Besluit van 9 december 2016, houdende wijziging van het Besluit beheer politie in verband met de wijziging van de inrichting van de politie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 30 september 2016, nr. 805499;

Gelet op de artikelen 25, eerste lid, onder b en c, en 30, eerste lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 november 2016, nr. W03.16.0303/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 6 december 2016, nr. 2020855;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit beheer politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

ambtenaren van politie:

ambtenaren als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c, van de Politiewet 2012;

arrestantenzorg:

zorg voor de huisvesting, veiligheid, verzorging, bejegening en het vervoer van ingeslotenen door de regionale eenheid en door de Landelijke eenheid, bedoeld in artikel 3, in het gebied van die regionale eenheid;

beheersplan:

het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012;

commissies van toezicht op de arrestantenzorg:

de commissie, bedoeld in artikel 50;

ingeslotene:

de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, alsmede de persoon die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op een politiebureau is ondergebracht;

jaaraanschrijving:

jaaraanschrijving van Onze Minister waarin aanwijzingen worden gegeven aan de korpschef;

jaarverslag:

het jaarverslag, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012;

managementrapportage:

rapportage van de korpschef aan Onze Minister waarin wordt ingegaan op de uitvoering van het beheersplan;

politiecellencomplex:

een in een gebouw van de politie te onderscheiden ruimte waarin één of meer gangen met daaraan grenzend één of meer ruimten liggen die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen.

B

De artikelen 19 tot en met 25 worden vernummerd tot de artikelen 45 tot en met 51, de artikelen 26 tot en met 28 vervallen en de artikelen 29 en 30 worden vernummerd tot de artikelen 52 en 53.

C

De hoofdstukken 2, 3 en 4 komen te luiden:

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING LEDEN VAN DE LEIDING VAN EEN EENHEID

Artikel 2

Bij ministeriële regeling worden ambtenaren van politie aangewezen die naast de politiechef deel uitmaken van de leiding van een eenheid.

HOOFDSTUK 3. DE LANDELIJKE EENHEID

Artikel 3
  • 1. Er is één landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012, genaamd: Landelijke eenheid.

  • 2. De Landelijke eenheid is belast met de taken, bedoeld in artikel 42, eerste lid, onder a tot en met c, van de Politiewet 2012.

  • 3. De Landelijke eenheid bestaat uit de leiding van de Landelijke eenheid en uit de volgende onderdelen:

    • a. de Staf landelijke eenheid;

    • b. de Dienst landelijk operationeel centrum;

    • c. de Dienst landelijke recherche;

    • d. de Dienst landelijke informatieorganisatie;

    • e. de Dienst landelijke operationele samenwerking;

    • f. de Dienst infrastructuur;

    • g. de Dienst bewaken en beveiligen;

    • h. de Dienst speciale interventies;

    • i. de Dienst bedrijfsvoering Landelijke eenheid.

Artikel 4

De Staf landelijke eenheid heeft in ieder geval tot taak de ondersteuning van de leiding van de Landelijke eenheid.

Artikel 5

De Dienst landelijk operationeel centrum heeft in ieder geval tot taak:

  • a. het monitoren, ondersteunen en coördineren van operaties van de Landelijke eenheid en van grootschalige operaties;

  • b. het aannemen en doorgeleiden van via het landelijke telefoonnummer 112 middels een mobiel netwerk ontvangen meldingen van spoedeisende situaties;

  • c. het aannemen en doorgeleiden van via het landelijke telefoonnummer 144 ontvangen meldingen over mishandeling of verwaarlozing van dieren, dieren in acute nood, gewonde dieren of dieren die een gevaar voor zichzelf of de veiligheid van mensen opleveren.

Artikel 6

De Dienst landelijke recherche heeft in ieder geval tot taak:

  • a. het bestrijden van zware, georganiseerde vormen van criminaliteit die naar aard of organisatie een (inter)nationaal karakter hebben en de rechtstaat of de vitale infrastructuur ondermijnen;

  • b. het afhandelen van complexe internationale rechtshulpverzoeken;

  • c. het leveren van specialistische ondersteuning bij de bestrijding van de criminaliteit.

Artikel 7

De Dienst landelijke informatieorganisatie heeft in ieder geval tot taak:

  • a. het landelijk inwinnen, coördineren en verwerken van informatie ten behoeve van de sturing op en de ondersteuning van de politietaak;

  • b. het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken;

  • c. het verzorgen van internationale informatie-uitwisseling.

Artikel 8

De Dienst landelijke operationele samenwerking heeft in ieder geval tot taak het leveren van hoogwaardige, specialistische ondersteuning ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, waaronder:

  • a. het in stand houden van infiltratieteams die als taak hebben het uitvoeren van een bevel tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening en tot stelselmatige inwinning van informatie;

  • b. het verzamelen en verwerken van opsporings- en handhavingsinformatie;

  • c. het ontwikkelen en toepassen van innovatieve instrumenten en expertise;

  • d. de inzet van bereden politie voor de uitvoering van de politietaak en protocollaire taken;

  • e. de inzet van politiespeurhonden als bedoeld in artikel 23, onder c, van het Besluit bewapening en uitrusting politie, en specialistische dieren;

  • f. het leveren van specialistische forensische ondersteuning;

  • g. het in stand houden van een landelijk team forensische opsporing.

Artikel 9

De Dienst infrastructuur heeft in ieder geval tot taak:

  • a. het uitvoeren van de politietaak op de (hoofd)infrastructuur en het signaleren en adviseren daarover en het coördineren daarvan;

  • b. het bieden en uitvoeren van specialistische ondersteuning voor de uitvoering van de politietaak op de (hoofd)infrastructuur;

  • c. het geven van luchtsteun en het uitvoeren van het luchtvaarttoezicht.

Artikel 10

De Dienst bewaken en beveiligen heeft in ieder geval tot taak:

  • a. de persoonsbeveiliging van de leden van het Koninklijk Huis en hun gasten;

  • b. het zorgdragen voor de beveiliging van personen;

  • c. het opstellen en uitvoeren van beveiligingsplannen;

  • d. het verzorgen van de coördinatie van bijzondere middelen en beveiligingsmaatregelen waar deze inzet de eenheden overstijgt.

Artikel 11

De Dienst speciale interventies heef in ieder geval tot taak:

  • a. het in stand houden van aanhoudings- en ondersteuningsteams die, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, tot taak hebben:

    • 1°. het verrichten van planmatige aanhoudingen;

    • 2°. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten;

    • 3°. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden;

    • 4°. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten en andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van het bevoegd gezag;

  • b. het in stand houden van één of meerdere bijzondere bijstandseenheden als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Politiewet 2012 of onderdelen daarvan.

Artikel 12

De Dienst bedrijfsvoering landelijke eenheid heeft in ieder geval tot taak het sturen van de bedrijfsvoeringsactiviteiten ingericht binnen de Landelijke eenheid en het zorgdragen voor de aansluiting tussen de vraag vanuit de Landelijke eenheid en de door het Politiedienstencentrum te leveren producten en diensten.

HOOFDSTUK 4. DE REGIONALE EENHEDEN

Artikel 13

De regionale eenheden worden als volgt aangeduid:

  • a. de regionale eenheid in het arrondissement Noord-Nederland als: de regionale eenheid Noord-Nederland;

  • b. de regionale eenheid in de arrondissementen Overijssel en Gelderland als: de regionale eenheid Oost-Nederland;

  • c. de regionale eenheid in het arrondissement Midden-Nederland als: de regionale eenheid Midden-Nederland;

  • d. de regionale eenheid in het arrondissement Noord-Holland als: de regionale eenheid Noord-Holland;

  • e. de regionale eenheid in het arrondissement Amsterdam als: de regionale eenheid Amsterdam;

  • f. de regionale eenheid in het arrondissement Den Haag als: de regionale eenheid Den Haag;

  • g. de regionale eenheid in het arrondissement Rotterdam als: de regionale eenheid Rotterdam;

  • h. de regionale eenheid in het arrondissement Zeeland-West-Brabant als: de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant;

  • i. de regionale eenheid in het arrondissement Oost-Brabant als: de regionale eenheid Oost-Brabant;

  • j. de regionale eenheid in het arrondissement Limburg als: de regionale eenheid Limburg.

Artikel 14
  • 1. Een regionale eenheid bestaat uit de leiding van de regionale eenheid en in ieder geval uit de volgende onderdelen:

    • a. de Staf regionale eenheid;

    • b. districten;

    • c. de Dienst regionaal operationeel centrum;

    • d. de Dienst regionale recherche;

    • e. de Dienst regionale informatieorganisatie;

    • f. de Dienst regionale operationele samenwerking;

    • g. de Dienst bedrijfsvoering regionale eenheid.

  • 2. De regionale eenheid Amsterdam bestaat tevens uit een Dienst infrastructuur.

  • 3. De regionale eenheid Rotterdam bestaat tevens uit een Dienst zeehavenpolitie.

Artikel 15

De Staf regionale eenheid heeft in ieder geval tot taak het ondersteunen van de leiding van de regionale eenheid.

Artikel 16
  • 1. Een district is geografisch verdeeld in basisteams, die gebiedsgebonden basispolitiezorg uitvoeren.

  • 2. Een district bestaat voorts uit:

    • a. een districtsrecherche;

    • b. een flexteam.

Artikel 17

De districtsrecherche heeft in ieder geval tot taak het opsporen en aanpakken van criminaliteit met hoge impact en de probleemgerichte aanpak van veelvoorkomende criminaliteit.

Artikel 18

Het flexteam heeft in ieder geval tot taak het probleemgericht inzetten van capaciteit ter ondersteuning van de basisteams.

Artikel 19

De Dienst regionaal operationeel centrum heeft in ieder geval tot taak zorg te dragen voor de operationele aansturing van politieoperaties.

Artikel 20
  • 1. De Dienst regionale recherche heeft in ieder geval tot taak:

    • a. het doen van probleem- en themagerichte onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden, onderzoeken naar delicten met hoge impact, onderzoeken op geprioriteerde thema’s en onderzoeken naar criminele activiteiten die aan terrorisme kunnen worden gelieerd;

    • b. het handhaven van de vreemdelingenwetgeving en het bestrijden van mensenhandel en mensensmokkel;

    • c. het bieden van specialistische ondersteuning in de eenheid op het terrein van de opsporing;

    • d. het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

  • 2. De Dienst regionale recherche houdt, zelfstandig of samen met een Dienst regionale recherche van één of meer andere regionale eenheden ten behoeve van de recherchefunctie een gegevensbestand bij voor de verwerking van politiegegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

  • 3. De Dienst regionale recherche beschikt zelfstandig of samen met een Dienst regionale recherche van één of meer andere regionale eenheden over één of meer observatie-eenheden die zijn belast met de uitvoering van een bevel tot observatie als bedoeld in de artikelen 126g en 126o van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 21

De Dienst regionale informatieorganisatie heeft in ieder geval tot taak het inwinnen van criminele-inlichtingen en openbare orde-inlichtingen, coördineren, analyseren, veredelen en verstrekken van informatie ten behoeve van de sturing op en de ondersteuning van de uitvoering van het politiewerk.

Artikel 22

De Dienst regionale operationele samenwerking heeft in ieder geval tot taak het ondersteunen van de uitvoering van het politiewerk in de regionale eenheid. Bij deze dienst zijn in ieder geval ondergebracht taken op het terrein van:

  • a. de conflict- en crisisbeheersing;

  • b. het toezicht, de handhaving en de criminaliteitsbestrijding op de infrastructuur;

  • c. de arrestantenbehandeling;

  • d. de inzet van diensthonden.

Artikel 23

De Dienst infrastructuur van de regionale eenheid Amsterdam is in ieder geval belast met de uitvoering van de politietaak op de hoofdwegen, het water en het havengebied van Amsterdam.

Artikel 24

De Dienst zeehavenpolitie van de regionale eenheid Rotterdam is in ieder geval belast met de uitvoering van de politietaak in het zeehavengebied van Rotterdam.

Artikel 25

De Dienst bedrijfsvoering regionale eenheid heeft in ieder geval tot taak het sturen van de bedrijfsvoering die binnen de regionale eenheid is ingericht en het zorgdragen voor de aansluiting tussen de vraag vanuit de regionale eenheid en de door het Politiedienstencentrum te leveren producten en diensten.

D

De hoofdstukken 5, 6, 7 en 8 worden vernummerd tot hoofdstukken 8, 9, 10 en 11.

E

Na artikel 25 (nieuw) worden drie hoofdstukken ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 5. PARAATHEID

Artikel 26

De regionale eenheden beschikken ieder over een organisatie van mobiele eenheden ten behoeve van:

  • a. het optreden ter handhaving van de openbare orde en hulpverlening, in het bijzonder bij grootschalige manifestaties en evenementen;

  • b. het uitvoeren van evacuaties;

  • c. het bewaken en beveiligen van objecten;

  • d. het optreden bij crises en rampen;

  • e. het uitvoeren van zoekacties;

  • f. het aanhouden van ordeverstoorders.

Artikel 27

De regionale eenheden en de Landelijke eenheid beschikken ieder over een staf die ten behoeve van het bevoegd gezag zorg draagt voor de coördinatie van grootschalig politieoptreden.

HOOFDSTUK 6. DE ONDERSTEUNENDE DIENSTEN

Artikel 28
  • 1. Er is een ondersteunde dienst, genaamd: Staf korpsleiding.

  • 2. De Staf korpsleiding bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de Korpsstaf;

    • b. de Directie operatiën;

    • c. de Directie human resource management;

    • d. de Directie facility management;

    • e. de Directie financiën en control;

    • f. de Directie informatievoorziening;

    • g. de Directie communicatie.

Artikel 29

De Korpsstaf heeft in ieder geval tot taak de ondersteuning van de korpschef en de krachtens artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012 aangewezen ambtenaren van politie die deel uitmaken van de leiding van de politie.

Artikel 30

De Directie operatiën heeft in ieder geval tot taak het ontwikkelen van de strategie- en beleidsvorming van de politie op het terrein van de politiële taakuitvoering.

Artikel 31

De Directie human resource management heeft in ieder geval tot taak het ontwikkelen van de strategie- en beleidsvorming van de politie op het terrein van personeelszaken.

Artikel 32

De Directie facility management heeft in ieder geval tot taak het ontwikkelen van de strategie- en beleidsvorming van de politie op het terrein van huisvestiging, middelen en diensten ter ondersteuning van de politie.

Artikel 33

De Directie financiën en control heeft in ieder geval tot taak het ontwikkelen van de strategie- en beleidsvorming van de politie op het terrein van de financiën alsmede het stellen van financiële kaders en het bewaken van de doelmatige besteding van de middelen.

Artikel 34

De Directie informatievoorziening heeft in ieder geval tot taak het ontwikkelen van de strategie- en beleidsvorming van de politie op het terrein van de informatievoorziening.

Artikel 35

De Directie communicatie heeft in ieder geval tot taak het ontwikkelen van de strategie- en beleidsvorming van de politie op het terrein van de communicatie.

Artikel 36
  • 1. Er is een ondersteunende dienst, genaamd: Politiedienstencentrum.

  • 2. Het Politiedienstencentrum bestaat uit de leiding van het Politiedienstencentrum en uit de volgende onderdelen:

    • a. de Staf politiedienstencentrum;

    • b. de Dienst human resource management;

    • c. de Dienst facility management;

    • d. de Dienst financiën;

    • e. de Dienst informatiemanagement;

    • f. de Dienst informatie- en communicatietechnologie;

    • g. de Dienst communicatie.

Artikel 37

De Staf politiedienstencentrum heeft in ieder geval tot taak de ondersteuning van de leiding van het Politiedienstencentrum.

Artikel 38

De Dienst human resource management heeft in ieder geval tot taak het uitvoeren van het door de Directie human resource management, bedoeld in artikel 28, onder c, geformuleerde beleid.

Artikel 39

De Dienst facility management heeft in ieder geval tot taak het uitvoeren van het door de Directie facility management, bedoeld in artikel 28, onder d, geformuleerde beleid.

Artikel 40

De Dienst financiën heeft in ieder geval tot taak het uitvoeren van het door de Directie financiën en control, bedoeld in artikel 28, onder e, geformuleerde beleid.

Artikel 41

De Dienst informatiemanagement heeft in ieder geval tot taak het uitvoeren van het door de Directie informatievoorziening, bedoeld in artikel 28, onder f, geformuleerde beleid.

Artikel 42

De Dienst informatie- en communicatietechnologie heeft in ieder geval tot taak het leveren van informatie- en communicatiediensten binnen de regionale eenheid en het uitvoeren van het door de Directie informatievoorziening, bedoeld in artikel 28, onder f, geformuleerde beleid.

Artikel 43

De Dienst communicatie heeft in ieder geval tot taak het uitvoeren van door de Directie communicatie, bedoeld in artikel 28, onder g, geformuleerd beleid.

HOOFDSTUK 7. NADERE REGELS OVER DE ORGANISATIE VAN DE POLITIE

Artikel 44

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de organisatie van de politie, bedoeld in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6.

F

In artikel 45 (nieuw) wordt «artikel 21, eerste lid» vervangen door: artikel 47, eerste lid.

G

Het opschrift van hoofdstuk 11 (nieuw) komt te luiden: HOOFDSTUK 11. Slotbepaling.

ARTIKEL II

De Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, derde lid, onder k, wordt «AOE-hond» vervangen door «AOT-hond» en wordt «een aanhoudings- en ondersteuningseenheid» vervangen door: een aanhouding en ondersteuningsteam als bedoeld in artikel 11, onder a, van het Besluit beheer politie.

B

In artikel 6, eerste lid, wordt «de mobiele eenheid of de aanhoudings- en ondersteuningseenheid» vervangen door: een mobiele eenheid als bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie of een aanhoudings- en ondersteuningsteam als bedoeld in artikel 11, onder a, van het Besluit beheer politie.

C

In artikel 14 wordt «de mobiele eenheid» vervangen door: een mobiele eenheid als bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie.

D

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de mobiele eenheid» vervangen door: een mobiele eenheid als bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie.

2. In het tweede lid wordt «AOE-hond» vervangen door «AOT-hond» en wordt «een AOE» vervangen door: een aanhoudings- en ondersteuningsteam als bedoeld in artikel 11, onder a, van het Besluit beheer politie.

ARTIKEL III

Het Besluit bewapening en uitrusting politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. aanhoudings- en ondersteuningsteam:

een aanhoudings- en ondersteuningsteam als bedoeld in artikel 11, onder a, van het Besluit beheer politie.

In de artikelen 6, derde lid, en 13, eerste lid, wordt «een aanhoudings- en ondersteuningseenheid» telkens vervangen door: een aanhoudings- en ondersteuningsteam.

B

In artikel 11 wordt na «de mobiele eenheid» ingevoegd:, bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie.

C

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na «de mobiele eenheid» ingevoegd:, bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie.

2. In onderdeel b wordt «AOE-hond» vervangen door «AOT-hond» en wordt «een aanhoudings- en ondersteuningseenheid» vervangen door: een aanhoudings- en ondersteuningsteam.

ARTIKEL IV

Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 27, tweede lid, onder c, en 27b, tweede lid, onder c, wordt na «een mobiele eenheid» telkens ingevoegd: als bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie.

B

In artikel 29, eerste lid, wordt na «een mobiele eenheid» ingevoegd: als bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie.

ARTIKEL V

In artikel 1, onderdeel i, van het Besluit financieel beheer politie wordt «artikel 19 van het Besluit beheer politie» vervangen door: artikel 45 van het Besluit beheer politie.

ARTIKEL VI

In de artikelen 24, onderdeel d, en 29, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt «artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie» telkens vervangen door: artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie.

ARTIKEL VII

Het Besluit politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2:2, eerste en tweede lid, 2:3, eerste, tweede en vierde lid, en 2:8, wordt «een eenheid die» telkens vervangen door: een team dat.

B

In artikel 2:2, derde lid, wordt «de in het tweede lid genoemde eenheid» vervangen door: het in het tweede lid bedoelde team.

C

In artikel 2:3, zesde lid, wordt «de eenheid» vervangen door: het team.

D

In artikel 2:4, eerste lid, wordt «een daartoe ingerichte eenheid die» vervangen door: een daartoe ingericht team dat.

E

In artikel 2:5, derde lid, wordt «de betreffende eenheid» vervangen door: het betreffende team.

F

In artikel 2:10, tweede lid, wordt «de betreffende eenheid die» vervangen door «het betreffende team dat» en wordt «een eenheid» vervangen door: een team.

G

In de artikelen 4:2, eerste lid, onderdeel u, en 4:3, eerste lid, onderdeel a, derde streepje, en onderdeel e, onder 2˚, wordt «artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie» telkens vervangen door: artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie.

H

Artikel 6a:2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «een daartoe ingerichte eenheid die» vervangen door: een daartoe ingericht team dat.

2. In onderdeel e wordt «een eenheid die» vervangen door: een team dat.

3. In onderdeel f wordt «de betreffende eenheid die» vervangen door «het betreffende team dat» en wordt «een eenheid» vervangen door: een team.

ARTIKEL VIII

Artikel 1, onder e, van het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden komt te luiden:

e. infiltratieteam:

een team als bedoeld in artikel 8, onder a, van het Besluit beheer politie.

ARTIKEL IX

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 9 december 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de zestiende december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

De hoofdstukken 2 tot en met 4 van het oorspronkelijke Besluit beheer politie dienden in belangrijke mate gezien te worden als een technische vertaling van de (oude) Regeling beheer politie. Net als bij de (oude) Regeling beheer politie1 gingen voornoemde hoofdstukken uit van de organisatie die de korpschef aantrof per 1 januari 2013 («dag 1») die ook tot inwerkingtreding van het onderhavige besluit nog de feitelijke bestaande situatie was en niet de toekomstige organisatie van het landelijke politiekorps zoals beschreven in het door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde Inrichtingsplan nationale politie.2

Bij brief van 7 december 2012 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het inrichtingsplan van de nationale politie aangeboden aan de Tweede Kamer, nadat dit plan met diverse partijen is afgestemd. Met de in het inrichtingsplan opgenomen structuur van het landelijke korps is een «blauwdruk» gegeven voor het landelijke korps. Voornoemde brief is besproken door de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie tijdens een algemeen overleg op 24 januari 2013.3 Dit overleg heeft niet geleid tot een wijziging van het inrichtingsplan.

Met de afronding van fase 1 van de personele reorganisatie per medio 2016 is de formele plaatsing van de politiemedewerkers in de organisatie van het landelijke politiekorps zoals beschreven in het Inrichtingsplan nationale politie grotendeels afgerond. Daarmee kan de organisatie zoals opgetekend in het inrichtingsplan in werking treden. Het onderhavige besluit (de nieuwe hoofdstukken 3 tot en met 6) vormt de formalisatie van deze organisatie. In verband met het invoegen van de nieuwe hoofdstukken zijn de oorspronkelijke hoofdstukken 5 tot en met 8 en de daarin opgenomen artikelen vernummerd en zijn enkele andere besluiten wetstechnisch aangepast.

Inrichtingsplan

Uit de Politiewet 2012 (artikel 25) volgt reeds dat de politie bestaat uit:

  • a. tien regionale eenheden, belast met de uitvoering van de politietaak;

  • b. een of meer bij ministeriële regeling aan te wijzen landelijke eenheden, belast met de uitvoering van de politietaak;

  • c. een of meer bij ministeriële regeling aan te wijzen ondersteunende diensten.

Op grond van artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de Politiewet 2012 worden bij algemene maatregel van bestuur een of meer landelijke eenheden en ondersteunende diensten aangewezen. Deze aanwijzing vindt plaats in de nieuwe artikelen 3 (de Landelijke eenheid), 28 (de Staf korpsleiding) en 36 (het Politiedienstencentrum) van het Besluit beheer politie.

Uit de Politiewet 2012 (artikel 42, eerste lid), in samenhang met het nieuwe artikel 3 van het Besluit beheer politie, volgt voorts dat de Landelijke eenheid is belast met:

  • a. de landelijke en specialistische uitvoering van politietaken, in samenwerking met de regionale eenheden, de Koninklijke marechaussee en de in artikel 10, tweede lid, van die wet bedoelde personen;

  • b. het verzamelen, registreren, bewerken, beheren, analyseren en verstrekken van informatie en het verrichten van andere ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de taakuitvoering van de onder a genoemde organen en personen, en de andere bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betrokken organen, alsmede de internationale uitwisseling van informatie en de landelijke voorlichting aan particulieren;

  • c. het waken over de veiligheid van leden van het koninklijk huis en andere door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen personen.

Het inrichtingsplan beschrijft dat elke eenheid en het Politiedienstencentrum is opgebouwd uit een staf en diensten met daarbinnen afdelingen en daarbinnen teams. De regionale eenheid bestaat daarnaast uit districten. De Staf korpsleiding is opgebouwd uit een staf en directies met daarbinnen afdelingen en daarbinnen teams.

In de nieuwe hoofdstukken 3 tot en met 6 van het Besluit beheer politie is als uitgangspunt genomen om de organisatie van de eenheden en het Politiedienstencentrum vast te leggen tot en met het niveau van de diensten en van de Stafkorpsleiding tot en met het niveau van de directies (de hoofdstructuur). Enkele uitzonderingen zijn gemaakt voor teams die in andere besluiten bij naam worden genoemd, te weten de infiltratieteams en de aanhoudings- en ondersteuningsteams. Indien nodig kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden vastgesteld over deze onderdelen (zie het nieuwe artikel 44). Te denken is aan regels over de organisatie van een mobiele eenheid.

Per dienst of directie zijn de taken beschreven die in ieder geval door de dienst of directie worden uitgevoerd. Met «in ieder geval» wordt tot uitdrukking gebracht dat taken slechts op hoofdlijnen zijn beschreven en dat de taken niet uitsluitend door de desbetreffende dienst of directie worden uitgevoerd. De gegeven taakomschrijvingen vormen dan ook geen inperking van de bevoegdheid van de ambtenaar van politie die werkzaam is bij een dienst om zijn taak in het gehele land uit te oefenen (zie artikel 6 van de Politiewet 2012).

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de Financial Intelligence Unit-Nederland die beheersmatig bij de politie is ondergebracht en de Unit interventie mariniers, een onderdeel van het Ministerie van Defensie, geen onderdeel uitmaken van de politie zelf en om die reden niet in dit besluit zijn opgenomen.

Consultatie

Het ontwerp van het voorliggende besluit is ter consultatie aangeboden aan de regioburgemeesters, het College van procureurs-generaal, de Algemene Rekenkamer en de korpschef.

De regioburgemeesters geven aan zich in grote lijnen te kunnen vinden in het ontwerpbesluit. Hun voorstel om in het nieuwe artikel 21 tot uitdrukking te brengen dat binnen de Dienst regionale informatieorganisatie zowel criminele-inlichten als openbare orde-inlichten worden ingewonnen, is overgenomen.

Daarnaast vragen de regioburgemeesters aandacht voor het vraagstuk omtrent de toepassing van bevoegdheden tot het heimelijk inwinnen door de politie van informatie voor de handhaving van de openbare orde. Zij geven aan dit onderwerp graag gezamenlijk te willen verkennen.

Voorts merken zij naar aanleiding van het ontwerpbesluit op dat daar waar er in de uitvoering van taken sprake is van verschuiving van werkzaamheden naar andere diensten, er ook sprake moet zijn van overheveling van de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte en middelen. Zij gaan ervan uit dat dit gebeurt in overleg met het gezag.

Ten slotte benadrukken zij dat het sterktebeleid, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a, van het Besluit beheer politie volgend zal moeten zijn aan de in de Politiewet 2012 omschreven bevoegdheid van het gezag om de verdeling van de politiesterkte over de onderdelen van de eenheden te bepalen (artikel 39, eerste lid van de Politiewet 2012). Dit betekent volgens hen dat onder meer de formatie van de politie moet aansluiten op de in de regionale eenheid bepaalde sterkteverdeling. Zij zien dit graag in de toelichting verwerkt.

Indien werkzaamheden worden overgeheveld van een regionale of de Landelijke eenheid of ondersteunende dienst naar een andere regionale of de Landelijke eenheid of een ondersteunende dienst, wordt de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte eveneens overgeheveld. Dit is zo geregeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit verdeling sterkte en middelen van de politie.

Dit onderwerp en ook beide andere genoemde ontwerpen, het heimelijk inwinnen door de politie van informatie voor de handhaving van de openbare orde en de formatie van de politie, lenen zich goed voor bespreking in het overleg, bedoeld in artikel 19, van de Politiewet 2012.

De Algemene Rekenkamer heeft bij het beoordelen van het ontwerpbesluit met name gelet op aspecten die betrekking hebben op de governance-structuur van de politie. De Algemene Rekenkamer constateert dat de hoofdstructuur van de (onderdelen van de) organisatie, zoals beschreven in het inrichtingsplan, in het ontwerpbesluit is vastgelegd en dat de taken die de respectievelijke diensten en directies in ieder geval dienen uit te voeren zijn beschreven. Zij geeft aan dat die beschrijvingen in haar ogen een goede en essentiële stap zijn.

Wel geeft de Algemene Rekenkamer aan dat zij in het ontwerpbesluit een beschrijving mist van de onderlinge samenhang en verantwoordelijkheden tussen de organisatieonderdelen zoals tussen de eenheden en de ondersteunende diensten.

Naar aanleiding van deze opmerking is bij de toelichting op artikel I, onderdeel E, ingegaan op de samenwerking en de samenhang tussen en de verantwoordelijkheden van de verschillende diensten en eenheden.

Ook constateert de Algemene Rekenkamer dat het oorspronkelijke hoofdstuk 5 van het Besluit beheer politie (over de jaaraanschrijving, het beheersplan, de managementrapportages, het jaarverslag en de informatieverstrekking op het terrein van het beheer) ongewijzigd in stand blijft, waardoor volgens haar enkele PIOFACHJ-taken4, zoals de communicatie en juridische taken, buiten beeld blijven. Tevens wijst zij erop dat er normen of kaders moeten zijn waaraan de uitvoering van deze taken moet voldoen en dat een verwijzing naar die normen of kaders mogelijk kan worden opgenomen in (de toelichting op) dit ontwerpbesluit.

Het is niet zo dat door het Besluit beheer taken op het terrein van het beheer buiten beeld zouden blijven. Het wordt niet wenselijk geacht al deze onderwerpen op dit niveau te regelen. Het oorspronkelijke artikel 20 van het Besluit beheer politie (nu: artikel 46), dat inhoudelijk ongewijzigd blijft, bepaalt welke onderwerpen ten minste in het beheersplan dienen te zijn opgenomen. Het betreft een niet limitatieve opsomming. In de jaaraanschrijving geeft de minister aan welke voorbereidende handelingen en welke informatie de korpschef aanvullend dient te verrichten dan wel aan te leveren voor onder meer het beheersplan. Dit biedt de minister de mogelijkheid om ieder onderwerp op het terrein van het beheer op te nemen in zowel de jaaraanschrijving als het beheersplan. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de communicatie en juridische taken. Deze flexibiliteit is gewenst gelet op het zeer brede scala aan beheeronderwerpen en de wisselende actualiteit van deze onderwerpen. Ook wat betreft de normen en de kaders waaraan bij de uitvoering van taken moet worden voldaan, is flexibiliteit gewenst. Ook hiervoor is de jaaraanschrijving een geschikt document gebleken.

Ten slotte wijst de Algemene Rekenkamer er op dat een belangrijk aandachtspunt bij de inrichting van een goede plannings- en controlcyclus de onafhankelijkheid van de controlfunctie is. Dat vereist dat duidelijk wordt beschreven hoe die onafhankelijkheid wordt gewaarborgd en welke escalatiemogelijkheden de controller heeft. Om die reden adviseert zij om de positie van de controller adequaat te regelen in het Besluit financieel beheer politie of het Besluit beheer politie.

Evenals de Algemene Rekenkamer onderschrijf ik het belang van de onafhankelijkheid van de controlfunctie. Dat is ook de reden dat de benaming van de Directie financiën van de Staf korpsleiding is gewijzigd in «de Directie financiën en control» en de directeur van deze directie (verder: directeur financiën en control) een bijzonder positie heeft op het vlak van de financiële en bedrijfsvoeringscontrol. Dit is uitgewerkt in het Financieel governance statuut dat begin 2014 door de korpschef, met instemming van de minister, is vastgesteld. Hierin is onder meer beschreven: de controlfunctie, de directe rapportagelijn van de directeur financiën en control naar de korpschef, de functionele relatie van de directeur financiën en control met de verantwoordelijke directeur binnen het directoraat-generaal Politie van mijn departement en de relatie van de directeur financiën en control met de directeur Financieel en economische zaken (FEZ) van mijn departement zoals deze vanuit de Comptabiliteitswet 2001 voortvloeit. Het Financieel governance statuut geeft inzicht in de inrichting van de besturing, de beheersing, de verantwoording en het toezicht op de financiële huishouding van de politie en in het verlengde daarvan op de bedrijfsvoering van de politie. De (onafhankelijke) positie van de directeur financiën en control en daarmee van het grootste deel van de controlfunctie is hierin beschreven.

In aanvulling op het Financieel governance statuut is eind 2014 door de korpschef een instructie voor de directeur financiën en control vastgesteld. Hierin zijn de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de directeur financiën en control expliciet vastgelegd. In de instructie zijn naast de (relevante) bepalingen uit het Financieel governance statuut en het Besluit Taak FEZ eveneens de (nieuwe) eisen uit het Gemeenschappelijk normenkader voor financieel beheer, verantwoording en intern toezicht5 van de Minister van Financiën meegenomen.

Naar aanleiding van de herijking worden de taken en verantwoordelijkheden van de directeur financiën en control uitgebreid waardoor hij eveneens korpscontroller (concern controller) wordt. Deze bundeling van controltaken leidt tot integrale control. De beschrijving hiervan en daarmee de verdere formalisering van de rol van de korpscontroller zal plaatsvinden in een aangepast Financieel governance statuut.

Gelet op het bovenstaande ben ik de mening toegedaan dat met het huidige instrumentarium en de voorgenomen aanpassingen de onafhankelijkheid van de controlfunctie op een adequate en doelmatige wijze is verantwoord en geborgd.

Door de korpschef is instemmend gereageerd op het ontwerpbesluit. Hij geeft aan dat het ontwerpbesluit in zeer nauwe en vruchtbare samenwerking tussen het ministerie en de politie is voorbereid. De keuze om in de nieuwe hoofdstukken 3 tot en met 6 de organisatie vast te leggen tot en met het niveau van de diensten en directies sluit volgens de korpschef goed aan bij de mandaatregeling.

Het College van procureurs-generaal heeft geen reactie toegezonden.

Voorhang

Het ontwerpbesluit is bij brieven van 31 augustus 2016 aan de voorzitters van beide kamers der Staten-Generaal aangeboden in verband met de voorhangprocedure. Beide kamers hebben geen aanleiding gezien tot het stellen van vragen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A, B en C

De artikelen in de nieuwe hoofdstukken 3 en 4 brengen mee dat enkele begripsomschrijvingen («aandachtsgebieden» en «horizontale fraude») in het oorspronkelijke artikel 1 niet blijven gehandhaafd. Gekozen is voor het opnieuw formuleren van artikel 1.

In de definitie van «politiecellencomplex» is met «een gebouw van de politie» verduidelijkt dat het uitsluitend een politiecellencomplex van de politie betreft.

Voor een toelichting bij artikel 2 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2 van het oorspronkelijke Besluit beheer politie (Stcrt. 2015, 223, blz. 15). De Regeling aanwijzing leden korpsleiding en leiding landelijke en regionale eenheden is hierop gebaseerd (naast artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012).

Landelijke eenheid

De Landelijke eenheid is omwille van de diversiteit aan disciplines ingedeeld in een leiding, een staf, zeven operationele diensten en één Dienst bedrijfsvoering landelijke eenheid. De operationele diensten zijn een Dienst landelijk operationeel centrum (DLOC), een Dienst landelijke recherche (DLR), een Dienst landelijke informatieorganisatie (DLIO), een Dienst landelijke operationele samenwerking (DLOS), een Dienst infrastructuur, een Dienst bewaken en beveiligen (DB&B) en een Dienst speciale interventies (DSI).

De Landelijke eenheid kent zelfstandige en ondersteunende taken. De zelfstandige taken liggen in hoofdzaak op het terrein van de aanpak van zware criminaliteit, terrorismebestrijding, bewaken en beveiligen en de aanpak van veiligheidsproblemen op de infrastructuur. De Landelijke eenheid fungeert tevens voor internationale partners ten aanzien van de operationele samenwerking, informatie-uitwisseling en rechtshulp als een centraal aanspreekpunt indien voor het buitenland niet duidelijk is tot wie zij zich moeten richten (het zogeheten «single point of contact»). Genoemde taken zijn georganiseerd in de DLR, de DB&B en de DI.

De ondersteunende taken liggen in hoofdzaak op het terrein van specialistische rechercheondersteuning, specialistische forensische ondersteuning, intelligence en informatievoorziening, internationale politiesamenwerking, interventie, luchtsteun, operationele ondersteuning en landelijke operationele coördinatie. Deze taken zijn georganiseerd in de DLOS, de DLIO, de DSI en de DLOC. Deze vier diensten leveren ondersteuning of werken in het verlengde van operaties die elders worden geïnitieerd: zowel in de Landelijke eenheid als in de regionale eenheden. Omwille van efficiëntie, samenhang en de wens tot onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid zijn de ondersteuningstaken niet gescheiden naar afnemers maar integraal georganiseerd, behoudens deconcentratie ten behoeve van territoriale spreiding. Wat betreft de DSI wordt erop gewezen dat artikel 59, eerste lid, van de Politiewet 2012 het bestaan van een of meer bijzondere bijstandseenheden reeds voorschrijft en ook bepaalt dat deze bijzondere bijstandseenheden worden belast met bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Defensie aangewezen bijzondere onderdelen van de politietaak.

Voor een toelichting op de taken van de verschillende diensten wordt verwezen naar het inrichtingsplan, blz. 181 tot en met 227.

Regionale eenheid

De aanduiding van de regionale eenheden (artikel 13) is niet veranderd ten opzichte van het oorspronkelijke artikel 3.

Omwille van de eenheid en de doelmatigheid zijn de regionale eenheden op hoofdlijnen eenduidig ingericht. Dat komt ook de samenwerking tussen de verschillende eenheden en de uitwisseling van «best practices» ten goede. Waar mogelijk is ook de organisatie van de Landelijke eenheid – op onderdelen – gespiegeld aan de organisatie van de regionale eenheden. Gezien de afwijkende taakstelling (hierboven toegelicht) kent de organisatie van de Landelijke eenheid echter op een aantal punten een afwijkend karakter.

De regionale eenheid bestaat naast de leiding uit een staf, een aantal districten, een Dienst regionaal operationeel centrum (DROC), een Dienst regionale recherche (DRR), een Dienst regionale informatieorganisatie (DRIO), een Dienst regionale operationele samenwerking (DROS) en een Dienst bedrijfsvoering regionale eenheid (DBV RE).

De organisatie van de regionale eenheden kent de volgende gelaagdheid:

  • districten met daarbinnen (basis)teams, de districtsrecherche en een flexteam.

  • diensten met daarbinnen afdelingen, al dan niet organisatorisch opgebouwd uit teams.

In de basisteams zijn alle basispolitieprocessen verenigd: noodhulp, intake en service, handhaving en opsporing.

De districtsrecherche is, in samenspraak met de opsporing binnen de basisteams, verantwoordelijk voor de opsporing en aanpak van criminaliteit met hoge impact en de probleemgerichte aanpak van veelvoorkomende criminaliteit.

Het district heeft flexibele capaciteit ondergebracht in een flexteam met als kerntaak het probleemgericht inzetten van capaciteit ter ondersteuning van de basisteams ten behoeve van openbare orde en opsporing. Het flexteam wordt ingezet op prioriteiten bepaald door het gezag.

De DRIO verzorgt onder meer de inwinning, analyse en verstrekking van zowel de zogenoemde criminele-inlichtingen als de zogenoemde openbare orde-inlichtingen.

De regionale eenheid Amsterdam heeft op basis van een risicoprofiel en de specifieke veiligheidsproblematiek op de infrastructuur een afzonderlijke Dienst infrastructuur. De taken van die dienst zijn bij de andere regionale eenheden belegd binnen de DROS.

De regionale eenheid Rotterdam heeft op basis van een risicoprofiel en veiligheidsproblematiek rond de zeehaven een afzonderlijke Dienst zeehavenpolitie.

Voor een toelichting op de taken van de verschillende diensten wordt verwezen naar het inrichtingsplan, blz. 144 tot en met 173.

Onderdeel E
Paraatheid

De artikelen 26 en 27 zijn ontleend aan de artikelen 14 en 15 van het oorspronkelijke Besluit beheer politie. Deze twee artikelen zijn in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht (Paraatheid) omdat het hier geen reguliere organisatieonderdelen van de eenheden van de politie betreft, maar organisatorische voorzieningen die in het kader van de paraatheid van die eenheden worden opgebouwd. De regionale eenheden dienen ieder te beschikken over een organisatie van mobiele eenheden voor de in artikel 26 opgesomde taken en de regionale en de landelijke eenheden dienen ieder te beschikken over een staf grootschalig en bijzonder optreden voor de in artikel 27 genoemde taken.

Ondersteunende dienst

Er zijn twee ondersteunende diensten: de Staf korpsleiding en het Politiedienstencentrum. De Staf korpsleiding ondersteunt de korpschef bij de leiding en het beheer van de politie.

In de kern is het onderscheid tussen de directies van de Staf korpsleiding en de diensten van het Politiedienstencentrum dat eerstgenoemde verantwoordelijk is voor het ontwikkelen van de strategie en het beleid en de als tweede genoemde voor de uitvoering daarvan.

Het spreekt voor zich dat een goede samenwerking tussen de Staf korpsleiding en het Politiedienstencentrum onderling alsook de samenwerking tussen de beide ondersteunende diensten en de eenheden van groot belang is voor het functioneren van de politie. Die samenwerking dient te zijn gezekerd door goede onderlinge werkafspraken die de onderlinge samenhang tussen de genoemde korpsonderdelen versterken. In grote lijnen is de samenwerking tussen de diensten en de eenheden als volgt vormgegeven.

De hoofden van de diensten bedrijfsvoering van de eenheden zijn verantwoordelijk voor het formuleren van de vraag naar producten en diensten door hun eenheid aan het Politiedienstencentrum alsook voor het aangeven van de beleidsmatige wensen van hun eenheid aan de directeuren van de directies van de Staf korpsleiding. Zij dragen er zorg voor dat die vraag en die wensen zo goed mogelijk aansluiten bij de bij de uitvoering van de politietaak gevoelde behoeften in hun eenheid.

Mede op basis van de door de hoofden van de diensten bedrijfsvoering van de eenheden opgestelde beleidsmatige wensen formuleren de directies van de Staf korpsleiding, onder verantwoordelijkheid van de korpschef en -leiding, de strategie en het beleid voor de producten en diensten. Daardoor wordt bewerkstelligd dat de strategie en het beleid goed aansluit bij de in de praktijk gevoelde behoeften.

Het Politiedienstencentrum voert de door de Staf korpsleiding opgestelde strategie en het beleid uit en levert op basis van de vraag van de eenheden producten en diensten aan die eenheden. Dat maakt dat deze producten en diensten goed aansluiten bij de vraag van de eenheden. Het Politiedienstencentrum werkt daarbij bovendien vanuit het adagium «maatwerk waar nodig, standaardisatie waar het kan». Dit maakt het mogelijk dat de taakuitvoering door de politie zo goed mogelijk aansluit bij de door de gezagsdragers geformuleerde opdrachten.

Artikel 44 biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nader regels te stellen omtrent de onderdelen van de politie genoemd in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6. Het vormt in ieder geval de grondslag voor de volgende regelingen:

  • Regeling aanhoudings- en ondersteuningseenheid en samenwerking speciale eenheden (de artikelen 5 en 57 van de Politiewet 2012 en artikel 44 van het Besluit beheer politie)

  • Regeling mobiele eenheid 2007 (artikel 44 van het Besluit beheer politie);

Artikelen II tot en met VIII

Deze artikelen strekken tot een technische aanpassing van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, het Besluit bewapening en uitrusting politie, het Besluit bezoldiging politie, het Besluit financieel beheer politie, het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens en het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden met het oog op de wijzigingen in het Besluit beheer politie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

De Regeling beheer politie gold van 1 januari 2013 tot 1 juli 2015.

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 346.

X Noot
3

Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 368.

X Noot
4

Personeel, Inkoop, Organisatie, Financiën, Automatisering, Communicatie, Huisvesting en Juridisch.

X Noot
5

Kamerstukken II 2013/14, 33 822, nr. 1, bijlage 1.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven