Besluit van 13 juli 2016, houdende aanpassing van algemene maatregelen van bestuur in verband met de invoering van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht en van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 3 september 2015, nr. 680716;

Gelet op de artikelen 30f en 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 8:36f, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, 231 en 841 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, 294, tweede lid, van de Faillissementswet, 16 van de Uitvoeringswet grondkamers, 14 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, 11 van de Wet op de rechterlijke organisatie, 37, vijfde lid, en 41, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand en 5:80b, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 september 2015, nr. W03.15.0302/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 12 juli 2016, nr. 780596;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit administratieve bepalingen Bopz wordt «verzoekschrift» telkens vervangen door: verzoek.

ARTIKEL II

In artikel 1, eerste lid, onder c, van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 wordt «het verzoekschrift» vervangen door «de procesinleiding» en wordt «waar het is ingediend» vervangen door: waar deze is ingediend.

ARTIKEL III

In artikel 15, achtste lid, van het Besluit openbare biedingen Wft wordt «verzoekschrift» vervangen door: procesinleiding.

ARTIKEL IV

Het Besluit orde van dienst gerechten wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 2 en 14 vervallen.

B

Artikel 13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt onder verlettering van de onderdelen b tot en met e tot a tot en met d.

2. In onderdeel a (nieuw) wordt «aangebracht» vervangen door: ingediend.

C

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. Het bestuur van een gerecht draagt er zorg voor dat steeds een overzicht van de bij dat gerecht te behandelen zaken elektronisch beschikbaar is, onder vermelding van:

    • a. het zaaknummer en

    • b. de stand waarin de procedure zich bevindt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het bestuur ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geen of een beperkte vermelding van de te behandelen zaak ter beschikking stellen.

D

Artikel 16, eerste lid, onder c, komt te luiden: een andere daartoe aangewezen rechter onderscheidenlijk raadsheer.

E

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

Voor andere zaken dan strafzaken waarin recht op inzage van stukken bestaat, wordt door het bestuur van een gerecht de wijze waarop niet-elektronische inzage kan plaatsvinden, vastgesteld bij reglement, en indien van toepassing, de tijden van die inzage.

ARTIKEL V

In het bij het Besluit register schuldsaneringsregeling behorende model wordt «verzoekschrift» vervangen door «een verzoek» en wordt «terechtzitting» telkens vervangen door: zitting.

ARTIKEL VI

Artikel 2 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «dagvaarding, oproeping of aanzegging die het geding inleidt» vervangen door: oproeping in een vorderingsprocedure.

2. In onderdeel c wordt «betekening van een verzoekschrift met oproeping om in rechte te verschijnen» vervangen door: betekening van een procesinleiding met oproeping om in een verzoekprocedure te verschijnen.

ARTIKEL VII

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, tweede lid, onder e, wordt «rolverrichtingen» vervangen door: procedurele handelingen.

B

In artikel 7, eerste lid, vervalt: , met uitzondering van rolzittingen.

ARTIKEL VIII

Artikel 28 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het verzoekschrift» vervangen door «de procesinleiding» en wordt «wordt gevraagd en dat» vervangen door: wordt verzocht en die.

2. In het tweede en vierde lid wordt «het verzoekschrift» telkens vervangen door «de procesinleiding» en wordt «Het verzoekschrift» telkens vervangen door: De procesinleiding.

ARTIKEL IX

In artikel 32 van het Uitvoeringsbesluit pacht vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.

ARTIKEL X

Ingetrokken worden:

1. Het Besluit betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het elektronisch verzenden van verzoeken en mededelingen met betrekking tot de rol;

2. Het Besluit elektronische indiening dagvaarding;

3. Het Besluit elektronisch verkeer met de bestuursrechter.

ARTIKEL XI

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XII

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Paros, 13 juli 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de eenentwintigste juli 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding

Het Programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) heeft tot doel het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht te moderniseren door deze te digitaliseren, en de civielrechtelijke procedure te vereenvoudigen en te versnellen.

Met de digitalisering van civiel- en bestuursrechtelijke procedures worden partijen verplicht een procedure in het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht langs elektronische weg te voeren en processtukken digitaal bij het gerecht in te dienen. Van deze verplichting zijn enkele categorieën van partijen uitgezonderd, waaronder natuurlijke personen, zogenaamde informele verenigingen en buitenlandse rechtspersonen, tenzij zij worden bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener. Partijen die digitaal procederen, krijgen via een webportaal op de inlogpagina van de rechterlijke instanties toegang tot hun digitale dossier («Mijn Zaak»). In het digitale systeem kunnen partijen in hun digitale dossier de ingediende (proces)stukken en de berichten van de rechter inzien. Partijen kunnen via het digitale systeem ook volgen wat er in hun zaak aan de orde is, zoals welke proceshandeling moet worden verricht en binnen welke termijn. De rechter en de griffier zien de zaak die zij onder handen hebben en de stand waarin deze zich bevindt eveneens in het digitale systeem (via «Mijn Werkomgeving»). Met de komst van het nieuwe digitale systeem voor gegevensverwerking van de gerechten en de bestuursrechter wordt in civiele dagvaardingszaken de rol als volgsysteem van lopende zaken bij ieder gerecht vervangen.

De beoogde vereenvoudiging en versnelling van civiele procedures brengen mee dat deze procedures voortaan aanvangen met één inleidend document – de procesinleiding – in plaats van met een dagvaarding of een verzoekschrift, en op meer uniforme wijze verlopen. In procedures die voorheen met een dagvaarding werden ingeleid, is de inschakeling van een deurwaarder voor het bezorgen van de procesinleiding aan de wederpartij niet meer verplicht, tenzij de wederpartij na een informele wijze van bezorgen niet in het geding verschijnt. Verder komen er meer wettelijke termijnen voor het verrichten van specifieke proceshandelingen en worden bestaande termijnen verkort. Daarnaast krijgt de civiele rechter een sterkere regierol, waardoor hij meer sturing kan geven aan het verloop van de procedure en meer maatwerk kan leveren door, waar nodig, van de nieuwe uniforme basisprocedure af te wijken.

Deze processuele vernieuwingen zijn tot stand gebracht in de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstukken I, 2014/15, 34 059, nr. A) en de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Kamerstukken I, 2014/15, 34 138). In de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Kamerstukken II, 2014/15, 34 212) zijn, in verband met de inwerkingtreding van de eerste twee wetten, technische en terminologische wijzigingen aangebracht in andere onderdelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en in overige wetten. In het kader van het programma KEI is voorts het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht opgesteld. Dit besluit stelt nadere eisen aan het gebruik van het digitale systeem van de rechterlijke instanties.

Het onderhavige besluit ziet – overeenkomstig de aanpassing van wetten in formele zin in de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht – op de aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de nieuwe terminologie van de eerste twee genoemde wetten. Voor een uitgebreide toelichting op de technische wijzigingen verwijs ik naar de toelichting bij de Invoeringswet (Kamerstukken II, 2014/15, 34 212, nr. 3, i.h.b. par. 2). Daarnaast wordt in dit besluit een drietal algemene maatregelen van bestuur ingetrokken in verband met de invoering van een algemene en uitgebreidere regeling voor het procederen langs elektronische weg (zie nader de toelichting op artikel X).

ARTIKELEN

Artikelen I, II, III, V en VIII

De in deze artikelen opgenomen wijzigingen zijn uitsluitend van terminologische aard. De invoering van een uniforme procesinleiding voor de civiele procedure heeft tot gevolg dat het verzoekschrift niet meer een inleidend processtuk is in civiele zaken. De term «verzoekschrift» is in verband daarmee vervangen door de «procesinleiding» of het «verzoek», afhankelijk van de context van de desbetreffende bepaling. De procesinleiding is het (materiële) processtuk dat wordt ingediend bij de rechter die bevoegd is op een verzoek te beslissen. In de artikelen II, III en VIII wordt daarom de term verzoekschrift vervangen door «de procesinleiding». In artikel V is het «verzoekschrift» vervangen door «verzoek», omdat het daar gaat om de beslissing op een verzoek. In artikel I is de term verzoekschrift ook vervangen door «verzoek». In die gewijzigde bepaling wordt namelijk verwezen naar een verzoekschrift als bedoeld in een andere bepaling, terwijl in die laatste bepaling alleen over het indienen van een verzoek wordt gesproken (zie artikel 2 van het Besluit administratieve bepalingen Bopz, dat verwijst naar de artikelen 4 en 34g van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen). Uit de algemene bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat het verzoek door middel van een procesinleiding bij de rechter moet worden ingediend.

De term «terechtzitting» is vervangen door «zitting» (zie artikel V), omdat de terechtzitting tegenwoordig meer een associatie heeft met het strafrecht. Deze term is overigens niet aangepast in algemene maatregelen van bestuur waarin de term terechtzitting mede ziet op die in strafzaken en andere soort terechtzittingen, zoals installatiezittingen.

Artikel IV

Dit artikel wijzigt enkele bepalingen van het Besluit orde van dienst gerechten, waarin regels worden gegeven voor de orde van dienst binnen de gerechten.

Onderdeel A (waarin de artikelen 2 en 14 vervallen) houdt verband met het vervallen van de rolzittingen in civiele vorderingsprocedures. Het nieuwe digitale systeem voor gegevensverwerking neemt de functie van volgsysteem van de rol over. Hierdoor worden de nieuwe zaken niet meer aangebracht en door de griffier op de rol ingeschreven, zoals artikel 125, vierde lid, Rv bepaalde en vervalt de rolzitting waarop de processtukken tussen partijen worden uitgewisseld en de rechter processuele beslissingen neemt. Nieuwe zaken worden voortaan ingediend via het digitale systeem. Via dat systeem kunnen partijen ook de stand van de procedure volgen en alle processtukken inzien. Procespartijen die niet verplicht zijn tot digitaal procederen, zoals natuurlijke personen die niet worden bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener, en van de elektronische weg ook geen gebruik maken, kunnen de procesinleiding op papier bij het gerecht indienen (artikel 30c, vierde lid, Rv). De griffier zal de procesleiding dan in het digitale systeem plaatsen, zodat deze zichtbaar is voor de wederpartij die wel digitaal procedeert. In de administratie van de bij het gerecht aanhangige zaken zullen de zaken op volgorde van indiening of plaatsing door de griffier in het digitale systeem automatisch worden verwerkt en ingeschreven. Hierop ziet de wijziging van artikel 13, eerste lid (onderdeel B).

Met de komst van het digitale systeem van gegevensverwerking worden de te behandelen zaken ook niet meer voorgedragen op de rol en heeft het beschikbaar stellen van een als agenda fungerend overzicht van die zaken voor elke openbare zitting geen zin meer. Toch bestaat nog behoefte aan een digitaal roljournaal voor het in de praktijk gangbare observeren van zaken door advocaten van wie de cliënt (nog) geen partij is bij die zaak en dus via «Mijn Zaak» geen toegang heeft, maar die wel de procedure wil volgen. Hierbij kan worden gedacht aan een derde beslagene, die overweegt een vordering tot voeging of tussenkomst in te stellen. Artikel 15 (zie onderdeel C) wordt daarom zodanig aangepast dat het bestuur van een gerecht steeds een overzicht van de bij dat gerecht te behandelen zaken beschikbaar stelt. Dit overzicht zal, gelet op het uitgangspunt van digitaal procederen en een digitale communicatie door het gerecht, uitsluitend elektronisch beschikbaar zijn. Ook het huidige roljournaal, dat in de praktijk vrijwel alleen door advocaten en gerechtsdeurwaarders wordt geraadpleegd, is in elektronische vorm beschikbaar. Het overzicht van de te behandelen zaken wordt dus, in afwijking van artikel 30c, vijfde lid, Rv, niet door de griffier op papier verstrekt. Dit zou vanwege de omvang van het overzicht van zaken ondoenlijk zijn. Bovendien kan dit overzicht per dag verouderd zijn in verband met de in een zaak verrichte proceshandelingen door de partijen of de rechter. Partijen die geen gebruik (kunnen) maken van de digitale weg, kunnen telefonisch bij de griffie van het gerecht de door hen gewenste informatie opvragen. Op het overzicht van de bij een gerecht in behandeling zijnde zaken staat alleen het nummer waaronder die zaak bij het gerecht geregistreerd staat (het zaaknummer, zie sub a in het eerste lid) en de stand waarin de zaak zich in de procedure bevindt (sub b in het eerste lid). Andere informatie, waaronder zaakinhoudelijke gegevens, kan niet uit het overzicht worden afgeleid. De stand van de procedure (sub b) geeft uitsluitend aan wat de volgende proceshandeling in een zaak is. Als bijvoorbeeld een advocaat voor zijn cliënt wil achterhalen of een procedure tussen twee of meer partijen aanhangig is, dan kan hij dit bij de griffie navragen. Voorstelbaar is dat hiervoor een centraal punt beschikbaar wordt gesteld. Desgewenst kunnen de gerechten er ook voor kiezen om advocaten of andere betrokkenen de mogelijkheid te geven om langs elektronische weg (bijvoorbeeld een specifieke functie binnen «Mijn Zaak» of via de automatische systeemkoppeling) navraag te doen. Met deze bepaling blijft de huidige praktijk van het observeren van (andermans) zaken gehandhaafd.

Indien het vanwege zwaarwegende belangen niet gewenst is om het zaaknummer en/of de stand van de procedure op het overzicht van zaken te vermelden, kan het bestuur van het gerecht te allen tijde de vermelding van deze zaakgegevens achterwege laten (zie het tweede lid van artikel 15). De griffie van het gerecht kan dan uiteraard ook niet langs telefonische weg om het verstrekken van die informatie worden gevraagd.

Verder komt aan een andere met de rol verwante term geen betekenis meer toe. Dat is de term «rolrechter» onderscheidenlijk «rolraadsheer», die (mede) is belast met het uitspreken van vonnissen, arresten of beschikkingen in burgerlijke zaken op de rol. Deze term is vervangen door «een andere daartoe aangewezen rechter onderscheidenlijk raadsheer», die op een openbare zitting de uitspraak kan voordragen (zie het gewijzigde artikel 16, eerste lid, onder c, in onderdeel D).

Artikel 18 gaat er nog van uit dat inzage van stukken alleen bij het gerecht mogelijk is op bepaalde, door het gerecht vastgestelde tijden. In civiel- en bestuursrechtelijke zaken kunnen partijen die digitaal procederen en hun (proces)stukken langs elektronische weg indienen, op digitale wijze zien welke processtukken onderling zijn uitgewisseld of anderszins door de griffier of derden, zoals deskundigen, in het digitale systeem zijn geplaatst. De niet-elektronische inzage van stukken, waaronder stukken die zich vanwege de aard van het stuk niet voor digitale inzage lenen, wordt de uitzondering. Artikel 18 is hierop aangepast (onderdeel E).

Artikelen VII en IX

De wijzigingen in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (artikel VII) en het Uitvoeringsbesluit pacht (artikel IX) hangen samen met het vervallen van de rol als volgsysteem van de gerechten en de daarmee verband houdende rolzitting en -verrichtingen.

Artikel VI

Artikel 2 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) is in terminologische zin aangepast. In verband met de invoering van een uniforme procesinleiding in civiele procedures wordt een vordering niet meer ingesteld met een «dagvaarding». Daarmee samenhangend heeft de «dagvaardingsprocedure» aan betekenis verloren en wordt gesproken van de «vorderingsprocedure». In onderdeel a van artikel 2 is daarom de term exploot van «dagvaarding, oproeping of aanzegging die het geding inleidt» vervangen door het exploot van «oproeping in een vorderingsprocedure». Hetzelfde geldt voor de betekening van een verzoekschrift door de deurwaarder in onderdeel c van artikel 2. Het «verzoekschrift» is vervangen door de «procesinleiding» en ter onderscheiding van de vorderingsprocedure wordt nu gesproken van de «verzoekprocedure».

De in artikel 2 Btag genoemde tarieven worden met dit besluit niet gewijzigd. Dat betekent dat voor de oproeping in een vorderingsprocedure en de betekening van een procesinleiding in een verzoekprocedure hetzelfde tarief zal blijven gelden als voor het exploot van dagvaarding, oproeping of aanzegging en de betekening van een verzoekschrift gold, behoudens de jaarlijkse indexering op grond van artikel 14 Btag.

Artikel X

De nu plaatsvindende digitalisering van civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures brengt mee dat enkele bestaande algemene maatregelen van bestuur komen te vervallen, omdat de daarin opgenomen regelingen inmiddels zijn achterhaald.

In het civiele procesrecht is met het oog op de toenemende digitalisering van de samenleving enkele jaren geleden al – met de afschaffing van het procuraat – in artikel 33 Rv een grondslag voor een nadere regeling van elektronisch berichtenverkeer ingevoerd (Stb. 2008, 100). In het Besluit betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het elektronisch verzenden van verzoeken en mededelingen met betrekking tot de rol (Stb. 2008, 275) zijn hieromtrent nadere eisen gesteld. Daarnaast is bij wijze van tussenstap in het grotere proces van digitalisering van de procesvoering de Wet elektronische indiening dagvaarding tot stand gebracht (Stb. 2012, 100). Artikel 125, derde lid, Rv en het daarop gebaseerde Besluit elektronische indiening dagvaarding (Stb. 2012, 292) bieden de gerechtsdeurwaarder in bepaalde zaken de mogelijkheid een dagvaarding langs elektronische weg bij de kantonrechter in te dienen. Voor het bestuursrecht kan worden verwezen naar de enkele jaren geleden tot stand gekomen Wet elektronisch verkeer met de bestuursrechter (Stb. 2010, 173). Het daarbij ingevoerde artikel 8:40a, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het mogelijk een bestuursrechtelijke zaak digitaal aan te brengen. In het Besluit elektronisch verkeer met de bestuursrechter (Stb. 2010, 278) zijn de voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift langs elektronische weg bij de bestuursrechter nader uitgewerkt.

Met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht is digitaal procederen het uitgangspunt geworden en voor professionele partijen verplicht.1 Voor alle procedures in het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht is een algemene regeling getroffen (artikel 30c Rv en artikel 8:36a Awb) en zijn de mogelijkheden voor het voeren van een procedure langs elektronische weg uitgebreid. Rechtzoekenden kunnen voortaan niet alleen hun (proces)stukken langs elektronische weg indienen, maar zij kunnen ook via het webportaal van de rechterlijke instantie de voortgang van de procedure volgen. In verband met de invoering van de artikelen 30c Rv en 8:36a Awb zijn de artikelen 33, tweede lid, en 125, derde lid, Rv en artikel 8:40a, tweede lid, Awb vervallen. De op deze artikelen gebaseerde besluiten verliezen daarmee hun bestaansrecht en worden ingetrokken.

Artikel XI

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. In aansluiting op de wetgeving van het programma KEI wordt voorzien in een gefaseerde inwerkingtreding.

Artikel XII

Dit artikel bevat de citeertitel van dit besluit en sluit aan op die van de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

De procespartijen die niet verplicht zijn van de elektronische weg gebruik te maken, zijn – limitatief – opgesomd in de artikelen 30c Rv en 8:36b Awb en in artikel 8 van het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven