Besluit van 8 juni 2015, houdende regels over het financieel beheer van de politie (Besluit financieel beheer politie)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 februari 2015, nr. 616920, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën;

Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 april 205, nr. W03.15.0037/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 3 juni 2015, nr. 635432, uitgebracht mede in overeenstemming met Onze Minister van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. algemene bijdrage:

bijdrage voor het geheel van werkzaamheden dat wettelijk tot de taak van de politie behoort, niet zijnde een bijzondere bijdrage;

b. bijzondere bijdrage:

bijdrage voor een specifiek omschreven doel;

c. begrotingsjaar:

het kalenderjaar waarvoor de begroting dient;

d. verslagjaar:

het kalenderjaar waarover verslag wordt uitgebracht;

e. begroting:

de begroting, bedoeld in artikel 34 van de Politiewet 2012;

f. meerjarenraming:

de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de Politiewet 2012;

g. managementrapportage:

rapportage van de korpschef aan Onze Minister waarin wordt ingegaan op de financiële stand van zaken van de politie;

h. jaarrekening:

de jaarrekening, bedoeld in artikel 35 van de Politiewet 2012;

i. jaaraanschrijving:

de jaaraanschrijving, bedoeld in artikel 19 van het Besluit beheer politie.

Artikel 2

  • 1. De begroting en de meerjarenraming geven duidelijk en stelselmatig inzicht in de geraamde baten en lasten, de geraamde investeringen en de financiering hiervan alsmede de ontwikkeling van de vermogenspositie.

  • 2. De managementrapportages en de jaarrekening geven inzicht in de inzet en de besteding van de financiële middelen van de politie.

HOOFDSTUK 2. BEGROTINGS- EN VERANTWOORDINGSCYCLUS

Artikel 3

  • 1. De jaaraanschrijving heeft tevens betrekking op de managementrapportages alsmede op de door de korpschef te verrichten voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening en de daarvoor nodige informatie.

  • 2. De jaaraanschrijving bevat in ieder geval de modellen op basis waarvan de managementrapportages worden opgesteld alsmede regels over activering.

Artikel 4

  • 1. Onze Minister stelt voor de derde dinsdag van september de ontwerpbegroting van de politie en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming voor het komende begrotingsjaar op.

  • 2. De ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming, bedoeld in het eerste lid, wordt als bijlage bij de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Staten-Generaal gezonden.

  • 3. Onze Minister stelt de begroting en de daarbij behorende meerjarenraming voor het komende begrotingsjaar vast na goedkeuring van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn Ministerie door de Staten-Generaal.

Artikel 5

  • 1. De korpschef verstrekt jaarlijks uiterlijk op 1 januari aan Onze Minister de informatie die van belang is voor de Voorjaarsnota, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001.

  • 2. De korpschef verstrekt jaarlijks uiterlijk op 1 september aan Onze Minister de informatie die van belang is voor de Najaarsnota, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001.

Artikel 6

  • 1. De korpschef verstrekt aan Onze Minister een 3-maands-, een 6-maands-, 9-maands- en een 12-maandsmanagementrapportage en afzonderlijke maandrapportages over de maanden januari, februari, april, mei, juli, augustus, oktober en november.

  • 2. De 3-maands-, de 6-maands-, 9-maands- en de 12-maandsmanagementrapportage worden telkens uiterlijk op respectievelijk 1 mei, 1 augustus, 1 november en 1 februari verstrekt aan Onze Minister.

  • 3. De maandrapportages worden binnen 4 weken na het einde van de betreffende maand verstrekt aan Onze Minister.

Artikel 7

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 15 mei, ten behoeve van zijn verantwoording aan de Staten-Generaal in het jaar volgend op het verslagjaar, de jaarrekening vast.

  • 2. De jaarrekening wordt als bijlage van het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ter informatie aan de Staten-Generaal gezonden.

HOOFDSTUK 3. BEGROTING EN MEERJARENRAMING

Artikel 8

  • 1. De begroting en meerjarenraming bevatten een jaarlijks sluitende raming van de baten en lasten van de politie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de begroting en de meerjarenraming een negatief resultaat bevatten voor zover het negatieve resultaat wordt veroorzaakt door lasten waarvoor een bestemmingsreserve als bedoeld in artikel 17 is gevormd.

  • 3. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, het eigen vermogen van de politie aanwenden om de begroting en de meerjarenraming sluitend te maken.

HOOFDSTUK 4. BIJDRAGEN

Artikel 9

  • 1. De politie ontvangt uitsluitend bijdragen als bedoeld in artikel 33 van de Politiewet 2012.

  • 2. De bijdragen bestaan uit algemene en bijzondere bijdragen. Bijzondere bijdragen kunnen bij wege van voorschot worden verstrekt.

  • 3. Aan de algemene bijdragen kunnen voorwaarden worden verbonden en aan de bijzondere bijdragen worden voorwaarden verbonden.

Artikel 10

  • 1. Het totaal van de bijdragen, bedoeld in artikel 9, wordt betaalbaar gesteld in vier termijnen, respectievelijk op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober van elk jaar.

  • 2. De hoogte van de bijdrage per termijn wordt bepaald aan de hand van de liquiditeitsbehoefte van de politie.

HOOFDSTUK 5. DE JAARREKENING

Artikel 11

  • 1. Voor zover in dit besluit niet anders is bepaald, zijn de artikelen 361 tot en met 388, met uitzondering van de artikelen 362, zevende lid, 363, zesde lid, 377, 379, 380, 381a, 381b, 383, 383a tot en met 383e en 384, vierde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, met dien verstande dat in die artikelen:

    • a. voor «winst- en verliesrekening» wordt gelezen: exploitatierekening;

    • b. voor «de winst»: een positieve exploitatieresultaat;

    • c. voor «het verlies»: een negatief exploitatieresultaat;

    • d. voor «de algemene vergadering waarin zij wordt behandeld»: de datum waarop deze door Onze Minister wordt vastgesteld;

    • e. voor «het bestuur» wordt gelezen: de korpschef;

    • f. voor «de leden of aandeelhouders» wordt gelezen: Onze Minister;

    • g. voor «het handelsregister» wordt gelezen: de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid;

    • h. voor «omzet»: bijdragen van Onze Minister;

    • i. voor de inrichting van de jaarrekening, de modellen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, worden gebruikt.

  • 2. Ten behoeve van de controle van de jaarrekening door de accountant, bedoeld in artikel 35 van de Politiewet 2012, wordt het door Onze Minister vastgestelde controleprotocol gebruikt. De accountant wordt benoemd door Onze Minister, die de korpschef kan verzoeken daarvoor voorbereidende werkzaamheden te verrichten.

  • 3. Het verslag van de accountant bevat bevindingen over de vraag of het financieel beheer van de politie heeft voldaan aan de eisen van getrouwheid en rechtmatigheid.

  • 4. Het verslag van de accountant, bedoeld in het derde lid, wordt ter beschikking gesteld aan Onze Minister.

Artikel 12

  • 1. In de jaarrekening wordt verantwoording afgelegd over de besteding van de bijdragen.

  • 2. In de jaarrekening is een bedrijfsvoeringsparagraaf opgenomen waarin in ieder geval wordt ingegaan op de financiële rechtmatigheid, financieel en materieel beheer en overige aspecten van de bedrijfsvoering.

  • 3. Onze Minister kan de bij wege van voorschot verstrekte bijzondere bijdragen geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit de jaarrekening blijkt dat deze niet in overeenstemming met de gestelde voorwaarden zijn besteed.

  • 4. Niet bestede bijzondere bijdragen die al dan niet bij wege van voorschot zijn verstrekt worden:

    • a. als «openstaande bijdragen» onder de vlottende passiva verantwoord;

    • b. door Onze Minister voorzien van andere voorwaarden als bedoeld in artikel 9, derde lid, of

    • c. door Onze Minister in mindering gebracht op de bijzondere bijdragen van het volgende jaar dan wel geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

  • 5. Met de vaststelling van de jaarrekening zijn de bij wege van voorschot verstrekte bijzondere bijdragen vastgesteld, met uitzondering van de bijdragen die niet in overeenstemming met de gestelde voorwaarden zijn besteed en de niet bestede bijdragen.

HOOFDSTUK 6. LIQUIDITEITSMANAGEMENT EN EIGEN VERMOGEN

Artikel 13

Het eigen vermogen bestaat uitsluitend uit een algemene reserve.

Artikel 14

  • 1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 45, eerste, vierde en vijfde lid, en 46 tot en met 49a van de Comptabiliteitswet 2001 gelden voor de politie de in het tweede tot en met vijfde lid opgenomen regels.

  • 2. Het rekening-courantkrediet bij het Ministerie van Financiën bedraagt maximaal € 250 miljoen.

  • 3. De begroting bevat naast de meerjarenraming een financieringsparagraaf met daarin opgenomen een investeringsplan.

  • 4. Leningen worden slechts aangegaan voor investeringen in vaste activa, voor zover deze onderdeel zijn van het investeringsplan, bedoeld in het derde lid.

  • 5. De politie maakt gebruik van een door Onze Minister vastgesteld treasurystatuut, waarin in ieder geval de algemene doelstellingen en de richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie zijn vastgelegd.

Artikel 15

  • 1. Het eigen vermogen van de politie bedraagt ultimo het jaar minimaal 0% en maximaal 5% van de gemiddelde bijdragen van de laatste drie jaar voorafgaand aan het jaar waarover het vermogen wordt berekend.

  • 2. Indien het eigen vermogen het in het eerste lid gestelde maximum overschrijdt, verrekent Onze Minister het verschil met de algemene bijdrage van dat jaar.

  • 3. Indien Onze Minister instemt met een door de korpschef opgesteld bestedingsplan, dat maatregelen bevat waarmee het in het eerste lid bedoelde maximum wordt bereikt, wordt het verschil, bedoeld in het tweede lid, wederom beschikbaar gesteld aan de politie.

  • 4. Indien het eigen vermogen minder bedraagt dan 1,5% van de gemiddelde bijdragen, bedoeld in het eerste lid, stelt de korpschef een plan van aanpak op om binnen twee jaar boven de 1,5% uit te komen. Het plan van aanpak behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 5. Indien uit de jaarrekening blijkt dat sprake is van een negatief eigen vermogen dan dient bij de eerstvolgende begrotingswijziging van het Ministerie van Veiligheid en Justitie te worden aangegeven hoe het negatieve eigen vermogen door Onze Minister zal worden hersteld binnen het lopende begrotingsjaar en voert Onze Minister overleg met de korpschef over te nemen maatregelen, in aanvulling op het plan van aanpak als bedoeld in het vierde lid.

  • 6. De omvang van het toegestane eigen vermogen wordt ieder jaar berekend op grond van de vastgestelde jaarrekening van dat jaar.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Activa aangeschaft vóór de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 2012 worden afgeschreven overeenkomstig artikel 1 van de Regeling HAP, zoals dit luidde voor 1 januari 2013.

Artikel 17

  • 1. In afwijking van artikel 13 is in de balans van de politie een bestemmingsreserves toegestaan voor ICT tot maximaal € 366 miljoen.

  • 2. De bestemmingsreserve, bedoeld in het eerste lid, wordt niet meegewogen in de vaststelling van de omvang van het eigen vermogen, bedoeld in artikel 15.

  • 3. De bestemmingsreserve ICT blijft uiterlijk in stand tot een door Onze Minister te bepalen tijdstip.

Artikel 18

  • 1. In afwijking van artikel 15, eerste lid, mag het eigen vermogen van de politie gedurende de eerste vijf jaar na 1 januari 2013 maximaal 7,5% van de gemiddelde bijdragen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, bedragen.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, wordt de bijdrage vastgesteld op € 4,928 miljard voor 2012.

Artikel 19

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2015.

Artikel 20

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financieel beheer politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 8 juni 2015

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de drieëntwintigste juni 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In de Politiewet 2012 zijn in de artikelen 33 tot en met 37 de hoofdlijnen van de beleids- en beheerscyclus van de politie vastgelegd. Ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 2012 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld over het financieel beheer van de politie. Dit besluit strekt daartoe. Het besluit stelt regels rondom het tijdschema van de begroting, de managementrapportages en de jaarrekening, de bijdragen op grond van artikel 33 van de Politiewet 2012, het aangaan van leningen en de omvang van het eigen vermogen. Deze regels zijn nagenoeg geheel ontleend aan de Regeling financieel beheer politie. Na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen (Stb. 2012, 660) dienen dergelijke regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te worden vastgesteld. Het voorliggende besluit strekt daartoe.

Dit besluit hangt samen met het Besluit beheer politie op grond van artikel 30, eerste lid, van de Politiewet 2012 en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie op grond van artikel 36 van die wet. Het Besluit beheer politie behelst in hoofdzaak de inrichting van de politie. Daarnaast bevat dit besluit regels ten aanzien van informatie welke niet gerelateerd zijn aan de financiële beleids- en beheerscyclus.

Het Besluit verdeling sterkte en middelen regelt de vaststelling van de sterkte en de verdeling daarvan over de onderdelen van de politie door de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister). Aanvullend op de genoemde regelgeving zijn in diverse documenten rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de politie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie vastgelegd. Daarmee zijn ook de werkprocessen rond de financiële beleids- en beheerscyclus geregeld.

Bij het opstellen van deze regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gestelde bepalingen met betrekking tot agentschappen. Op grond van artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 2012 is dit besluit in overeenstemming met de Minister van Financiën vastgesteld.

Consultatie

Nadat het ontwerpbesluit met de korpsleiding van de politie is besproken, is het ter consultatie aangeboden aan de regioburgemeesters, het College van procureurs-generaal en de Algemene Rekenkamer.

Namens de regioburgemeester is bij brief van 16 april 2013 aangegeven dat zij geen opmerkingen hebben. Bij brief van 17 april 2013 heeft het College van procureurs-generaal, naast de opmerking dat in het ontwerpbesluit niet is aangegeven dat de Regeling financieel beheer politie vervalt, geen inhoudelijke opmerkingen. In reactie op deze opmerking wordt aangegeven dat de intrekking van die ministeriële regeling zal geschieden bij een (aparte) regeling van gelijke orde.

Conform de toezegging aan beide Kamers der Staten-Generaal1 is de Algemene Rekenkamer in de gelegenheid gesteld over de ontwerpen van het voorliggende besluit en van het Besluit beheer politie te adviseren. Bij brief van 11 juli 2013 constateert de Algemene Rekenmaker dat de ontwerpen deel zullen uitmaken van het geheel aan regelgeving om de governance van de politie, de interne en externe sturing te bepalen. Een aantal regelingen is gereed, andere regelingen zijn in een meer of minder vergevorderd stadium van ambtelijke voorbereiding. Nu naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer een totaalbeeld noodzakelijk is om te kunnen toetsen of de twee voorgelegde ontwerpbesluiten consistent zijn en of deze in het totaal voldoende waarborgen bieden voor een goed beheer en financieel beheer van de politie, geeft de Algemene Rekenkamer aan dat de consultatie te vroeg is.

Beide ontwerpen zijn, mede naar aanleiding van het opstellen van daarmee samenhangende lagere regelingen, aangepast en bij brief van 15 april 2014 opnieuw voor advies aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Bij brief van 10 september 2014 is door de Minister van Veiligheid en Justitie nadere informatie gegeven over enkele recente relevante ontwikkelingen en een verdere toelichting op enkele keuzes die de inhoud van het ontwerp Besluit beheer politie hebben bepaald.

Bij brief van 7 oktober 2014 constateert de Algemene Rekenkamer dat de Minister van Veiligheid en Justitie in het afgelopen jaar de governance verder heeft uitgewerkt en ingericht. Zo is de samenhang tussen beheer en beleid verbeterd voor wat betreft de begrotings- en verantwoordingscyclus, is de onafhankelijke commissie van toezicht op het beheer politie ingesteld en is het Controleprotocol voor de jaarrekening politie en het Treasurystatuut politie vastgesteld. De Algemene Rekenkamer concludeert dat het ontwerpbesluit financieel beheer politie en het ontwerpbesluit beheer politie in dat kader op dit moment voldoende waarborgen bieden voor de sturing op het (financieel) beheer van de politie.

Voorhang

Bij brief van 14 november 2014 heeft de Minister het ontwerpbesluit aangeboden aan de Staten-Generaal in verband met de wettelijk geregelde voorhang (Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 488). De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister. Bij brief van 6 februari 2015 zijn de vragen beantwoord (Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 502). Deze brief is geagendeerd voor een algemeen overleg van voornoemde vaste commissie van 11 februari 2015 (Kamerstukken II 29 628, nr. 512). De voorhang heeft niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Het begrip algemene bijdrage dat in artikel 1, onder a, wordt omschreven sluit aan op de algemene bijdrage die onder het oude politiebestel aan de regionale korpsen werd verstrekt. De bijzondere bijdrage (artikel 1, onder b) komt in de plaats van de in artikel 2 van het voormalige Besluit financiën regionale politiekorpsen genoemde specifieke budgetten, compensaties en bijzondere bijdragen. Het gaat om alle bijdragen, niet zijnde de algemene bijdrage, die voor een specifiek doel worden uitgekeerd aan de politie. In de toelichting op artikel 9 wordt nader ingegaan op de begrippen bijzondere en algemene bijdrage.

Artikel 2

In het nieuwe politiebestel stelt de Minister de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening van de politie vast. In de jaaraanschrijving, bedoeld in artikel 19 van het Besluit beheer politie, zullen verscheidene voorbereidende werkzaamheden van de korpschef worden gevraagd die de Minister optimaal in staat stellen de begroting, meerjarenraming en de jaarrekening op te stellen. Artikel 2 bepaalt dat de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening een duidelijk en stelselmatig inzicht geven in de geraamde onderscheidenlijk gerealiseerde baten en lasten, de geraamde onderscheidenlijk gerealiseerde investeringen en de financiering hiervan alsmede de ontwikkeling van de vermogenspositie.

Hoofdstuk 2. Begrotings- en verantwoordingscyclus

Artikel 3

In de Comptabiliteitswet 2001 is onder andere het rijksbegrotingsproces geregeld. Bij dat proces is voor de begrotingscyclus van de politie zoveel mogelijk aangesloten.

Het begrotingsproces van het Ministerie van Veiligheid en Justitie begint met het verschijnen van de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) in november, twee jaar voordat deze begroting wordt uitgevoerd. De RBV zijn voorschriften van de Minister van Financiën die gelden voor de ministers van alle departementen met technische en procedurele aanwijzingen ten aanzien van hun departementale begroting.

Artikel 19 van het Besluit beheer politie bepaalt dat de Minister de korpschef jaarlijks vóór 1 december een jaaraanschrijving zendt. Onverminderd dat artikel wordt in artikel 3 bepaald dat de jaaraanschrijving betrekking heeft op de modellen voor de managementrapportages alsmede op de door de korpschef te verrichten voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de begroting, meerjarenraming en de jaarrekening en de aan de Minister te verstrekken benodigde informatie hiertoe.

Artikel 4

De begroting betreft het komende begrotingsjaar en de meerjarenraming betreft de vier op het begrotingsjaar volgende jaren, bedoeld in artikel 34 van de Politiewet 2012. In juni levert de Minister zijn departementale ontwerpbegroting aan bij de Minister van Financiën. In overleg met het Ministerie van Financiën wordt de ontwerpbegroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie uitgewerkt en vindt definitieve besluitvorming plaats in de ministerraad over alle departementale begrotingen.

Op basis van de resultaten van deze besluitvorming stelt de Minister voor de derde dinsdag van september de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming van de politie voor het komende begrotingsjaar vast. Op de derde dinsdag van september worden de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming, samen met de Miljoenennota, aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit betekent dat de Minister de ontwerpbegroting en het daarbij behorende ontwerp van de meerjarenraming van de politie voor het komende begrotingsjaar vaststelt onder voorbehoud van goedkeuring van de departementale begroting voor hetzelfde jaar van het ministerie door de Tweede en Eerste Kamer. Nadat de Tweede en Eerste Kamer de departementale begroting van Veiligheid en Justitie hebben goedgekeurd, zal de Minister de korpschef hiervan binnen twee weken schriftelijk op de hoogte stellen. Deze brief bevestigt daarmee de vaststelling van de begroting van de politie, of brengt daarin veranderingen aan die het gevolg zijn van veranderingen in de departementale begroting.

De Rijksbegroting bevat onder meer de begrotingen van alle departementen en wordt door de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer van de Staten-Generaal toegezonden. De afzonderlijke begroting van de politie is een bijlage bij de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en wordt ter informatie meegezonden. De begroting behoort hiermee tot de zogenaamde «witte stukkenstroom».

Artikel 5

De Minister van Financiën dient jaarlijks een voor- en najaarsnota in bij de Eerste en Tweede Kamer. Bij voor- en najaarsnota vindt besluitvorming plaats over herprioritering van de Rijksgelden voor het daaropvolgende begrotingsjaar of bijstelling van het huidige begrotingsjaar. Indien de Minister herprioritering voor de politie noodzakelijk acht vanwege voorziene tekorten dan wel overschotten, verstrekt de korpschef uiterlijk 1 januari (ten behoeve van de voorjaarsnota) respectievelijk 1 september (ten behoeve van de najaarsnota) de benodigde informatie aan de Minister zodat deze verwerkt kan worden in de voor- en najaarsnota besluitvorming.

Artikel 6

De korpschef verstrekt managementrapportages aan de Minister. Deze rapportages betreffen maandrapportages en een uitgebreidere managementrapportage bij 3-, 6-, 9 en 12-maanden. Met deze cyclus wordt aangesloten bij de cyclus binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het ligt voor de hand dat de maandrapportages, die elke maand, met uitzondering van de maanden maart, juni, september en december, worden verstrekt, zoveel mogelijk aansluiten op de rapportages die de korpschef intern hanteert ter sturing van de politie. De maandrapportages worden uiterlijk vier weken na einde van de maand beschikbaar gesteld aan de Minister.

De managementrapportages bij 3-, 6-, 9- en 12-maanden worden uiterlijk één maand na het einde van de betreffende maand beschikbaar gesteld aan de Minister.

Deze managementrapportages hebben betrekking op de volgende perioden:

  • 3-maandsrapportage, januari t/m maart;

  • 6-maandsrapportage, januari t/m juni;

  • 9-maandsrapportage, januari t/m september;

  • 12-maandsrapportage, januari t/m december.

Zoals hierboven toegelicht bij artikel 3, worden de modellen van de managementrapportages opgenomen in de jaaraanschrijving.

Artikel 7

De Minister stelt jaarlijks vóór 15 mei, ten behoeve van zijn verantwoording aan de Staten-Generaal in het jaar volgend op het verslagjaar, de jaarrekening vast. Vóór 15 maart moet de Minister het jaarverslag van het ministerie (inclusief financiële verantwoording) naar het Ministerie van Financiën sturen. Deze gaat vergezeld van een accountantsrapport. Het jaarverslag van het departement bevat informatie over de politie. Om deze op te kunnen nemen in het departementale jaarverslag dient de korpschef in opdracht van de Minister tijdig de benodigde informatie aan te leveren.

Bij de uiteindelijke verzending van de departementale jaarverslagen door de Minister van Financiën aan de Staten-Generaal zal als bijlage van het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ter informatie de jaarrekening van de politie worden verzonden. Voor een toelichting op de controleverklaring wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 11.

Hoofdstuk 3. Begroting en meerjarenraming

Artikel 8

De begroting van de politie moet jaarlijks sluiten. Een niet sluitende begroting of meerjarenraming betekent immers dat het begrotingsbedrag met betrekking tot dat jaar niet toereikend is voor de bekostiging van de politiezorg in dat jaar. Bij het opstellen van de begroting is het vanzelfsprekend dat hierin onder andere de door de Minister vastgestelde en de door de korpschef te realiseren operationele sterkte wordt verwerkt.

Op dat uitgangspunt is in het tweede lid een uitzondering gemaakt voor wat betreft de toegestane bestemmingsreserve gedurende de eerste twee boekjaren. Ingevolge artikel 17 mag gedurende die boekjaren een bestemmingsreserve bevatten. In dat geval kan op grond van het tweede lid van artikel 8 de begroting en de meerjarenraming een negatief resultaat bevatten.

Een bestemmingsreserve is een reserve, waaraan vooraf een specifieke bestemming is gegeven. Hieruit vloeit voort dat de bestemmingsreserve een onderdeel is van de «overige reserves» als bedoeld in artikel 2:373, eerste lid, onderdeel f, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Een dergelijke bestemmingsreserve kan alleen in overleg met de Minister van Financiën worden gevormd omdat deze reserve bij de eigen vermogensnormering, bedoeld in artikel 15, buiten beschouwing wordt gelaten. Dit is vastgelegd in artikel 17, tweede lid.

In het derde lid is neergelegd dat de Minister het eigen vermogen van de politie kan aanwenden voor het sluitend maken van de begroting en de meerjarenraming. Daarvoor is de instemming van de Minister van Financiën vereist. Reden voor dit vereiste is gelegen in het feit dat het eigen vermogen van de politie bedoeld is om onverwachte tegenvallers in de uitvoering van de begroting op te vangen (bufferfunctie).

Hoofdstuk 4. Bijdragen

Artikel 9

Op basis van artikel 33 van de Politiewet 2012 ontvangt de politie bijdragen van de Minister ten laste van de daartoe bestemde artikelen in zijn begroting. De wet biedt daarmee geen ruimte aan financiering van de politie door anderen dan de Minister, tenzij dat door tussenkomst van de Minister (en dus via zijn begroting door ter beschikkingstelling van bijdragen in de zin van artikel 33) geschiedt. Het is ook onwenselijk dat derden, zonder tussenkomst van de Minister, budgetten toekennen aan de politie en daarmee de omvang van de totale operationele sterkte beïnvloeden en daarnaast ook eisen zouden kunnen verbinden of taken zouden kunnen opdragen aan de sterkte die zij betalen.

Voor alle duidelijkheid (het vloeit immers reeds voort uit de wet) is daarom in artikel 9 vastgelegd dat bijdragen enkel via het daartoe bestemde artikel op de begroting van Veiligheid en Justitie mogen worden toegekend. Specifieke budgetten voor specifieke taken opgenomen in andere begrotingsartikelen van andere ministeries, kunnen enkel via dit artikel en daarmee met instemming van de Minister, worden toegekend. Hierover dient de betreffende Minister afspraken te maken met de Minister van Veiligheid en Justitie. Dergelijke budgetten worden bij wege van voorschot aan de politie betaald (zie de toelichting hieronder).

Bijdragen worden verstrekt als algemene bijdragen, bijzondere bijdragen of bijzondere bijdragen bij wege van voorschot.

Algemene bijdragen worden, als lumpsum budget, ter beschikking gesteld aan de politie. Aan de algemene bijdragen kunnen voorwaarden worden verbonden. De algemene bijdragen komen altijd volledig ten gunste van het resultaat in enig boekjaar. Anders dan op grond van de Regeling financieel beheer politie wordt de algemene bijdrage niet langer bij wege van voorschot verstrekt.

Naast de algemene bijdragen kunnen door de Minister bijzondere bijdragen worden toegekend. Bijzondere bijdragen komen slechts ten gunste van het resultaat als is voldaan aan de specifieke voorwaarden die zijn gesteld. Deze bijdragen worden gegeven voor de realisatie van een bepaald doel. Aan dit doel worden voorwaarden gesteld, die «SMART» (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) zijn geformuleerd. De bekostiging van deze doelen vallen uiteen in investeringen ten behoeve van bijvoorbeeld beleid, verbouwingen, aanschaf vervoersmiddelen, personeel etc.

Verstrekken van bijzondere bijdragen bij wege van voorschot zal in ieder geval plaatsvinden als de bijzondere bijdrage strekt tot bekostiging ten behoeve van een bepaald doel en sprake is van betrokkenheid van derden, zoals bij budgetten voor specifieke taken opgenomen in andere begrotingsartikelen van andere ministeries. Definitieve vaststelling van de bij wege van voorschot verstrekte bijzondere bijdragen vindt plaats bij vaststelling van de jaarrekening, tenzij de bijzondere bijdragen niet in overeenstemming met de gestelde voorwaarden zijn besteed. Op de mogelijkheid van terugvorderen van of het herbestemmen van bijdragen van het volgende jaar wordt in de toelichting bij artikel 12 nader ingegaan.

Artikel 10

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie keert de – al dan niet bij wege van voorschot toegekende – bijdragen conform de vastgestelde begroting voor 100% uit in vier termijnen. De hoogte van de termijnbetalingen is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de politie, in die zin dat er rekening wordt gehouden met een seizoenspatroon. Vooralsnog wordt gekozen voor het ritme 20%-30%-20%-30%. De departementale begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt elk kwartaal uitgeput met de termijnbetaling aan de politie.

De bijdragen aan de politie zijn een substantieel onderdeel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In het geval de begrotingsuitvoering van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dit vereist en de politie een liquiditeitsoverschot heeft, is tussen de politie en het ministerie afgesproken dat de feitelijke betaling van de laatste termijnbetaling al dan niet deels kan worden uitgesteld. De politie zal dit bedrag dan als kortlopende vordering op het departement in de balans van de politie opnemen. Een kortlopende vordering impliceert dat de Minister de vordering van de politie binnen een jaar zal voldoen.

Hoofdstuk 5. De jaarrekening

Artikel 11

In dit besluit wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de verslaggevinggrondslagen neergelegd in titel 9 van Boek 2 van het BW. Expliciet zijn van toepassing de artikelen 361 tot en met 388, met uitzondering van de artikelen 361 tot en met 388, met uitzondering van de artikelen 362, zevende lid, 363, zesde lid, 377, 379, 380, 381a, 381b, 383, 383a tot en met 383e en 384, vierde lid, van Boek 2 van het BW van toepassing. De verslaggevingregels in Boek 2 van het BW zijn uitgewerkt door de Raad van de Jaarverslaggeving in de Richtlijnen voor de jaarverslaglegging. Afdeling 1 tot en met 3 van deze Richtlijnen bevatten algemene verslaggevingregels ten aanzien van balans, exploitatierekening en toelichting. Zoals gebruikelijk in het maatschappelijk verkeer volgt de politie deze richtlijnen bij het opstellen van haar jaarrekening en jaarverslag rekening houdend met aanvullende regels zoals neergelegd in deze regeling.

Uit het voldoen aan Boek 2, titel 9, volgt de verplichting een deugdelijke administratie te voeren op basis waarvan de jaarrekening kan worden opgemaakt.

In Boek 2, titel 9, en overigens ook in de Richtlijnen van de Raad van de Jaarverslaggeving wordt andere terminologie gebruikt dan van toepassing voor de politie. De terminologie in de van toepassing verklaarde artikelen uit het BW is daarom «vertaald» in het eerste lid.

De jaarrekening gaat ingevolge artikel 35 van de Politiewet 2012 vergezeld van een controleverklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid van de besteding, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 2:393 van het BW. Uit de toepasselijkheid van artikel 2:362, zesde lid, van het BW volgt dat de controleverklaring zich uitstrekt tot uiterlijk 15 mei, de uiterste datum waarop de jaarrekening door de Minister wordt vastgesteld (zie artikel 7, eerste lid).

De accountant geeft een controleverklaring af omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van de door de Minister vast te stellen jaarrekening en de daarin opgenomen bedrijfsvoeringparagraaf. In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt gerapporteerd over de rechtmatigheid op een zodanige wijze dat deze rapportage voldoet aan de door de accountant te stellen eisen van getrouwheid en rechtmatigheid van het controleverslag en de controleverklaring.

Door in de bedrijfsvoeringparagraaf over de rechtmatigheid in ruime zin (niet alleen Europese Aanbestedingen) te rapporteren wordt een adequaat beeld over de rechtmatigheid gepresenteerd. Daarmee kan de accountant in zijn controleverklaring een oordeel geven over de getrouwheid van de verklaring inzake de rechtmatigheid, opgenomen in de vast te stellen jaarrekening en de daarin opgenomen bedrijfsvoeringsparagraaf. De controle op de rechtmatigheid wordt daarmee in zekere zin getrapt uitgevoerd. Dit jaarrekeningmodel met bedrijfsvoeringparagraaf wordt eveneens bij de verantwoording van ministeries gehanteerd. Omdat de politie zich richt naar de begroting- en jaarrekening cyclus van het Ministerie van Veiligheid en Justitie kan dit model ook door de politie worden gehanteerd.

Het verslag van de accountant bevat eveneens bevindingen over de vraag of het beheer van de politie heeft voldaan aan de eisen van rechtmatigheid. De controleverklaring spreekt zich niet uit over dit verslag.

De Minister benoemt de accountant en kan de korpschef verzoeken daarvoor voorbereidende werkzaamheden te verrichten. De accountant stelt de Minister, gevraagd en ongevraagd, in kennis van alle bevindingen die aan de orde komen bij de accountantscontrole, ook van die bevindingen die niet worden verwerkt in zijn rapportages. De accountant rapporteert zijn bevindingen in managementletters en accountantsverslagen.

Artikel 12

In de jaarrekening wordt verantwoording afgelegd over de besteding van de bijdragen. De jaarrekening bevat een bedrijfsvoeringsparagraaf waarin informatie is opgenomen over de bedrijfsvoering in het verslagjaar. De bedrijfsvoeringsparagraaf bestaat in ieder geval uit de onderdelen (financiële) rechtmatigheid, financieel en materieel beheer en overige aspecten van de bedrijfsvoering. In de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op – in voorkomend geval – de tekortkomingen in de bedrijfsvoering, de punten van aandacht en/of de bijzondere gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan in het verslagjaar.

Algemene bijdragen en bijzondere bijdragen die niet bij wege van voorschot worden verstrekt zijn vastgesteld op het moment dat deze zijn verstrekt. Deze bijdragen kunnen niet worden teruggevorderd indien deze niet in overeenstemming met de gestelde voorwaarden zijn besteed.

Met de vaststelling van de jaarrekening worden de bij wege van voorschot toegekende bijzondere bijdragen definitief vastgesteld, met uitzondering van de bij wege van voorschot verstrekte bijzondere bijdragen die niet in overeenstemming met de gestelde voorwaarden zijn besteed. Een goedkeurende controleverklaring is de basis voor deze vaststelling.

De Minister kan de bij wege van voorschot verstrekte bijzondere bijdragen die niet in overeenstemming met de gestelde voorwaarden zijn besteed geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Niet bestede bijzondere bijdragen die al dan niet bij wege van voorschot zijn verstrekt worden als «openstaande bijdragen» onder de vlottende passiva verantwoord, herbestemd (door de Minister voorzien van andere voorwaarden), in mindering gebracht op de bijzondere bijdragen van het volgende jaar of geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Hoofdstuk 6. Liquiditeitsmanagement en eigen vermogen

Artikel 13

Dit artikel geeft de hoofdregel voor de politie ten aanzien van het eigen vermogen. In de situatie dat de reorganisatie van de nationale politie is afgerond, zal het gezien de aard van het politiewerk en de inrichting van de organisatie niet nodig zijn om reserves aan te houden als onderdeel van het eigen vermogen anders dan in de vorm van een algemene reserve. Alleen voor de overgang van het oude- naar het nieuwe bestel is het tijdelijk toegestaan een bestemmingsreserve aan te houden, zoals in artikel 17, eerste lid, is aangegeven. Conform artikel 17, tweede lid, wordt deze bestemmingsreserve niet meegewogen in de vaststelling van het eigen vermogen.

Artikel 14

Met het eerste lid wordt tot uitdrukking gebracht dat naast de in dit besluit opgenomen regels over financieel beheer de artikelen 45, eerste, vierde en vijfde lid, en 46 tot en met 49a van de Comptabiliteitswet 2001 onverminderd van toepassing zijn. In het krachtens artikel 45, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 vastgestelde Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie is de politie aangewezen als rechtspersoon die deelneemt aan het schatkistbankieren bij het Ministerie van Financiën (Agentschap van de Generale Thesaurie).

In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens de artikelen 45, eerste, vierde en vijfde lid, en 46 tot en met 49a van de Comptabiliteitswet 2001 worden in het tweede tot en met vijfde lid regels gesteld.

Het tweede lid regelt dat de politie voor een maximum van € 250 miljoen een rekening-courantkrediet mag aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Op grond van artikel 10, tweede lid, geschiedt de betaalbaarheid van de bijdragen naar liquiditeitsbehoefte. Het vaststellen van een maximale limiet op de rekening courant dient gezien de voorgestane systematiek van bevoorschotting als een dubbel slot te worden gezien. Het saldo op het rekening-courantkrediet mag niet ingezet worden voor financieringsdoeleinden (zie artikel 46 van de Comptabiliteitswet 2001). Om op enig moment een tijdelijk tekort te kunnen opvangen mag de politie een rekening-courantkrediet van maximaal € 250 miljoen aanhouden. Dit bedrag komt overeen met circa 5% van de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie verstrekte bijdrage.

Het derde lid legt vast dat de begroting een financieringsparagraaf bevat waarin de leenbehoefte voor dat jaar en meerjarig is opgenomen. De financieringsparagraaf dient als basis voor de in dat begrotingsjaar toe te kennen leningen. In de financieringsparagraaf wordt in ieder geval ingegaan op de ontwikkeling van investeringen, voorzieningen, leningen en eigen vermogen. In de jaaraanschrijving, bedoeld in artikel 19 van het Besluit beheer politie, zal de inhoud van de financieringsparagraaf nader uitgewerkt worden. In de managementrapportages wordt periodiek gerapporteerd over de onderwerpen uit de financieringsparagraaf.

Bij het vaststellen van de begroting (onderdeel financieringsparagraaf) wordt jaarlijks het definitieve bedrag voor aan te gane leningen bepaald. De leningen worden aangegaan voor investeringen in vaste activa. De methodiek voor het bepalen van het leenbedrag wordt in overleg met het Ministerie van Financiën vastgesteld. Uit artikel 48, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 volgt dat de betrokken Minister uiteindelijk garant staat voor de afgesloten leningen. De garantstelling ten behoeve van de leningen loopt parallel aan het proces van het jaarlijks vaststellen van de leenbehoefte en het autoriseren van leningen.

Het vijfde lid regelt dat de politie gebruik maakt van een treasurystatuut voor de interne beheersing. De Minister stelt het treasurystatuut vast. In het treasurystatuut zijn taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van betrokken functionarissen binnen de politie vastgelegd. Het treasurystatuut omvat verder het financierings- en treasurybeleid. Dit betreft de procedures die intern binnen de politie moeten worden gevolgd bij beleidsontwikkeling en het verrichten van financieringshandelingen en interne controle maatregelen en functionarissen die bevoegd zijn om de hiermee in verband staande handelingen te verrichten.

De naleving van de leenvoorwaarden en het treasurystatuut worden opgenomen in het voor de politie geldende controleprotocol als bedoeld in artikel 11, tweede lid. Hiermee maken de leenvoorwaarden en het treasurystatuut onderdeel uit van de controle van de jaarrekening door de (externe) accountant.

Artikel 15

Uitgangspunt voor dit artikel betreft een adequate financiële huishouding van de politie en een adequate financiering door de Minister. Daarom is gekozen voor een bandbreedte van het eigen vermogen voor de politie.

Het maximum van 5% is een gebruikelijk percentage voor het Ministerie van Financiën; zie artikel 27, vierde lid, onder c, van de Regeling agentschappen. Bij overschrijding van het maximum percentage wordt dit surplus afgeroomd. Dit geschiedt op basis van de definitief vastgestelde en van controleverklaring voorziene jaarrekening.

Bij de berekening van de vermogensnormering worden de totale bijdragen van de politie betrokken.

De korpschef heeft de mogelijkheid een bestedingsplan op te stellen waarin hij verantwoordt waarvoor de politie de vermogensoverschrijding wil inzetten om weer te voldoen aan de normeringen voor het eigen vermogen. De Minister moet dit plan goedkeuren waarna de politie de overschrijding ter grootte van het bedrag uit het bestedingsplan weer tot haar beschikking kan krijgen.

Als het eigen vermogen daalt tot onder de grens van 1,5% (exclusief het bedrag uit lid 3), dreigt de bufferfunctie weg te vallen en moet de korpschef aangeven op welke wijze hij het eigen vermogen binnen twee jaar wil versterken. De korpschef stelt hiertoe een plan van aanpak op om binnen twee jaar weer boven de 1,5% uit te komen. Dit plan behoeft de goedkeuring van de Minister.

Een negatief eigen vermogen dient zo snel mogelijk te worden hersteld. Een negatief eigen vermogen blijkt uit de vastgestelde jaarrekening. Bij de eerstvolgende begrotingswijziging van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal de Minister aangeven hoe het eigen vermogen zal worden hersteld binnen het lopende begrotingsjaar. Met de korpschef vindt overleg plaats over te nemen maatregelen om het eigen vermogen te herstellen, in aanvulling op het eerder genoemde plan van aanpak.

Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepaling

Artikel 16

Vanaf de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 op 1 januari 2013 worden de afschrijvingspercentages gebaseerd op Boek 2, titel 9, van het BW. Deze kunnen afwijken van de gehanteerde percentages uit het oude bestel. Om de overgang te versoepelen wordt nieuw aangeschafte activa ná 1 januari 2013 op basis van de nieuwe afschrijvingspercentages afgeschreven voor zover deze niet fundamenteel afwijken van de percentages uit de Regeling HAP, zoals dit luidde voor 1 januari 2013, en de oude activa volgens de in de Regeling HAP, zoals dit luidde voor 1 januari 2013, vermelde percentages. Deze overgangsbepaling vervalt zodra het betreffende actief volledig is afgeschreven.

Artikel 17

In de balans van de politie is een bestemmingsreserve toegestaan voor het Aanvalsprogramma Informatievoorziening politie (Kamerstukken II 29 628, nrs. 269 en 279). Met de uitvoering van dit project zal de bestemmingsreserve jaarlijks vanaf 2013 in omvang afnemen en daarmee in de jaren na 2013 ook op de balans staan. De hoogte van deze bestemmingsreserve bedraagt de in de brief van 31 oktober 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 29 629, nr. 279) genoemde € 326 miljoen plus een bedrag voor het aantal uren voor personeel op projecten.

De software voor politie is zeer specifiek en daarom niet verkoopbaar aan derden.

In de Richtlijnen voor de jaarverslaglegging, zoals vastgesteld door de Raad voor de jaarverslaglegging, (hoofdstuk 210) is aangegeven dat onder immateriële vaste activa o.a. computersoftware valt. Om dergelijke posten te mogen activeren moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan:

  • het actief moet identificeerbaar zijn;

  • het actief moet duidelijk specifieke toekomstige economische voordelen opleveren, als verhuur, verkoop, ruilen etc;

  • de rechtspersoon moet de beschikkingsmacht hebben over het actief.

Nu hieraan niet kan worden voldaan, wordt eigen software niet geactiveerd. Dit heeft als gevolg dat de hiermee in verband staande uitgaven niet meer kunnen worden geactiveerd. De uitgaven die samenhangen met de personele inzet worden ten gevolge hiervan vanaf 2013 nu direct in de exploitatie verantwoord. Dit en het synchroniseren van de calculatietermijnen in overeenstemming met de uitputting van reserve leiden tot een aanpassing van de hoogte van de bestemmingsreserve met € 40 miljoen. Het uiteindelijk resultaat van uitgaven en opbrengsten van het Aanvalsprogramma Informatievoorziening politie blijft echter na uitputting van de reserve en afronding van het aanvalsprogramma gelijk aan € 326 miljoen.

Het in het derde lid genoemde tijdstip tot wanneer de bestemmingsreserve ICT uiterlijk in stand blijft, is gelijk aan de einddatum van het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie.

Artikel 18

Artikel 15, eerste lid, berekent de norm van het eigen vermogen over de gemiddelde bijdragen van de afgelopen drie jaar op 5%. In de eerste vijf jaren na inwerkingtreding van de Politiewet 2012 (1 januari 2013) wordt een hoger maximum toegestaan van 7,5%. Na drie jaar vindt evaluatie plaats van dit percentage.

Om de normering in 2015 te kunnen berekenen wordt voor 2012 het bedrag van € 4.928.070.866 gehanteerd. Dit bedrag bestaat uit de opgetelde bijdragen van de in de politie opgegane organisaties, zijnde de 25 politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstukken I, 2011/12, 30 880, H, blz. 2–3 en Kamerstukken II, 2011/12, 33 368, nr. 3, blz. 4.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven