van de voorwaarden voor het toekennen van een vangnetuitkering is dat de uitgaven (in relatie tot de ontvangen budgetten) worden bezien over meerdere jaren, om te bepalen of de gemeente het tekort kan opvangen uit eventuele eerdere overschotten (zie artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit Participatiewet).
Er wordt gekeken naar drie refertejaren. Dit betekent dat wordt gekeken naar het gecumuleerde tekort over het uitkeringsjaar en de twee daaraan voorafgaande jaren.
Bij voorbereiding van het vangnet over 2017 bleek dat in de regelgeving niet was voorzien in een handelwijze bij herindelingen, daarom wordt deze nu toegevoegd.
Bij een gemeentelijke herindeling wordt voor de bepaling van een vangnetuitkering uitgegaan van de situatie zoals die zou zijn geweest als de gemeentelijke herindeling in de van belang zijnde jaren al was ingegaan.
Bij een samenvoeging van gemeenten gaat dat bijvoorbeeld als volgt. In jaar 1 heeft gemeente X een groot tekort, gemeente Y een klein tekort en gemeente Z een overschot. In jaar 2 worden deze gemeenten samengevoegd. Om te bepalen of deze samengevoegde gemeente in aanmerking komt voor een vangnetuitkering wordt gekeken naar de gezamenlijke uitgaven (in relatie tot de ontvangen budgetten) van de oorspronkelijke gemeenten X, Y en Z in jaar 0, jaar 1 en jaar 2. Er wordt dus niet naar de afzonderlijke uitgaven gekeken.
Bij een splitsing van gemeenten moet de vangnetuitkering worden overgemaakt naar de rechtsopvolger van de oude gemeenten.
Het in aanmerking nemen van refertejaren is een nieuwe voorwaarde: deze wordt voor het eerst toegepast bij de vangnetuitkeringen over 2017. Om in aanmerking te komen voor een vangnetuitkering over 2017 wordt gekeken naar het gecumuleerde tekort over 2016 en 2017. Dus twee refertejaren. Voor een vangnetuitkering over 2018 wordt gekeken naar het gecumuleerde tekort over 2016, 2017 en 2018. Dus drie refertejaren. Ook in de jaren erna wordt gekeken naar drie refertejaren. Het overgangsrecht is reeds geregeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel b, van het besluit Participatiewet.
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk. Er zijn ook geen financiële effecten.
De uitvoeringstoets van de SVB beperkt zich tot artikel XII (Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999) en onderdeel D van artikel XVII (Remigratiebesluit).
De SVB signaleerde in een reactie op het voorgenomen artikel XII een aantal onduidelijkheden en inconsequenties. Zo was de opzet van het artikel niet volledig in overeenstemming met de nota van toelichting. Er deed zich voorts een juridisch afbreukrisico voor: het voorstel maakte een onderscheid tussen verschillende ambtenaren die in Nederland wonen al naar het gelang het land waar de gezinsleden wonen en al naar gelang het antwoord op de vraag of een ambtenaar tijdelijk in Nederland woont. De SVB achtte artikel XII uitsluitend uitvoerbaar en handhaafbaar als de gesignaleerde onduidelijkheden en inconsequenties werden opgeheven.
Naar aanleiding van de reactie van de SVB is de opzet van artikel XII gewijzigd. De gewenste wijziging is vormgegeven via een wijziging van artikel 8 van het Besluit Uitbreiding en Beperking Kring Verzekerden Volksverzekeringen 1999, in plaats van artikel 2. De wijziging is expliciet toegespitst op studerende kinderen.
Op deze wijziging heeft de SVB gereageerd dat het artikel XII op deze wijze veel consistenter is. Het artikel XII noopt de SVB wel tot enkele aanpassingen in de systemen en instructies. De SVB verwacht ongeveer drie maanden nodig te hebben om de wijziging te implementeren na de definitieve vaststelling van artikel XII.
De SVB geeft aan dat de voorgestelde wijziging uitvoerbaar per 1 januari 2019, met inachtneming van een aantal kanttekeningen. De wijziging van artikel 7, vijfde lid, lijkt niet geheel consistent te zijn met de voorgestelde wijziging van de Remigratiewet in de Verzamelwet SZW 2019.1 De zinsnede «indien zij zijn gehuwd of geregistreerd partners zijn» ontbrak. Daardoor leek de voorgestelde tekst ruimte te bieden om ook voor gehuwden het recht op alleenstaandenuitkering open te houden in het geval zij geen gezamenlijke huishouding meer voeren, maar niet duurzaam gescheiden leven. De voorgestelde wijziging is hierop aangepast, zodat duidelijk wordt dat voor dat laatste geen ruimte bestaat. De SVB vraagt zich voorts af of er niet voorzien moet worden in overgangsrecht. In de Remigratiewet wordt bepaald wanneer er recht bestaat op remigratievoorzieningen. Het Remigratiebesluit geeft vervolgens slechts aan op welke dag dat recht in gaat. Daarom is het niet nodig om in overgangsrecht te voorzien.
Het UWV acht de wijzigingen uitvoerbaar en handhaafbaar. De wijzigingen hebben geen effecten op de uitvoeringskosten.
Het Adviescollege toetsing regeldruk deelt de conclusie dat de wijzigingen geen gevolgen hebben voor de regeldruk.
In de artikelen 2:8, eerste lid, onderdeel c, en 2:9, eerste lid, onderdeel e, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is bepaald dat een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 150,– per maand met een maximum van € 1.500,– per jaar niet als overig inkomen wordt aangemerkt voor het bepalen van inkomen als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers respectievelijk de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Deze maximale bedragen zijn overeenkomstig de onbelaste vergoeding in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk, zoals vastgelegd in artikel 2, zesde lid, op de Wet op de loonbelasting 1964.
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is opgenomen dat de maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding wordt verhoogd met € 200,–, met als ingangsdatum 1 januari 2019. Het ligt in de rede om in dat verband en per die datum de kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de Participatiewet aan te passen.
Met ingang van 1 januari 2018 is voor het bepalen van de onbelaste vrijwilligersvergoeding voor de mensen met een uitkering IOAW en IOAZ, het onderscheid van het doel waarmee vrijwilligerswerk wordt gedaan, geschrapt. Daarom is artikel 2:8 van het AIB zo aangepast dat direct verwezen wordt naar de genoemde bedragen in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Een wijziging van de bedragen in laatstgenoemd artikellid zal hiermee automatisch doorwerken.
(Half)jaarlijks worden bedragen en percentages in SZW-regelgeving herzien. In genoemde regelgeving staat voorgeschreven hoe de bedragen en percentages worden berekend en gepubliceerd. In het artikel is het woord «bekendgemaakt» vervangen door het woord «medegedeeld». De term «bekendgemaakt» dient te worden gebruikt voor de kennisgeving van een besluit aan de daarbij betrokkenen waardoor het besluit zijn werking als rechtshandeling kan verkrijgen. Voor overige gevallen dient de term mededeling te worden gebruikt. De bedragen en percentages vloeien rechtstreeks voort uit de regelgeving. Er is geen nadere besluitvorming over mogelijk. Het enige dat moet geschieden is de publicatie. Er is gekozen voor mededelen omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
Artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW is per 1 maart 2015 gewijzigd bij Besluit van 29 januari 2015, houdende wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met het mogelijk maken om gebonden besluiten door of namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te nemen en enkele technische aanpassingen in het Besluit Wfsv (Stb. 2015, 44). Bij die wijziging is abusievelijk de eerste zin van artikel 4, tweede lid, weggevallen. Deze zin bevatte de grondslag voor het bij ministeriële regeling stellen van regels over de hoogte van de aan de Sociale verzekeringsbank verschuldigde bijdrage. Dit heeft tot gevolg gehad dat de Regeling op grond van Besluit ex artikel 66a ANW 2014 onbedoeld geen grondslag meer had. Om dit te repareren is de vaststelling van de hoogte van de bijdrage niet meer geregeld in een separate ministeriële regeling, maar opgenomen in artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW.2 Deze constructie is ook toegepast in bijvoorbeeld het Besluit tegemoetkoming ANW-ers en het Besluit inkomensondersteuning AOW-ers. Ook in die besluiten wordt de hoogte van de tegemoetkoming in het besluit zelf geregeld en niet bij ministeriële regeling vastgesteld. Hiermee is de Regeling op grond van Besluit ex artikel 66a ANW 2014 overbodig en kan deze worden ingetrokken. Op grond van artikel 4, tweede lid, tweede zin, wordt het bedrag van de bijdrage jaarlijks geïndexeerd en door of namens de minister in de Staatscourant medegedeeld.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
In het Belastingplan 2018 is artikel 8 van de Wet algemene inkomensafhankelijke regelingen gewijzigd. Hierdoor waren de verwijzingen in de artikelen 4:1a, tweede lid, en 4.10, tweede lid, van het Besluit inburgering niet meer juist. De betreffende verwijzingen zijn nu aangepast met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018. Dit is de datum waarop het Belastingplan 2018 inwerking is getreden. Sinds die datum kan bij de berekening van de draagkracht rekening worden gehouden met de 10%-regeling. Bij toepassing van die regeling kan de draagkracht lager worden vastgesteld, waardoor een hogere lening voor de bekostiging van de inburgeringscursussen kan worden verstrekt. Het betreft een begunstigende regeling zodat er geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van terugwerkende kracht aan deze wijziging.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
In de artikelen 5, vierde lid, 7, vijfde lid, 10a, tweede lid, en 10c, tweede lid, van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang is geregeld dat de in die artikelleden genoemde aanvragen en verzoeken moeten worden ingediend met gebruikmaking van het formulier dat ter zake door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is vastgesteld. De genoemde artikelen zijn gebaseerd op de artikelen 1.45, vierde lid, 1.47, zesde lid, en 1.48, zevende en elfde lid, van de Wet kinderopvang. In deze wettelijke grondslagen staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) voorschriften dan wel nadere regels moeten of kunnen worden gegeven. Daarmee is bepaald dat die nadere regels bij AMvB, dan wel op grond van de AMvB bij ministeriële regeling moeten of kunnen worden gegeven. Er is in juridische termen sprake van subdelegatie aan de minister van de bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. Voor delegatie van regelgevende bevoegdheid aan een minister dient de formulering «bij ministeriële regeling» of «bij regeling van Onze Minister van/voor ......» te worden gebruikt.3 Omdat de formulering van de bevoegdheid in de genoemde artikelen van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang daarmee niet in overeenstemming was, zijn die artikelen aangepast.
Geregeld vinden er herindelingen van gemeenten plaats. In dit artikel wordt geregeld hoe wordt omgegaan met gemeentelijke herindelingen. Voor het begrip gemeentelijke herindeling is aangesloten bij artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene regels herindeling. In het geval van herindeling, opheffing of splitsing wordt uitgegaan van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn geweest.
De formulering van artikel 9, tweede lid, is onduidelijk. Met deze wijziging moet die onduidelijkheid worden weggenomen. De taak van de toetsingscommissie is om de verzoeken van gemeenten om een vangnetuitkering te beoordelen en de minister aan de hand van dit oordeel van advies te voorzien. De beoordeling is procedureel van aard. De toetsingscommissie beoordeelt of de aanvraag is ingediend middels een vastgesteld aanvraagformulier, voldaan is aan vormvoorschriften, met inbegrip van onder meer de verklaring van het college en of die een toelichting omvat en de instemming van de gemeenteraad betreffende die verklaring.
Zie artikelsgewijze toelichting onder artikel VIII, onderdeel A.
In het vervallen gedeelte van het artikel werden voorwaarden genoemd voor toekenning van de vangnetuitkering 2016. De aanvraagdatum is ruimschoots verstreken en de vangnetuitkeringen 2016 zijn verstrekt. De voorwaarden zijn niet meer relevant en komen daarom te vervallen.
De aanduiding van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking wordt aangepast, omdat deze functie sinds de val van het kabinet Balkenende IV niet meer bestaat. Met de totstandkoming van het kabinet Rutte II met ingang van 5 november 2012 is de functie van Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het leven geroepen. De wijziging werkt terug tot en met voornoemde datum.
De WW-aanspraken van werknemers zijn per 1 januari 2016 versoberd, volgens de afspraken in het Sociaal Akkoord van 2013. Deze versoberingen op de WW kunnen bij cao worden gerepareerd tot het niveau van voor 1 januari 2016. Dit moet privaat worden gefinancierd. Voor deze cao-regelingen kunnen bijdragen van de werknemers worden betaald, die worden ingehouden op het loon. Voor het vaststellen van de (aanvullende) uitkeringen kunnen voor de private uitvoerders gegevens noodzakelijk zijn die het UWV voor de uitvoeringsverstrekking verwerkt.
De uitvoering van deze private regeling betreft een taak die naar zijn aard gelijk is aan een taak van het UWV, als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de Wet SUWI. Artikel 73, tweede lid en vijfde lid, van de wet, in samenhang met artikel 5.12 van het Besluit SUWI, biedt de grondslag voor het UWV om de uitvoerders van deze regeling de benodigde gegevens te verstrekken. In artikel 5.12 worden de gegevens benoemd die UWV kan verstrekken aan deze private partijen, die ontleend kunnen worden aan de polisadministratie (zie voor de gegevensset bijlage I bij het Besluit SUWI). Het UWV gebruikt voor de uitvoering van de WGA de gegevens extra periode salaris (EPS) en opgebouwde recht EPS. Gebleken is dat deze gegevens ook noodzakelijk zijn voor de uitvoering van aanvullende WW-uitkeringen of een private aanvulling op de WGA-uitkering door private uitvoerders. Dit gegeven is echter niet opgenomen in artikel 5.12 van het Besluit SUWI. Deze omissie wordt met dit Verzamelbesluit hersteld.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de terminologie in onderdeel e van het eerste lid van artikel 5.12 aan te passen. Het fi-nummer is vervangen door het RSIN (Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer). Dit wordt overeenkomstig gewijzigd.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
Artikel 8, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 voorziet erin dat personen die zich uitsluitend voor studiedoeleinden vestigen in het buitenland, verzekerd blijven voor de volksverzekeringen. De in het buitenland studerende persoon kan echter geen beroep doen op artikel 8, eerste lid, als hij niet in Nederland woonde voordat de studie in het buitenland was aangevangen. In dat geval was hij immers niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen. Dit is anders indien betrokkene in die periode op grond van artikel 2, 3, 3a, 4, 5 of 6 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 verzekerd was voor de volksverzekeringen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om personen die vanuit een Nederlands bestuursorgaan zijn gedetacheerd in het buitenland en hun gezinsleden. Met name bij gezinsleden van deze personen komt het voor dat zij na terugkeer van de gedetacheerde ambtenaar naar Nederland niet langer zijn verzekerd voor de volksverzekeringen indien zij zijn begonnen met een buitenlandse studie en deze na terugkeer van hun ouder(s) naar Nederland willen voortzetten of afronden. Zij kunnen dan echter geen beroep doen om verzekerd te blijven op grond van artikel 8, eerste lid, omdat zij niet voldoen aan de eis dat de studie moet volgen op een periode van wonen in Nederland. Omdat dit ongewenst is aangezien zij in de voorafgaande periode wel verzekerd waren op grond van de volksverzekeringen, wordt in artikel 8, eerste lid, geregeld dat ook personen die in het buitenland woonden voor aanvang van hun studie verzekerd blijven op grond van de volksverzekeringen indien zij in die periode verzekerd waren voor de volksverzekeringen op grond van een van de andere artikelen uit dit besluit.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
In november 2017 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het voornemen bekendgemaakt om per 1 januari 2019 regelgeving aan te passen om te voorkomen dat vrijwillige zorg en ondersteuning die vanuit sociale en morele overwegingen wordt verricht (bijvoorbeeld in een familierelatie) onbedoeld als een arbeidsrelatie wordt ingericht. Deze regelgeving is inmiddels in voorbereiding. De SVB heeft echter aangegeven dat implementatie van de maatregelen uit deze regelgeving per 1 januari 2019 niet haalbaar is. Implementatie per 1 mei 2019 is voor de SVB wel mogelijk. Derhalve wordt de tijdelijke uitzondering van het wettelijk minimumloon voor een bestaande groep zorgverleners met een familierelatie verlengd tot 1 mei 2019. Hierdoor wordt tot deze datum de reeds bestaande overeenkomst van deze groep geëerbiedigd.
In artikel 1, onderdeel p, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten staat een verwijzing naar onderdeel r voor het benadelingsbedrag. De wettelijke bepalingen over het benadelingsbedrag staan echter in onderdeel q. Deze onjuistheid is ontstaan met een verlettering van de onderdelen (Stb. 2014, 348), waarbij de verwijzing in onderdeel p daar niet op is aangepast. Dit technische punt wordt met dit besluit hersteld met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015. Dit is de datum waarop de verlettering heeft plaatsgevonden. Tegen het verlenen van terugwerkende kracht bestaat geen bezwaar, omdat de wijziging een zuiver technische correctie betreft, niet belastend is, en bijdraagt aan de rechtszekerheid van de burger door geen periode te laten bestaan waarin onderdeel p een onjuiste verwijzing bevat.
Bij artikel Ir, onderdeel A, van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580) is met ingang van 1 januari 2010 het vierde lid van artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen vernummerd tot vijfde lid. Verzuimd is artikel 1a van het Reïntegratiebesluit daarop aan te passen. Deze wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop het vierde lid tot het vijfde lid is vernummerd, te weten 1 januari 2010. Tegen het verlenen van terugwerkende kracht aan deze wijziging bestaat geen bezwaar, omdat de wijziging niet belastend is en er geen sprake is van aantasting van de rechtszekerheid van de burger. Het betreft slechts het herstel, in het artikel waarin de wettelijke grondslag van het besluit wordt verduidelijkt, van een niet doorvertaalde vernummering die niet van invloed is geweest op de rechtsgeldigheid van het besluit.
In artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit is abusievelijk niet verwezen naar vervoersvoorzieningen die strekken tot verbetering van de leefomstandigheden als bedoeld in artikel 2.22, derde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Dit wordt nu hersteld. Omdat dit per abuis met ingang van 1 januari 2010 is ontstaan door een omissie in het Besluit van 15 december 2009 tot wijziging van enige besluiten in verband met de technische aanpassing aan de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Stb. 2009, 587) zal deze wijziging in werking treden en terugwerken tot en met die datum. Tegen het verlenen van terugwerkende kracht aan deze wijziging bestaat geen bezwaar, omdat deze begunstigend is voor jonggehandicapten die vervoersvoorzieningen aanvragen die strekken tot verbetering van de leefomstandigheden. Omdat hier evident sprake was van een omissie heeft het UWV al vanaf 1 januari 2010 gehandeld overeenkomstig deze wijziging.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
In artikel 8 vervalt het tweede lid, omdat dit lid hetzelfde regelt als artikel 7, vijfde lid, van het Remigratiebesluit. Doordat het tweede lid vervalt worden via de onderdelen A en B enkele verwijzingen aangepast.
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel 2.
In de Verzamelwet SZW 2019 is artikel 5 van de Remigratiewet aangepast. Hierdoor is ook een wijziging van artikel 7, vijfde lid, van het Remigratiebesluit noodzakelijk. In de Verzamelwet SZW 2019 wordt geregeld dat de remigrant en zijn huwelijks- of geregistreerd partner een geïndividualiseerde uitkering krijgen als zij, naast het verbreken van de gezamenlijke huishouding, duurzaam gescheiden gaan leven. In artikel 7, vijfde lid, van het Remigratiebesluit wordt bepaald op welke dag het recht op de geïndividualiseerde uitkeringen ingaat. De wijziging zorgt ervoor dat het recht ingaat op de dag dat de remigrant en zijn partner ophouden een gezamenlijke huishouding te voeren, of, indien zijn gehuwd zijn, op de dag waarop zij duurzaam gescheiden van elkaar gaan leven.
Dit onderdeel voorziet in de intrekking van een artikel dat geen werking meer heeft.
De artikelen I, onderdeel 2, II, III, IV, onderdeel 2, VI, XI, XIII, XIV en XVII, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. De reden hierachter is dat de bedragen in diverse regelingen op 1 januari 2019 geïndexeerd worden. De nieuwe bedragen worden op grond van de gewijzigde regels meegedeeld in de Staatscourant. Gezien deze jaarindeling is het van belang dat de gewijzigde regels al vóór 1 januari 2019 in werking treden. Ook artikel IV, onderdeel 1, treedt op de dag na de uitgifte in werking. Het opgenomen bedrag wordt immers op 1 januari 2019 geïndexeerd. Artikel XVIII, onderdeel C, treedt vier weken na de dag van publicatie in werking vanwege de nahangprocedure bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Remigratiewet. Artikel XV treedt in werking op de dag na inwerkingtreding om te voorkomen dat het besluit op 1 januari 2019 wordt beëindigd. Het is van belang dat de betreffende wijziging vóór 1 januari 2019 inwerking is getreden.
De artikelen V, IX, XVI en XVII, onderdeel A en B, betreffen reparaties en treden in werking op de dag na de datum van uitgifte en werken terug tot en met 1 januari 2018, 5 november 2012, 1 januari 2015 respectievelijk 1 januari 2010. Door de artikelen op de dag na de datum van uitgifte in werking te laten treden blijft de terugwerkende kracht zo kort als mogelijk. Voor de redenen voor terugwerkende kracht van de betreffende onderdelen wordt verwezen naar de bijbehorende artikelsgewijze toelichting.
De wijziging van artikel 7, vijfde lid, van het Remigratiebesluit moet op dezelfde datum als de wijziging van de Remigratiewet in de Verzamelwet SZW 2019 in werking treden. Deze wijzigingen hangen immers met elkaar samen. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2019.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Zie artikel VII, onderdeel D, van de Verzamelwet SZW 2019 (Kamerstukken II 2017/18, 34977, nr. 2).
Het opgenomen bedrag is het bedrag dat voor 2018 is vastgesteld (Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 december 2017, tot wijziging van de Regeling op grond van Besluit ex artikel 66a ANW 2014, de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Regeling Participatiewet, IOAW, IOAZ, de Remigratieregeling en de Wet tegemoetkomingen loondomein in verband met de herziening van enkele bedragen en percentages (Stcrt. 2017, 73820)).
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-404.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.