Wet van 31 januari 2018 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere strafrechtelijke wetten met het oog op het aanbrengen van enkele hoofdzakelijk procedurele verbeteringen ten behoeve van de rechtspraktijk

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die dezen zullen zien of horen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om in enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wijzigingen aan te brengen met enkele hoofdzakelijk procedurele verbeteringen ten behoeve van de rechtspraktijk;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling Advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 55c, eerste lid, wordt «de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 zijn,» vervangen door: de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012 en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder c, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 zijn,.

B

In artikel 198 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot het vierde en vijfde lid, een tweede en derde lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, het bevel, bedoeld bij artikel 196 eenmaal met ten hoogste zeven weken verlengen.

  • 3. Op het bevel tot verlenging, overeenkomstig het voorgaande lid, is artikel 197 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het oordeel van een of meer deskundigen achterwege kan blijven.

C

In artikel 509g, eerste lid, wordt «artikel 198, derde lid» vervangen door: artikel 198, vijfde lid.

D

Artikel 509o wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, wordt de zinsnede «een periode van zes jaar of van een veelvoud van zes jaar» vervangen door: een periode van vier jaar of van een veelvoud van vier jaar.

2. In het vijfde lid wordt «artikel 198, derde lid» vervangen door: artikel 198, vijfde lid.

ARTIKEL II

In artikel 10, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. door de bevoegde autoriteiten bij beschikking opgelegde bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet voor zover het overtredingen betreft van hoofdstuk 2 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

ARTIKEL III

De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid, worden in artikel 69 twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beroepscommissie die een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht is, kan het beroepschrift enkelvoudig afdoen indien hij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beroepscommissie toekomen.

  • 4. De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het derde lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beroepscommissie.

B

Aan artikel 73, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Ten aanzien van het beroepschrift, bedoeld in artikel 72, eerste lid, is artikel 69, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13, eerste lid, wordt «artikel 198, derde lid» vervangen door: artikel 198, vijfde lid.

B

In artikel 65, vijfde lid, wordt «artikel 67, vierde lid» vervangen door: artikel 67, zesde lid.

C

Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid, worden in artikel 67 twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beroepscommissie die een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht is, kan het beroepschrift enkelvoudig afdoen indien hij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beroepscommissie toekomen.

  • 4. De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het derde lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beroepscommissie.

ARTIKEL V

De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid, worden in artikel 74 twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beroepscommissie die een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht is, kan het beroepschrift enkelvoudig afdoen indien hij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beroepscommissie toekomen.

  • 4. De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het derde lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beroepscommissie.

B

Aan artikel 78, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Ten aanzien van het beroepschrift, bedoeld in artikel 77, eerste lid, is artikel 74, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VI

Aan artikel 76a van het Wetboek van Strafrecht wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. De termijn loopt ten aanzien van geldsommen, tot betaling waarvan de veroordeelde op grond van een vonnis, arrest of strafbeschikking verplicht is, niet gedurende de tijd dat op grond van artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een afkoelingsperiode is afgekondigd voor de veroordeelde.

ARTIKEL VII

Artikel 1, eerste lid, onder d, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden komt te luiden:

d. opsporingsambtenaar:
  • 1°. een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012;

  • 2°. een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder c, van die wet, voor zover hij is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

  • 3°. een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder b of c, van die wet, voor zover hij is aangesteld voor de uitvoering van taken op het terrein van de technische recherche, of

  • 4°. een militair van de Koninklijke marechaussee als bedoeld in artikel 141, onder c, van het Wetboek van Strafvordering.

ARTIKEL VIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (32 398) tot wet is of wordt verheven, en deze wet in werking treedt of is getreden voor het tijdstip waarop die wet in werking treedt, komt op dat tijdstip artikel 7.3, onder B van die wet te luiden:

B

Artikel 198 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vierde lid wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.

2. In het vijfde lid wordt «inrichtingen» vervangen door: instellingen.

ARTIKEL IX

Indien de wet van 25 november 2015 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, het verlengen van de proeftijden van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de invoering van een langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor ter beschikking gestelden en zeden- en geweldsdelinquenten (langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking) (Stb. 2015, 460) in werking treedt of is getreden, worden de artikelen 38, 38z, 38aa, 38ab en 38ag van het Wetboek van Strafrecht, als volgt gewijzigd:

A

In artikel 38 wordt het tweede negende lid vernummerd tot het tiende lid.

B

Artikel 38z wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt «als bedoeld in de artikelen 37a of 37b» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 37a, 37b of 38.

2. In het eerste lid, onder b, wordt «een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of meer» vervangen door: een gevangenisstraf van vier jaren of meer.

C

Artikel 38aa, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De in artikel 38z, eerste lid, bedoelde maatregel kan niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij het openbaar ministerie uiterlijk dertig dagen voor de beëindiging van de terbeschikkingstelling dan wel dertig dagen voor ommekomst van de termijn als bedoeld in artikel 15c dan wel dertig dagen voordat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd een vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel indient bij de rechter die in eerste aanleg kennisgenomen heeft van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering niettemin ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat de grond bedoeld in artikel 38ab, eerste lid, zich eerst nadien heeft voorgedaan.

D

Aan artikel 38ab, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregel zijn de artikelen 38w, 38x en 38ij van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 38ag wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt.

2. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Op de procedure voor de rechter als bedoeld in artikel 38aa, eerste lid, inzake de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 38ab, eerste lid, de verlenging van de termijn van de maatregel als bedoeld in artikel 38ac, eerste lid, en de opheffing of wijziging van de maatregel of de voorwaarden daarbij als bedoeld in artikel 38ae, zijn de artikelen 509z, vierde en vijfde lid, 509aa tot en met 509dd en 509gg van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL X

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 november 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (34 086), tot wet is of wordt verheven, en artikel I van die wet in werking treedt of is getreden voor of op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «Artikel 509o» vervangen door: Artikel 6:6:12.

2. In het eerste lid wordt «het vierde lid» vervangen door: het derde lid.

3. Het tweede lid vervalt.

B

Aan artikel I wordt een nieuw onderdeel D toegevoegd, luidende:

D

Aan artikel 6:1:23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. De tenuitvoerleggingstermijn loopt ten aanzien van geldsommen, tot betaling waarvan de veroordeelde op grond van een vonnis, arrest of strafbeschikking verplicht is, niet gedurende de tijd dat op grond van artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een afkoelingsperiode is afgekondigd voor de veroordeelde.

C

Artikel VI vervalt.

D

Artikel VII, onderdeel D, komt te luiden:

D

Aan artikel 38ab, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregel zijn de artikelen 537, 6:3:15, 6:6:3, 6:6:4, 6:6:20, 6:6:21 en 6:6:22 van het Wetboek van Strafvordering en 38w van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel VII, onderdeel E, komt te luiden:

E

Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Op de procedure voor de rechter als bedoeld in artikel 38aa, eerste lid, inzake de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 38ab, eerste lid, de verlenging van de termijn van de maatregel als bedoeld in artikel 38ac, eerste lid, en de opheffing of wijziging van de maatregel of de voorwaarden daarbij als bedoeld in artikel 38ae, zijn de artikelen 6:6:2 tot en met 6:6:4 en artikel 6:6:17 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL XI

  • 1. In gevallen waarin voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, eerste lid, nog niet eerder een advies als bedoeld in artikel 509o, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, is overgelegd, en de totale duur van de ter beschikkingstelling op het moment van inwerkingtreding van deze wet reeds een periode van vier jaar te boven gaat en de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling reeds is ingediend, wordt door het openbaar ministerie een advies als bedoeld in artikel 509o, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, overgelegd indien bij de vordering tot verlenging de terbeschikkingstelling een periode van zes jaar te boven gaat. Hierna legt het openbaar ministerie steeds een advies als bedoeld in artikel 509o, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, over indien het een verlenging vordert waardoor de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van vier jaar of van een veelvoud van vier jaar te boven gaat, te rekenen vanaf het moment waarop het eerste advies is uitgebracht.

  • 2. In gevallen waarin voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, eerste lid, reeds een advies als bedoeld in artikel 509o, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, is overgelegd, legt het openbaar ministerie indien het een verlenging vordert waardoor de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van vier jaar of van een veelvoud van vier jaar te boven gaat, te rekenen vanaf het moment waarop het advies op grond van de bepaling zoals die luidde voor de inwerkingtreding van deze wet laatstelijk is uitgebracht, een advies over als bedoeld in artikel 509o, vierde lid, Wetboek van Strafvordering.

ARTIKEL XII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 31 januari 2018

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de zestiende februari 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 736

Naar boven