Besluit van 15 februari 2006 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met onder meer de formalisering van het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Rechterlijke Macht 2004 en de toepasselijkheid van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 ten aanzien van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 10 januari 2006, nr. 5395644/05/6;

Gelet op artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 26 januari 2006, nr. W03.06.0004/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 8 februari 2006, nr. 5401589/06/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel g wordt «een deskundige persoon» vervangen door: deskundige persoon.

b. Onderdeel i vervalt.

c. De onderdelen j tot en met cc worden verletterd i tot en met bb.

B

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «onderscheidenlijk, indien hij aanspraak heeft op een WAO-uitkering, op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering».

b. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt «onderscheidenlijk, indien hij aanspraak heeft op een WAO-uitkering, op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen 80% van zijn bezoldiging en de WAO-uitkering».

c. In het derde lid vervalt «een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering onderscheidenlijk op».

d. In het vierde lid, onderdeel a, vervalt «, onderscheidenlijk op grond van de WAO alsmede op grond van dit artikel,».

e. In het vierde lid komt onderdeel b te luiden:

b. zijn bezoldiging na herplaatsing.

C

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het tweede tot en met vierde lid komen te luiden:

  • 2. De rechterlijk ambtenaar die na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak nog ongeschikt is wegens ziekte tot het verrichten van zijn arbeid, heeft aanspraak op de doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.

  • 3. In afwijking van het tweede lid heeft de rechterlijk ambtenaar na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak aanspraak op de doorbetaling van zijn bezoldiging over de uren dat hij passende arbeid verricht of zou hebben verricht indien die arbeid hem zou zijn aangeboden.

  • 4. Aan de rechterlijk ambtenaar wordt op zijn aanvraag na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak, in afwijking van het tweede lid, zijn bezoldiging doorbetaald, indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

b. Het vijfde en zesde lid vervallen.

D

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «onderscheidenlijk, indien hij aanspraak heeft op een WAO-uitkering, op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn laatstelijk genoten bezoldiging en de WAO-uitkering».

b. In het zevende lid vervalt «of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering».

E

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:

b. zolang hij na het tijdvak van 52 weken nog ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste een tijdvak van 26 weken, aanspraak op de doorbetaling van 70% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging.

b. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot vierde tot en met achtste lid.

c. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Aan de gewezen rechterlijk ambtenaar wordt op zijn aanvraag, in afwijking van het eerste onderscheidenlijk tweede lid, zolang hij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste het met ingang van zijn ontslag nog resterende deel van een tijdvak van 104 weken onderscheidenlijk een tijdvak van ten hoogste 104 weken, zijn laatstelijk genoten bezoldiging doorbetaald, indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is om arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

d. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. Aan de gewezen rechterlijk ambtenaar, die aanspraak heeft op een WAO-uitkering op grond van de aan zijn ontslag voorafgaande aanstelling, wordt op zijn aanvraag een aanvullende uitkering toegekend, indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

e. In het achtste lid (nieuw) wordt «zijn laatstelijk genoten bezoldiging» vervangen door «zijn laatstelijk genoten bezoldiging onderscheidenlijk 70% van de laatstelijk genoten bezoldiging» en wordt na «de laatstgenoten bezoldiging» ingevoegd: onderscheidenlijk 70% van de laatstgenoten bezoldiging.

F

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

  • 1. De rechterlijk ambtenaar, die op grond van artikel 35 van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46k van de wet is herplaatst voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 36, derde lid, onderdeel a, van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46i, eerste lid, onderdeel a, van de wet is verstreken, heeft tot het einde van die termijn aanspraak op een aanvullende uitkering, indien zijn bezoldiging als gevolg van die herplaatsing vermindering ondergaat, ter grootte van het verschil tussen:

    a. het bedrag waarop de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 17 recht zou hebben gehad indien hem geen andere taak zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan zijn eigen taak met dezelfde omvang; en

    b. zijn bezoldiging na herplaatsing.

  • 2. Aan de rechterlijk ambtenaar, die is herplaatst op grond van artikel 35 van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46k van de wet, wordt op zijn aanvraag na afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, een aanvullende uitkering toegekend, indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, ter grootte van het verschil tussen:

    a. een percentage van zijn bezoldiging, zoals die zou zijn op de dag voorafgaand aan zijn herplaatsing indien hij op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest om zijn arbeid te verrichten; en

    b. zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke taak voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage.

  • 3. Het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%;

    65 tot 80%: 65,26%;

    55 tot 65%: 54,01%;

    45 tot 55%: 45,01%;

    35 tot 45%: 36,01%;

    25 tot 35%: 27,01%;

    15 tot 25%: 18,00%.

G

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

Een vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of vrouwelijke gewezen rechterlijk ambtenaar heeft geen recht op doorbetaling van bezoldiging krachtens artikel 17 of 18 gedurende de periode dat zij zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg geniet of op basis van artikel 26, eerste tot en met vierde lid, haar laatstelijk genoten bezoldiging geniet.

H

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt «de bezoldiging of een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering» vervangen door: bezoldiging.

b. In het tweede lid wordt «zijn laatstelijk genoten bezoldiging of een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering» vervangen door: laatstelijk genoten bezoldiging.

I

Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het derde en vijfde lid wordt «samengeteld, indien deze perioden elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen» vervangen door: samengeteld, indien:

a. zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

b. de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten dan wel bezoldiging op basis van artikel 26, eerste tot en met vierde lid, van dit besluit wordt ontvangen, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

b. In het vierde lid vervalt «een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, onderdeel a, en 18, eerste lid, onderdeel b, dan wel op».

c. In het achtste lid, onderdeel b, vervalt «een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen hun bezoldiging en de WAO-uitkering dan wel op».

J

Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt «18, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid» vervangen door: 18, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid.

b. Het tweede, zesde en achtste lid vervallen.

c. Het derde tot en met vijfde lid en zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.

d. In het tweede lid (nieuw) wordt «het in het tweede lid bedoelde tijdvak van 52 weken» vervangen door: het in het eerste lid bedoelde tijdvak.

e. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Het tijdvak van 26 weken gedurende welke de gewezen rechterlijk ambtenaar aanspraak heeft op de doorbetaling van bezoldiging, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel b, vangt aan op de dag nadat het tijdvak, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, is geëindigd.

f. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.

K

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt «eerste tot en met derde lid» vervangen door «eerste tot en met vierde lid» en vervalt «de bezoldiging of 80% van die».

b. Het tweede en vijfde lid vervallen.

c. Het derde, vierde lid en zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

d. In het tweede lid (nieuw) wordt «artikel 17, vierde en vijfde lid» vervangen door: artikel 19.

e. In het derde lid (nieuw) wordt «de bezoldiging, bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid» vervangen door: bezoldiging, bedoeld in artikel 18, eerste tot en met derde lid.

f. In het vierde lid (nieuw) wordt «derde en vierde lid» vervangen door: vierde tot en met zesde lid.

L

Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt in de aanhef «de bezoldiging gedurende de eerste 52 weken» vervangen door: bezoldiging gedurende de eerste 104 weken.

b. In het eerste lid, onderdelen m en n, wordt «de bezoldiging» vervangen door: bezoldiging.

M

In artikel 23, eerste lid, komt de aanhef te luiden:

  • 1. De aanspraak van de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar op de doorbetaling van bezoldiging, bedoeld in de artikelen 17 en 18, eerste tot en met derde lid, vervalt indien de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar:.

N

Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste en derde lid vervalt telkens «op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering,».

b. Het vierde en vijfde lid vervallen.

O

Artikel 24 vervalt.

P

Artikel 24a wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

b. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid worden na het eerste lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De maatregelen en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op duurzame reïntegratie in de eigen arbeid of andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister waarbij de resterende mogelijkheden van de ambtenaar volledig worden benut. Indien na overleg tussen de functionele autoriteit en de rechterlijk ambtenaar vaststaat dat de in het eerste lid bedoelde arbeid niet bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister voorhanden is, richten de maatregelen en voorschriften zich op duurzame reïntegratie in passende arbeid buiten dat gezagsbereik.

  • 3. Zolang duurzame reïntegratie als bedoeld in het tweede lid niet mogelijk is, stelt de functionele autoriteit de rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid andere passende arbeid te verrichten.

c. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De rechterlijk ambtenaar, die van mening is dat de functionele autoriteit de in het eerste lid bedoelde verplichting niet of onvoldoende nakomt, legt bij zijn verzoek tot nakoming aan de functionele autoriteit een oordeel van het UWV als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Suwi over. De functionele autoriteit beslist op het verzoek binnen zes weken na ontvangst hiervan en deelt daarbij mee tot welke aanpassingen ten aanzien van de reïntegratieinspanningen het verzoek hem aanleiding geeft.

Q

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt na «krachtens dit hoofdstuk met» ingevoegd: een WAO-uitkering,.

b. In het tweede lid wordt «de ZW-uitkering» telkens vervangen door: de WAO-uitkering, de ZW-uitkering.

c. In het derde lid wordt «met betrekking tot de ZW-uitkering» vervangen door «ten aanzien van de WAO-uitkering of de ZW-uitkering» en wordt «waarop de ZW-uitkering» vervangen door: waarop de WAO-uitkering of de ZW-uitkering.

d. In het vierde lid wordt «zijn bezoldiging, op de doorbetaling van 80% van de bezoldiging of op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering» vervangen door «bezoldiging» en wordt «zijn bezoldiging, op de doorbetaling van 80% van de bezoldiging onderscheidenlijk op de WAO-uitkering vermeerderd met de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering,» vervangen door: bezoldiging.

R

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het vierde en vijfde lid vervallen.

b. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar zowel op grond van de aanstelling terzake waarvan hij aanspraken op grond van dit hoofdstuk heeft als op grond van een of meer andere betrekkingen een WAO-uitkering of een ZW-uitkering geniet, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk onder WAO-uitkering onderscheidenlijk ZW-uitkering verstaan, de WAO-uitkering onderscheidenlijk de ZW-uitkering voorzover deze, naar rato van de bezoldiging uit hoofde van die aanstelling en die andere betrekking of betrekkingen, wordt toegerekend aan die aanstelling.

S

Na artikel 25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

  • 1. De inkomsten die de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar geniet in verband met het verrichten van arbeid, die in het belang van zijn genezing door de deskundige persoon of de arbodienst wenselijk wordt geacht, worden op de aanspraak op doorbetaling van bezoldiging krachtens dit hoofdstuk in mindering gebracht, voorzover deze inkomsten tezamen met die aanspraak de bezoldiging te boven gaan.

  • 2. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden in mindering gebracht op het bedrag waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar ingevolge artikel 18, eerste lid, of, indien de ongeschiktheid wegens ziekte voor het tijdstip van ontslag is ontstaan, artikel 18, derde lid, aanspraak heeft, tenzij deze inkomsten reeds voorafgaand aan het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

  • 3. Op het bedrag waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar ingevolge artikel 18, tweede lid, artikel 26 of, indien de ongeschiktheid wegens ziekte na het tijdstip van ontslag is ontstaan, artikel 18, derde lid, recht heeft, worden inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf in mindering gebracht, tenzij deze inkomsten reeds voorafgaand aan de datum van ontslag werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

T

Na artikel 27a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27b

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar, die een dienstongeval heeft gehad of een beroepsziekte heeft opgelopen, heeft recht op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van dat dienstongeval of die beroepsziekte lijdt, indien het dienstongeval of de beroepsziekte voortvloeit uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan hij zich vanwege zijn specifieke werkzaamheden niet heeft kunnen onttrekken.

  • 2. In overeenstemming met de gewezen rechterlijk ambtenaar kan de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, mede strekken ter vervanging van de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 18, vierde lid.

  • 3. Toekenning van de schadevergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die werkzaam is bij een gerechtshof of rechtbank dan wel een gewezen rechterlijk ambtenaar die laatstelijk werkzaam is geweest bij een gerechtshof of rechtbank, door de functionele autoriteit. Artikel 46, tweede en derde lid, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

U

Artikel 29 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid vervalt.

b. De aanduiding «2.» voor het tweede lid vervalt.

V

Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien de rechterlijk ambtenaar op de dag van het overlijden aanspraak had op een WAO-uitkering, een ZW-uitkering of een WW-uitkering, wordt voor de toepassing van artikel 18 van de wet onder bezoldiging verstaan het bedrag waarop de rechterlijk ambtenaar op de dag van het overlijden op basis van dit hoofdstuk aanspraak zou hebben gehad indien hij geen aanspraak op een WAO-uitkering, een ZW-uitkering of een WW-uitkering zou hebben gehad.

b. Het tweede en vierde lid vervallen.

c. Het derde en vijfde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

d. In het derde lid (nieuw) wordt «19» vervangen door: 25, vierde lid,.

W

Artikel 31 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt «laatstelijk genoten bezoldiging» vervangen door «laatstelijk genoten bezoldiging onderscheidenlijk 70% daarvan» en wordt na «genoot» ingevoegd: onderscheidenlijk 70% daarvan.

b. Het tweede lid vervalt.

c. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

d. In het tweede lid (nieuw) wordt «19» vervangen door: 25, vierde lid,.

X

In artikel 32, derde lid, wordt «ten aanzien van wie artikel 18, derde lid, toepassing heeft gevonden» vervangen door: aan wie een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 18, vierde tot en met zesde lid, is toegekend.

Y

In artikel 33 komt onderdeel b te luiden:

b. onder «betrokkene» wordt verstaan: de rechterlijk ambtenaar aan wie op grond van artikel 46i van de wet onderscheidenlijk artikel 36, eerste lid, onderdeel f, van dit besluit ontslag is verleend, die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, en die uit dat ontslag werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet.

Z

In artikel 35, tweede lid, wordt «het eerste jaar» telkens vervangen door: de eerste 104 weken.

AA

Artikel 35 komt te luiden:

Artikel 35

Aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan een andere taak worden opgedragen, indien sprake is van passende arbeid. De rechterlijk ambtenaar is verplicht de hem opgedragen taak te aanvaarden.

BB

Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het vierde lid wordt «het eerste jaar» vervangen door: de eerste 104 weken.

b. Het vijfde en zesde lid komen te luiden:

  • 5. Voor het berekenen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, worden niet in aanmerking genomen:

    a. perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als gevolg van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof; en

    b. perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg.

  • 6. Voor de berekening van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, anders dan bedoeld in het vijfde lid, samengeteld:

    a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

    b. indien de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

c. Onder vernummering van het zevende tot en met twaalfde lid tot achtste tot en met dertiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt verlengd:

    a. indien de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ZW, later is gedaan dan op grond van dat artikel is voorgeschreven, met de duur van die vertraging;

    b. indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, op grond van het zevende lid van dat artikel is verlengd, met de duur van die verlenging; en

    c. indien het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO een tijdvak heeft vastgesteld, met de duur van dit tijdvak.

d. In het negende, tiende en twaalfde lid (nieuw) wordt «zevende lid» telkens vervangen door: achtste lid.

e. In het elfde lid (nieuw) wordt «negende lid» vervangen door: tiende lid.

CC

Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het derde lid komt onderdeel c te luiden:

c. naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame reïntegratie als bedoeld in artikel 24a, tweede lid, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.

b. Het vierde lid vervalt.

c. Het vijfde tot en met dertiende lid worden vernummerd tot vierde tot en met twaalfde lid.

d. In het achtste, negende en elfde lid (nieuw) wordt «achtste lid» telkens vervangen door: zevende lid.

e. In het tiende lid (nieuw) wordt «tiende lid» vervangen door: negende lid.

DD

Artikel 38, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel a wordt «EUR 405» vervangen door: EUR 414.

b. In onderdeel b wordt «EUR 310» vervangen door: EUR 317.

c. In onderdeel c wordt «EUR 235» vervangen door: EUR 240.

EE

Artikel 38g wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «0,4%» vervangen door: 0,8%.

b. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aanspraak heeft op een WAO-uitkering, een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, wordt voor de toepassing van het eerste lid het salaris in acht genomen dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding zou hebben genoten indien hij geen aanspraak op een WAO-uitkering, een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg zou hebben gehad.

FF

Na artikel 38k wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38l

  • 1. De rechterlijk ambtenaar die werkzaamheden verricht als rechter-commissaris in strafzaken of piketofficier ontvangt een toelage.

  • 2. Onze Minister stelt regels ten aanzien van de hoogte van de toelage.

GG

Na artikel 38l (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38m

  • 1. Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, die naar het oordeel van Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame gerechtsauditeur betreft, het gerechtsbestuur zijn functie uitstekend vervult, kan een eenmalige toeslag worden toegekend.

  • 2. Het oordeel over de wijze waarop een functie wordt vervuld, bedoeld in het eerste lid, komt tot stand op basis van het verslag van een met de rechterlijk ambtenaar gehouden functioneringsgesprek als bedoeld in artikel 37, tweede lid, of een vastgestelde beoordeling als bedoeld in artikel 37, tweede tot en met vierde lid.

HH

Artikel 38q wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt «tot verlofsparen» vervangen door: van levensloopverlof.

b. In het tweede lid wordt «verlofsparen» vervangen door: levensloopverlof.

ARTIKEL II

Artikel II van het Besluit van 28 maart 1996 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (bovenwettelijke regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid Sector rechterlijke macht) (Stb. 210) vervalt.

ARTIKEL III

  • 1. Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar, rechterlijk ambtenaar in opleiding, gewezen rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding van wie de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is gelegen voor 1 januari 2004, blijven de artikelen 1, 17 tot en met 19, 20, 21, eerste, tweede en vierde tot en met achtste lid, 22 tot en met 24, 25, 29 tot en met 32 en 38g, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals deze luidden op 31 maart 2006, van toepassing.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte geacht eenzelfde niet onderbroken periode van ongeschiktheid te vormen, indien:

    a. zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

    b. de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op een tijdvak waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten dan wel bezoldiging op basis van artikel 26, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ontvangen, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 3. Een rechterlijk ambtenaar, rechterlijk ambtenaar in opleiding, gewezen rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 17, vierde lid, 18, derde en vierde lid, of 19, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren te hebben ingediend, indien de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, is gelegen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 maart 2006.

  • 4. Artikel 27b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is niet van toepassing ten aanzien van dienstongevallen en beroepsziekten die zich vóór 1 april 2006 hebben voorgedaan.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2006 en werkt terug als volgt:

a. wat artikel I, onderdelen B, D, H, I, onder b en c, K, onder b en c, L, N, Q, U, V, onder a, b en c, W, onder b en c, Z, BB, onder a, c, d en e, en EE, betreft: tot en met 1 januari 2004;

b. wat artikel I, onderdelen DD en FF, betreft: tot en met 1 januari 2005;

c. wat artikel I, onderdeel BB, onder b, betreft: tot en met 27 april 2005;

d. wat artikel I, onderdelen G en I, onder a, betreft: tot en met 1 september 2005; en

e. wat artikel I, onderdelen Y en HH, betreft: tot en met 1 januari 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 februari 2006

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de achtentwintigste februari 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit voorziet er ten eerste in de noodzakelijke aanpassingen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 aan te brengen in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra). Laatstbedoelde wet is met ingang van 1 januari 2004 in werking getreden. Als gevolg van deze wet is voor werknemers, en derhalve ook voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden, komen te gelden dat zij pas na twee jaar (in plaats van na één jaar) arbeidsongeschiktheid wegens ziekte eventueel in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarnaast is komen te gelden dat de werkgever gedurende de eerste twee ziektejaren verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling aan de werknemer. Hiermee wordt beoogd om de werkgever een directe financiële prikkel voor de eerste twee jaren te geven om zo snel mogelijk te investeren in werkhervatting van een zieke werknemer. Voor het merendeel van de in dit besluit vervatte wijzigingen in verband met de inwerkingtreding van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 geldt dat zij er slechts toe strekken om in de regeling van het onderwerp loondoorbetaling bij ziekte niet langer rekening te houden met de mogelijkheid van een WAO-uitkering in het tweede ziektejaar en dat zij geen wijziging van het niveau van de aanspraken tijdens dat tweede ziektejaar behelzen. Voorts betreft het enkele wijzigingen waarmee uitvoering wordt gegeven aan artikel V, onderdeel B, van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003, waarin is bepaald dat de in die wet opgenomen wijzigingen van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op overeenkomstige wijze worden aangebracht in het bij of krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bepaalde. Het gaat bijvoorbeeld om de invoeging van een nieuw lid in artikel 36 van het Brra, waarin wordt geregeld dat en voor welke duur in enkele situaties verlenging plaatsvindt van de termijn na afloop waarvan ontslag op grond van ongeschiktheid wegens ziekte mogelijk is (artikel I, onderdeel BB). Ook omdat deze wijzigingen niet belastend van karakter zijn, wordt hieraan in vrijwel alle gevallen terugwerkende kracht verleend tot en met de dag van inwerkingtreding van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (1 januari 2004). Een wetsvoorstel, dat de aanpassingen van de Wrra bevat die benodigd zijn vanwege de inwerkingtreding van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003, is momenteel in voorbereiding.

Ten tweede strekt dit besluit tot formalisering van verschillende onderdelen van het in oktober 2005 in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht tussen de Minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) gesloten Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Rechterlijke Macht 2004 (Arbeidsvoorwaardenakkoord). Het Arbeidsvoorwaardenakkoord is als bijlage aan deze nota van toelichting gehecht. Een belangrijk onderdeel van dit akkoord zijn de afspraken die gemaakt zijn ten aanzien van de loondoorbetaling bij ziekte en maatregelen die hiermee samenhangen (onderdeel 2). Achtergrond van deze afspraken is het op 5 november 2004 tussen het kabinet en de sociale partners gesloten sociaal akkoord. Als gevolg van dat akkoord kan de wettelijke loondoorbetalingsverplichting van 70% tijdens het eerste en tweede ziektejaar worden aangevuld, onder de voorwaarde dat het totale ziekengeld over de eerste twee ziektejaren niet meer dan 170% van het laatstverdiende loon bedraagt. Met laatstbedoelde limitering van de bovenwettelijke aanvulling van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte wordt beoogd om bij de werknemer de prikkel tot werkhervatting te bevorderen. Daarnaast is vastgelegd dat aanvullende specifieke arbeidsvoorwaardelijke afspraken ter stimulering van onder meer reïntegratie kunnen worden gemaakt. In lijn met voormeld sociaal akkoord is afgesproken dat voor alle rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding met ingang van 1 april 2006 komt te gelden dat de loondoorbetaling in het eerste ziektejaar 100% bedraagt en in het tweede ziektejaar 70% (onderdeel 2.2 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord). Dit houdt ook in dat de overgangsregeling, die tot nu toe was opgenomen in artikel II van het Besluit van 28 maart 1996 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (bovenwettelijke regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid Sector rechterlijke macht) (Stb. 210), komt te vervallen. Over de uren waarvoor de rechterlijk ambtenaar weer geschikt is om te werken en arbeid verricht, wordt in het tweede ziektejaar de volledige bezoldiging doorbetaald; voor de overige uren bedraagt de loondoorbetaling na het eerste ziektejaar 70%. Daarbij is afgesproken dat de functionele autoriteit verplicht is om een rechterlijk ambtenaar voor het deel dat hij weer kan werken, in afwachting van duurzame reïntegratie, arbeid aan te bieden (onderdelen 2.2 en 2.3). In geval van een dienstongeval of beroepsziekte komt te gelden dat een rechterlijk ambtenaar, na daartoe een aanvraag te hebben ingediend, ook na het eerste ziektejaar in aanmerking komt voor doorbetaling van de volledige bezoldiging (onderdeel 2.4). Met het oog op de bevordering van reïntegratie van wegens ziekte arbeidsongeschikte rechterlijke ambtenaren zijn in onderdeel 2.3 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord afspraken neergelegd die strekken tot aanvulling van de tot nu toe op dit punt reeds bestaande rechten en plichten. Vanwege het meestentijds belastende karakter hiervan wordt aan de wijzigingen, die strekken tot formalisering van de afspraken in onderdeel 2 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord, geen terugwerkende kracht verleend. Andere onderdelen van het Arbeidsvoorwaardenakkoord, die in dit besluit worden geformaliseerd, zijn onderdeel 1.2 (verhoging eindejaarsuitkering) en onderdeel 3 (structurele regeling pikettoelagen). De hiervoor benodigde aanpassingen van het Brra zijn opgenomen in artikel I, onderdelen EE en FF. Deze aanpassingen krijgen terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2004 respectievelijk 1 januari 2005.

Tenslotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om in dit besluit nog enkele andere wijzigingen van het Brra op te nemen. Daarbij gaat het om enkele aanpassingen in verband met het zogenaamde Brown-arrest (artikel I, onderdelen G, I en BB), een wijziging als gevolg van de aanpassing van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk (artikel I, onderdeel Y), een aanpassing van het artikel waarin de vergoedingen voor plaatsvervangers zijn geregeld (artikel I, onderdeel DD), de invoeging van een nieuw artikel, met daarin de mogelijkheid om niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren in geval van uitstekend functioneren een eenmalige toeslag toe te kennen (artikel I, onderdeel GG), en een wijziging in verband met de invoering van de mogelijkheid van levensloopverlof (artikel I, onderdeel HH). Ook aan de meeste van deze aanpassingen wordt terugwerkende kracht verleend; dit wordt nader toegelicht in de toelichtingen op de desbetreffende onderdelen van dit besluit.

Volledigheidshalve zij benadrukt dat dit besluit niet tevens al aanpassingen bevat van het Brra in verband met de toepasselijkheid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Hiervoor is thans een afzonderlijk besluit in voorbereiding.

De aan dit besluit verbonden kosten worden opgevangen binnen de voor de sector Rechterlijke Macht beschikbare arbeidsvoorwaardengelden.

Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijzigingen aan in de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren. Het besluit is ter toetsing aan Actal voorgelegd. Actal heeft het ontwerp-besluit als hamerstuk afgedaan.

Over de inhoud van dit besluit is de in artikel 51 van de Wrra bedoelde overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt. Ten aanzien van de in artikel I, onderdelen P (onderdeel c) en BB (onderdeel c), opgenomen wijzigingen behoefde, op grond van artikel V, onderdeel B, van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003, geen overeenstemming te worden bereikt.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

A

Dit onderdeel behelst het uit artikel 1 van het Brra schrappen van de definitie van het begrip gangbare arbeid. Tot nu toe werd in een aantal artikelen van het Brra (23, 24, 35 en 36) onderscheid gemaakt tussen passende arbeid en gangbare arbeid; hetzelfde geldt overigens voor artikel 46k van de Wrra. Deze twee begrippen verschillen van elkaar, in die zin dat arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van een rechterlijk ambtenaar (in opleiding) is berekend, wel gangbaar maar niet passend is, indien aanvaarding hiervan om redenen van lichamelijke, geestelijke en sociale aard niet van de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) kan worden gevergd. Bepaald werd dat in het geval van een rechterlijk ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, in het eerste jaar passende arbeid kan worden opgedragen en dient te worden aanvaard, en in het tweede jaar en daarna gangbare arbeid. In de nieuwe artikelen 35 en 36 wordt echter niet langer onderscheid gemaakt tussen perioden gedurende welke passende arbeid of gangbare arbeid kan worden opgedragen en dient te worden aanvaard en verdwijnt het begrip gangbare arbeid (artikel I, onderdelen AA en CC (onderdeel b)). Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de in onderdeel 2.3 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord opgenomen afspraken. Ook in het nieuwe artikel 23 komt alleen het begrip passende arbeid voor; artikel 24, waarin het begrip gangbare arbeid voorkwam, vervalt. Een en ander houdt in dat het begrip gangbare arbeid uit het Brra verdwijnt en dat hiervoor derhalve in artikel 1 niet langer een definitie hoeft te worden opgenomen. Van de gelegenheid wordt nog gebruik gemaakt om in artikel 1, onderdeel g, een redactionele correctie door te voeren.

B, D, H, I (onderdelen b en c), K (onderdelen b en c), L, N, Q, U, V (onderdelen a, b en c), W (onderdelen b en c) en EE (onderdeel b)

Deze onderdelen behelzen alle wijzigingen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003. Vanwege deze wet is de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, voor het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 1 januari 2004 verlengd van 52 naar 104 weken. Dit heeft tot gevolg dat verschillende artikelen in het Brra dienen te worden aangepast, omdat hierin nog wordt uitgegaan van de situatie dat na het eerste ziektejaar reeds aanspraak kan ontstaan op een WAO-uitkering. Zoals hierboven al is aangegeven behelzen deze aanpassingen geen wijziging van het niveau van de aanspraken van een rechterlijk ambtenaar of een gewezen rechterlijk ambtenaar tijdens het tweede ziektejaar. Tot nu toe gold dat de rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 17, tweede en derde lid, onderscheidenlijk artikel 18, tweede lid, van het Brra na het eerste jaar, in geval van voortdurende arbeidongeschiktheid, aanspraak heeft op de doorbetaling van (100% of 80%) bezoldiging danwel, indien hij een WAO-uitkering geniet, op een bovenwettelijke arbeidongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen de bezoldiging en de WAO-uitkering. In plaats hiervan komt te gelden dat ingevolge de artikelen 17, tweede en derde lid, en 18, tweede lid, van het Brra gedurende het tweede ziektejaar en daarna aanspraak bestaat op volledige of gedeeltelijke doorbetaling van bezoldiging en dat een eventuele WAO-uitkering, in geval van meer dan twee jaar durende arbeidsongeschiktheid, ingevolge artikel 25, eerste tot en met derde lid, van het Brra op de doorbetaling van bezoldiging in mindering wordt gebracht (artikel I, onderdelen B, onder a tot en met c, D, onder a, en Q, onder a tot en met c). Een en ander betekent derhalve dat krachtens het Brra voortaan geen sprake meer kan zijn van een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering; als eventueel toch na twee jaar arbeidsongeschiktheid aanspraak op een WAO-uitkering ontstaat, vindt in plaats van aanvulling van deze uitkering verrekening hiervan met de loondoorbetaling plaats.

De in deze onderdelen vervatte aanpassingen van de artikelen 17, vierde lid, 18, zevende lid, 20, 21, vierde en achtste lid, 22, tweede tot en met zesde lid, 24, eerste en derde lid, 25, vierde lid, 29, 30, eerste, tweede en vierde lid, 31, tweede lid, en 38g, tweede lid, van het Brra betreffen alle aanpassingen in verband met de omstandigheid dat het vanwege de toepasselijkheid van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 niet langer mogelijk is om gedurende het tweede jaar van de arbeidsongeschiktheid in het genot te zijn van een WAO-uitkering dan wel het hierboven toegelichte verdwijnen van de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voor de wijziging van artikel 23, eerste lid, die een verlenging behelst van het tijdvak gedurende welke ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar het ingevolge dat artikel geldende verplichtingen- en sanctieregime toepasselijk is, bestaat eveneens reden vanwege bovenbedoelde verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO. Uitgangspunt voor het onderscheid tussen de tijdvakken gedurende welke de in artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 neergelegde verplichtingen en bijbehorende sancties gelden is namelijk telkens de duur van die wachttijd geweest. Het vierde en vijfde lid van artikel 24 kunnen vervallen vanwege het nieuwe tweede en derde lid van artikel 25. Het bepaalde in artikel 30, tweede lid, is opgenomen in het nieuwe eerste lid van datzelfde artikel.

C

Dit onderdeel strekt tot aanpassing van artikel 17 van het Brra, waarin voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding de doorbetaling van bezoldiging bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte wordt geregeld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de onderdelen 2.2, 2.3 (vierde alinea) en 2.4 (tweede alinea) van het Arbeidsvoorwaardenakkoord. Ingevolge het eerste lid van dit artikel wordt in het eerste ziektejaar de volledige bezoldiging doorbetaald. Na dat eerste jaar ontvangt de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding krachtens het nieuwe tweede lid in geval van voortdurende arbeidsongeschiktheid 70% van de bezoldiging. In het (nieuwe) derde en vierde lid wordt een tweetal situaties geregeld waarin ook na het eerste ziektejaar aanspraak op de doorbetaling van de volledige bezoldiging bestaat. Het bepaalde in deze artikelleden komt in de plaats van het voormalige derde lid van artikel 17. Het nieuwe derde lid regelt dat de rechterlijk ambtenaar (in opleiding), die voor een aantal uren weer geschikt is bevonden om passende arbeid te verrichten en die passende arbeid – in afwachting van duurzame reïntegratie in passende arbeid – verricht, voor die gewerkte uren de volledige bezoldiging krijgt doorbetaald. Over de overige uren ontvangt hij dan 70% van de bezoldiging. Onder omstandigheden kan in overleg met de functionele autoriteit ook op reïntegratie gerichte scholing als passende arbeid in de zin van dit artikellid worden beschouwd. Ingevolge artikel 24a, derde lid (nieuw), dat hieronder nader wordt toegelicht, is de functionele autoriteit verplicht om de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, zolang er nog geen duurzame reïntegratie mogelijk is, in de gelegenheid te stellen om voor het deel dat hij weer arbeidsgeschikt is andere, in beginsel tijdelijke, passende arbeid te verrichten. Indien de functionele autoriteit er door omstandigheden niet in slaagt om de rechterlijk ambtenaar dergelijke passende arbeid aan te bieden (of bijvoorbeeld alleen arbeid die wel loonvormend en onschadelijk voor de gezondheid, maar niet passend is), behoudt de betrokken rechterlijk ambtenaar op basis van artikel 17, derde lid, na het eerste ziektejaar aanspraak op de doorbetaling van de volledige bezoldiging over de uren waarvoor hij inmiddels weer arbeidsgeschikt is. Het nieuwe vierde lid bepaalt dat de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) na het eerste ziektejaar aanspraak kan maken op de doorbetaling van de volledige bezoldiging, indien zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een dienstongeval of beroepsziekte. In tegenstelling tot wat tot nu toe gold dient de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) hiervoor eerst een aanvraag te doen. Van een wijziging van bijvoorbeeld de criteria voor de beoordeling of er sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte, is geen sprake. De inhoud van het voormalige vierde tot en met zesde lid van artikel 17 is overgeheveld naar het nieuwe artikel 19, aangezien de hierin geregelde materie (aanvullende uitkering na herplaatsing) verschilt van die in het nieuwe artikel 17 (doorbetaling van bezoldiging vóór eventuele herplaatsing).

E

Voor gewezen rechterlijke ambtenaren en gewezen rechterlijke ambtenaren in opleiding wordt de doorbetaling van bezoldiging geregeld in artikel 18 van het Brra. Ook dit artikel wordt aangepast in verband met de afspraken in het Arbeidsvoorwaardenakkoord; daarbij gaat het voor deze groep om de formalisering van (gedeelten van) de onderdelen 2.2 en 2.4. In het nieuwe eerste lid van artikel 18 wordt bepaald dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, die voorafgaand aan zijn ontslag reeds wegens ziekte arbeidsongeschikt was en dat na ontslag nog steeds is, de eerste 52 weken van die ongeschiktheid de laatstgenoten bezoldiging volledig krijgt doorbetaald en daarna gedurende ten hoogste 26 weken 70% van diezelfde bezoldiging. Voor de rechterlijk ambtenaar (in opleiding), die binnen een maand na zijn ontslag arbeidsongeschikt wordt, verandert er niets; op grond van het tweede lid van artikel 18 heeft hij onverminderd recht op maximaal 52 weken doorbetaling van de volledige bezoldiging. In een nieuw derde lid wordt geregeld dat de gewezen rechterlijk ambtenaar, die arbeidsongeschikt is geworden ten gevolge van een dienstongeval of beroepsziekte, gedurende 104 weken aanspraak heeft op de volledige doorbetaling van de laatstgenoten bezoldiging. Indien hij aansluitend hierop aanspraak heeft op een WAO-uitkering, ontvangt hij, net als tot dusverre het geval was, krachtens het vierde tot en met zesde lid van artikel 18 een aanvulling op die uitkering. De inhoud van het nieuwe vierde tot en met zesde lid is gelijk aan die van het voormalige derde tot en met vijfde lid. Net als de rechterlijk ambtenaar die, vanwege het feit dat zijn arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of beroepsziekte, in aanmerking wenst te komen voor volledige doorbetaling van zijn bezoldiging (artikel 17, vierde lid), moet een gewezen rechterlijk ambtenaar voor zowel de doorbetaling van de laatstgenoten bezoldiging op grond van het derde lid als de aanvullende uitkering op grond van het vierde lid wel eerst een aanvraag doen.

F, R (onderdeel b), V (onderdeel d) en W (onderdeel d)

De inhoud van het nieuwe artikel 19 komt overeen met die van het voormalige vierde tot en met zesde lid van artikel 17. Enig verschil is dat een rechterlijk ambtenaar (in opleiding) voor toekenning van de in het tweede en derde lid geregelde aanvullende uitkering voortaan een aanvraag moet doen. De inhoud van het voormalige artikel 19 is overgeheveld naar het (nieuwe) vierde lid van artikel 25. Hiervoor is aanleiding gezien, omdat in laatstvermeld artikel ook andere bepalingen over de samenloop van aanspraken krachtens het onderhavige hoofdstuk van het Brra en de WAO of de Ziektewet zijn opgenomen. De verwijzingen in de artikelen 30 en 31 naar artikel 19 worden in verband met bovenbedoelde overheveling aangepast.

G, I (onderdeel a) en BB (onderdeel b)

Deze onderdelen betreffen enkele aanpassingen van het Brra in verband met wijzigingen in wetgeving naar aanleiding van het Brown-arrest van 30 juni 1998 (C-394/96). Door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is in het Brown-arrest geoordeeld dat afwezigheid gedurende de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof wegens door zwangerschap veroorzaakte ziekte niet mag worden meegeteld bij de berekening van de termijn van twee jaar gedurende welke het niet mogelijk is om ontslag op grond van ongeschiktheid wegens ziekte te verlenen. Naar aanleiding van dit arrest zijn de artikelen 36 van het Brra en 46i van de Wrra al met ingang van 1 juli 2001 onderscheidenlijk 15 mei 2002 gewijzigd. Daardoor is komen te gelden dat zowel perioden van ziekte als gevolg van zwangerschap vanaf het begin van de zwangerschap tot de eerste dag van het zwangerschapsverlof als perioden van ziekte, ongeacht de oorzaak hiervan, tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof buiten beschouwing blijven bij het berekenen van bovenbedoelde ontslagtermijn van twee jaar. Bovendien is, in aanvulling op de regel dat bij berekening van de termijn van twee jaar ziekteperioden die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen worden samengeteld, komen te gelden dat bij vaststelling van die periode van vier weken ziekteperioden als gevolg van zwangerschap en ziekteperioden tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet in aanmerking worden genomen. Vanwege de Wet van 3 februari 2005 tot wijziging van de artikelen 7:629 en 7:670 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 214 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek en van een aantal artikelen in enkele sociale zekerheidswetten (Stb. 65) is inmiddels ook artikel 7:670, eerste lid, van het BW, waarin ontslag op grond van ongeschiktheid wegens ziekte is geregeld, naar aanleiding van het Brown-arrest gewijzigd. Daarnaast zijn in deze wet in het verlengde hiervan ook de artikelen XV, zesde lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim en 7:629, tiende lid, van het BW, waarin is vastgelegd hoe de berekening geschiedt van de termijn gedurende welke de werkgever tot loondoorbetaling verplicht is ten aanzien van ambtenaren en andere werknemers, gewijzigd. Met de in deze onderdelen vervatte wijzigingen van de artikelen 21 en 36 en invoeging van een nieuw artikel 19a wordt het Brra, overeenkomstig een hiertoe strekkende toezegging bij de parlementaire behandeling van het voorstel voor voornoemde wet van 3 februari 2005 (Kamerstukken I 2004/05, 27 826, C), in overeenstemming gebracht met bovenvermelde artikelen 7:629 en 7:670 van het BW en XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim, zoals deze vanwege die wet zijn komen te luiden.

In artikel 36 van het Brra worden het vijfde en zesde lid, waarin de bepalingen zijn opgenomen omtrent de berekening van de termijn van twee jaar gedurende welke ontslag op grond van ongeschiktheid wegens ziekte niet mogelijk is, nader aangepast. Het vijfde lid behoeft, met het oog op de met ingang van 1 juli 2001 al in werking getreden aanpassing naar aanleiding van het Brown-arrest, alleen tekstuele aanpassing. Inhoudelijk blijft hetzelfde gelden, namelijk dat perioden van ongeschiktheid wegens door zwangerschap veroorzaakte ziekte voorafgaand aan het zwangerschapsverlof alsmede perioden van ongeschiktheid wegens ziekte tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meetellen bij de berekening van bovenbedoelde termijn van twee jaar. In het nieuwe zesde lid van artikel 36 wordt bepaald dat bij berekening van laatstgenoemde termijn van twee jaar perioden van ongeschiktheid, anders dan die bedoeld in het vijfde lid, alleen dan worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij onmiddellijk voorafgaan en aansluiten op het zwangerschaps- en bevallingsverlof en er bovendien sprake is van ongeschiktheid met een zelfde oorzaak. Dit betekent dat perioden van ongeschiktheid die worden onderbroken door een periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof, anders dan tot dusverre het geval is geweest, bijvoorbeeld niet zonder meer kunnen worden samengeteld; alleen indien beide perioden van ongeschiktheid dezelfde oorzaak hebben kan ervan worden uitgegaan dat sprake is van een doorlopende ziekte en kan samentelling geacht worden gerechtvaardigd te zijn. Ook geldt voortaan dat perioden van ongeschiktheid, die niet hun oorzaak vinden in zwangerschap en die worden onderbroken door een periode van door zwangerschap veroorzaakte ongeschiktheid, niet meer worden samengeteld indien die laatstbedoelde periode van ongeschiktheid vier weken of langer duurt. Deze wijziging van artikel 36 krijgt terugwerkende kracht tot en met de datum van inwerkingtreding van bovenbedoelde wijziging van artikel 7:670 van het BW (27 april 2005). Hetzelfde geldt overigens voor dezelfde wijziging van artikel 46i van de Wrra, waarvoor thans een wetsvoorstel in voorbereiding is.

Het derde en vijfde lid van artikel 21 van het Brra worden in overeenstemming gebracht met het bepaalde in de artikelen XV, zesde lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim en 7:629, tiende lid, van het BW, zoals die vanwege bovenvermelde wet van 3 februari 2005 zijn komen te luiden. Met het oog op diezelfde wetsartikelen wordt daarnaast bovendien een nieuw artikel 19a ingevoegd. Tot dusverre gold ingevolge artikel 21, derde en vijfde lid, dat perioden van ongeschiktheid wegens ziekte worden samengeteld bij de berekening van het tijdvak gedurende welke krachtens artikel 17 of 18 aanspraak bestaat op doorbetaling van bezoldiging, indien deze perioden elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Dat bij de vaststelling van die vier weken perioden waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten buiten beschouwing worden gelaten, was tot nu toe alleen in artikel XV, zesde lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim vastgelegd. In aanvulling op bovenbedoelde bepaling, dat ziekteperioden worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, komt ingevolge het (nieuwe) derde en vijfde lid van artikel 21 en het nieuwe artikel 19a ten eerste te gelden dat ziekteperioden tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg of een daarmee ingevolge artikel 26 van het Brra overeenkomstige periode, ongeacht de oorzaak hiervan, niet meetellen bij het berekenen van het tijdvak gedurende welke krachtens artikel 17 of 18 aanspraak op loondoorbetaling bestaat. Ten tweede komt nieuw te gelden dat ziekteperioden vóór en na dat zwangerschaps- en bevallingsverlof (of een daarmee overeenkomstige periode) alleen dan worden samengeteld in het kader van laatstbedoelde berekening, indien die ziekteperioden onmiddellijk daaraan voorafgaan en daarop aansluiten en de ongeschiktheid in die perioden bovendien een zelfde oorzaak heeft. Een en ander heeft tot gevolg dat perioden van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte in geval van zwangerschaps- en bevallingsverlof (of een daarmee overeenkomstige periode) voortaan minder snel kunnen worden samengeteld. Het nieuwe artikel 19a stelt bovendien buiten twijfel dat gedurende perioden van ziekte tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof (of een daarmee overeenkomstige periode) niet aanspraak bestaat op zowel doorbetaling van de volledige bezoldiging krachtens artikel 36 van de Wrra (of artikel 26 van het Brra) als doorbetaling van bezoldiging krachtens artikel 17 of 18 van het Brra. Zowel de wijziging van artikel 21, derde en vijfde lid, als de invoeging van artikel 19a krijgt, mede omdat zij niet belastend van karakter zijn, terugwerkende kracht tot en met 1 september 2005, zijnde de datum waarop de wijziging van (onder meer) artikel XV, zesde lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim in werking is getreden.

J

Dit onderdeel behelst enkele aanpassingen van artikel 21 in verband met de boventoegelichte wijzigingen van de artikelen 17 en 18. Daarbij gaat het meer specifiek om de invoeging van het nieuwe derde lid in artikel 18 (onderdelen a, b en d) en de aanpassingen van de artikelen 17, eerste en tweede lid, en 18, eerste en tweede lid, waarmee uitvoering wordt gegeven aan onderdeel 2.2 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord (onderdelen b en e).

K (onderdelen a, d, e en f)

Ook de in deze onderdelen opgenomen aanpassingen van artikel 22 laten zich direct herleiden tot de in dit besluit opgenomen wijzigingen van de artikelen 17 en 18. Meer in het bijzonder wordt artikel 22 aangepast in verband met de in het tweede tot en met vierde lid van artikel 17 neergelegde nieuwe regeling van de doorbetaling van bezoldiging bij ziekte na het eerste ziektejaar (onderdeel a), de overheveling van het in het voormalige artikel 17, vierde en vijfde lid, bepaalde naar artikel 19 (onderdeel d) en de invoeging van het nieuwe derde lid in artikel 18 (onderdelen e en f).

M en O

Met de in deze onderdelen vervatte (nadere) aanpassingen van de artikelen 23 en 24 wordt bereikt dat ten aanzien van een (gewezen) rechterlijk ambtenaar (in opleiding) gedurende de periode dat hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is telkens dezelfde verplichtingen en bijbehorende sancties gelden. Tot dusverre werd op dit punt onderscheid gemaakt tussen datgene wat geldt gedurende de eerste 52 weken van de arbeidsongeschiktheid (artikel 23) en de periode van arbeidsongeschiktheid na die eerste 52 weken (artikel 24). Uitgangspunt hierbij was de duur van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO. Zoals hierboven al is toegelicht dient de periode gedurende welke het ingevolge artikel 23 geldende verplichtingen- en sanctieregime toepasselijk is, met ingang van 1 januari 2004 reeds te worden verlengd van 52 naar 104 weken in verband met de boventoegelichte verlenging van de WAO-wachttijd van 52 naar 104 weken (zie artikel I, onderdeel L). Mede omdat het aantal rechterlijke ambtenaren dat in aanmerking komt voor een WAO-uitkering in belangrijke mate wordt beperkt en bovendien komt te gelden dat de verplichting om andere arbeid te aanvaarden voortaan telkens alleen betrekking heeft op passende arbeid (zie artikel I, onderdelen AA en CC), is reden gezien om thans niet langer verschillende verplichtingen- en sanctieregimes te laten gelden en het terzake in artikel 23 bepaalde te allen tijde toepasselijk te laten zijn. Artikel 24 kan hierdoor komen te vervallen. Hiermee wordt overigens ook aangesloten bij datgene wat terzake geldt ten aanzien van burgerlijke rijksambtenaren.

P

Dit onderdeel strekt tot aanvulling van artikel 24a van het Brra, waarin de verplichtingen voor de functionele autoriteit in het kader van de reïntegratie van een wegens ziekte arbeidsongeschikte rechterlijk ambtenaar (in opleiding) zijn geregeld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan onderdeel 2.3 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord. In het eerste lid is voor de functionele autoriteit de verplichting neergelegd tot het geven van voorschriften en het treffen van maatregelen om een rechterlijk ambtenaar (in opleiding) in staat te stellen om te hervatten in de eigen of andere passende arbeid. In het (nieuwe) tweede lid van dit artikel wordt bepaald waarop die maatregelen en de voorschiften van de functionele autoriteit gericht dienen te zijn. Het moet in beginsel gaan om duurzame reïntegratie in de eigen of andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van de minister van Justitie. Indien door de functionele autoriteit en de betrokken rechterlijk ambtenaar (in opleiding) uiteindelijk wordt vastgesteld dat daartoe geen mogelijkheden zijn, dienen de inspanningen van de functionele autoriteit zich te richten op duurzame reïntegratie in passende arbeid buiten dat gezagsbereik. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om hervatting in passende arbeid bij een van de andere overheidssectoren. Uitgangspunt is dat het gaat om arbeid die niet alleen passend is, maar waarvoor ook geldt dat daarmee de resterende mogelijkheden van de betrokken rechterlijk ambtenaar (in opleiding) volledig worden benut. Zolang het niet lukt om een rechterlijk ambtenaar (in opleiding) duurzaam te reïntegreren in passende arbeid, is de functionele autoriteit ingevolge het nieuwe derde lid van artikel 24a verplicht om hem, voor het gedeelte waarvoor hij weer arbeidsgeschikt is verklaard, andere passende arbeid aan te bieden. Daarbij zal het in beginsel gaan om passende arbeid van tijdelijke aard. Zoals hierboven reeds is toegelicht, ontvangt de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) ingevolge artikel 17, derde lid, ook na het eerste ziektejaar zijn volledige bezoldiging over de uren dat hij, in afwachting van duurzame reïntegratie, passende arbeid als bedoeld in artikel 24a, derde lid, verricht. Hetzelfde is overigens op grond van datzelfde artikel ook het geval indien de functionele autoriteit er door omstandigheden niet in slaagt om een rechterlijk ambtenaar (in opleiding) dergelijke passende arbeid aan te bieden. Het vierde lid bevat de verplichting om in overeenstemming met de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO op te stellen; dit was tot dusverre in het tweede lid geregeld. Ook voor de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) zijn in het Brra verplichtingen in het kader van de reïntegratie opgenomen; zie de artikelen 23 en (voorzover het de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding betreft) 36a. Voor de rechterlijk ambtenaar geldt onder meer dat hij verplicht is om hem aangeboden passende arbeid te aanvaarden; daarbij zij benadrukt dat in dit verband geen onderscheid wordt gemaakt tussen duurzame passende arbeid en tijdelijke passende arbeid. Het vijfde lid van artikel 24a tenslotte vormt de ingevolge artikel V, onderdeel B, van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 noodzakelijke vertaling van artikel 7:658b van het BW. Hierdoor komt te gelden dat een rechterlijk ambtenaar (in opleiding), die van mening is dat de in het eerste lid bedoelde verplichting niet of onvoldoende wordt nagekomen, zich eerst dient te voorzien van een onafhankelijk deskundigenoordeel alvorens hij bij de functionele autoriteit om nakoming van die verplichting kan verzoeken. Op een dergelijk verzoek moet door de functionele autoriteit binnen zes weken worden beslist; in deze beslissing moet in elk geval worden aangegeven tot welke aangepaste handelwijze het verzoek om nakoming al dan niet aanleiding geeft. Deze (schriftelijke) beslissing vormt in beginsel een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen (bezwaar en) beroep openstaat.

R (onderdeel a) en S

Deze onderdelen behelzen de overheveling van de inhoud van het voormalige vierde en vijfde lid van artikel 25 naar een nieuw artikel 25a. Hierdoor wordt bereikt dat twee verschillende onderwerpen voortaan in afzonderlijke artikelen worden geregeld. In artikel 25 wordt nu alleen de samenloop van een aanspraak krachtens hoofdstuk 3 van het Brra en een sociale zekerheidsuitkering geregeld. Artikel 25a bevat voortaan de bepalingen die handelen over de (eventuele) verrekening van andere inkomsten in geval van samenloop daarvan met de doorbetaling van bezoldiging krachtens hoofdstuk 3 van het Brra. Met deze overheveling wordt geen inhoudelijke wijziging beoogd. Enige verschil is dat in artikel 25a nu ook rekening wordt gehouden met de in het nieuwe derde lid van artikel 18 geregelde doorbetaling van bezoldiging.

T

Dit onderdeel strekt tot formalisering van de in de laatste alinea van onderdeel 2.4 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord neergelegde afspraak. In aanvulling op artikel 46 van de Wrra, waarin is geregeld dat aan een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding een schadeloosstelling kan worden verleend, wordt in het Brra een nieuw artikel 27b ingevoegd, dat regelt dat een rechterlijk ambtenaar (in opleiding) of een gewezen rechterlijk ambtenaar (in opleiding) in geval van een bijzonder soort dienstongeval of beroepsziekte volledig schadeloos wordt gesteld. Naast eventuele loonschade kan het bijvoorbeeld gaan om (de vergoeding van) immateriële schade of vermogensschade die het gevolg is van het feit dat een betrokkene andere werkzaamheden ook niet meer kan verrichten. Voorwaarde voor volledige schadeloosstelling is dat ten aanzien van de (gewezen) rechterlijk ambtenaar (in opleiding) sprake is van een dienstongeval dat of een beroepsziekte die voortvloeit uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn (voormalige) taak waaraan hij zich vanwege zijn specifieke werkzaamheden niet heeft kunnen onttrekken. Het spreekt voor zich dat de schadeloosstelling op grond van artikel 27b aanvullend is op de (overige) aanspraken krachtens hoofdstuk 3 van het Brra in geval van, al dan niet door een dienstongeval of beroepsziekte veroorzaakte, ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid. Voor de beantwoording van de vraag, of en in welke omvang een (gewezen) rechterlijk ambtenaar (in opleiding) schade lijdt, zal zo veel mogelijk aansluiting moeten worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Op de betrokken (gewezen) rechterlijk ambtenaar (in opleiding) rust uiteraard de plicht om de schade zo veel mogelijk te beperken door het treffen van redelijke maatregelen. Toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 27b geschiedt door de minister van Justitie of het betrokken gerechtsbestuur; ook overigens is voor de bevoegdheidsverdeling aangesloten bij het bepaalde in artikel 46, eerste tot en met derde lid, van de Wrra.

W (onderdeel a) en X

Voor de in deze onderdelen vervatte aanpassingen van de artikelen 31, eerste lid, en 32, derde lid, bestaat reden vanwege de hierboven toegelichte wijziging van artikel 18, meer in het bijzonder de wijziging van het eerste lid, onderdeel b, van dat artikel en de invoeging in dat artikel van een nieuw derde lid.

Y

In artikel 33 van het Brra is ten aanzien van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk van overeenkomstige toepassing verklaard, zij het dat ten opzichte van die regeling een afwijkende definitie van het begrip betrokkene geldt. Met ingang van 1 januari 2006 is laatstbedoelde regeling gewijzigd vanwege het Besluit van 7 december 2005 houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk en de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk in verband met de afschaffing van de vervolguitkering in de Werkloosheidswet (Stb. 637). Een van die wijzigingen betreft een aanpassing van de in artikel 1 van die regeling opgenomen definitie van het begrip betrokkene. In verband hiermee wordt in dit onderdeel de in artikel 33 van het Brra opgenomen definitie van dat begrip in dezelfde zin aangepast, met dien verstande dat de nieuwe voorwaarde van een vast dienstverband niet wordt overgenomen.

Z, AA, BB (onderdeel a) en CC (onderdelen b tot en met e)

Deze onderdelen behelzen enkele aanpassingen van de artikelen 35 en 36, vierde lid, waarin tot dusverre was geregeld gedurende welke perioden passende dan wel gangbare arbeid kan worden opgedragen aan een wegens ziekte arbeidsongeschikte rechterlijk ambtenaar (in opleiding). Tot nu toe is bepaald geweest dat in het geval van een rechterlijk ambtenaar (in opleiding), die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, in het eerste jaar passende arbeid kan worden opgedragen en dient te worden aanvaard, en in het tweede jaar en daarna gangbare arbeid. Uitgangspunt hierbij is de duur van de wachttijd als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO (52 weken) geweest. Vanwege de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 is die wachttijd voor het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 1 januari 2004 verlengd van 52 tot 104 weken. Deze verlenging noopt ertoe om de periode waarin een rechterlijk ambtenaar verplicht is om passende arbeid te verrichten in elk geval eveneens te verlengen van een tot twee jaar. De in de onderdelen Z en BB (onderdeel a) vervatte wijzigingen strekken hiertoe. Aan deze wijzigingen wordt terugwerkende kracht verleend tot en met de datum waarop de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 in werking is getreden. Daarnaast wordt in het Arbeidsvoorwaardenakkoord (onderdeel 2.3) benadrukt dat de inspanningen van zowel de functionele autoriteit als de rechterlijk ambtenaar voortaan zelfs te allen tijde, en derhalve niet alleen gedurende de eerste twee jaar van de arbeidsongeschiktheid, gericht dienen te zijn op hervatting in eigen of andere passende arbeid. Zo is afgesproken dat de functionele autoriteit verplicht is om de rechterlijk ambtenaar, die naar het oordeel van de door de Arbo-dienst of deskundige persoon aangewezen arts weer in staat is geheel of gedeeltelijk te werken en niet kan hervatten in de eigen functie, andere reeds bestaande of nog te realiseren duurzame passende arbeid aan te bieden. Ook is de functionele autoriteit verplicht om de rechterlijk ambtenaar, voorafgaand aan duurzame reïntegratie in een passende functie, voor het deel dat hij in staat is weer te werken andere passende arbeid aan te bieden. De rechterlijk ambtenaar is op zijn beurt verplicht om medewerking te verlenen aan de op voormelde reïntegratie gerichte activiteiten van de functionele autoriteit en een passende functie te aanvaarden. Aansluitend op de systematiek, zoals die in Boek 7 van het BW is neergelegd, komt derhalve ten aanzien van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding te gelden dat steeds de verplichting voorop staat om te komen tot reïntegratie in passende arbeid. Dit betekent dat in de artikelen 35 en 36, vierde lid, het begrip gangbare arbeid kan verdwijnen en voortaan niet meer onderscheid wordt gemaakt tussen perioden waarin passende arbeid dan wel gangbare arbeid kan worden opgedragen (onderdelen AA en CC (onderdeel b)). In het nieuwe artikel 35 wordt bepaald dat aan een rechterlijk ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, passende arbeid kan worden opgedragen en dat hij hem opgedragen passende arbeid dient te aanvaarden. Onder het opdragen van passende arbeid dient ook het opdragen van de eigen arbeid onder andere voorwaarden te worden verstaan. Dit laatste wordt in dit artikel niet meer geëxpliciteerd. Het vierde lid van artikel 36 kan komen te vervallen; zie wat dit betreft ook de toelichting op artikel I, onderdeel CC (onderdeel a). Deze wijzigingen van de artikelen 35 en 36 hebben alleen betrekking op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. Dezelfde wijzigingen zullen ten aanzien van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren worden doorgevoerd in artikel 46k van de Wrra.

BB (onderdelen c tot en met e)

In artikel 36 wordt een nieuw zevende lid ingevoegd, waarin wordt geregeld dat en voor welke duur in enkele specifiek genoemde situaties de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde ontslagtermijn van twee jaar wordt verlengd. De inhoud hiervan is ontleend aan die van artikel 7:670, tiende lid, van het BW, zoals dat vanwege de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 is komen te luiden. Met de invoeging van het nieuwe lid wordt, voorzover het de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding betreft, uitvoering gegeven aan artikel V, onderdeel B, eerste volzin, van laatstgenoemde wet, waarin is bepaald dat de in die wet opgenomen wijzigingen in Boek 7 van het BW op overeenkomstige wijze worden aangebracht in het bij of krachtens de Wrra bepaalde. Op grond van het nieuwe zevende lid geschiedt verlenging van bovenbedoelde ontslagtermijn van twee jaar in drie situaties waarin (voor ambtenaren op grond van artikel XV, veertiende lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim; voor andere werknemers op grond van artikel 7:629, elfde lid, van het BW) sprake is van verlenging van het tijdvak van de loondoorbetalingsverplichting. Het gaat om de volgende situaties:

– de werkgever doet later dan uiterlijk dertien weken na aanvang van de ongeschiktheid een aangifte als bedoeld in artikel 38, eerste lid van de Ziektewet (onderdeel a);

– op verzoek van de werkgever en werknemer wordt de wachttijd voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 19, zevende lid, van de WAO verlengd (onderdeel b); of

– door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) wordt op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO vanwege onvoldoende reïntegratieinspanningen van de werkgever een tijdvak vastgesteld gedurende welke voor de werknemer aanspraak op bezoldiging bestaat (onderdeel c).

De duur van de verlenging van de ontslagtermijn van twee jaar is telkens gelijk aan de duur waarmee het tijdvak van de loondoorbetalingsverplichting is verlengd. Omdat de invoeging van het nieuwe zevende lid, en de daarmee samenhangende technische aanpassingen in de daaropvolgende leden, een rechtstreeks gevolg zijn van de inwerkingtreding van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 en bovendien niet belastend van karakter zijn, wordt hieraan terugwerkende kracht verleend tot en met het tijdstip waarop laatstgenoemde wet in werking is getreden. Eenzelfde wijziging zal worden doorgevoerd in artikel 46i van de Wrra.

CC (onderdeel a)

Dit onderdeel behelst een wijziging van artikel 36, derde lid, onderdeel c, waarin een van de voorwaarden voor ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is opgenomen. In het derde lid, onderdelen a en b, wordt bepaald dat een dergelijk ontslag alleen mogelijk is, indien er gedurende een ononderbroken periode van twee jaar sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte (onderdeel a) en herstel van de ziekte niet binnen een periode van zes maanden na die twee jaar is te verwachten (onderdeel b). Tot dusverre gold daarnaast ingevolge onderdeel c als ontslagvoorwaarde dat het na zorgvuldig onderzoek door de functionele autoriteit niet mogelijk is gebleken om de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) andere arbeid aan te bieden bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van de minister van Justitie, dan wel dat de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) heeft geweigerd die arbeid te aanvaarden. In plaats hiervan komt als (derde) voorwaarde voor ontslag te gelden dat naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame reïntegratie in een passende functie niet binnen een redelijke termijn is te verwachten. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de in onderdeel 2.3, laatste alinea, van het Arbeidsvoorwaardenakkoord vastgelegde afspraak. De functionele autoriteit zal twee jaar na aanvang van de arbeidsongeschiktheid moeten beoordelen of (verdere) reïntegratiebevorderende activiteiten nog succesvol zullen kunnen zijn. Bij deze oordeelsvorming zal de functionele autoriteit uiteraard ook oog moeten hebben voor de mogelijkheden van plaatsing in een passende functie die niet bij een gerecht wordt vervuld of binnen het gezagsbereik van de minister valt. Door de functionele autoriteit zullen bij de beoordeling onder meer de mate waarin reeds reïntegratiebevorderende activeiten hebben plaatsgevonden en de opstelling van de betrokken rechterlijk ambtenaar (in opleiding) kunnen worden betrokken. Indien het oordeel uiteindelijk luidt dat het aannemelijk is dat verdere reïntegratieactiviteiten binnen een redelijke termijn tot duurzame reïntegratie zouden kunnen leiden, dan worden die activiteiten voortgezet en blijft ontslag voorlopig achterwege. Luidt het eindoordeel anders, dan kan een ontslagprocedure in gang worden gezet. Vanwege de inmiddels in artikel 36a opgenomen ontslaggronden hoeft in artikel 36, derde lid, onderdeel c, niets meer te worden geregeld met betrekking tot de situatie waarin de rechterlijk ambtenaar (in opleiding) hem aangeboden passende arbeid weigert of anderszins niet aan zijn reïntegratie meewerkt. Voor de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren zal een zelfde wijziging worden doorgevoerd in artikel 46i van de Wrra.

DD

De in dit onderdeel vervatte aanpassingen van artikel 38, eerste lid, behelzen een indexering van de vergoedingen voor de plaatsvervangers met ingang van 1 januari 2005.

EE (onderdeel a)

Dit onderdeel strekt tot formalisering van de in onderdeel 1.2 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord vastgelegde afspraak, dat de eindejaarsuitkering voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding met ingang van 1 januari 2004 structureel wordt verhoogd van 0,4% naar 0,8% (van het in een jaar genoten salaris).

FF

Met de in dit onderdeel vervatte invoeging van een nieuw artikel 38l in het Brra wordt uitvoering gegeven aan de in onderdeel 3 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord vastgelegde afspraak, dat met ingang van 1 januari 2005 structureel wordt geregeld dat een rechterlijk ambtenaar voor (eventuele) werkzaamheden als rechter-commissaris of piketofficier een toelage ontvangt. Tot dusverre gold dat telkens voor slechts een jaar was geregeld dat rechterlijke ambtenaren voor een dergelijke toelage in aanmerking konden komen. De hoogte van deze toelage wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

GG

Dit onderdeel behelst de invoeging van een nieuw artikel 38m in het Brra, waarin de mogelijkheid wordt geregeld om een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar in geval van uitstekend functioneren een eenmalige toeslag te geven. Voor de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren blijft deze mogelijkheid vooralsnog achterwege. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan een hiertoe strekkende afspraak tussen de minister van Justitie en de NVvR in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht van 8 juli 2004. Benadrukt wordt dat het uitstekende functioneren van een (niet voor het leven benoemde) rechterlijk ambtenaar moet blijken uit het verslag van een functioneringsgesprek of een vastgestelde beoordeling. Voor de in het eerste lid neergelegde bevoegdheidstoedeling is aangesloten bij die in het eerste lid van artikel 46 van de Wrra.

HH

In de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Stb. 2005, 115) is de basis gelegd voor de invoering van een levensloopregeling met ingang van 1 januari 2006. Hierdoor wordt het voor werknemers, en derhalve ook voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, mogelijk om een voorziening in geld te sparen ter financiering van levensloopverlof. De levensloopregeling komt in de plaats van de verlofspaarregeling. In verband hiermee behoeft artikel 38q, waarin tot dusverre was opgenomen dat rechterlijke ambtenaren (in opleiding) gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van verlofsparen, aanpassing. Dit onderdeel strekt hiertoe. Bij ministeriële regeling zullen regels worden gesteld met betrekking tot de voor rechterlijke ambtenaren (in opleiding) bestaande mogelijkheid van levensloopverlof. Daarbij zal zo mogelijk aansluiting worden gezocht bij het terzake voor burgerlijke rijksambtenaren bepaalde. Aan deze wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2006.

Artikel II

Dit artikel behelst het schrappen van artikel II van het Besluit van 28 maart 1996 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (bovenwettelijke regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid Sector rechterlijke macht) (Stb. 210), waarin als overgangsrechtelijke maatregel was opgenomen dat voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren, die vóór 1 januari 1996 als zodanig zijn benoemd en nadien wegens ziekte arbeidsongeschikt worden, tot aan hun ontslag aanspraak hebben op doorbetaling van de volledige bezoldiging. In onderdeel 2.2 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord is nu echter de afspraak vastgelegd, dat voor alle rechterlijke ambtenaren met ingang van 1 april 2006 komt te gelden dat zij in het eerste ziektejaar hun volledige bezoldiging doorbetaald krijgen en na dat eerste ziektejaar 70% van de bezoldiging. Zoals hierboven al is toegelicht heeft formalisering van dit onderdeel van het Arbeidsvoorwaardenakkoord niet alleen een wijziging van de in hoofdstuk 3 van het Brra opgenomen voorschiften tot gevolg, maar houdt het tevens in dat de in artikel II van voormeld besluit van 28 maart 1996 opgenomen overgangsregeling komt te vervallen.

Artikel III

Dit artikel bevat enkele overgangsrechtelijke bepalingen. Het eerste lid regelt dat de in dit besluit vervatte wijzigingen van het Brra, die het gevolg zijn van de toepasselijkheid van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 of strekken tot formalisering van onderdeel 2 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord, buiten toepassing blijven voor (gewezen) rechterlijke ambtenaren (in opleiding) die vóór 1 januari 2004 wegens ziekte arbeidsongeschikt zijn geworden. Enige uitzondering hierop vormen de voor rechterlijke ambtenaren (in opleiding) niet belastende wijzigingen van de artikelen 24a, 35 en 36 van het Brra. Krachtens het tweede lid van dit artikel geldt hetzelfde voor degenen die op of na 1 januari 2004, maar binnen vier weken na het einde van een vóór 1 januari 2004 aangevangen ziekteperiode, arbeidsongeschikt zijn geworden, en voor degenen die vóór 1 januari 2004 direct voorafgaand aan een zwangerschaps- en bevallingsverlof arbeidsongeschikt zijn geweest en op of na 1 januari 2004 onmiddellijk na dat verlof ook weer arbeidsongeschikt zijn geworden; in dat laatste geval dienen beide arbeidsongeschiktheidsperioden wel dezelfde oorzaak te hebben. Hiermee wordt ook aangesloten bij het bepaalde in de artikelen 91b van de WAO en XIV van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003. Volledigheidshalve wordt benadrukt dat het eerste en tweede lid ook van toepassing zijn op degenen die tot dusverre in verband met vóór 1 januari 2004 aangevangen arbeidsongeschiktheid onder de werking van artikel II van bovenvermeld besluit van 28 maart 1996 vielen. Het derde lid regelt dat de (gewezen) rechterlijk ambtenaar (in opleiding), die op of na 1 januari 2004 en vóór de datum waarop dit besluit in werking treedt (1 april 2006) arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte, geen aanvraag hoeft te doen om voor volledige doorbetaling van bezoldiging als bedoeld in artikel 17, vierde lid, of 18, derde lid, of een uitkering als bedoeld in artikel 18, vierde lid, of 19, tweede lid, van het Brra in aanmerking te komen. In het vierde lid tenslotte wordt bepaald dat alleen in geval van dienstongevallen en beroepsziekten die zich op of na 1 april 2006 hebben voorgedaan sprake kan zijn van de in artikel 27b van het Brra geregelde aanspraak op volledige schadevergoeding.

Artikel IV

In het Arbeidsvoorwaardenakkoord is vastgelegd dat de wijzigingen van de in het Brra neergelegde regeling van het onderwerp loondoorbetaling bij ziekte en daarmee samenhangende wijzigingen op 1 april 2006 worden doorgevoerd. Met het oog hierop wordt in dit artikel bepaald dat dit besluit met ingang van 1 april 2006 in werking treedt. Daarnaast wordt voor verschillende andere, niet belastende, wijzigingen van het Brra bepaald dat hieraan terugwerkende kracht wordt verleend. Zoals in de toelichtingen op de verschillende onderdelen van artikel I reeds is aangegeven, verschilt de mate waarin terugwerkende kracht wordt verleend per wijziging. Aan de wijzigingen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 wordt terugwerkende kracht verleend tot en met de datum van inwerkingtreding van die wet (1 januari 2004). In enkele gevallen is het vanwege de samenloop van deze wijzigingen en wijzigingen die strekken tot formalisering van onderdeel 2 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord noodzakelijk gebleken om wijzigingen van hetzelfde artikel in aparte onderdelen onder te brengen. Voor enkele wijzigingen van het Brra (eindejaarsuitkering, pikettoelage; artikel I, onderdelen EE, onder a, en FF) volgt uit het Arbeidsvoorwaardenakkoord tot welke datum hieraan terugwerkende kracht wordt verleend. Zie tenslotte voor de terugwerkende kracht die wordt verleend aan de in artikel I, onderdelen G, I, onder a, Y, BB, onder b, DD en HH vervatte wijzigingen hierboven de artikelsgewijze toelichting.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

ARBEIDSVOORWAARDENAKKOORD SECTOR RECHTERLIJKE MACHT 2004

1. LOOPTIJD EN INKOMENSONTWIKKELING

1.1 Looptijd

Deze overeenkomst heeft een looptijd van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004.

1.2 Inkomensontwikkeling

De eindejaarsuitkering wordt met ingang van 2004 structureel verhoogd met 0,4% tot 0,8%.

De structurele verhoging van de eindejaarsuitkering werkt door naar reeds ingegane wachtgelden en uitkeringen en in de pensioenen volgens de systematiek van het ABP.

1.3 Extra tegemoetkoming in verband met gestegen ziektekostenpremies 2004

De aanpassingen die in dit kader zijn overeengekomen in de sector Rijk werken door naar de sector Rechterlijke Macht op grond van artikel 16 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Dit betekent dat in verband met de gestegen ziektekostenpremies in 2004 de werkgeversbijdrage ziektekosten over het kalenderjaar 2004 eenmalig wordt verhoogd met 75 euro netto voor alle op 31 december 2004 bij de sector in dienst zijnde rechterlijke ambtenaren die over de maand december 2004 een tegemoetkoming in het kader van de BTZR ontvangen.

2. ARBEID EN GEZONDHEID

2.1 Algemeen

Op 5 november 2004 is een sociaal akkoord tussen kabinet en sociale partners gesloten. In lijn met het sociaal akkoord hebben partijen nadere afspraken voor de sector Rechterlijke Macht gemaakt ten aanzien van de loondoorbetaling bij ziekte en maatregelen die hiermee samenhangen (preventie en reïntegratie).

Partijen in het sectoroverleg Rechterlijke Macht zijn van mening dat zij er alles aan dienen te doen om ziekteverzuim te voorkomen en om, in het geval van verzuim, rechterlijke ambtenaren zo snel mogelijk te reïntegreren. Hierbij is het van belang dat de verantwoordelijkheid voor gezond werken, verzuimpreventie en reïntegratie op het juiste niveau wordt belegd. Tegen deze achtergrond zijn onderstaande afspraken gemaakt.

2.2 Loondoorbetaling gedurende de eerste twee jaar van ziekte

Partijen spreken af dat de loondoorbetaling bij ziekte voor alle rechterlijke ambtenaren als volgt wordt gewijzigd. In het eerste ziektejaar is deze 100% en in het tweede ziektejaar 70%. Voor alle duidelijkheid: dit betekent dat in het tweede ziektejaar over de gewerkte uren 100% wordt doorbetaald en over de niet gewerkte uren 70%. Als berekeningsbasis van deze percentages geldt de laatstgenoten bezoldiging van betrokkene. Het nieuwe aansprakenniveau voor de groep die op of na 1 januari 2004 ziek is geworden gaat in per 1 april 2006.

2.3 Specifieke rechten en plichten gedurende de eerste twee jaar van ziekte

In aanvulling op de reeds bestaande rechten en plichten op het gebied van arbeid en gezondheid, zoals vastgelegd in met name het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) en de Wet verbetering poortwachter, worden de volgende specifieke nadere afspraken gemaakt.

Het bevoegd gezag is verplicht om de rechterlijk ambtenaar die naar het oordeel van de door de Arbo-dienst aangewezen arts

– weer in staat is om geheel of gedeeltelijk te werken; en

– niet kan terugkeren naar de eigen werkzaamheden (ook niet in aangepaste vorm)

ander reeds bestaand of nog te realiseren passend werk aan te bieden.

Hierbij gaat het om duurzame reïntegratie in een passende functie, waarbij in eerste instantie gezocht dient te worden naar werkzaamheden binnen het gerecht of binnen het gezagsbereik van de Minister van Justitie. Indien door het bevoegd gezag en de rechterlijk ambtenaar gezamenlijk is vastgesteld dat daartoe geen mogelijkheden zijn, dient het bevoegd gezag het initiatief te nemen om samen met de betrokkene te zoeken naar andere duurzame reïntegratiemogelijkheden buiten het gezagsbereik van het gerechtsbestuur of de Minister van Justitie, waarbij de inspanningen zich in ieder geval zullen richten op reïntegratie binnen één van de andere overheidssectoren. Deze inspanningen zijn niet vrijblijvend voor beide partijen.

Bij de uitleg van het begrip passende functie wordt aangesloten bij de definities zoals deze in de Wet verbetering poortwachter en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) zijn vastgelegd. Door partijen in de sector Rechterlijke Macht zal op korte termijn (voor 1 april 2006) een geobjectiveerd en uniform toe te passen toetsingskader voor de sector Rechterlijke Macht worden vastgesteld. Indien door partijen in de sector Rijk een dergelijk toetsingskader voor de sector Rijk is vastgesteld, wordt bezien of dit toetsingskader (geheel of gedeeltelijk) ook kan gaan gelden voor de sector Rechterlijke Macht.

Uitgangspunt daarbij is dat de volledige restverdiencapaciteit van de betrokken rechterlijk ambtenaar dient te worden benut en dat het om passende arbeid gaat, dat wil zeggen arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de rechterlijk ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd en dat dit, voorzover dit past binnen de door de bedrijfsarts aanwezig te achten arbeidscapaciteiten, ook een functie kan zijn waaraan een lagere salariscategorie is verbonden.

Om te komen tot een optimale reïntegratie kan de rechterlijk ambtenaar een beroep doen op alle voor herplaatsingskandidaten binnen de sector Rechterlijke Macht ter beschikking staande reïntegratie-instrumenten. Hierbij heeft betrokkene bij de interne vacaturevervulling een voorrangspositie gelijk aan die van een herplaatsingskandidaat bij reorganisatie (NB die voorrangspositie geldt bij reorganisatie alleen voor niet voor het leven benoemden, omdat een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar in het kader van reorganisatie alleen in een zelfde functie bij het eigen gerecht kan worden verplaatst.)

De rechterlijk ambtenaar is verplicht medewerking te verlenen aan de aangeboden reïntegratie-bevorderende activiteiten en om een passende functie te aanvaarden. De rechterlijk ambtenaar kan zelf initiatieven nemen en deze vervolgens aan het bevoegd gezag voorleggen, dat hierop een besluit neemt.

Het bevoegd gezag is in de periode voorafgaande aan plaatsing in een passende functie verplicht om de bedoelde rechterlijk ambtenaar voor het deel dat hij weer in staat is tot werken (conform de verklaring van door de Arbodienst aangewezen arts), werk aan te bieden. Daarbij moet het gaan om loonvormende arbeid. Het is aan het bevoegd gezag en de rechterlijk ambtenaar, in overleg met de door de Arbo-dienst aangewezen arts, om invulling te geven aan het precieze karakter van te verrichten arbeid. Als de rechterlijk ambtenaar die aanvaardt, krijgt hij voor de gewerkte uren 100% loon doorbetaald van de betrekking waarin hij ziek is geworden. Net als dat het geval is voor rechterlijke ambtenaren die niet recent ziek zijn geweest, zullen ook voor de rechterlijke ambtenaren die terugkeren van (langdurig) ziekteverzuim, alle reguliere instrumenten beschikbaar zijn die bestaan ten behoeve van duurzame employability. Deelname aan duurzame employabilitybevorderende activiteiten kan alleen onder loonvormende arbeid vallen, voorzover dat reeds gebruikelijk is voor niet uit ziekte terugkerende rechterlijke ambtenaren.

Twee jaar na het moment van ziekmelden wordt door het bevoegd gezag beoordeeld of verdere reïntegratiebevorderende activiteiten zullen leiden tot plaatsing in een passende functie. Hierbij wordt de opvatting van de rechterlijk ambtenaar betrokken. Indien de rechterlijk ambtenaar na twee jaar nog beschikt over voldoende restcapaciteiten en zich actief opstelt in zijn reïntegratietraject conform de gemaakte afspraken, dan wordt de uitvoering van de reïntegratiebevorderende activiteiten voortgezet met behoud van het dienstverband. Zo niet, dan wordt de procedure in gang gezet gericht op beëindiging van het dienstverband waarbij voor de rechterlijk ambtenaar de bestaande wettelijke en bovenwettelijke regelingen van toepassing zijn.

2.4. Beroepsrisico’s

Met betrekking tot rechterlijke ambtenaren die arbeidsongeschikt zijn geraakt door een dienstongeval of een beroepsziekte spreken partijen het volgende af.

In materiële zin wijzigt de rechtspositie van de rechterlijk ambtenaar niet. De aansprakelijkheid voor beroepsrisico’s (i.e. dienstongevallen en beroepsziekten) van het bevoegd gezag wordt erkend. Op grond van die aansprakelijkheid is het bevoegd gezag bereid in het geval van dienstongevallen of beroepsziekten een schadevergoeding toe te kennen die neerkomt op een volledige compensatie van de loonschade.

De procedure verandert in die zin dat de rechterlijk ambtenaar bij het bevoegd gezag per individueel geval aanspraak moet maken op vergoeding van de loonschade. De criteria om te bepalen óf er sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte en de criteria voor de hoogte van de schadevergoeding zullen overigens niet wijzigen ten opzichte van de huidige regelgeving.

De rechterlijk ambtenaar die als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte schade lijdt zal een vergoeding van de volledige schade krijgen indien:

· hij noodgedwongen aan beroepsrisico’s is blootgesteld, die voortvloeien uit gevaarzettende situaties die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van zijn taak en;

· hij zich vanwege zijn specifieke beroep of functie niet aan zijn taak kan onttrekken en;

· waarbij een rechtstreeks, objectief verband vast te stellen is tussen oorzaak en gevolg.

2.5. Nieuw stelsel arbeidsongeschiktheid

Voor het overige zijn voor de periode vanaf twee jaar na ziekmelding nog geen afspraken te maken. Vooruitlopen op het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheid is nu niet mogelijk aangezien het wettelijk regime niet precies bekend is. Aangezien de nog in te voeren WIA geen inkomensgarantie biedt voor de werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, maar dit overlaat aan de sociale partners in de sectoren, spreken partijen wel af dat ook voor de groep rechterlijke ambtenaren met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35 zal gelden dat werken wordt beloond en dat – in relatie tot de werknemers met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 of hoger – meer werken meer wordt beloond.

3. PIKETTOELAGE

Partijen constateren dat vooruitlopend op deze CAO de pikettoelage 2004 al uitgekeerd is en spreken af dat de tijdelijke regeling pikettoelage met ingang van 2005 structureel wordt toegepast, dat deze toelage behoort tot het pensioengevend inkomen en jaarlijks wordt geïndexeerd met het percentage van de in het voorafgaande jaar gerealiseerde contractloonmutatie op jaarbasis. Partijen hebben de intentie om de pikettoelage in een nieuw tot stand te brengen loon- en functiegebouw te incorporeren en daarmee als zelfstandige toelage te beëindigen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Voorzitter Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak,

W. Tonkens-Gerkema

De Secretaris Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak,

J. Westhoff


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven