Besluit van 1 september 2014 tot wijziging van het Besluit van 11 februari 2014, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder meer in verband met het aanpassen van de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering (Stb. 2014, 77), alsmede tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Reglement voor de ondernemingskamer, in verband met herstel van enkele gebreken

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 9 juli 2014, nr. 536895;

Gelet op de artikelen 7, derde lid, 44, tiende lid en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en artikel 66, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 juli 2014, nr. W03.14.0241/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 7 augustus 2014, nr. 544921;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel III, eerste lid, van het Besluit van 11 februari 2014, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder meer in verband met het aanpassen van de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering (Stb. 2014, 77), wordt «en die vóór 1 januari 2014 is herplaatst» vervangen door: en die vóór 1 januari 2015 is herplaatst.

ARTIKEL II

Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 6a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De in artikel 5f, tweede lid, van de wet genoemde rechterlijke ambtenaren ontvangen voor het bijwonen van een zitting een vergoeding voor hun reiskosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland.

B

In artikel 6f wordt «werkzaamheden» vervangen door: piketwerkzaamheden.

C

In artikel 36r, eerste lid wordt «overeenkomstig artikel 49n van het Algemeen Rijksambtenarenreglement» vervangen door: van € 13.915,43 bruto.

D

Artikel 38j vervalt.

E

In de bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt in categorie 9 voor het salaris bij aanvang, een trede ingevoegd, luidende:

9

 

ingroeitrede

4.900,00

ARTIKEL III

In artikel 13, tweede lid, van het Reglement voor de ondernemingskamer wordt «de bijzondere kamer» vervangen door: de ondernemingskamer.

ARTIKEL IV

  • 1. De artikelen I, II, onderdelen A tot en met D, en III treden in werking met ingang van 15 oktober 2014, met dien verstande dat:

    • a. artikel I terug werkt tot en met 1 januari 2014,

    • b. artikel II, onderdeel A, terug werkt tot en met 1 januari 2011,

    • c. artikel III terug werkt tot en met 1 juli 2013, doch uitsluitend voor zover hiermee de aanspraken van de leden van de ondernemingskamer op een afwijkende vergoeding worden bevestigd.

  • 2. Artikel II, onderdeel E, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 1 september 2014

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Uitgegeven de negende september 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt allereerst tot aanpassing van regelgeving in verband met het bereikte akkoord tussen de Minister van Veiligheid en Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) tot verlenging tot 1 januari 2015 van de regeling voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en zijn herplaatst. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt om voorts enkele verbeteringen aan te brengen in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) en het Reglement voor de ondernemingskamer. Tot slot wordt een nieuwe ingroeitrede geïntroduceerd in de salariscategorie voor rechters en officieren van justitie welke verband houdt met de goede overgang naar het nieuwe Opleidingshuis voor de rechterlijke organisatie.

De voorgestelde wijzigingen betreffen veelal technische aanpassingen. Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijzigingen aan in de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren, rechterlijke ambtenaren in opleiding en de niet tot de rechterlijke macht behorende leden en plaatsvervangende leden van de ondernemingskamer. De hieraan verbonden financiële consequenties worden thans reeds uitgevoerd op grond van eerder gemaakte afspraken en worden binnen de reguliere begroting gedekt.

Over de inhoud van dit besluit is overeenkomstig artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren overeenstemming bereikt met de Sectorcommissie rechterlijke macht. De NVvR heeft op 20 mei 2014 schriftelijk laten weten in te stemmen met de voorgestelde wijzigingen.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Met de in dit artikel voorgestelde wijziging wordt de regeling voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en zijn herplaatst, uitgebreid tot degenen die zijn herplaatst vóór 1 januari 2015. In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector RM 1/8/2007 tot 31/12/2010 is afgesproken dat de functionele autoriteit een uiterste inspanning levert, met medewerking van de rechterlijk ambtenaar (in opleiding), om rechterlijke ambtenaren (in opleiding) met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% in dienst te houden, dan wel te herplaatsen. In overleg met de NVvR is besloten deze regeling te verlengen tot en met 31 december 2014. Deze afspraak is bekend gemaakt in een circulaire van 18 maart 2014 met kenmerk 492965, en wordt in de praktijk al uitgevoerd. Artikel III van het Besluit van 11 februari 2014, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder meer in verband met het aanpassen van de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering, wordt aan deze afspraak aangepast.

Artikel II

Onderdeel A (artikel 6a Brra)

Met ingang van 1 januari 2011 wordt aan de raadsheren in buitengewone dienst van en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, raadsheren-plaatsvervangers, rechters-plaatsvervangers, de plaatsvervangende advocaten-generaal, de plaatsvervangende officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie enkelvoudige zittingen, een vergoeding voor gemaakte reiskosten voor het bijwonen van een zitting voldaan overeenkomstig het Reisbesluit binnenland. Een en ander was vóór de inwerkingtreding van dit besluit opgenomen in een circulaire van de Minister van Veiligheid en Justitie (aanvankelijk van 13 december 2010 onder kenmerk 5677841/10, later hersteld bij besluit van 20 juli 2012, onder kenmerk 285710). Met deze wijziging van het Brra wordt deze aanspraak voor de betreffende rechterlijke ambtenaren in regelgeving verankerd.

Onderdeel B (artikel 6f Brra)

Artikel 6f Brra is de weerslag van een, in eerste instantie voor bepaalde tijd geldend, akkoord inzake de pikettoelage voor rechter-commissarissen in strafzaken en officieren van justitie die piketdienst verrichten. Dit is voor het eerst opgenomen in de CAO voor de Rechterlijke Macht 2000–2001 en nadat een tijdelijke regeling op dit punt een aantal keer was verlengd, is in de CAO voor 2004 overeengekomen dat de pikettoelage voor rechter-commissarissen en officieren van justitie voortaan vast zou worden verstrekt en jaarlijks geïndexeerd. Bij de bestendiging van deze afspraak middels de wijziging van het Brra in 2006 (Stb. 2006, 80) en 2010 (Stb. 2010, 210) is, hoewel dat wel de bedoeling was en al jaren de geldende praktijk, niet in de tekst van de bepaling geëxpliciteerd dat de toelage geldt voor rechter-commissarissen die – en voor zover zij – piketwerkzaamheden verrichten. De wijziging in dit onderdeel strekt ertoe buiten twijfel te stellen dat het om een toelage voor de rechter-commissaris gaat voor zover deze piketwerkzaamheden verricht.

Onderdeel C (artikel 36r Brra)

In het Sociaal Flankerend beleid RM 2008–2012 (geldend van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011) is opgenomen dat bij tijdig voldoen aan de verhuisplicht de rechterlijk ambtenaar aanspraak heeft op een eenmalig bedrag ter hoogte van € 13.025,31 bruto. Genoemd bedrag is volgens afspraak jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met de Consumentenprijsindex van het CBS die geldt voor de voorafgaande periode van oktober tot en met september. De eerste indexatie vond plaats met terugwerkende kracht per 1 januari 2008. Na 1 januari 2011 zou het op dat moment conform dit beleid geldende bedrag worden overgenomen in het Brra. Dit onderdeel strekt daartoe.

De verwijzing naar artikel 49n ARAR is zodoende niet meer van toepassing. Rekening houdend met de afgesproken indexering is bedrag vastgesteld op € 13.915,43 bruto.

Dit bedrag is als volgt berekend: de in 2008 afgesproken vergoeding bedroeg € 13.025,31 bruto en is (op grond van de gemaakte afspraken terugwerkend tot en met 1 januari 2008) vier maal per 1 januari geïndexeerd.

Dat leidt tot de volgende bedragen, met ingang van:

1 januari 2008: € 13.025,31 + 1,57% = € 13.229,81

1 januari 2009: € 13.229,81 + 3.02% = € 13.629,35

1 januari 2010: € 13.629,35 + 0.60% = € 13.711,13

1 januari 2011: € 13.711,13 + 1.49% = € 13.915,43

De gehanteerde indexatiepercentages zijn gebaseerd op de cijfers afkomstig van het CBS en zijn als volgt opgebouwd:

2008: indexatiepercentage over oktober 2006 t/m september 2007: (102,07 : 100,49 = 1,0572 enz.) x 100 – 100 = 1,57%

2009: indexatiepercentage over oktober 2007 t/m september 2008: (105,19 : 102,11 = 1,0301 enz.) x 100 – 100 = 3,02%

2010: indexatiepercentage over oktober 2008 t/m september 2009: (105,59 : 104,95 = 1,0060 enz.) x 100 – 100 = 0,60%

2011: indexatiepercentage over oktober 2009 t/m september 2010: (107,26 : 105,69 = 1,0149 enz.) x 100 – 100 = 1,49%.

Onderdeel D (artikel 38j Brra)

Artikel 38j bood de grondslag voor de werkgeversbijdrage in de kosten voor kinderopvang en gastouderopvang aan rechterlijke ambtenaren. Op grond hiervan was de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing verklaard op rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. Deze regeling is inmiddels ingetrokken (Stcrt. 2007, nr. 223) en de werkgeversbijdrage aan de kinderopvang wordt rechtstreeks bij de werkgever geïnd op grond van artikel 1.10 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Artikel 38j van het Brra is hiermee overbodig geworden en komt te vervallen.

Onderdeel E (bijlage bij artikel 5 Brra)

De Rechtspraak en het openbaar ministerie zijn in 2014 gestart met een nieuw stelsel voor de initiële opleidingen tot rechter of officier van justitie, onder de benaming «Opleidingshuis RM». Dit stelsel komt in de plaats van de raio-opleiding, de opleiding voor zij-instromers en de opleiding voor interne doorstromers bij de gerechten en parketten. Voor degenen die in het nieuwe stelsel in opleiding zijn voor het rechterschap, wordt de functie rechter-in-opleiding (rio) geïntroduceerd, voor degenen die in opleiding zijn voor het officierschap wordt de functie officier-in opleiding (oio) geïntroduceerd. Rio’s en oio’s zullen voor de duur van de opleiding in tijdelijke dienst treden bij een gerecht c.q. het openbaar ministerie. Na het met goed gevolg afronden van de opleiding zullen de rio’s en oio’s aansluitend worden benoemd in de functie van rechter onderscheidenlijk officier van justitie.

Tussen NVvR, Rechtspraak en College van procureurs-generaal is afgesproken dat rio’s en oio’s die aan het eind van de opleiding op een salaris van minder dan € 4.900 zijn ingeschaald, bij hun benoeming tot rechter of officier van justitie in beginsel worden ingeschaald in de ingroeitrede van € 4.900. Een jaar later worden zij ingeschaald in het salaris bij de aanvang van categorie 9, zijnde € 5.254,53. De ingroeischaal is toegevoegd aan categorie 9 om een grote salarissprong te voorkomen bij de benoeming van de rio onderscheidenlijk oio tot rechter onderscheidenlijk officier van justitie.

De wijziging in dit onderdeel strekt ertoe om deze ingroeitrede toe te voegen aan het salaris van categorie 9.

Binnen het huidig wettelijk kader van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) was het al mogelijk om met het nieuwe Opleidingshuis van start te gaan, vooruitlopend op nadere regeling hiervan bij en krachtens de Wet RO en Wrra. In dat kader zijn reeds rio’s en oio’s als burgerlijk rijksambtenaar in tijdelijke dienst aangesteld op basis van artikel 6, eerste lid onder d, van het ARAR. Naar verwachting zullen de eerste rio’s en oio’s rond april 2015 de opleiding afronden en kunnen de eerste benoemingen tot rechter en officier van justitie plaatsvinden in april 2015.

Artikel III

Met het Besluit van 17 juni 2013 tot wijziging van het Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden en het Reglement voor de ondernemingskamer in verband met de wijziging van de vergoedingen voor niet tot de rechterlijke macht behorende leden van die kamers (Stb. 2013, 230), is abusievelijk in artikel 13, tweede lid, van het Reglement voor de ondernemingskamer opgenomen dat de leden van de bijzondere kamer van het gerechtshof Den Haag, bedoeld in artikel 66, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in plaats van de leden van de ondernemingskamer een, van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers, afwijkende dagvergoeding ontvangen. In de Nota van toelichting bij het besluit van 17 juni 2013 is aangegeven dat de bedoeling was om met de wijziging van het Reglement voor de ondernemingskamer het systeem van vergoedingen voor de deskundige leden en plaatsvervangende deskundige leden aan te passen aan de praktijk zoals die al lang gold en dat de vergoeding voor de (plaatsvervangende) leden van de ondernemingskamer, conform advies van de Raad voor de rechtspraak, is gesteld op € 1.000. Met de in dit artikel voorgestelde wijziging wordt de fout in het besluit van 17 juni 2013 hersteld.

Bij de inwerkingtredingsbepaling wordt aan de wijziging – voor zover begunstigend – terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 juli 2013, de dag van inwerkingtreding van voornoemd besluit.

Artikel IV

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. De artikelen I, II, onderdelen A tot en met D, en III van dit besluit treden in werking met ingang van 15 oktober 2014.

Artikel I werkt terug tot en met 1 januari 2014 om zeker te stellen dat allen die op grond van de hierover gemaakte afspraken zijn herplaatst vóór 1 januari 2015, onder het bereik van de regeling in het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder meer in verband met het aanpassen van de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering vallen.

Omdat artikel II, onderdeel A, een aanspraak bevat voor de in die bepaling bedoelde rechterlijke ambtenaren, wordt aan dit onderdeel terugwerkende kracht verleend tot de datum vanaf wanneer de vergoeding op grond van de betreffende circulaire moet zijn verstrekt.

Artikel III werkt voor de leden van de ondernemingskader begunstigend terug tot de dag dat het besluit met de verkeerde verwijzing in werking is getreden. Er zijn geen uitkeringen gedaan aan de leden van de bijzondere kamer op grond van het oude artikel 13, tweede lid, van het Reglement voor de ondernemingskamer.

Artikel II, onderdeel E, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip om zeker te stellen dat deze wijziging zo goed mogelijk aansluit op de afronding van de eerste opleidingen onder het Opleidingshuis RM.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven