Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2015, 109 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2015, 109 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 5 januari 2015, nr. IenM/BSK-2014/240582, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 1.2, 2.2 en 2.4 van de Crisis- en herstelwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 februari 2015, no. W14.15.0002/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 25 februari 2015, nr. IenM/BSK-2015/26600, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
w. Transformatiegebied Noordelijke Stadsentree Meppel, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 49.
B
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ten behoeve van het bouwen van woningen in het Ecodorp in de gemeente Boekel, zoals aangegeven op de kaart in bijlage no. 50, kan voor de duur van tien jaar worden afgeweken van de artikelen 2.33, eerste lid, 3.74, 3.75, eerste, tweede en derde lid, 4.3, en 4.22, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.
2. Het verbod, gesteld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt voor de duur van tien jaar niet voor het bouwen van een miniwindturbine in het Ecodorp.
3. Bij het bouwen van een miniwindturbine in het Ecodorp wordt het bepaalde krachtens artikel 2.6.9, derde lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in acht genomen.
C
Artikel 6d komt te luiden:
De artikelen 5.2, 6.10, eerste lid, 6.11 tot en met 6.14 en 6.16 van het Bouwbesluit 2012 gelden:
a. tot 25 juli 2017 niet voor de bouw van een drijvende autarkische recreatiebungalow naast de camping «De Kleine Wielen», De Groene Ster 14 te Leeuwarden;
b. voor de duur van tien jaar niet voor de bouw van een drijvende autarkische trekkershut of een drijvend autarkisch theehuis op door de raad van de gemeente Zwolle aan te wijzen locaties.
D
In artikel 7a, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, artikel 7c, negende lid, onderdeel a, onder 2°, en artikel 7h, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, wordt «vierde lid, onder c» vervangen door: vijfde lid, onder c.
E
Aan artikel 7c, dertiende lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. Spoorzone, gemeente Delft, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 51.
F
In artikel 7g, vierde lid, wordt na «Deventer,» ingevoegd: Meerssen,.
G
Aan het slot van paragraaf 3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Dit artikel is van toepassing op door de raad aan te wijzen locaties binnen de gemeenten:
a. Heerhugowaard,
b. Hoorn,
c. Koggenland,
d. Leeuwarden,
e. Ooststellingwerf en
f. Weststellingwerf.
2. In aanvulling op Bijlage II, hoofdstuk III, artikel 3, van het Besluit omgevingsrecht is binnen de aangewezen gebieden geen omgevingsvergunning vereist voor een activiteit, die betrekking heeft op een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op de grond of op een op de grond staand bouwwerk, mits het bouwwerk, waarop de collectoren of panelen worden geplaatst, voldoet aan de volgende eisen:
1°. de bouwhoogte van het bouwwerk niet hoger is dan vijf meter;
2°. het bouwwerk niet voorzien is van een niet op de grond gelegen buitenruimte.
3. In aanvulling op artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen voor aan te wijzen locaties in een bestemmingsplan regels worden gesteld met betrekking tot het uiterlijk van de in het eerste lid bedoelde bouwwerken en beleidsregels worden opgenomen die betrekking hebben op redelijke eisen van welstand als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, van de Woningwet. In afwijking van artikel 12b van de Woningwet wordt het advies van de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester mede gebaseerd op de criteria, die zijn opgenomen in het bestemmingsplan.
4. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van vijftien jaar opnieuw vastgesteld.
5. In afwijking van artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een voorlopige bestemming voor de duur van ten hoogste vijftien jaar.
1. In aanvulling op artikel 3.26 juncto artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen provinciale staten van Noord-Brabant in een inpassingsplan voor het plangebied «Logistiek Park Moerdijk» in de gemeente Moerdijk, zoals aangegeven op de kaart in bijlage no. 52, regels stellen die strekken ten behoeve van:
a. het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en
b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.
2. In afwijking van artikel 3.26 juncto artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening worden de in het inpassingsplan gestelde regels binnen een periode van twintig jaar opnieuw vastgesteld.
1. In aanvulling op artikel 4.1 juncto artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen provinciale staten van Noord-Brabant in de provinciale verordening ruimte regels stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit, mede met inachtneming van het belang om private inspanningen gericht op een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen.
2. Hiertoe kunnen behoren regels, waarbij:
a. in afwijking van de artikelen 2 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij voorschriften worden gesteld over de cumulatieve geurhinder veroorzaakt door veehouderijen;
b. in afwijking van artikel 5.6, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor veehouderijen een grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) wordt gesteld die strenger is dan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) gesteld in paragraaf 4 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer.
3. Onverminderd het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en paragraaf 3.5.8 en artikel 6.24s van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan het college van burgemeester en wethouders bij een beschikking maatregelen voorschrijven die de emissie van geur of van zwevende deeltjes (PM10) vanuit dierenverblijven, waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, verminderen, als blijkt dat de nadelige gevolgen van deze emissie voor het milieu, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu of gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder kunnen onderscheidenlijk moeten worden beperkt.
4. Het vorige lid is alleen van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen urgentiegebieden, waarvoor door de raad een verbeterplan is vastgesteld. Een aangewezen urgentiegebied geldt voor een termijn van tien jaar.
H
Er worden vier bijlagen toegevoegd zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit:
a. bijlage 49 (Transformatiegebied Noordelijke Stadsentree Meppel);
b. bijlage 50 (Ecodorp Boekel);
c. bijlage 51 (Spoorzone Delft);
d. bijlage 52 (Logistiek Park Moerdijk).
De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan Bijlage I wordt een categorie toegevoegd, luidende:
13.1. maatregelen voor het vergroten van de veiligheid en het preventief versterken van bouwwerken
13.2. waardevermeerderende maatregelen en maatregelen voor het verduurzamen van bouwwerken
13.3. aanleg, uitbreiding of wijziging van kabels, leidingen en pijpleidingen
B
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1. In categorie Aa. Overige ruimtelijke projecten, in de kolom «Omschrijving ligging of locatie» behorend bij nummer 5. Spoorzone Delft, wordt «en Coenderstraat» vervangen door «, Coenderstraat en Van Bleijswijckstraat» en wordt na «emplacementsterrein» ingevoegd: en het voormalige Haringterrein.
2. Aan categorie E. Wegenprojecten, worden de volgende projecten toegevoegd:
18 |
Rijksweg A2 in Midden-Limburg tussen Stein/Geleen en Maasbracht |
Verbreding van het traject ’t Vonderen-Kerensheide |
Verbreding vindt plaats door de spitsstroken op te waarderen tot volwaardige stroken, inclusief vluchtstroken. |
19 |
A27 tussen Houten en Hooipolder |
Vergroting van de wegcapaciteit ter verbetering van de doorstroming. |
Hoofddoel van het project is de vergroting van de wegcapaciteit ter verbetering van de doorstroming. Nevendoelen zijn onder meer de verbetering van de luchtkwaliteit, van de geluidsituatie en van de barrièrewerking van de A27. |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 2 maart 2015
Willem-Alexander
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Uitgegeven de zeventiende maart 2015
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Dit besluit bevat de zogenaamde negende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
In artikel I wordt het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangevuld:
Het Transformatiegebied Noordelijke Stadsentree Meppel (gemeente Meppel) wordt aangewezen als ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) (onderdeel A).
Het project «Drijvende autarkische recreatiebungalow» (gemeente Zwolle) wordt toegevoegd aan artikel 6d, hetgeen betekent dat gedurende maximaal tien jaar bij de bouw van drijvende trekkershutten of een drijvend theehuis kan worden afgeweken van een aantal onderdelen van het Bouwbesluit 2012 (onderdeel C).
Het gebied Spoorzone in de gemeente Delft wordt toegevoegd aan het experiment met de bestemmingsplannen met bredere reikwijdte (onderdeel E).
De gemeente Meerssen wordt toegevoegd aan het experiment met het opstellen van één bestemmingsplan met bredere reikwijdte voor het gehele grondgebied (onderdeel F).
Met beide laatstgenoemde experimenten (artikel 7c en 7g) wordt vooruitgelopen op de totstandkoming van (het omgevingsplan uit het wetsvoorstel voor) de Omgevingswet (Kamerstukken II 2013/14, 33 962).
Daarnaast vindt aanwijzing plaats van een viertal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in artikel 2.4 van de Chw:
– een experiment met een «ecodorp» in de gemeente Boekel (onderdeel B);
– een experiment met het zonder omgevingsvergunning (mogen) plaatsen van zonnecollectoren, op voorwaarde dat plaatsing past binnen de daartoe in het bestemmingsplan met bredere reikwijdte opgenomen regeling, met deelname door de gemeenten Heerhugowaard, Hoorn, Koggenland, Ooststellingwerf en Weststellingwerf (onderdeel G, artikel 7j);
– een experiment met een inpassingsplan met brede reikwijdte in de provincie Noord-Brabant (onderdeel G, artikel 7k), en
– een experiment met een transitie naar zorgvuldige veehouderij, eveneens in de provincie Noord-Brabant (onderdeel G, artikel 7l).
In artikel II wordt aan Bijlage I van de Chw een nieuwe categorie toegevoegd inzake herstel, preventie en leefbaarheidsmaatregelen ten behoeve van het aardbevingen-gebied in Groningen. Het gaat daarbij om het vergroten van de veiligheid en het preventief versterken van bouwwerken en aanleg en wijziging van bekabeling voor dataverkeer (breedband internet).
Voorts wordt in categorie Aa (Overige ruimtelijke projecten) van Bijlage II van de Chw de omschrijving van het project Spoorzone Delft aangepast. Ook worden aan Bijlage II twee nieuwe wegprojecten toegevoegd (A2-traject ’t Vonderen-Kerensheide, A27-traject Houten-Hooipolder).
Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit door de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van brief van 2 juni 2014 (IenM/BSK-2014/94517 resp. 94518) – met een rectificatie bij brief van 24 juni 2014 – voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstuk 32 127, nr. 199, oorspronkelijk nr. 197). Tegelijkertijd is het ontwerpbesluit voorgepubliceerd in de Staatscourant (2 juni 2014, nr. 14789). Op verzoek van de gemeente Zwolle is in onderdeel C (artikel 6d) toegevoegd: 6.10, eerste lid. Deze toevoeging verduidelijkt dat een drijvende autarkische trekkershut of theehuis niet op het elektriciteitsnet hoeft te worden aangesloten.
De structuurvisie «Meppel 2030 – Duurzaam Verbinden» voorziet in de transformatie van de bedrijventerreinen Oude Vaart en Steenwijkerstraatweg tot gemengd stedelijk gebied met lichte bedrijvigheid, wonen, recreatie en groen. De wegenstructuur aan deze noordzijde van Meppel moet vanwege de verkeersbelasting worden aangepast, mede om de duurzame woningbouwlocatie Nieuwveense Landen (tot innovatief experiment aangewezen in de derde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet) beter met de binnenstad te verbinden.
De geluidgezoneerde bedrijventerreinen liggen tussen het centrum van Meppel, oudere woonwijken en de nieuwbouwlocatie Nieuwveense Landen. De bedrijven in de categorie 3 tot en met 5 passen niet goed bij deze functies in het omliggende gebied. Daarbij komt dat in de bestaande zone nog geluidruimte beschikbaar is. De (potentiële) geluidbelasting blokkeert de gewenste ontwikkeling naar gemengd stedelijk gebied. Verder zal bij de gefaseerde aanpassing van de verkeersstructuur naar verwachting in de overgangsfase tijdelijk overschrijding van geluidnormen plaatsvinden. Daarnaast vragen de luchtkwaliteit en de externe veiligheid de nodige aandacht.
Om sturing te kunnen geven aan de gebiedsontwikkeling en daarbij het ruimtegebruik en de leefbaarheid goed met elkaar in balans te houden heeft de gemeente Meppel gevraagd het gebied aan te wijzen tot ontwikkelingsgebied. Daarmee krijgt de gemeente extra manoeuvreerruimte om op een juiste wijze regie te voeren op de sanering van de bedrijven, de toevoeging van nieuwe functies en de fasering van de (verkeers)ontwikkeling.
Het project «Ecodorp Boekel» is een burgerinitiatief om op lokale schaal duurzaam te kunnen voorzien in de levensbehoeften van de bewoners. Ecodorp Boekel ligt aan de zuidzijde van het dorp Boekel en grenst aan een educatief natuurcentrum en de gemeentebossen. Het project heeft innovaties gepland op het gebied van voedselvoorziening, energiewinning, bouw, plattelandsontwikkeling en de organisatie van burgers. Duurzaamheid moet een onderdeel worden van het dagelijkse leven van de bewoners. Het project kan een voorbeeld zijn voor ongeveer tien tot vijftien ecodorp-initiatieven in Nederland.
De woningen worden zoveel mogelijk gebouwd met organische materialen die hernieuwbaar zijn en zo weinig mogelijk embodied energy hebben (zoals zo weinig mogelijk getransporteerd zijn en zo weinig mogelijk bewerkt). Voorbeelden van dergelijke materialen zijn leem uit de omgeving, hout van bomen uit de omgeving en rondhout (dat nog niet gezaagd is). Kenmerken van de geplande woningen zijn de hoge isolatiewaarde, veel daglicht en het passief gebruik van zonne-energie in de juiste seizoenen. De woningen zullen voorzien worden van composttoiletten en kennen dan geen spoelwater. Al het water gaat de heliofytenfilter in en wordt op natuurlijke wijze gereinigd. De substantie uit de composttoiletten wordt centraal verwerkt.
Een voedselbos is een permacultuurvoedselproductiemethode die gebaseerd is op ecosystemen in een reguliere bosrand. Als het bos volwassen is, is het volledig zelfvoorzienend en heel klimaatbestendig; het kan dan tegen langdurige droogte en regenperiodes. Er kunnen 500 verschillende gewassen worden gekweekt. In andere (tropische) culturen is een voedselbos een regulier onderdeel van de voedselproductie.
In een zogeheten «polydome» zullen planten en dieren samenleven in duurzame ecosystemen, waarbij ze elkaar ondersteunen, versterken en aanvullen. In de koepel zullen vijftig verschillende gewassen worden gevoed door de uitwerpselen van de kippen en de vissen en worden bevrucht door de honingbijen. De vissen en kippen worden gevoed door groenteafval en zijn daarmee onderdeel van de eigen kringloop. De grotere struiken voorzien in schaduw voor de kleinere planten en de kleinere planten voorkomen dat onkruid opkomt. Het concept van de Polydome is ontwikkeld door Except Integrated Sustainability in samenwerking met het Landbouw Innovatie Platform.
Bij de innovatieve bouw van woningen is het Bouwbesluit om de volgende redenen beperkend ten aanzien van de minimale oppervlakten van ruimten, minimale plafond- en deurhoogten en daglichttoetreding.
De huizen zullen zeer goed geïsoleerd worden, waarbij de muren voldoen aan de normen van een passiefhuis. Ramen vormen daarbij een zwakke schakel. Dit probleem kan worden opgelost door de aanschaf van hoogrendementsramen, maar dat verhoogt de kosten van elke woning aanzienlijk. Er zal daarom worden bekeken in welke ruimten met minder daglichttoetreding kan worden volstaan, bijvoorbeeld ruimten waar de bewoners niet vaak overdag verblijven. In deze ruimten kan energieverlies worden voorkomen door het aantal ramen of de grootte van de ramen te beperken. Dit zal vooral aan de noordkant van de woningen zijn, waar het zonlicht toch al niet direct invalt. In deze ruimten zal gebruik worden gemaakt van zogeheten «solartubes» en LED-verlichting in plaats van ramen. Dit heeft als bijkomend voordeel dat deze ruimten beduidend minder hoeven te worden verwarmd.
De meeste toekomstige bewoners van het ecodorp zijn buitenmensen en groepsmensen. Ze hebben geen grote woning nodig, omdat ze een groot buurthuis hebben, waar ze elke avond kunnen eten met hun buren, waar de kinderen kunnen spelen, waar muziek gemaakt wordt en verhalen worden verteld. Overdag zijn de bewoners veel in de buitenlucht waar het voedsel verbouwd wordt, waar de knotbomen staan waarmee ze hun huizen verwarmen en waar ze bouwen aan hun woningen tijdens de bouwfase.
In de winter wordt veel tijd in de polydome doorgebracht, waar ruimte wordt gereserveerd voor tafels en stoelen om samen te kunnen zijn. De behoefte aan een grote woning is door dit alles minder aanwezig.
Daarnaast zijn kleinere woningen en ruimtes om een aantal redenen milieuvriendelijker:
• Er zijn minder bouwmaterialen nodig bij de bouw, zodat een hoeveelheid energie wordt gespaard.
• De verlichting, verwarming en koeling van een kleinere ruimte vragen ook veel minder energie, zodat de woning veel sneller energieneutraal kan zijn.
• Kleinere ruimten zijn goedkoper om te bouwen en te onderhouden.
Het idee is om tweedehands bouwmateriaal te gebruiken. Dit is echter vaak afkomstig uit oudere woningen en voldoet daardoor niet aan de in het Bouwbesluit 2012 opgenomen afmetingen. Aan het gebruik van tweedehands bouwmateriaal zijn de volgende voordelen verbonden:
• Bouwmaterialen krijgen een tweede leven en eindigen daardoor niet als afval op een moment dat ze nog in goede staat zijn (winst voor het leefmilieu);
• Er hoeven geen nieuwe bouwmaterialen te worden gemaakt, waardoor er minder (fossiele) energie besteed hoeft te worden aan de bouw van de woningen (met als gevolg een lagere ecologische voetafdruk).
• Bijkomend voordeel is dat op deze manier kan worden aangetoond dat duurzaam bouwen niet duurder hoeft te zijn dan standaard bouwen. Er zijn veel burgerinitiatieven, klein en groot, die wel duurzaam zouden willen bouwen of verbouwen, maar opzien tegen de kosten van nieuwe bouwmaterialen. Als elk duurzaam bouwproject gebruik kan maken van tweedehands materiaal, kunnen er veel meer duurzame bouwprojecten gerealiseerd worden (winst voor duurzame projecten).
• Daarnaast zijn er in deze economische crisistijd veel mensen die het geld niet hebben om duurzame bouwmaterialen aan te schaffen. Door gebruik te kunnen maken van hergebruikte materialen zoals deuren die niet meer voldoen aan de minimale hoogte en breedte eisen, kunnen deze mensen ook betaalbaar bouwen (sociale winst).
• Hergebruik geeft toegang tot authentieke materialen die een uniek en origineel uitzicht kunnen bieden en zorgt voor het behoud van het architecturaal erfgoed (winst op het vlak van architectuur en erfgoed).
Om deze beperkingen op te heffen kan bij wijze van experiment voor een periode van tien jaar worden afgeweken van de in artikel 4a genoemde artikelen van het Bouwbesluit 2012. Dit experiment sluit aan bij eerdere experimenten met bouwregelgeving (met name het experiment met de eco-iglo uit de eerste tranche). Voor de energievoorziening wordt de mogelijkheid geboden om zonder vergunning kleine windturbines te plaatsen tot een maximale tiphoogte van 12 meter. Ook hierbij wordt aangesloten bij het experiment in de eerste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (artikel 3). Vanwege dit aansluiten bij de artikelen 3 en 4 is dit nieuwe artikel ingevoegd na artikel 4 en niet opgenomen in de artikel 7-reeks.
De gemeenten Zwolle, Dalfsen-Ommen en Hardenberg en de provincie Overijssel werken samen aan de duurzame gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Vecht. Een van de speerpunten is het versterken van de Vecht als recreatierivier. Binnen dit concept past de ontwikkeling van drijvende trekkershutten en theehuizen op diverse variabele plekken in de Vecht. Natuurbeleving en comfort kunnen in die trekkershutten en theehuizen samen gaan en moeten tot een uniek concept leiden dat ook duurzaam is. Duurzaam in ontwerp en bouw, duurzaam in de inpassing in het gebied en met eigen voorzieningen voor energie, water en afval. Het moeten autarkische bouwwerken worden, zonder aansluiting op de openbare nutsvoorzieningen. Om het concept mogelijk te maken, moet afwijking van het Bouwbesluit worden toegestaan. Het gaat om dispensatie van de voorschriften die samenhangen met de aansluiting op het openbaar net voor water en elektriciteit en voor de afvoer van afvalwater. Het experiment sluit aan bij het experiment voor de autarkische recreatiebungalow uit de derde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet over de autarkische recreatiebungalow.
In artikel II van het Besluit van 16 mei 2014 tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen alsmede het aanbrengen van enkele verbeteringen, Stb. 2014, 174) is, vanwege de inlas van een nieuw vierde lid, het vierde lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarnaar in de artikelen 7a, 7c en 7h wordt verwezen, vernummerd tot vijfde lid.
Abusievelijk is die vernummering niet (tijdig) verwerkt in de tekst van de achtste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze omissie wordt in dit onderdeel hersteld.
De ondertunneling van de spoorlijn door Delft, maakt de herontwikkeling van de 40 ha grote Spoorzone mogelijk. De gemeente Delft wil het zuidelijk deel van de Spoorzone (project Nieuwe Delft, 24 ha) vraaggestuurd en vanuit de beginselen van «uitnodigingsplanologie» ontwikkelen met woningbouw, commerciële ruimten, voorzieningen en een stadspark boven op het spoortracé. De gemeente verzoekt om, in aansluiting op het experiment «pilot Bredere reikwijdte bestemmingsplan» uit de zevende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, vooruitlopend op de Omgevingswet een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte te kunnen opstellen. Dit experiment maakt het mogelijk om de benodigde flexibiliteit bij de ontwikkeling te betrachten en nieuwe ontwikkelvormen uit te proberen. Het experiment biedt daarvoor ruimte, onder meer met de verlenging van uitvoeringstermijn en met flexibele regels voor het aantonen van de uitvoerbaarheid en voor het milieuonderzoek.
Nieuwe Delft wordt een innovatief gebied met een hoge mate van duurzaamheid. Het experiment moet een vorm vinden om deze hoge duurzaamheidsambitie met regels te waarborgen. Het experiment verruimt de reikwijdte van het bestemmingsplan van «een goede ruimtelijke ordening» tot «een veilige en gezonde fysieke leefomgeving alsmede het doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van die fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies». Dit moet het mogelijk maken om regels over duurzaamheid in het plan op te nemen. Het is de bedoeling om in het experiment ervaring op te doen met het regelen van innovatieve duurzaamheidsoplossingen.
Op basis van de aanwijzing in de achtste tranche (artikel 7h) van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet stelt de gemeente Meerssen vooruitlopend op de Omgevingswet een gebiedsdekkende integrale Omgevingsvisie op. Deze visie omvat naast het ruimtelijk beleid ook alle andere tot het gemeentelijk beleid behorende aspecten van de fysieke leefomgeving. De gemeente wil deze Omgevingsvisie concreet vertalen in een brede juridische regeling voor wederom alle aspecten van de fysieke leefomgeving. Hiertoe heeft de gemeente verzocht om vooruitlopend op de Omgevingswet een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte te kunnen opstellen, overeenkomstig het experiment «pilot bestemmingsplan met bredere reikwijdte voor het gehele grondgebied» (eveneens) uit de achtste tranche (artikel 7g) van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
Door met zowel de Omgevingsvisie als het bestemmingsplan te experimenteren kan de gemeente Meerssen kennis en ervaring opdoen met de wisselwerking tussen visievorming en de juridische doorvertaling daarvan. Die wisselwerking betreft ook de digitale opzet en raadpleging, waarop het experiment voor de Omgevingsvisie zich specifiek richt.
De gemeente wil een flexibele en stimulerende regeling tot stand brengen, waarbij voor bepaalde locaties ontwikkelingsruimte ontstaat. Het project moet bijdragen aan de deregulering en leiden tot lastenvermindering.
De gemeenten Heerhugowaard, Hoorn, Koggeland, Leeuwarden, Ooststellingwerf en Weststellingwerf willen belemmeringen in regelgeving wegnemen waardoor de plaatsing van zonneprojecten in hun gemeenten snel en eenvoudig tot stand kan komen. De gemeenten willen op drie samenhangende punten af kunnen wijken van bestaande wettelijke regels. Door het plaatsen van zonnepanelen vergunningvrij te maken kan een heel administratief traject aan zowel de zijde van de initiatiefnemer als de gemeente achterwege blijven. Het plaatsen van de zonnepanelen moet wel passen binnen de regels van het bestemmingsplan. Daarbij denken de gemeenten een facetplan voor zonne-energie op te stellen, waarin zij vooruit kunnen lopen op de brede doelstelling van de Omgevingswet. In afwijking van de Wro kan dan een brede reikwijdte worden gehanteerd, zodat bijvoorbeeld eisen van welstand in het ruimtelijk plan kunnen worden opgenomen. De derde afwijking gaat over tijdelijk gebruik. De zonneprojecten zijn bijvoorbeeld kansrijk in gebieden die braak liggen. Door zonnepanelen tijdelijk toe te staan ontstaan geen rechten, die later gebruik van deze gronden belemmeren. Een termijn van 15 jaar is nodig om de investering in de zonnepanelen rendabel te maken. Daarom wordt tijdelijk gebruik met een periode van 15 jaar toegestaan. De combinatie van de drie instrumenten moet zonneprojecten faciliteren. De opwekking van zonne-energie is duurzaam, innovatief en levert een bijdrage aan een duurzame economie met een verwachte investering van tientallen miljoenen euro in alle gemeenten samen.
Het Logistiek Park Moerdijk moet met 150 ha uitgeefbaar terrein een hoogwaardig logistiek bedrijventerrein worden van landelijke betekenis. Het terrein biedt ruimte aan grootschalige bedrijven, die waarde toevoegen aan het logistieke proces rond de mainports Rotterdam en Antwerpen. Het park draagt bij aan een duurzame afhandeling van de grote ladingstroom van deze havens. Logistiek Park Moederdijk is zowel bereikbaar voor short-sea-shipping en binnenvaart als per buisleiding en spoor. Deze vormen van duurzaam goederentransport beperken de verstopping van de overbelaste weginfrastructuur rond Rotterdam en in West-Brabant en ontzien het milieu.
De ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk is onderdeel van een bestuursovereenkomst Moerdijk Meer Mogelijk, waarin het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk afspraken hebben gemaakt ter verbetering van de fysieke leefomgeving. De provincie Noord-Brabant maakt het Logistiek Park Moerdijk ruimtelijk mogelijk met een provinciaal inpassingsplan. De provincie signaleert dat in het inpassingsplan een aantal van de ambities voor de verbetering van de fysieke leefomgeving niet juridisch bindend kunnen worden vastgelegd. Die mogelijkheid ontbreekt omdat in formele zin de eisen over de fysieke leefomgeving geen ruimtelijke relevantie hebben in de zin van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening. Met de aanwijzing tot innovatief experiment krijgt de provincie toestemming om van dit artikel af te wijken. Daarmee kan de provincie in het inpassingsplan wel verplichtende eisen opnemen. De provincie wil duurzaamheidseisen stellen met gebruikmaking van het keurmerk BREEAM door de kwalificatie «Good» op gebiedsniveau verplicht te stellen en deze kwalificatie op gebouwniveau als streefnorm in de regels op te nemen. Het inpassingsplan gaat nadere regels bevatten voor de zogenoemde «interne baan» exclusief voor de goederenstroom tussen het Logistiek Park Moerdijk en het zeehaventerrein Moerdijk. Tot slot zullen verplichtende eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing en zullen maatregelen voor natuurcompensatie zeker worden gesteld, zoals speciale verlichting die de passage van vleermuizen niet hindert.
Een tweede aspect is de ontwikkelperiode van het plangebied. Het zal circa 15 tot 20 jaar duren voordat het Logistiek Park Moerdijk geheel is uitgegeven. De exploitatieopzet is ook gericht op deze termijn. Deze lange ontwikkelperiode brengt met zich mee dat de geldingsduur van het inpassingsplan wordt overschreden en dat de uitvoerbaarheid binnen tien jaar niet kan worden aangetoond. Splitsing van het plan in twee fasen is niet wenselijk, omdat daarmee de kwaliteitsambities onder druk komen te staan. Een langere geldingsduur biedt wel een goede oplossing. Om die oplossing mogelijk te maken krijgt de provincie toestemming om af te mogen wijken van artikel 3.26 juncto artikel 3.1, tweede lid, Wro, waardoor zij de mogelijkheid krijgt het inpassingsplan voor het Logistiek Park Moerdijk een geldingsduur te geven van maximaal 20 jaar.
In het landelijk gebied van Noord-Brabant komt de ontwikkeling van veehouderijbedrijven door schaalvergroting en intensivering steeds vaker in strijd met de doelen voor een gezonde en schone leefomgeving en het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap. De Brabantse veehouderij vervult een koppositie in de wereld en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de economische positie van Noord-Brabant. Tegelijkertijd is de impact van veehouderijen op de fysieke en sociale omgeving groot, zowel ruimtelijk (landschappelijk) als qua milieu (o.a. geur- en stikstofemissies en luchtkwaliteit) en volksgezondheid. De grenzen voor groei van de sector zijn bereikt. De provincie vindt dat de overlast van het productieproces op het milieu en de leefomgeving definitief moet worden opgelost, zodat een verantwoord woon-, werk- en leefklimaat wordt verkregen. Economisch gezien is de overstap naar een duurzame en innovatieve veehouderij – ook – nodig, omdat het huidige verdienmodel, dat nog vaak gericht is op schaalvergroting en kostenminimalisatie, niet langer houdbaar is. Met de reconstructieplannen is veel bereikt, maar op het gebied van verduurzaming van de intensieve veehouderij is onvoldoende bereikt. Oorzaken hiervan zijn het hanteren van verschillende benaderingen door verschillende gemeenten, weinig of geen aandacht voor het aspect volksgezondheid, mede vanwege het veelal ontbreken van voldoende (juridisch houdbare) onderbouwing en een incomplete benadering van de voedselketen.
Na het megastallendebat is in 2011 het Verbond van Den Bosch gesloten, waarin landbouworganisaties, natuur-, milieu- en dierorganisaties, supermarktketens en lokale overheden hebben afgesproken uitvoering te geven aan een integrale ketenbrede benadering, waarbij voor de hele voedselkolom – «van grond tot mond» – gekozen wordt voor duurzaam geproduceerd vlees, afkomstig van een zorgvuldige veehouderij. Het gaat om diverse activiteiten gericht op het ketenkwaliteitssysteem, antibioticagebruik, dierenwelzijn en het sluiten van kringlopen. De overheden staan aan de lat voor regelgeving voor de omgeving voor de maatschappelijke en ruimtelijke inpassing van een zorgvuldige veehouderij. Het kabinet omarmt deze aanpak van het bedrijfsleven in de Commisie Van Doorn en het Verbond van Den Bosch.
Het gaat om volksgezondheid, de fysieke leefomgeving en diergezondheid en -welzijn. De aanpak ten aanzien van de veehouderij loopt langs drie lijnen: beheersen (Verordening ruimte), ontwikkelen (Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) en het Innovatiefonds) en saneren (aanpak van urgentiegebieden).
Deze aanpak past in het kabinetsbeleid, zoals verwoord in de brief van 1 juni 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 28 973, nr. 134). Onder meer is daarin verwoord dat nieuwe marktstrategieën en verdienmodellen nodig zijn, waarbij alle ketenschakels een redelijke beloning krijgen voor extra inspanningen die zij leveren om te voldoen aan de wensen en vragen vanuit de markt. Het initiatief hiervoor dient naar het oordeel van het kabinet primair bij het bedrijfsleven te liggen.
De aanpak zoals de provincie Noord Brabant voorstaat in de urgentiegebieden past tevens binnen de uitgangspunten van de modernisering van het milieubeleid, zoals deze zijn opgenomen in de brief «Modernisering milieubeleid», die staatssecretaris Mansveld halverwege maart aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (Kamerstukken II 2013/14, 28 663, nr. 55). In deze brief wordt een gebiedsgericht maatwerk bepleit met meer aandacht voor bewoners en volksgezondheid, ook in gevallen waarin strikt bezien aan alle regelgeving wordt voldaan.
Uitgangspunt bij het opstellen van de Verordening ruimte 2014 is het subsidiariteitsbeginsel, waarbij het primaat voor interventie bij gemeenten ligt. Aangezien de effecten van de gemeentelijke besluiten voor landschap, geur, fijn stof, ammoniak en volksgezondheid de gemeentegrenzen overstijgen, zijn in samenspraak met de gemeenten instructieregels in de verordening opgenomen. Er is alleen ruimte voor ontwikkeling van veehouderijen als de ontwikkeling (tevens) bijdraagt aan een verdere verduurzaming door het treffen van extra maatregelen op het bedrijf. Daarnaast geldt de voorwaarde dat de ontwikkeling dient te passen in de sociale omgeving. Zo wordt bijvoorbeeld een dialoog met omwonenden voorgeschreven.
In de ontwikkellijn wordt de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (BZV) ingezet. Dit instrument stuurt en stimuleert de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij. De BZV bevat maatregelen die gericht zijn op verbetering van de fysieke leefomgeving, bedrijfshygiëne, -certificering, volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn en innovatie. Voorwaarde voor een bedrijfsuitbreiding is dat op een aantal van deze gebieden maatregelen worden genomen. Het is aan de ondernemer om te bepalen welke gebieden (en maatregelen) dat zijn. Op deze manier kan maatwerk per bedrijf worden geleverd en kan tegelijkertijd een ontwikkeling naar een goed en gezond woon- en leefklimaat worden ingezet. Door de BZV-maatregelen periodiek te actualiseren, ontstaat er een trapsgewijze verduurzaming van de sector.
Urgentiegebieden zijn gebieden waar de kwaliteit van de woonomgeving en/of de gezondheidssituatie onder de maat is/zijn en er een noodzaak bestaat om de overlast terug te dringen. Het is aan de gemeenten om in samenspraak met de gebruikers (boeren en bewoners) van een gebied de urgentiegebieden te selecteren aan de hand van tenminste de volgende indicatoren:
• geurhinder
• fijn stof
• beleving van de bewoners
Vervolgens wordt onder leiding van de gemeenten per urgentiegebied een verbeterplan opgesteld om de overlast weg te nemen. Een verbeterplan wordt in overleg en samenspraak met de gebruikers van het gebied opgesteld en bevat één of meer van de volgende onderdelen, afhankelijk van de lokale situatie:
• oorzaken overlast in beeld brengen;
• feitelijke en vergunde situatie in beeld brengen en in overeenstemming brengen;
• stoppers in beeld brengen en zo mogelijk versneld stoppen met bedrijfsuitoefening;
• innovatie stimuleren en ondernemers aanspreken om oude stalsystemen aan te pakken (vervangingsinvesteringen);
• mogelijkheden voor omschakelen naar andere functies;
• verplaatsen naar een geschikte locatie buiten het urgentiegebied;
• saneren (eventueel ook andere functies, zoals wonen).
De aanpak van de overlast op bedrijfsniveau is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf. Alle (keten)partijen nemen echter hun verantwoordelijkheid bij de uitvoering en financiering van het verbeterplan: ondernemers, banken, bewoners en andere gebruikers van het gebied, gemeenten, de GGD en de provincie. Ook worden de mogelijkheden voor fondsvorming om de aanpak te ondersteunen onderzocht.
Met de regels in de Verordening ruimte en de BZV wil de provincie ruimte voor ontwikkeling bieden en tevens de situatie in die gebieden te verbeteren. Met de aangepaste regels is er ruimte voor ontwikkeling van een zorgvuldige veehouderij. Dit is belangrijk voor het economisch perspectief van de provincie Noord-Brabant als kennis- en innovatieregio en de agrofoodsector, welke een belangrijke positie inneemt voor de Brabantse economie. Met de voorwaarden voor ontwikkeling van de veehouderij en de sanering in de overbelaste gebieden wordt een bijdrage geleverd aan een goed woon- en vestigingsklimaat voor (andere) bedrijven en werknemers. Op deze wijze draagt de nieuwe regelgeving via twee lijnen bij aan nieuwe economische ontwikkelingen en werkgelegenheid in Noord Brabant.
De transitie naar een zorgvuldige veehouderij omvat de volgende vernieuwingen:
a. Allereerst is de brede benadering nieuw. Het gaat om een aanpak van de totale keten, waarbij niet het hok, maar het dier centraal staat en niet het eindproduct, maar het productieproces leidend is. Het betreft maatregelen als de invoering van een ketenkwaliteitssysteem, het terugdringen van antibioticagebruik in de sector, de verbetering van dierenwelzijn en het (verder) sluiten van kringlopen. Omgevingsmaatregelen maken hiervan onderdeel uit;
b. Naast de traditionele criteria zoals omvang (ha) en landschappelijke inpassing vindt via de Verordening ruimte sturing plaats op cumulatieve geurnormen en normen voor fijn stof als maat voor de (ruimtelijke) kwaliteit van de Omgeving;
c. De inpasbaarheid van de veehouderij in de ruimte wordt ook beoordeeld vanuit volksgezondheid en acceptatie vanuit de omgeving;
d. De bij bedrijfsontwikkelingen vereiste bijdrage aan een goede leefomgeving kent een maatwerkinstrument waarbij de initiatiefnemer, in overleg met zijn omgeving, zelf kiest welke maatregelen hij neemt (de BZV);
e. Tot slot kunnen punten verdiend worden met het toepassen van vernieuwende (betere) bedrijfssystemen; dit stimuleert ondernemers tot het scheppen van nieuwe oplossingen.
Met de voorgestelde maatregelen – zowel die van de Verordening ruimte, als de BZV en de sanering met verbeterplannen in de urgentiegebieden – draagt iedere te vergunnen bedrijfsontwikkeling bij aan een verdere verduurzaming van bedrijven en verbetering van de leefomgeving. Ook het gebruiken van nog niet benutte ruimte op bouwblokken is alleen mogelijk als dit bijdraagt aan een verdere verduurzaming van de veehouderij.
Om de provincie Noord-Brabant (en de Brabantse gemeenten) de kans te geven om met deze aanpak te experimenteren, worden in deze AMvB twee zaken geregeld.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat een planologische verordening alleen regels kan bevatten die ruimtelijk relevant zijn. De maatregelen uit de Verordening ruimte, de BZV en de verbeterplannen gaan verder dan alleen de bekende en directe ruimtelijke aspecten. Ze omvatten namelijk ook het voeren van een verplichte dialoog met de omgeving en diverse voor de omgeving relevante aspecten als volksgezondheid (voorzorg), dierwelzijn en -gezondheid en cumulatie van emissie van geur en fijn stof. Deskundigen zijn het er niet over eens of deze aspecten onder de definitie van ruimtelijk relevant vallen. Daarmee wordt deze integrale aanpak juridisch kwetsbaar. In artikel 7m wordt daarom geregeld dat provinciale staten in aanvulling op artikel 4.1 juncto artikel 3.1, eerste lid, Wro in de provinciale verordening ruimte ook regels kunnen stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Met deze bepaling wordt vooruit gelopen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De provincie Noord-Brabant staat een brede aanpak voor in de transitie naar een zorgvuldige en duurzame veehouderij. Ter ondersteuning hiervan is ten behoeve van dit experiment van de provincie toegevoegd dat die regels mede kunnen worden gesteld met inachtneming van het belang om private inspanningen gericht op een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen. Daarmee wordt het element benadrukt dat ondernemers een belangrijke rol hebben en eigenstandige keuzes maken om bij te dragen aan het transitieproces, bijvoorbeeld door deelname aan certificeringstelsels. Hierbij is van belang dat diverse onderliggende aspecten al uitputtend geregeld zijn in rijksregelgeving (bijvoorbeeld de aspecten dierenwelzijn en diergeneesmiddelengebruik in de Wet dieren). Dit experiment maakt het niet mogelijk om voor deze onderliggende aspecten normen te stellen of af te wijken van rijksregelgeving terzake; regelgeving overigens die ook niet is genoemd in artikel 2.4 van de Crisis-en herstelwet, waarop dit artikel 7m is gebaseerd.
Het is, zoals hierboven beschreven, de bedoeling om de in de verordening Ruimte beschreven Brabantse Zorgvuldigheidsscore (BZV) te kunnen verankeren. De BZV gaat uit van keuzevrijheid van de boer bij het nemen van maatregelen. De BZV is een nadere regel op basis van de Verordening Ruimte. Dit betekent dat aanpassing van de BZV geschiedt via de procedure van aanpassing van de verordening. Dergelijke aanpassingen kunnen niet leiden tot wijzingen van de , normen v voor de bedoelde aspecten.
In de tweede plaats worden de mogelijkheden verbreed om maatwerkvoorschriften te stellen. Voor de aanpak in de urgentiegebieden is namelijk een breed palet aan instrumenten nodig om – in aanvulling op het generieke beleid – tot effectief maatwerk ter uitvoering van verbeterplannen te komen. De overbelasting in de urgentiegebieden wordt voor een groot deel veroorzaakt doordat oude stallen niet aangepast zijn aan moderne inzichten. Voor bedrijven met een vergunningplicht kan het bevoegd gezag op grond van de Wabo, artikel 2.30 e.v., ambtshalve voorschriften stellen ingeval dat er betere technieken beschikbaar zijn of in geval specifieke milieuomstandigheden dat vragen. Hierbij mag ook de grondslag van de vergunningaanvraag verlaten worden (artikel 2.31a).
Voor bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen, bestaan daarvoor slechts beperkt mogelijkheden. Om de overlast aan te pakken zijn aanvullende instrumenten nodig, met name voor bedrijven die geen plannen voor ontwikkeling hebben. Als een bedrijf geen ontwikkelplannen heeft, blijft eventuele overlast uit verouderde stalsystemen voortbestaan; de ondernemer handelt in overeenstemming met de regels. Het Activiteitenbesluit stelt algemene regels die in het algemeen voldoende waarborgen bieden dat een veehouderij geen overlast naar de omgeving veroorzaakt. Het Activiteitenbesluit raakt echter alleen bedrijven met ontwikkelplannen; bedrijven die geen plannen hebben, kunnen de bestaande, veelal verouderde bedrijfsvoering gewoon voortzetten.
Uit onderzoek blijkt dat in Brabant de leefomgeving in diverse gebieden slecht is. In diverse gemeenten is er sprake van 30 tot 40% geurgehinderden. Het streven is om in deze gebieden met een slecht woon- en leefklimaat de overlast te saneren door verbeterplannen te ontwikkelen in samenspraak met de gebruikers (zowel bewoners als ondernemers) van het gebied.
In het kader van de verbeterplannen is behoefte aan chirurgisch maatwerk, inclusief het kunnen voorschrijven van het toepassen van betere technieken in het geval de overlast wordt veroorzaakt door verouderde stalsystemen. Concreet gaat het daarbij om het voorschrijven van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 8.42 Wm.
In artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit is een algemene zorgplicht aangegeven. Op basis daarvan kunnen ambtshalve maatwerkvoorschriften gesteld worden voor niet vergunningplichtige bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen, «voor zover het aspect niet al uitputtend is geregeld». Deze voorwaarde beperkt de mogelijkheden om voor fijn stof en geur aanvullende maatregelen voor te schrijven omdat deze onderwerpen in het Activiteitenbesluit uitputtend zijn geregeld. Voor de maatwerkaanpak met verbeterplannen in de urgentiegebieden is er een acute aanleiding om desondanks aanvullende maatregelen te vragen. Er zijn maatwerkvoorschriften die effectief kunnen zijn, zoals het ambtshalve voorschrijven van maatregelen die leiden tot een lagere uitworp (luchtwassers) of, indien dit niet mogelijk is, een groter verspreidingsgebied van emissies (hogere schoorsteen). Uiteraard moet het voorschrijven van maatregelen gemotiveerd worden, waarbij ook de economische haalbaarheid een rol speelt. In het tweede lid van artikel 7m wordt daarom geregeld dat het college van burgemeester en wethouders voor urgentiegebieden, in aanvulling op paragraaf 3.5.8 en artikel 6.24s van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij, bij beschikking aanvullende eisen kunnen stellen met betrekking tot de emissie van fijn stof of van geur vanuit dierenverblijven, waarin landbouwhuisdieren worden gehouden.
Dit experiment is bedoeld om de duurzame ontwikkeling van de betreffende urgentiegebieden mede te kunnen garanderen. Het betreft een nieuwe, innovatieve manier van kijken naar de ontwikkelingen die plaatsvinden in de gebieden. Het biedt kansen voor de toekomst om op een andere manier de kwaliteit van de leefomgeving te verankeren en ondersteunt het ketenbeleid voor duurzame veehouderij op basis van private inspanningen van marktpartijen, zoals ook door het kabinet wordt voorgestaan.
Op 17 januari 2014 heeft de provincie Groningen een akkoord heeft bereikt met het kabinet, de betrokken gemeenten en de NAM voor het gaswinningsgebied. Dit akkoord «Vertrouwen op Herstel en Herstel van Vertrouwen» omvat een samenhangend pakket van maatregelen. Het betreft o.a. maatregelen voor het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de leefbaarheid en het verbeteren van het economisch perspectief in Noordoost Groningen. Het gaat daarbij om de versteviging van bouwwerken, waardevermeerderende maatregelen als isolatie, energiebesparende voorzieningen, lokale energieopwekking, maar ook de aanleg van snel internet. Door toevoeging van het vergroten van de veiligheid en het preventief versterken van bouwwerken en de aanleg en wijziging van bekabeling en (pijp)leidingen kunnen activiteiten die vallen onder deze categorieën gebruikmaken van bestuursrechtelijke versnellingen.
Het plangebied van het project «Spoorzone» wordt op verzoek van de gemeente Delft uitgebreid.
Het project (18) A2 ’t Vonderen – Kerensheide heeft betrekking op de A2 in Midden-Limburg tussen Stein/Geleen en Maasbracht. Op dit wegvak zijn in 2010 en 2011 spitsstroken geopend met de procedure van de Spoedwet wegverbreding. In die periode is ook afgesproken om op termijn een structurele verbreding te realiseren door de spitsstroken op te waarderen tot volwaardige stroken, inclusief vluchtstroken. Met het project wordt tevens de motie van de Tweede Kamerleden De Jong, Koopmans en Aptroot van 30 juni 2011 uitgevoerd om voor het wegvak tot een structurele verbreding te komen van 2x3 rijstroken.
Het project (19) A27 Houten – Hooipolder heeft betrekking op de A27 in Utrecht en Noord-Brabant tussen Houten en het knooppunt Hooipolder. Hoofddoel is de vergroting van de wegcapaciteit ter verbetering van de doorstroming. Nevendoelen zijn onder meer de verbetering van de luchtkwaliteit, de geluidsituatie en de barrièrewerking van de A27. Met het project wordt tevens de motie van het Tweede Kamerlid Kuiken van 12 december 2011 uitgevoerd om bij de aanpak van de knelpunten op de A27 binnen het huidige budget prioriteit te geven aan de knelpunten Gorinchem en Hooipolder.
Op 16 mei 2014 is in werking getreden Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU L 124). Deze richtlijnwijziging heeft tot doel om de kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsproces te verbeteren. Richtlijn 2014/52/EU kent een implementatietermijn van drie jaar.
Eén van de wijzigingen betreft artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van Richtlijn 2011/92/EU, waarin wordt voorgeschreven dat de opdrachtgever van een project de voor dit project relevante redelijke alternatieven moet beschrijven. Het in hoofdstuk 1, afdeling 3, van de Crisis- en herstelwet opgenomen mer-regiem zonder verplicht alternatievenonderzoek (artikel 1.11 Chw) zal via een wetsvoorstel tot implementatie van Richtlijn 2014/52/EU worden gewijzigd.
Lopende de implementatietermijn kunnen via de aanwijzing voor bijlage II nieuwe projecten onder het lichtere mer-regiem van de Chw worden gebracht. Weliswaar geldt er volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie vanaf de dag van de publicatie van een richtlijn in het Publicatieblad van de EG tot het einde van de omzettingstermijn een onthoudingsverplichting (de zogenaamde Inter-environnement-regel)1, maar Richtlijn 2014/52/EU bevat geen «standstill»-verplichting. Criterium is dat een lidstaat geen maatregelen mag nemen die «de verwezenlijking van de resultaten van deze richtlijn in gevaar brengen» of «waardoor de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig worden gedwarsboomd». De aanwijzing van een beperkt aantal geselecteerde projecten (per tranche), die zullen (kunnen) voldoen aan het overgangsrecht van Richtlijn 2014/52/EU, valt niet onder deze Inter-environnement-regel.
Voor alle in tranches (reeds en nieuw) aangewezen projecten geldt overeenkomstig het overgangsrecht van deze richtlijnwijziging dat vóór 16 mei 2017 één van de volgende voorbereidingsstadia dient te zijn bereikt:
1°. de mer-beoordelingsprocedure is gedaan,
2°. een verzoek is gedaan om een advies over de reikwijdte en het detailniveau van het MER of
3°. dat advies is reeds ambtshalve afgegeven, of
4°. het MER is ingediend.
Gelet op de belangen die gemoeid zijn met dit besluit is geen toepassing gegeven aan de regeling inzake vaste verandermomenten en een invoeringstermijn van drie maanden. De gemeenten en provincie die het betreft, hebben verzocht om deze wijzigingen en profiteren van de kortere invoeringstermijn. Het besluit bevat geen regels waaraan administratieve lasten verbonden zijn voor burgers en bedrijven.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Kaart Meppel, Transformatiegebied Noordelijke Stadsentree Meppel
Kaart Noord-Brabant, Logistiek Park Moerdijk
HvJ EG 18 december 1997, zaak C-129/96, Inter-environnement, Jur. 1997, p. I-07411. Zie ook de relevante overwegingen in de zogenaamde NEC-zaak (C-165/09, C-166/09, C-167/09, punten 78 en 79). Zie voorts Mr. R. Ortlep en mr. M.J.M. Verhoeven, Richtlijnen: communautaire verplichtingen tijdens de omzettingstermijn, NTER 2009/3, pag. 113–118.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2015-109.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.