Besluit van 12 oktober 2017, houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie, het Besluit beheer politie, het Besluit financieel beheer politie en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën op 19 mei 2017, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2078390;

Gelet op de artikelen 25, eerste lid, onder b en c, 30, eerste en tweede lid, en 36, tweede lid, van de Politiewet 2012 en artikel 45 van de Comptabiliteitswet 2001;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 juni 2017, nr. W03.17.0137/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 oktober 2017, nr. 2129967, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In de A1-lijst, onder het opschrift «Ministerie van Veiligheid en Justitie», behorende bij het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie wordt «Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum (LSOP/Politieacademie)» vervangen door: Politieacademie.

ARTIKEL II

Het Besluit beheer politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, derde lid, onder i, komt te luiden:

  • i. de Dienst bedrijfsvoering landelijke eenheid.

B

In artikel 11, aanhef, wordt «heef» vervangen door: heeft.

C

Na artikel 43 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 43a

  • 1. Er is een ondersteunende dienst, genaamd: Ondersteunende dienst Politieacademie.

  • 2. De Ondersteunende dienst Politieacademie heeft tot taak het ter beschikking stellen van personeel aan de Politieacademie.

D

Na artikel 45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45a

  • 1. De korpschef stelt de directeur van de Politieacademie jaarlijks uiterlijk op 1 maart in kennis van de behoefte van de politie aan politieonderwijs en werkzaamheden als bedoeld in artikel 75 van de Politiewet 2012 voor het komende begrotingsjaar en de vier daaropvolgende jaren.

  • 2. De inkennisstelling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de aantallen, typen en niveaus van opleidingen waar de politie behoefte aan heeft. De inkennisstelling is mede gebaseerd op het personeelsbeleid, de landelijke en lokale beleidsprioriteiten, resultaatverplichtingen van de politie en de regels in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ii, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

E

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt: en de bezetting.

2. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. een meerjarenraming van de behoefte aan politieonderwijs, onderzoek en kennis voor de vier op het begrotingsjaar volgende jaren.

3. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In het beheersplan worden de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, genoemde onderwerpen inzichtelijk gemaakt ten aanzien van de sterkte die feitelijk ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie.

F

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een 3-maands-, een 6-maands-, 9-maands- en een 12-maandsmanagementrapportage» vervangen door «een 4-maands-, een 8-maands- en een 12-maandsmanagementrapportage» en wordt «1 mei, 1 augustus, 1 november en 1 februari» vervangen door: 1 juni, 1 oktober en 1 februari.

2. In het tweede lid worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • c. de sterkte die en het materieel dat feitelijk ter beschikking is gesteld aan de Politieacademie;

  • d. de sterkte die feitelijk ter beschikking is gesteld aan de politieonderwijsraad.

ARTIKEL III

Het Besluit financieel beheer politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een 3-maands-, een 6-maands-, 9-maands- en een 12-maandsmanagementrapportage» vervangen door: een 4-maands, een 8-maands- en een 12-maandsmanagementrapportage.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De 4-maands-, de 8-maands- en de 12-maandsmanagementrapportage worden telkens uiterlijk op respectievelijk 1 juni, 1 oktober en 1 februari verstrekt aan Onze Minister.

B

In artikel 12, eerste lid, wordt na de eerste volzin ingevoegd: In de jaarrekening worden tevens de middelen die feitelijk ter beschikking zijn gesteld aan de Politieacademie inzichtelijk gemaakt.

ARTIKEL IV

Het Besluit verdeling sterkte en middelen politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. begroting:

de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet.

B

In artikel 5, eerste lid, vervalt:, bedoeld in artikel 34 van de wet,.

C

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, bedoeld in artikel 34 van de wet,» en wordt na «verdeeld» toegevoegd:, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie.

2. In het tweede lid wordt na «de onderdelen van de politie» toegevoegd:, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie en aan de Politieonderwijsraad.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 12 oktober 2017

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de achtentwintigste november 2017

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (de Wet inbedding Politieacademie) is gekozen voor een nieuw model van inbedding van de Politieacademie, met behoud van de onafhankelijkheid van het onderwijs. Op 1 januari 2017 is nagenoeg al het personeel van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum (Politieacademie), met uitzondering van de leden van het oude college van bestuur, overgegaan naar de politie en aldaar in dienst getreden. De korpschef stelt (de door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde omvang van) de sterkte en middelen aan de Politieacademie feitelijk ter beschikking ten behoeve van haar taken en (de door de minister vastgestelde omvang van) de sterkte ter beschikking aan de politieonderwijsraad (POR) ten hoeve van zijn taken.

De Wet inbedding Politieacademie voorziet, in aanvulling op de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, in waarborgen zodat de Politieacademie ook zonder eigen personeel onafhankelijk is. De onafhankelijkheid is vereist voor het behoud van de civiele diplomaerkenning van de opleidingen voor hoger onderwijs. Deze waarborgen zijn het wettelijke aanbevelings- en instemmingsrecht van de directeur van de Politieacademie (in aanvulling op het in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen geregelde gezag van deze directeur over het personeel dat feitelijk ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie) en de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen aan de sterkte en middelen1. Deze waarborgen zijn tijdens de behandeling van het wetsvoorstel uitvoerig aan de orde geweest.

Deze waarborgen kunnen slechts goed tot hun recht komen als de omvang van de door de Minister van Veiligheid en Justitie vast te stellen sterkte en middelen die aan de Politieacademie ter beschikking worden gesteld, in samenspraak tussen de Politieacademie en de primaire afnemer van het politieonderwijs (de «behoeftesteller»), de politie, wordt voorbereid. Daarbij kan, zoals door de Algemene Rekenkamer in haar consultatiereactie is aangegeven, een spanningsveld bestaan tussen enerzijds de behoefte aan politieonderwijs en het daarvoor benodigd personeel (sterkte) en anderzijds de operationele inzetbaarheid van personeel. De omvang van de sterkte en middelen komt tot stand op basis van de door de directeur van de Politieacademie aangegeven benodigde sterkte en middelen, gebaseerd op de behoeftestelling van de politie aan politieonderwijs voor het komende begrotingsjaar en de vier daaropvolgende jaren alsmede de door de directeur van de Politieacademie geïnventariseerde behoefte aan politieonderwijs van anderen dan de politie en, ten slotte, de behoefte aan daarmee samenhangende werkzaamheden alsmede op basis van de strategische onderzoeksagenda. Dit vergt een afstemming tussen de Politieacademie en de politie ten aanzien waarvan in het Besluit beheer politie en het Besluit Politieacademie enkele bepalingen zijn opgenomen. Zo is vastgesteld wanneer de korpschef de directeur van de Politieacademie in kennis stelt van de behoefte van de politie aan politieonderwijs en waaruit deze inkennisstelling in ieder geval bestaat (het nieuwe artikel 45a Besluit beheer politie) alsmede dat de directeur van de Politieacademie de behoefte aan politieonderwijs van anderen dan de politie inventariseert (het nieuwe artikel 7, eerste lid, van het Besluit Politieacademie2) en wanneer de directeur van de Politieacademie de minister in kennis stelt van de door de directeur benodigde totale sterkte en middelen (artikel 7, tweede lid, van het Besluit Politieacademie). De uitwerking daarvan zal in de praktijk plaatsvinden tussen de korpschef en de directeur van de Politieacademie, waarbij dit, indien noodzakelijk, besproken wordt in het wettelijk geregelde tripartiet overleg (zie artikel 101 van de Politiewet 2012). Uiteindelijk bepaalt de minister de omvang van de sterkte en middelen die feitelijk ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de korpschef om hieraan uitvoering te geven. Zoals in de Kamerstukken bij de Wet inbedding Politieacademie is aangegeven, kunnen sterkte en middelen niet door de korpschef worden «teruggehaald» om krapte in de politieorganisatie op te vangen.3

Ten aanzien van de sterkte en middelen die de korpschef aan de Politieacademie feitelijk ter beschikking stelt, heeft de directeur van de Politieacademie aanbevelings- en instemmingsrecht (zie artikel 97 van de Politiewet 2012). Indien gedurende een begrotingsjaar, bijvoorbeeld vanwege wijziging in beleidsprioriteiten, binnen de door de minister vastgestelde omvang van de sterkte en middelen wijziging van de feitelijk ter beschikking gestelde sterkte en middelen aan de orde is, vereist dit vooraf de instemming van de directeur van de Politieacademie en bespreking in het tripartiet overleg. De politie en de Politieacademie hebben overigens aangegeven dat een dergelijke wijziging zich in de praktijk naar verwachting nauwelijks zal voordoen.

Naast de hierboven genoemde onderwerpen noopt de Wet inbedding Politieacademie ook tot andere wijzigingen van de in dit besluit genoemde besluiten op het terrein van het beheer van de politie. Deze worden hieronder toegelicht.

Dit besluit is tot stand gekomen in overeenstemming met de Minister van Financiën.

Financiële gevolgen en administratieve lasten

Het ontwerpbesluit heeft geen financiële gevolgen voor de politie of de Politieacademie tot gevolg. Evenmin leidt het tot een verandering van administratieve lasten voor beide organisaties. De in het Besluit beheer politie aan de korpschef opgedragen taken maakten voor 1 januari 2017 (de datum van inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie) reeds deel uit van de reguliere bedrijfsvoering en behoorden bij de planning en control-cyclus van de politie.

Consultatie

Het ontwerp van het voorliggende besluit is ter consultatie aangeboden aan de Algemene Rekenkamer, de regioburgemeesters, het College van procureurs-generaal, de korpschef, het college van bestuur van de Politieacademie en de POR. Het ontwerp is tevens, tegelijk met het ontwerpbesluit houdende wijziging van diverse besluiten aan de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) en het ontwerpbesluit houdende eisen aan sterkte en middelen die door de politie ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie (Besluit eisen sterkte en middelen Politieacademie) van 3 november tot 5 december 2016 via internet geconsulteerd.

De Algemene Rekenkamer, de korpschef, het college van bestuur van de Politieacademie en de POR hebben inhoudelijk gereageerd op het ontwerp van het voorliggende besluit. Via internet is één reactie ontvangen. Het college van procureurs-generaal heeft afgezien van het geven van een reactie.

De Algemene Rekenkamer geeft aan dat tijdens ambtelijk overleg over het ontwerpbesluit het spanningsveld tussen de behoeftestelling en de beschikbaarstelling van personeel, zoals uiteengezet in haar advies van 8 april 2014 op het voorstel van de Wet inbedding Politieacademie (Kamerstukken II 2014/15, 34 129, nr. 3, bijlage), door haar wederom aan de orde is gesteld. Hierin is door mij aanleiding gezien om in het algemeen deel van deze toelichting de waarborgen van de directeur van de Politieacademie explicieter te vermelden, zoals naar aanleiding van voornoemd overleg aan de medewerkers van de Algemene Rekenkamer reeds is aangegeven.

De Algemene Rekenkamer geeft aan zich af te vragen of dat spanningsveld met de genoemde waarborgen voldoende wordt weggenomen en dat met belangstelling te zullen blijven volgen. Zoals ik in de Kamerstukken bij het wetsvoorstel inbedding Politieacademie heb aangegeven, bieden de regels bij of krachtens de Politiewet 2012 en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid van de Politieacademie om op afdoende manier om te kunnen gaan met het spanningsveld tussen de behoeftestelling en de beschikbaarstelling van personeel4

De Algemene Rekenkamer stelt voorts vast nog niet te hebben kunnen vaststellen dat op grond van artikel IV, onderdeel B, onder 2, van de Wet inbedding Politieacademie de saldibalans met de waarde van de vermogensbestanddelen die van de Politieacademie zijn overgegaan naar de politie, is opgemaakt, voorzien van een verklaring van een accountant.

De opdracht tot het opstellen van een verklaring waarin inzage wordt gegeven in de rechten en verplichtingen die overgaan van de Politieacademie naar de politie is door de minister bij brief van 6 december 2016 gegeven. Het opmaken van de saldibalans vindt plaats met een accountant en zal naar verwachting in april 2017 gereed zijn.

De korpschef en het college van bestuur van de Politieacademie vragen aandacht voor het verlenen van de terugwerkende kracht aan het besluit. Het verlenen van terugwerkende kracht heeft geen consequenties. Met de politie en de Politieacademie is afgesproken dat in de periode tussen 1 januari 2017 (inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie) en inwerkingtreding van het besluit wordt gehandeld conform het ontwerpbesluit.

De korpschef en het college van bestuur van de Politieacademie adviseren om de rol van de strategische onderzoeksagenda te expliciteren als wettelijk instrument rond de bepaling van de meerjarige behoefte aan onderzoek. De korpschef stelt voor om in het nieuwe artikel 45a van het Besluit beheer politie een lid in te voegen, luidende: «3. De behoeftestelling aan onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is mede gebaseerd op de strategische onderzoeksagenda. Deze wordt telkens voor de duur van vier jaar vastgesteld, en bevat de strategische onderzoeksthema's van de politie.»

In overleg met de politie en de Politieacademie is besloten het nieuwe artikel 45a uitsluitend betrekking te laten hebben op de behoefte aan politieonderwijs. Ten aanzien van het onderzoek wordt erop gewezen dat artikel 94 van de Politiewet 2012 bepaalt dat de minister minimaal eenmaal in de vier jaar de strategische onderzoeksagenda vaststelt. De POR adviseert de minister over deze agenda. In de memorie van toelichting bij de Wet inbedding Politieacademie (kamerstukken II 2014/15, 34 129, nr. 3, blz. 28) is in dit verband aangegeven dat de Politieacademie daartoe, in overleg met de politie en andere stakeholders, een concept strategische onderzoeksagenda in de POR ter afstemming brengt met de overige partijen. Een regeling op grond waarvan de korpschef de directeur van de Politieacademie jaarlijks in kennis stelt van de behoefte van de politie aan onderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.

Het college van bestuur van de Politieacademie adviseert om, minimaal in de toelichting, een verwijzing op te nemen over de wijze van bekostiging van het politieonderwijs door de minister, voor wat betreft de diploma-equivalente opleidingen. Het voorstel van de korpschef om daartoe in de nota van toelichting op te nemen «Voor de politieopleidingen die tot een diploma leiden, wordt bij het bepalen van de omvang van de sterkte en middelen aansluiting gezocht bij de bekostigingssystematiek in het regulier mbo- en ho-onderwijs, toegesneden op de context van de Politieacademie» is overgenomen (zie onder het kopje «Behoeftestelling en de daaraan verbonden sterkte en middelen ten behoeve van de Politieacademie», vijfde bolletje).

Het college van bestuur van de Politieacademie adviseert ten slotte om de beschrijving van het jaarlijkse proces van behoeftestelling en vaststelling van sterkte en middelen ten behoeve van de Politieacademie te beperken tot de hoofdlijnen en de vele details weg te laten.

Er is geen aanleiding gezien de nota van toelichting op dit punt aan te passen. Hetgeen in deze nota van toelichting staat beschreven over het proces van behoeftestelling alsmede over de verantwoording is een toelichting op de wijzigingen die zijn opgenomen in het voorliggende besluit in samenhang met de wijzigingen in het Besluit Politieacademie (voorheen: Besluit LSOP) als gevolg van het Besluit van 12 oktober 2017, houdende wijziging van diverse besluiten aan de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (Stb. 2017, 441). Het proces is op hoofdlijnen geschetst,, zodat partijen over en weer in de gewijzigde situatie voor ogen hebben wat in de planning en controlecyclus in relatie tot de behoeftestelling wordt verwacht. Met het opnemen van deze beschrijving wordt, onder meer richting de Algemene Rekenkamer, inzicht gegeven in deze hoofdlijnen.

De POR hecht eraan te onderstrepen dat voorkomen moet worden dat zijn onafhankelijke positie en de verantwoordingslijn van de medewerkers die aan de POR ter beschikking worden gesteld, niet worden aangetast. In dit verband verdient het volgens de POR aanbeveling om de wijze van bekostiging van de middelen door een bijzondere bijdrage aan de politie die vervolgens middelen ter beschikking stelt aan de POR, kritisch te beschouwen.

Naar mijn oordeel staat de wijze van financiering – die overigens onder de inmiddels ingetrokken Wet op het LSOP en het politieonderwijs bestaande praktijk was – niet op gespannen voet met de onafhankelijke positie van de POR. De POR heeft zelf de beschikking over hun gelden. De politie voert enkel de beheersmatige ondersteuning, dienstverlening, uit voor de POR. Het Politiedienstencentrum (PDC) stelt de POR in de gelegenheid om over beheersvraagstukken verantwoording te kunnen afleggen. Het PDC levert aan de POR de dienstverlening op het gebied van human resource management, facilitair management, financieel management, informatie en communicatietechnologie (ICT), informatiemanagement en communicatie. Ook de financiële administratie voert de politie voor de POR. Reguliere beheerskosten worden niet doorbelast door de politie. Het is aan de POR en de politie om afspraken te maken over dienstverleningswensen die niet onder de standaard afname vallen. In de jaarrekening en het jaarverslag legt de politie verantwoording af over de besteding van de bijzondere bijdrage ten behoeve van de POR. De POR doet jaarlijks aan de minister schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden en over voor het secretariaat ter beschikking gestelde sterkte.

In de via internet ontvangen reactie is gesteld dat er een grote overlap zit in de gebieden, genoemd in de – in het ontwerpbesluit opgenomen – nieuwe artikelen 28 en 36 van het Besluit beheer politie, hetgeen veel bureaucratische problemen rond bevoegdheden zal opleveren.

De genoemde artikelen in het voorliggende besluit zijn geschrapt, omdat deze reeds zijn opgenomen in het Besluit van 9 december 2016, houdende wijziging van het Besluit beheer politie in verband met de wijziging van de inrichting van de politie (Stb. 2016, 504). In de nota van toelichting bij dat besluit (blz. 19) is aangegeven dat het onderscheid tussen de directies van de Staf korpsleiding (artikel 28) en de diensten van het Politiedienstencentrum (artikel 36) inhoudt dat eerstgenoemde verantwoordelijk is voor het ontwikkelen van de strategie en het beleid en de als tweede genoemde voor de uitvoering daarvan.

Voorts worden in deze reactie – samengevat weergegeven – twijfels geuit of de behoeftestelling een goede leidraad zal zijn en gesteld dat de Politieacademie daarmee een «service-instituut» wordt.

In de Kamerstukken bij de Wet inbedding Politieacademie en tijdens het wetgevingsoverleg van 8 februari 2016 heb ik gemotiveerd uiteengezet waarom ik van oordeel ben dat het in deze wet vastgelegde model geen afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van de Politieacademie.5 Aan dit model ligt als één van de uitgangspunten ten grondslag dat de wensen van de politie, de voornaamste behoeftesteller van de Politieacademie, snel en adequaat worden vertaald naar het politieonderwijs. De behoeftestelling dient daartoe.

Financiële gevolgen en administratieve lasten

De wijzigingen hangen samen met de Wet inbedding Politieacademie en brengen op zichzelf geen (significante) financiële gevolgen of extra administratieve lasten met zich mee.

Artikel I (Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie) (A1-lijst)

Sinds 2004 voert het LSOP feitelijk de naam «Politieacademie». Met de inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie is deze naam wettelijk geformaliseerd.

Artikel II (Besluit beheer politie)

Onderdelen A en B (artikelen 3, derde lid, onder i en 11, aanhef)

In beide onderdelen wordt een verschrijving hersteld.

Onderdeel C (artikel 43a)

Personen die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek verrichten of onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten of die werkzaamheden verrichten binnen de staf van de Politieacademie (artikel 97 van de Politiewet 2012) worden binnen de politie organisatorisch (hoofdzakelijk) ondergebracht in een nieuwe ondersteunende dienst. Het aanwijzen van deze ondersteunende dienst geschiedt, zoals hierboven is aangegeven, bij algemene maatregel van bestuur.

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de middelen die feitelijk ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie, zoals ICT-dienstverlening, afkomstig zijn uit het Politiedienstencentrum en de Staf korpsleiding. Gelet op de ruime taakomschrijving van beide ondersteunende diensten in het Besluit beheer politie is geen aanleiding gezien de taakomschrijvingen hierop aan te passen.

Onderdelen D, E en F (artikelen 45a, 46 en 47), artikel III (Besluit financieel beheer politie) (artikel 12, eerste lid) en artikel IV (Besluit verdeling sterkte en middelen politie) (artikelen 1, 5, eerste lid, en 7)

In het beheersplan hoeft niet langer te worden ingegaan op de bezetting (artikel 46, eerste lid, onder a, van het Besluit beheer politie). De bezetting komt alleen terug bij de verantwoording in de periodieke rapportages en in het jaarverslag (zie artikel 46, tweede lid, onder a).

Hieronder wordt een beschrijving met toelichting gegeven van het nieuwe jaarlijkse proces van behoeftestelling aan politieonderwijs, het vaststellen van sterkte en middelen ten behoeve van de Politieacademie en verantwoording over het ter beschikking stellen van deze sterkte en middelen.

Behoeftestelling en de daaraan verbonden sterkte en middelen ten behoeve van de Politieacademie
  • In de jaaraanschrijving van de politie (artikel 45 van het Besluit beheer politie) kunnen eventuele onderwerpen worden opgenomen die betrekking hebben op het ter beschikking stellen van sterkte en middelen aan de Politieacademie. Artikel 45 van het Besluit beheer politie hoeft hierop niet te worden gewijzigd.

  • Voor 1 maart wordt door de korpschef aan de directeur van de Politieacademie een meerjarige behoeftestelling aan onderwijs over het komende begrotingsjaar en de vier daarop volgende jaren verstrekt (nieuwe artikel 45a van het Besluit beheer politie). De behoeftestelling bevat in ieder geval de aantallen, typen en niveaus van opleidingen waar de politie behoefte aan heeft. De behoeftestelling is mede gebaseerd op het personeelsbeleid, de werkprocessen, de landelijke en lokale beleidsprioriteiten, resultaatverplichtingen van de politie en de regels in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ii, van het Besluit algemene rechtspositie politie. De behoeftestelling zal via een groeipad vorm worden gegeven.

  • Zoals naar aanleiding van de consultatie in overleg met de politie en Politieacademie is besloten, vindt er geen jaarlijkse behoeftestelling aan onderzoek plaats.

  • Voor 1 april verstrekt de directeur van de Politieacademie aan de minister, in afschrift aan de korpschef, een inventarisatie van de totale meerjarige behoefte aan onderwijs, kennis en onderzoek en daarvoor benodigde sterkte en middelen (nieuwe artikel 7 van het Besluit Politieacademie).

  • Voor 1 april stelt de directeur van de Politieacademie tevens de begroting van de Politieacademie vast en stuurt dit besluit ter goedkeuring aan de minister (artikel 4 van het Besluit Politieacademie en artikel 29 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen).

  • Voor de derde dinsdag van september stelt de minister het ontwerpbeheersplan en de ontwerpbegroting van de politie voor het komende begrotingsjaar vast (vernummerd derde lid van artikel 46 van het Besluit beheer politie en artikel 4 van het Besluit financieel beheer politie). In het ontwerpbeheersplan wordt de totale meerjarige behoeftestelling en de daarvoor benodigde sterkte en materieel voor de Politieacademie opgenomen (gewijzigde artikel 7, tweede lid, van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie. Voor de politieopleidingen die tot een diploma leiden, wordt bij het bepalen van de omvang van de sterkte en middelen aansluiting gezocht bij de bekostigingssystematiek in het regulier mbo- en ho-onderwijs, toegesneden op de context van de Politieacademie.

  • Artikel 46, eerste lid, van het Besluit beheer politie noemt een aantal onderwerpen die ten minste in het beheersplan dienen te worden opgenomen. Met het nieuw ingevoegde tweede lid van dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat bij deze onderwerpen wordt ingegaan op (eventuele) specifieke eisen die voortvloeien uit het politieonderwijs of kennis of onderzoek. De gedetailleerdheid waarop hierop wordt ingegaan, is mede afhankelijk van de gedetailleerdheid waarmee de onderwerpen zelf worden beschreven.

  • De bekostiging van de sterkte en het materieel maakt onderdeel uit van de ontwerpbegroting (gewijzigde artikel 7, eerste lid, van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie).

  • Het beheersplan en de begroting van de politie worden door de minister vastgesteld na goedkeuring van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal (vernummerde vijfde lid van artikel 46 van het Besluit beheer politie en artikel 4, derde lid, van het Besluit financieel beheer politie).

  • De minister stelt aan de politie bijdragen ter beschikking (artikel 33 van de Politiewet 2012 en de artikelen 9 en 10 van het Besluit financieel beheer politie). De bekostiging van de sterkte die en het materieel dat ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie maken deel uit van de algemene bijdrage.

  • De korpschef stelt de sterkte en middelen feitelijk ter beschikking aan de Politieacademie (artikel 96, eerste lid, van de Politiewet 2012).

Verantwoording
  • Met de wijziging voor de politie van de driemaandelijkse rapportage naar de viermaandelijkse rapportage wordt aangesloten bij de rapportagelijn van de planning en controlcyclus van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij om de vier maanden wordt gerapporteerd over de voortgang. In de viermaandelijkse rapportages van de korpschef aan de minister (artikel 47, eerste lid, van het Besluit beheer politie) en in het jaarverslag van de politie wordt gerapporteerd over de sterkte die en het materieel dat feitelijk ter beschikking is gesteld aan de Politieacademie (artikel 47, tweede lid, onder c, van het Besluit beheer politie). Hiermee wordt inzicht gegeven in de verstrekte sterkte die aan de Politieacademie ter beschikking is gesteld. In de viermaandelijkse rapportage van de korpschef aan de minister (artikel 6 van het Besluit financieel beheer politie) wordt gerapporteerd over de verstrekte middelen die feitelijk ter beschikking zijn gesteld aan de Politieacademie.

  • Ten behoeve van deze rapportages krijgt het personeel dat in de Ondersteunende Dienst Politieacademie te werk wordt gesteld in het bronbestand (personeelsadministratie) een speciale codering. Zo kan de ingezette sterkte apart inzichtelijk worden gemaakt. Facilitaire kosten (zoals huisvesting, ICT en vervoer) en (overige) kosten voor de ondersteuning van de Politieacademie (zoals voor personeel dat in het Politiedienstencentrum of bij de Staf korpsleiding werkzaam zijn) worden genormeerd (P X Q) zichtbaar gemaakt in de jaarrekening.

  • De directeur van de Politieacademie rapporteert viermaandelijks aan de minister en in het jaarverslag van de Politieacademie over de taakuitvoering en het gevoerde beleid van de Politieacademie, waaronder de omvang van de sterkte en middelen die feitelijk ter beschikking zijn gesteld aan de Politieacademie (artikel 8 van het Besluit Politieacademie). Het betreft hier een rapportage over de verstrekte sterkte en middelen die daadwerkelijk feitelijk zijn ingezet door de Politieacademie.

  • Voor 15 maart stelt de directeur van de Politieacademie ten behoeve van de verantwoording over het voorafgaande jaar een jaarverslag en jaarrekening van de Politieacademie vast. Het jaarverslag beschrijft, naast de taakuitoefening en het gevoerde beleid en het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg (artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen), de verantwoording over de inzet van de aan de Politieacademie ter beschikking gestelde sterkte en middelen. In de jaarrekening wordt rekening en verantwoording afgelegd over het financieel beheer van de Politieacademie (artikel 35 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen). Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van de minister (artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen).

  • Voor 15 mei stelt de minister ten behoeve van verantwoording aan de Staten-Generaal in het jaar volgend op het verslagjaar de jaarrekening van de politie vast. In de jaarrekening worden onder meer de middelen die feitelijk ter beschikking zijn gesteld aan de Politieacademie inzichtelijk gemaakt (artikel 12, eerste lid, tweede volzin, van het Besluit financieel beheer politie).

Rol Algemene Rekenkamer

Zoals aangegeven in de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Kamerstukken I, 2015/16, 34 129, E, blz. 7), is de Algemene Rekenkamer op basis van de huidige Comptabiliteitswet 2001 bevoegd bij de Politieacademie rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoek te verrichten en behoudt zij deze bevoegdheid op grond van het op 8 maart jl. ingediende «voorstel van wet houdende regels inzake het beheer, de informatievoorziening, de controle en de verantwoording van de financiën van het Rijk, inzake het beheer van publieke liquide middelen buiten het Rijk en inzake het toezicht op het beheer van publieke liquide middelen en publieke financiële middelen buiten het Rijk (Comptabiliteitswet 2016)» (Kamerstukken II 2015/16, 34 426, nr. 2).

Voornoemd wetsvoorstel regelt daarnaast dat de Algemene Rekenkamer bevoegd wordt om onderzoek te verrichten naar middelen in natura die om niet aan de Politieacademie ter beschikking zijn gesteld. Vooruitlopend op deze wettelijke regeling zullen de directeur van de Politieacademie en de Minister van Veiligheid en Justitie de Algemene Rekenkamer alle medewerking verlenen om onderzoek te verrichten naar middelen in natura die om niet aan de Politieacademie ter beschikking zijn gesteld.

Sterkte ten behoeve van de politieonderwijsraad

De bekostiging van de POR, waaronder hoofdzakelijk de kosten voor het ondersteunend secretariaat, komt ten laste van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies zijn van toepassing op de vergoedingen aan de leden van de POR. De sterkte en middelen voor de uitvoering van de taken van de POR worden door de politie feitelijk ter beschikking gesteld, waarbij de sterkte wordt vastgesteld in het beheersplan van de politie en de middelen ter beschikking worden gesteld door de politie op basis van een jaarlijkse bijzondere bijdrage van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de politie. De bekostiging met tussenkomst van de politie is een voortzetting van de bestaande situatie en het budget daartoe maakt deel uit van een bijzondere bijdrage die de minister jaarlijks aan de politie ter beschikking stelt.6 Voor een bekostiging via een bijzondere bijdrage is gekozen, zodat de regels die gelden voor de verantwoording van een bijzondere bijdrage en voor de vaststelling van deze bijdrage van toepassing zijn (zie artikel 12 van het Besluit financieel beheer politie).

In het jaarverslag van de politie wordt inzichtelijk gemaakt welke sterkte daadwerkelijk aan de POR ter beschikking is gesteld (artikel 47, tweede lid, onder d, van het Besluit beheer politie). De verantwoording van de middelen geschiedt op eenzelfde wijze als voor andere bijzondere bijdragen.

De POR verantwoordt de ter beschikking gestelde sterkte in het jaarlijkse verslag van de POR (artikel 7, derde lid, van het Besluit politieonderwijsraad).

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2017, de datum waarop de met dit besluit samenhangende Wet inbedding Politieacademie in werking is getreden.7 Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, vanwege het belang om deze regelgeving, die alleen de politie raakt, zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met de sinds 1 januari 2017 in werking getreden Wet inbedding Politieacademie. Het verlenen van terugwerkende kracht heeft geen consequenties voor de politie. Met de politie en de Politieacademie is afgesproken dat in de periode tussen 1 januari 2017 en inwerkingtreding van het besluit wordt gehandeld conform het ontwerpbesluit.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Zie het Besluit sterkte en middelen Politieacademie.

X Noot
2

Zie artikel III van het Besluit van 12 oktober 2017, houdende wijziging van diverse besluiten aan de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (Stb. 2017, 441).

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 34 129, nr. 6, blz. 11.

X Noot
4

Zie Kamerstukken II 2014/15. 34 129, nr. 3, blz. 37, en nr. 6, blz. 11.

X Noot
5

Kamerstukken II 2014/15. 34 129, nrs 3 en 6, Kamerstukken II 2015/16, 34 129, nr. 15 en Kamerstukken I 2015/16, 34 129, E.

X Noot
6

Zie Kamerstukken II 2015/1, 34 129, nr. 3, blz. 20.

X Noot
7

Zie het Besluit van 17 november 2016 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (Stb. 2016, 439).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven