Besluit van 11 februari 2014, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder meer in verband met het aanpassen van de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 23 oktober 2013, nr. 440468;

Gelet op artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 december 2013, nr. W03.13.0384/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 5 februari 2014, nr. 478986;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2 Duur van de bovenwettelijke uitkering

  • 1. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke uitkering bedraagt drie maal de uitkeringsduur zoals vastgesteld op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 4, van de Werkloosheidswet.

  • 2. De duur van de uitkering van betrokkene die ten tijde van het ontslag 57 jaar of ouder is en een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt na afloop van de termijn, voor welke die uitkering op basis van het eerste lid is toegekend, verlengd tot de eerste dag van de kalendermaand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De uitkering krachtens de Werkloosheidswet wordt aangevuld tot 70% van het voor betrokkene geldende dagloon.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

C

In artikel 8, vijfde lid, wordt de zinsnede «volgend op die waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt» vervangen door: waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De aansluitende uitkering bedraagt 70% van het voor betrokkene geldende dagloon.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

E

Artikel 15, zesde lid, vervalt.

F

In artikel 18 wordt de zinsnede «het percentage 77% in plaats van 80%, 72% in plaats van 75%, 67% in plaats van 70% van het dagloon» vervangen door: het percentage 67% in plaats van 70% van het dagloon.

ARTIKEL II

Aan artikel 36k van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Op verzoek van de herplaatsingskandidaat wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, met maximaal een jaar verlengd indien de herplaatsingskandidaat bij het einde van deze termijn, in combinatie met de duur van de bovenwettelijke uitkering, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en, in geval van ontslag, door deze verlenging recht ontstaat op een bovenwettelijke uitkering op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren.

ARTIKEL III

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, in het kader van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, en die vóór 1 januari 2014 is herplaatst in een functie die passende arbeid omvat, ontvangt bij voortdurende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende ten hoogste vijf jaar een uitkering van 70% van het verschil tussen:

    • a. zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantieuitkering en de eindejaarsuitkering, zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing, indien hij op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van zijn arbeid; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, bedoeld in het eerste lid, van wie de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte heeft, ook nadat de in het eerste lid bedoelde termijn van vijf jaar is verstreken, recht op een uitkering als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De uitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid, eindigt in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontslag is verleend;

    • b. met ingang van de dag volgende op die waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is overleden.

ARTIKEL IV

  • 1. Ten aanzien van de betrokkene die vóór de inwerkingtreding van dit besluit recht had op een bovenwettelijke uitkering op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, blijft dat besluit van toepassing zoals het luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar die voor de inwerkingtreding van dit besluit is aangewezen als herplaatsingskandidaat als bedoeld in artikel 35d van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, en waarvan het ontslag, bedoeld in artikel 36aa van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren ingaat op of na de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, blijft artikel 2 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren van toepassing zoals het luidde op de laatste dag voor inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel III terugwerkt tot en met 1 januari 2011.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 11 februari 2014

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Uitgegeven de twintigste februari 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt er ten eerste toe in regelgeving vast te leggen dat voor de systematiek van de bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt aangesloten bij de wijzigingen van de Werkloosheidswet per 1 oktober 2006 (Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband het de wijziging van het WW-stelsel, Stb. 2006, 303). Tevens wordt met dit besluit invulling gegeven aan de wens om de bovenwettelijke aanspraken bij werkloosheid van de rechterlijke ambtenaren en de burgerlijke rijksambtenaren die werkzaam zijn bij de Rechtspraak en het openbaar ministerie dezelfde te laten zijn.

Voorts strekt dit besluit ertoe in regelgeving vast te leggen dat de regeling voor de compensatie van inkomensverlies bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% wordt verlengd met drie jaren.

De aan dit besluit verbonden kosten worden opgevangen binnen de voor de sector Rechterlijke Macht beschikbare arbeidsvoorwaardengelden. Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijziging aan in de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.

Over de inhoud van dit besluit is overeenkomstig artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht (hierna: SORM) bereikt.

Een concept van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Hoge Raad, de Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak vraagt in zijn advies naar aanleiding van de consultatie in hoeverre in de voorgestelde regeling rekening dient te worden gehouden met de verhoogde AOW-leeftijd en of in verband daarmee niet gesproken zou moeten worden over «de AOW-gerechtigde leeftijd». De door de Raad voor de rechtspraak bedoelde wijziging van de tekst impliceert een aanvullende inhoudelijke wijziging van de rechtspositie, waarover evenwel nog niet het voorgeschreven overleg met de Sectorcommissie rechterlijke macht is gevoerd en de voorgeschreven overeenstemming met de Sectorcommissie is bereikt. Derhalve kan bij gelegenheid van onderhavige wijziging van het Besluit geen invulling worden gegeven aan dit verzoek van de Raad voor de rechtspraak. Voorts merkt de Raad voor de rechtspraak op dat in artikel II, waarin een nieuw zesde lid wordt toegevoegd aan artikel 36k van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Brra), wordt gesproken over «de pensioengerechtigde leeftijd». Naar het oordeel van de Raad is onvoldoende duidelijk welke leeftijd precies wordt bedoeld. In betreffend artikel is verduidelijkt dat het gaat om de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

2. Bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke macht 1/8/2007 tot 31/12/2010 is geconstateerd dat het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren nog moet worden aangepast aan de wijziging van de Werkloosheidswet (hierna: de WW) per 1 oktober 2006. Bij deze wijziging van de WW is onder andere de duur van WW-uitkeringen bekort. Afgesproken is dat nader overleg zou volgen en dat daarbij de bovenwettelijke WW regeling van sector Rijk zou worden gevolgd. Bij Besluit van 27 oktober 2011 is het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk gewijzigd (Stb. 2011, 525). Eerst nadat de inhoud van de in sector Rijk overeengekomen wijzigingen bekend waren, kon binnen het SORM worden gesproken over de wijziging van de bovenwettelijke WW-uitkeringen voor rechterlijke ambtenaren. In het SORM van 18 april 2013 is vervolgens een akkoord bereikt over de wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren. Beoogd is om aan te sluiten bij de regeling voor burgerlijke rijksambtenaren.

In het SORM zijn de volgende afspraken gemaakt:

  • 1. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW wordt gesteld op driemaal de duur van een uitkering op grond van de WW.

  • 2. De zogenoemde garantieleeftijd wordt verhoogd van 55 naar 57 jaar. Dit is de leeftijd waarop de betrokkene een diensttijd, voor zover geldig voor het pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht. Dit geeft recht op een bovenwettelijke WW-uitkering tot aan de eerste dag van de kalendermaand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 3. De uitkering krachtens de WW wordt aangevuld tot 70% van het voor betrokkene geldende dagloon.

  • 4. De aansluitende uitkering bedraagt 70% van het voor betrokkene geldende dagloon.

  • 5. De afwijkende percentages, vermeld in artikel 18 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, worden alle gesteld op 67%.

  • 6. Indien de betrokkene herplaatsingskandidaat is wordt de herplaatsingstermijn op verzoek van de herplaatsingskandidaat met maximaal één jaar verlengd in het geval hij aan het einde van de oorspronkelijke herplaatsingstermijn bij reorganisatieontslag geen recht heeft op een uitkering tot aan de ingangsdatum van het pensioen en dit recht door deze verlenging wel ontstaat.

  • 7. Betrokkenen met een lopende uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren houden de oude rechten.

  • 8. Voor betrokkenen, die voor de datum van inwerkingtreding van bovenstaande wijzigingen zijn aangewezen als herplaatsingskandidaat en die na die datum reorganisatieontslag wordt verleend, wordt de duur van de bovenwettelijke WW-uitkering vastgesteld op basis van artikel 2 (duurbepaling) van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de wijzigingen.

Deze afspraken zijn verwerkt in de artikelen II en III van dit besluit.

De betrokkenen hierbij zijn rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding in vaste dienst, met uitzondering van de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding aan wie disciplinair strafontslag dan wel een ontslag wegens flexibel uittreden of pensioen is verleend.

3. Verlenging regeling 35-minnersWIA

In het SORM is voorts afgesproken dat de maatregel van compensatie van inkomensverlies bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% wordt verlengd met drie jaren.

Rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en zijn herplaatst, ontvangen gedurende ten hoogste vijf jaren een compensatie van het inkomensverlies. Instroom in deze regeling was mogelijk tussen 29 december 2005 en 31 december 2010, zie artikel IX van het Besluit van 31 januari 2011 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere besluiten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke Macht 1/1/2005-31/7/2007 en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke macht 1/8/2007 tot 31/12/2010 (Stb. 2010, 25). Besloten is om de mogelijkheid om in deze regeling in te stromen te verlengen tot en met 31 december 2013, zie artikel III.

4. Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren

Onderdeel A

In artikel 2 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt bepaald dat de uitkeringsduur van de bovenwettelijke uitkering drie maal de duur van het wettelijk recht op een uitkering op grond van de WW bedraagt, tenzij betrokkene op grond van het tweede lid valt onder de garantieregeling bij 57 jaar. Met deze wijziging wordt een directe aansluiting op de systematiek van de WW bewerkstelligd.

De uitkeringsduur is niet langer afhankelijk van leeftijd en de diensttijd, waarbij de uitkeringsduur een percentage van de diensttijd bedraagt.

Alleen in het geval de rechterlijk ambtenaar de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt op het moment van het ontslag en een diensttijd heeft van ten minste tien jaar, is dit anders. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW -uitkering is direct gekoppeld aan de uitkeringsduur van de WW-uitkering. Voorgaande betekent een vereenvoudiging van de uitvoering omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de uitkeringsduur van WW-uitkeringen vaststelt.

De uitkeringsduur op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren is in de meeste gevallen hierdoor verkort, maar er wordt voor een substantiële periode inkomensbescherming geboden. De maximale uitkeringsduur bedraagt 9 jaar en 6 maanden.

Onderdeel B

De eerste twee leden van artikel 4 zijn vervangen door een nieuw eerste lid dat tot uitdrukking brengt dat de WW-uitkering, ongeacht de duur daarvan, wordt aangevuld tot 70% van het dagloon.

Het opsommen van de relevante artikelen 42 en 52g van de WW is achterwege gelaten omdat de WW-uitkering, ongeacht de grondslag daarvan, wordt aangevuld indien aan de criteria van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren is voldaan. Het derde lid is vernummerd tot het tweede lid.

Onderdeel C

De wijziging in artikel 8, vijfde lid, betreft een aanpassing waarbij terminologisch wordt aangesloten bij het pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds ABP.

Onderdeel D

In het eerste lid van artikel 10 is de hoogte van de aansluitende uitkering aangepast en gesteld op 70% van het dagloon. Het tweede lid is geschrapt omdat niet langer termijnen met bijbehorende percentages worden onderscheiden. Omdat de hoogte van de aansluitende uitkering steeds 70% bedraagt en er dus niet meer gedifferentieerd wordt in de percentages, is het tweede lid overbodig. Om die reden vervalt dit artikellid en wordt het derde lid vernummerd tot het tweede lid.

Onderdeel E

Artikel 15, zesde lid, kan vervallen, nu het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP bepaalt welke elementen pensioengevend zijn.

Onderdeel F

In de artikelen 4 en 10 wordt nog uitsluitend het percentage van 70% genoemd (zie onderdelen B en D). De in artikel 18 (oud) genoemde verlagingen van percentages van 80% en 75% zijn derhalve niet meer relevant en om die reden geschrapt.

Artikel II (Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren)

In het SORM is afgesproken dat in een enkel specifiek geval de herplaatsingstermijn van een rechterlijke ambtenaar of rechterlijke ambtenaar in opleiding op zijn verzoek met maximaal één jaar kan worden verlengd, indien bij ontslagverlening aan het einde van de herplaatsingstermijn geen recht ontstaat op een uitkeringsduur van een bovenwettelijke WW-uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet. Dit betreft een wijziging van artikel 36k Brra.

De voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen zijn:

  • de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, die aan het einde van de herplaatsingstermijn ontslag wordt verleend op grond van artikel 36aa Brra (reorganisatieontslag), voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, namelijk 57 jaar of ouder en een diensttijd van tien jaar of meer;

  • de uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW-uitkering voor deze rechterlijk ambtenaar is niet toereikend voor een uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

  • bij een (uitgesteld) ontslag binnen één jaar voldoet de rechterlijk ambtenaar wel aan de voorwaarden van artikel 2, tweede lid, Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, namelijk 57 jaar of ouder en een diensttijd van tien jaar of meer.

De herplaatsingstermijn wordt verlengd totdat de betrokken ambtenaar voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, tweede lid, Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, met een maximum van één jaar.

Een voorbeeld ter verduidelijking. De herplaatsingskandidaat waarvoor een diensttijd van 12 jaar in aanmerking wordt genomen is 56 jaar oud aan het einde van de reguliere herplaatsingstermijn. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW-uitkering is vastgesteld op 6 jaar. De herplaatsingskandidaat kan dan verzoeken zijn dienstverband en herplaatsingstermijn te verlengen tot hij de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt. Op het moment dat hem vervolgens reorganisatieontslag wordt verleend, heeft hij op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren recht op een uitkering tot hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel III Compensatieregeling

Dit artikel strekt ertoe de mogelijkheid om van de compensatieregeling gebruik te kunnen maken te verlengen tot en met 31 december 2013.

Rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die tussen 1 januari 2011 en 1 januari 2014 in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en zijn herplaatst, ontvangen gedurende vijf jaar een compensatie van het inkomensverlies. Dit is vastgelegd in het eerste lid van artikel III. Voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding van wie het arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% het gevolg is van een beroepsziekte of dienstongeval, geldt deze termijn van vijf jaar niet. Een inkomensverlies na herplaatsing wordt voor hen langer gecompenseerd. Dit is vastgelegd in het tweede lid van artikel III.

Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 35%, die is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, bestaat reeds recht op een uitkering bij inkomensachteruitgang na herplaatsing (zie artikel 19, tweede lid, van het Brra).

De uitkering eindigt in ieder geval bij het ontslag van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijke ambtenaar in opleiding, of wanneer deze is overleden.

Dit artikel kent op grond van artikel V terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011, de datum waarop de oorspronkelijke compensatieregeling verviel. De terugwerkende kracht is mogelijk omdat het een begunstigende regeling betreft, waar tevens vanaf 2011 uitvoering aan is gegeven.

Artikel IV Overgangsrecht

Ten aanzien van de betrokkene die voor de inwerkingtreding van dit besluit recht had op een bovenwettelijke WW-uitkering op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, blijft het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren van toepassing zoals het luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Ook voor niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren, die zijn aangewezen als herplaatsingskandidaat op grond van artikel 35d van het Brra voor de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, en waarvan het ontslag, op grond van artikel 36aa (reorganisatieontslag) wordt verleend, op of na de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, wordt de uitkeringsduur voor de bovenwettelijke WW-uitkering bepaald op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel V Inwerkingtreding

Ten aanzien van de inwerkingtreding van dit besluit wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten, zoals vastgelegd in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Afwijking is in dit geval gerechtvaardigd omdat rechterlijke ambtenaren met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding, gelet op de regeling voor de compensatie van inkomensverlies.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven